Economische toestand van Zuid-Afrika Ontmoetingen NEDERLANDSUID-AFRIKA-NUMMER van 3e Vijf Samenwerkende Christelijke Dagbladen MAART 1938 BLZ. 26 door Ir C. B. Walland Secretaris Commissie voor den Nederlandschen Zuid-Afrikaanschen Handel Voormannen uit de geschiedenis van Zuid-Afrika INDIEN men zich in beschouwingen verdiept over de huidige algemeene economische wereld omstandigheden, zoo geeft het overigens weinig overzichtelijke beeld daarvan over het geheel ge nomen weinig aanleiding tot optimisme; nagenoeg de geheele wereld beleeft moeilijke tijden. Maar op een gunstige uitzondering kan worden gewezjn ten aanzien van Zuid-Afrika, een gebied, waar ongeacht crisis en depressie elders de volkshuis houding in een zoodanigen toestand verkeert, dat zonder tegenspraak te ontmoeten, gesproken mag worden van een ongekenden opbloei. Denkt men aan de Unie van Zuid-Afrika, zoo denkt men terzelfdertijd aan goud en zij, die er hun belangen hebben, doen dit met dankbaarheid, want hierin is de bron te zoeken van de opleving, welke dat land de uitzonderingspositie heeft ver- sc.haft, die het thans te midden van een wereld, worstelend met nauwelijks oplosbaar schijnende economische problemen, kan innemen. Dat dit edele metaal niet onder alle omstandig heden vermag een weldadigen invloed uit te oefe nen, hebben de jaren, voorafgaande aan 1933, be wezen, toen de Unie ook haar moeilijkheden heeft gekend. De omstandigheden dienen daartoe gun stig te wezen en die gunstige omstandigheden, dateerende van eind 1932, zijn gekomen, toen het Zuid-Afrikaansche betaalmiddel was losgemaakt van het goud, wat, zooals te verwachten was, ge paard ging met een waardedaling van de munt eenheid en dientengevolge ertoe leidde, dat de wereldgoudprijs, die zich bovendien in opgaande lijn bewoog, uitgedrukt in Zuid-Afrikaansche pon den, aanzienlijk in waarde moest stijgen. Hier mede werd de mogelijkheid geopend de goudmijn bedrijven op een rendabele basis te brengen, zich yan lieverlede krachtig te doen ontplooien, ertsen van een geringer gehalte mede in de exploitatie te betrekken en geheel nieuwe terreinen in ont ginning te brengen. Het zal geen bevreemding wekken, dat deze gun stige staat van zaken zich niet bleef beperken tot de goudmijnindustrie. De ontstane vermeerderde werkgelegenheid kwam ten goede aan een wijden kring der samenleving, waarvan ze zich wederom op andere takken der volkshuishouding over plantte. Ook de overheidskas voer er wel bij, al ware het slechts doordat de regeering bij wette- lijken maatregel zich van een aanzienlijk deel der goudwinsten wist te verzekeren. De aldus in 1933 aangevangen opleving vermocht zich in de daaropvolgende jaren in stijgende mate te ontwikkelen, terwijl met vertrouwen de toe komst wordt tegemoetgezien. Gezien het feit, dat de goudmijnnijverheid een overheerschende plaats inneemt onder de wel vaartsbronnen van het land, is het duidelijk, dat men deze erkent als de primaire industrie, waar van het belang wel daaruit blijken kan, dat zij jaarlijks goud ter waarde van rond 80 millioen produceert, werk verschaft aan circa 36.000 blan ken en.300.000 gekleurden, aan wie een 23 mil lioen loonen wordt uitbetaald, terwijl de kapitaals uitgifte gesteld mag worden op om en bij de 62 millioen. Intusschen bleef niet onopgemerkt, dat in de laat ste jaren de wereldgoudproductie snel stijgende is, voornamelijk tengevolge van een belangrijke uitbreiding der ontginningen in gebieden buiten de Unie gelegen, waaraan als vanzelf de vraag verbonden moest worden, in hoeverre de goud prijs hiervan een nadeeligen invloed zou gaan ondervinden en voorts welke terugslag dit zou kunnen hebben op het goudmijnbedrijf in Zuid- Afrika. Hier is ongetwijfeld een omstandigheid, welke niet onbeschouwd mag blijven, maar zonder deze heeft de Unie-Regeering al reeds de bedenkingen beseft, verbonden aan de groote afhankelijkheid van de geheele volkshuishouding van één enkele industrie, hoeveel deze ook moge hebben bijgedragen en nog bijdraagt tot den huidigen toestand van onge- meene welvaart van het land. Deze overweging heeft de overheid ertoe gebracht te streven naar het tot ontwikkeling brengen van andere welvaartsbronnen. In de eerste plaats waren daar dan de menigvul dige, in blijkbaar meer dan voldoende hoeveel heden aanwezige andere mineralen, waarbij aller eerst de gedachte zal uitgaan naar de diamanten, een ontginningsobject van reeds zeer oude stan ding, waaraan de algemeene wereldcrisis niet on opgemerkt voorbij ging, maar waarbij de opbrengst in de laatste jaren weer op rond 2 millioen per jaar gesteld mag worden. Voorts worde vermeld de al vele tientallen jaren bekend zijnde en ook gedolven wordende steenkool met een jaar opbrengst van circa 2 millioen, terwijl de meta len platina, zilver, osmiridium, koper en tin, hoe wel op het oogenblik nog op eenigszins bescheiden schaal gewonnen, alle aandacht waard zijn. Daar naast treedt in den laatsten tijd de winning met klimmend succes van ijzererts, mangaanerts, chroomerts en asbest meer en meer naar voren. Evenwel niet slechts tot de minerale rijkdommen en het stimuleeren van de ontginning daarvan heeft de Unie-Regeering haar belangstelling uit gestrekt. Zij heeft daarnevens het noodig geoor deeld een industrieel apparaat op te doen bouwen, aldus het aanzijn gevende aan, wat men in de Unie pleegt te noemen de secundaire industrie, welke thans reeds omvat talrijke takken van nij verheid, met 8690 particuliere bedrijfsinrichtingen en met een totaal geïnvesteerd kapitaal van ruim 61 millioen, terwijl ruim 95.000 blanken en circa 140.000 gekleurden er arbeid vinden met een totaal loonbedrag van een 26 millioen 'sjaars. De waarde der geproduceerde goederen nadert de 120 millioen; hoofdzakelijk zijn ze bestemd voor afzet op de binnenlandsche markt. Het zou te ver voeren, indien wij een volledige opsomming zouden willen geven van alle voort gebrachte fabrikaten. Eenig beeld kan men ervan verkrijgen als wij vermelden, dat deze secundaire industrie zich uitstrekt tot feitelijk alle rubrieken van artikelen; er zijn inrichtingen voor een eerste bewerking van grondstoffen zooals wol, yellen en looistoffen; er zijn verder bedrijven voor steen-, hout- en metaalbewerking; voorts houdt men zich bezig met de bereidingvan voeding- en genot middelen zoomede met het vervaardigen van klee ding en textielfabrikaten, van meubelen, van che micaliën, van lederwaren, van rubberartikelen, van bouwmaterialen en van tal van andere verbruiks- artikelen van verschillenderlei aard. Het steeds voortschrijdend proces van industriali satie, waarbij beoogd wordt het verschaffen van werkgelegenheid en het zich meer en meer on afhankelijk maken van invoer uit het buitenland, wordt krachtdadig door de Unie-Regeering bevor derd, waartoe het tarief van invoerrechten, dat een protectionistisch karakter draagt, wordt aan gewend; deze bescherming kan de nog in opkomst zijnde nijverheid blijkbaar nog niet missen. Zooals bekend mag wezen, zijn de oorspronkelijke bestaansbronnen van agrarischen aard geweest en ook thans nog voorzien landbouw en veeteelt in het onderhoud van een belangrijk deel der bevol king. Naast het verbouwen van granen heeft men echter in latere jaren een omvangrijke cultuur van citrus- en ander fruit in het leven weten te roepen, waarvan de producten in hoofdzaak voor uitvoer zijn bestemd, welke uitvoer een waarde Vertegenwoordigt van ruim 3 millioen 'sjaars. Intusschen de landelijke bevolking moge een wel varend bedrijfsleven om zich heen zien, zijzelf heeft moeilijke tijden beleefd en is op het oogen blik over het geheel genomen ook nog niet tot een stadium van een rendabele exploitatie kunnen ge raken. Uit dezen hoofde heeft de Regeering ertoe moeten besluiten aan landbouw en veeteelt een zeer daadwerkelijken steun te bieden, bestaande in het verleenen van voorschotten, in het toeken nen van exportpremies, in het bevorderen van moderniseering der bedrijfshulpmiddelen en van werken tot verbetering van de waterhuishouding. Bovendien zijn maatregelen getroffen ter contro leering van de productie en van den verkoop. Ook hier zijn beschermende douane-tarieven niet achterwege gebleven, onder welke men in staat is geweest een zuivelnijverheid op te bouwen, welke nagenoeg in de behoeften van het eigen land voorziet met de mogelijkheid van eenigen export. Het laat zich begrijpen, dat rondom de industrieele bedrijvigheid de handel zich mede ging-ontplooien en uitzetten, waarbij bovendien in het oog is te houden, dat de Unie ten aanzien van de behoefte in kapitaals- en verbruiksgoederen nu in hooge mate afhankelijk is van het buitenland, wat met zich brengt, d&t voor belangrijke en in de laatste jaren steeds toenemende bedragen dient te wor den geïmporteerd. Voor het jaar 1936 is op een totaal invoercijfer van rond 92 millioen, om vattende zoo goed als alle soorten van handels goederen, te wijzen. Daartegenover stond een waarde van uitvoer, groot ruim 114 millioen, zoodat de handelsbalans met een actief saldo van circa 22 millioen sluit, welk resultaat evenwel niet verkregen had kunnen worden, indien niet een goudwaarde van ruim 82 millioen was geëxporteerd, welke omstandigheid nog eens dui delijk onderstreept welk overwegend belang de goudmijnindustrie voor de Unie van Zuid-Afrika beteekent. Naast goud bestaat de uitvoer uit diamanten, wol, huiden en vellen, looistoffen, delfstoffen en mine ralen, ertsen, fruit, wijn en eenige levensmiddelen. Alle landen der wereld nemen deel aan het han delsverkeer met de Unie; evenwel het leeuwen deel valt toe aan Engeland, dat met zijn rond 45% van het totaal der in Zuid-Afrika ingevoerde waren aan de spits 'gaat, terwijl Nederland op de tiende plaats komt met 1,2 onmiddellijk voor- door Nederlandsch-Indië met 1,5 Alles bijeengenomen is het huidige beeld van het economisch leven verblijdend. Een groote winsten behalende goudmijnnijverheid; een steeds meer belangstelling trekkende ontginning van andere mineralen; een zich voortdurend uitbreidende in dustrie met als gevolg daarvan bloeiende bouw bedrijven; een zich intensiveerend en modernisee- rend verkeersapparaat en een welvarende handel; dit alles wettigt wel de uitspraak, dat Zuid-Afrika een land is, hetwelk geen wereldcrisis kent, wat weer aanleiding zou mogen geven tot het stellen van de vraag of gezien bovendien den tendenz der economische Regeeringspolitiek de blik zich niet daarheen heeft te wenden voor moge lijke investeeringen. Bij de goudmijnen van Randfontem. Het Zuidafrikaansche land is indrukwekkend door de grootschheid van zijn vlakten, de verhevenheid van zijn sterrenhemel, de teere schoonheid van zijn bloeiende tuinen, de macht van zijn aanzwellende water. Aangrijpend is het leed en de volharding en de overwinning in zijn geschiedenis. Boeiend is er de voortgang van het economische leven en de worste ling om een eigen cultuur. Maar het meest onver getelijk zijn de ontmoetingen, die men er met den mensch kan hebben, die iets voor u ontsluit van zijn ziel en haar verbondenheden, haar hoop en haar streven. Zeldzaam zijn die oogenblikken altijd in ons leven, zeer zeldzaam, maar dan ook onge meen kostbaar zijn ze in dit wijde land. Gastvrijheid geniet men in dit land in zulk een mate en van zoo groote hoffelijkheid en hartelijk heid, dat men niet moet beproeven, er iets naders van te zeggën. Dat zou niet slechts vruchteloos zijn, maar bijna een ontluistering. Ook voert men menig interessant gesprek. De Afrikaander vertelt van zijn vee en zijn mielies, hij schildert u droogte en regen. Mijnen en scho len worden u getoond en in verscheidene pasto rieën, waar ik menige goed-„beboekte" studeer kamer heb gezien, wordt u verteld van het geloof van „onze menschen". Afrika leeft er in het hart en op de tong, en gij beziet er de vraagstukken der wereld van een andere zijde, en uit een ander blikpunt, gij hoort er de politiek als ongemeden onderwerp in schoonè, lange avonden bespreken. Schoone, heffende verhalen kunt gij hooren: van oude gewoonten en oü boeren, van heldenmoed en overstelpend leed. Inderdaad: ge leeft hier ruim telijk en tijdelijk in de ruimte. En dat werkt zoo verruimend op den geest, en zoo verfrisschend tevens. Verfrisschend, omdat het is gebed in een glans van gouden humor, die nimm<£ kwetst. Maar soms komt het oogenblik, dat ge in een dieper leven moogt blikken en ge ontdekt een innige, gewortelde vroomheid, een heroverd ge loof, een behouden geloof. Ge ziet iets van dien sterken band der liefde, die de oude gezinnen samenbindt. Van de verbondenheid aan het nati onale leven in vurige smachting merkt ge de zeld zame sterkte. Hier ontmoet ge iets van die ziel van Zuid-Afrika, die leeft in de kern der natie, die zich openbaart in politieke streving, die haar uiting zoekt in de lyriek. Dit innerlijke vuur, smeulend, staag brandend, opflikkerend, laaiend is niet dadelijk bemerkbaar, achter het scherm der zakelijke gesprekken, achter de gemoedelijk heid van den kout, achter den lach van den humor. Maar als ge eenmaal bij Uw ware ontmoetingen den gloed hebt gevoeld van dat vuur, dan ver staat ge het heldhaftige, het berustende, het im mer opveerende en levensbereide der Afrikaan- sche ziel, dan verstaat ge ook, dat er een diep tragische trek ligt in dit karakter. Verstaat ge, dat er oude boeren zijn geweest, die geen preek konden waardeeren, waarin niet 's menschen val in Adam tot het bewustzijn der hoorders werd ge bracht. Herzog! Ik spreek hem in zijn woning in Bloem fontein, ik woon een debatingavond bij tot diep in den nacht, waarin het gaat over de arme- blanken-kwestie, en waar hij zit te midden den door Prof. R. Casimir zijnen, een vriend onder vrienden. Hij wil weten, hij wil vergelijken en begrijpen. Ik heb met hem gesproken over al de meeningen omtrent den on dergang der Westersche cultuur: het Duitsche geestesleven is hem niet onbekend en vreemd. Hij wil niet, dat zijn volk ondergaat, hij heeft oog voor de economische oorzaken. Maar hij leeft vanuit een geestelijk beginsel: Een volk wordt alleen behouden, als gij zijn ziel behoudt, en die kunt ge niet bewaren, als ge zijn taal laat onder gaan. Het is een practische hoeksteen van zijn politiek: de toepassing, volledig, zonder voorbe houd, van de gelijkstelling der twee talen. Het is bijna het eerste, dat hij tegen mij zegt, het komt telkens terug in zijn gesprek. Noch in de intimiteit van zijn eigen huis, noch in de vriende- lijk-vertrouwde sfeer van een vriendenkring, ontsnapt hem één bitter woord. Hij wil de En- gelsch sprekende bevolking van de Unie niet haar taal ontnemen, maar hij wil voor „onze menschen ons eie taal". En die sterke straffe overtuiging spant de trekken van zijn gezicht tot ernst, dat alle vriendelijkheid laat stralen op den gast. Ik voel: hier is iemand, die dienaar van zijn volk, hoeder van de volksziel wil zijn, en dat dienen doet door leiding. En de warmte, waarmede zoo- velen over hem spreken, is te begrijpen vanuit dat gemeenschappelijke: den diepen wil tot eigen leven. In Kaapstad spreek ik Dr Malan. Straffer nog dan Herzog, Calvinist in overtuiging en uiterlijk. Een wijsgeerig aangelegd en denkend man. Nu is hij naast de partij van Herzog blijven staan; toen was hij er eens geestes mee. Hij is tegelijk practisch werkzaam: hij is bezieler van de nationale pers. Hij ziet, welk een macht dat is voor de bewaring der geestelijke goederen; maar ook hier weer die eene grondgedachte: eigen levensvorm voor onze menschen, ook hier een rotsvast geloof. Welk een weldaad, bezielde overtuiging in actie te ont moeten. Massaal laait ze u tegen, o onvergetelijk oogenblik als ze uitbarst na een rede over cultuurvorming uit de Stellenbossche studenten, maar in deze menschen ontmoette ik hen, die ze dragen in hun ziel, als eigenst, persoonlijk bezit. Generaal J. B. M. Herzog Maar het vertrouwen in de toekomst van het volk is verbonden aan het geloofsvertrouwen en dat heeft die diepe innerlijke berusting gegeven, die in het monument te Bloemfontein wordt aange troffen, opgericht ter gedachtenis aan de meer dan 26000 vrouwen en kinderen, gestorven in de con centratiekampen. Uit het gezicht der moeder is alle bitterheid verdwenen: slechts de droefheid van de moeder der smarten. En als Totius zijn gedicht Rachel schrijft en deze als symbool der smarten neemt hij, die een geliefd dochtertje, staande voor een open raam door een bliksemslag plotseling verloor, weet, wat het zegt, Rachel te zijn is ook hier de vrome smart geuit. Luister eerbiedig naar de oude waardige moeders, die treuren over man en kind. Daar is weemoed in haar een gehechtheid aan de heengeganen, een leven met de gestorvenen maar een stille levens aanvaarding, die de dankbaarheid niet uitsluit. Mevrouw Steyn! Zij is niet in Bloemfontein, als ik er ben, maar zij ontvangt mij in Kaapstad. En zij vertelt. Van „de president". En van haar zorgen. Zij was zwak en ze vreesde, dat zij hem onvol doende terzijde stond. En zijn bemoediging dan!, De oorlog. Zij is alleen in het gouvernementshuis. De Engelschen bezetten Bloemfontein. O, de smaad, o de vernedering! Velen zijn zoo bevreesd ge worden, dat zij haar niet meer durven groeten: het wordt zoo eenzaam om haar. Men wil haar gebruiken, om haar man tot overgave over te halen. Valsche menschen trachten haar te mis leiden, onware berichtgeving moet haar op het dwaalspoor brengen. Maar zij houdt vol. Zij weet, hoe „de president" is. Dan de vrede! En haar man, door de oververmoeienis als gebroken. Hij ligt machteloos ter neer. Men verwacht zijn dood. En in dit oogenblik behoudt Steyn zijn humor, mevrouw vertelt een kostelijk staaltje. Naar Hol land. En dan professor Winkler, die zijn vacantie, die hij niet voor een gekroond hoofd zou onder breken, nu afbreekt om naar Steyn te zien. Hij onderzocht. En ik leef de dramatische spanning mede, als mevrouw mij vertelt hoe zij wachtte op Winklers bevinding. Die is gunstig. De president kan gered worden, als men de voorschriften nauwkeurig opvolgt. Met overweldigd hart gaat zij naar den president: hij breekt de spanning weer met een humoristisch woord! Nu komt voor haar de tijd van zorgen en ver plegen. En, „ik heb den Heere gedankt voor alle ziekte, die hij mij gezonden had: nu kon ik begrij pen, wat zwakte was, en wat de president noodig had". Onvergetelijk dit bezoek! En mevrouw Steyn ver haalt van den levensavond van den president. Hij leert zelf een kaffer lezen, hij spreekt weer op vergaderingen, hij neemt deel aan de voorberei dingen voor de Unie-grondwet. Dan een ver gadering toesprekende komt het einde en zijn volk begraaft hem aan de voet van het monu ment.... Zoo leeft zij heel het leven van haar man en haar volk mee Ik ben er trotsch op, dat ik door haar dochter in haar wagen rondgereden ben, dat ik haar plaats heb gezien en de kamer van den president met het portret van Winkler Ja, ik begrijp nu ook Langenhoven, als hy de boerenvrouw bezingt. Persoonlijk- en familie- en volksleven, het ver smelt hier tot een eenheiden misschien hoort ge soms deze diepe dingen niet, omdat er iets schrijnt in de ziel. En temidden van het verleden rijst het heden en staat een nieuwe generatie gereed om een natie op te bouwen. Zoo ontmoet ge de vurige hoop, den moed, en ge wordt aan Björnsons woord her innerd: „Een jeugd, die gezond en sterk is, is al wat wij noodig hebben!" Die jeugd heb ik ontmoet. Waar zoo verleden en toekomst samenwerken, daar is het goed. Mijn ontmoetingen geven ojj de zekerheid, dat Zuid-Afrika mag zingen: „Met ons nasie sal dit wel wees"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 36