Cultureele betrekkingen tusschen Nederland en Zuid-Afrika De uitvoerpositie en de economische structuur van Zuid-Afrika NEDERLAND—SUID-AFRIKA-NUMMER van 3e Vijf SamenwerKcn'de Christelijke Dagbladen p MAART 1938 BLZ. aï door Jhr Dr P. J. van Winter A /AT de Oost-Indische Compagnie aan de Kaap /V wilde vestigen was een ververschingspost oor schepen op reis van en naaflndië. Zij kon haar el echter niet ten volle bereiken zonder hulp jn vrije kolonisten en werkte daarom al vroeg 1 de hand dat een blanke bevolking zich er ves- gde die haar eigen (Compagnies) etablissementen an het noodige zou voorzien. Deze kolonisten jn Nederlandschen, Nedcrduitschen, in het eerst pk van Franschen bloede vormden al gauw n samenleving met eigen wenschen en eigen ichen, die soms vijandig stonden tegenover de jnbtenaren van de Compagnie. Bij het onder roorden brengen van hun grieven en het verdedi- in hun rechten bleken zij nauw verband te ebben aangeknoopt of onderhouden met geeste- |ke stroomingen in Nederland, et was omstreeks 1775 dat deze cultureele sa- lenhang tusschen het Moederland en de z.g. Kaap- ;he patriotten duidelijk maakte hoe men in Zuid- frika de geestelijke stroomingen in Nederland be- ust meeleefde. Te voren was zonder opzettelijk- pid het verband reeds door de kerk onderhouden, e haar predikanten ontving van de classis Am- erdam. Bij den overgang van de 18de naar de Ie eeuw werkten de „Nuts"-beweging, de Vrij- etselarij en zooveel meer nog door op de gemoe ten der Afrikaansche kolonisten en ook onder ngelsch bewind, eerst in 1795-1803, daarna blij- ende sinds 1806, konden Nederlandsche invloeden porwerken tengevolge van familieverwantschap 1 verblijf hier te lande van 'vele Kaapsche stu- >nten in theologie en rechtsgeleerdheid. |EEN CONTACT MEER izinking in Nederland op zoo.menig punt in de >rste helft van de 19de eeuw en sterk besef van gen roeping bij de Engelschen brachten in die «rhoudingen echter geleidelijk verandering. De aapsche Kerk werd losgemaakt van de classis msterdam, er kwamen Schotsche predikanten nnen; er werd in 1859 een eigen theologische op- idingsschool gesticht. Bewuste Angliseeringspo- tiek zette door in school en rechtszaal; het zelf- >stuur dat do bevolking aan den Nederlandschen [geeringscommissaris De Mist te danken had, nds diens werkzaamheden aan de Kaap in den ataafschen tijd (1803-1806) werd zoetjesaan ver ingen door een stelsel met regeeringsambtenaren et gevolg was aan den eenen kant dat Nederland pt contact met Zuid-Afrika liet varen, dat de apenaars hier minder te zoeken hadden; aan den ideren kant werden in verschillende kringen ieven gevoeld tegen het Engelsche bewind en pte de stemming, die tot den Grooten Trek zou jeren. Naturellenpolitiek van Engelsche ambtena- n en zendelingen droeg het zijne daartoe bij en i in 1836 zette de beweging in die Zuid-Afrika zoo menig opzicht radikaal zou wijzigen p z.g. Voortrekkers van den Grooten Trek heb- •n gepoogd met Nederland in verbinding te tre- „•n. Zij hebben ook bewust teruggegrepen naar de gelingen van De Mist. Met de Nederlandsche :rk kwamen zij na eenigen tijd ook weer in con- :t en zij ontvingen hun predikanten toen weer ,n de Nederlandsch Hervormde en van de z.g. Af scheiden kerk. Maar Nederland als geheel werd linig door deze gebeurtenissen beroerd en had k in het streven der Trekboeren aanvankelijk einig vertrouwen. De Boerensamenleving met iar verwarde verhoudingen was den 19den eeuw hen Nederlanders tamelijk vreemd en het werk m een Ds. tlerman van Broekhuizen, een Ds. irk van den Hoff, een Ds Dirk Postma, van ver killende onderwijzers in Transvaal en ook in de aapkolonie en van eenige tientallen anderen die •ar Z.-Afrika verhuisden, maakte in Nederland •trekkelijk weinig gerucht. Z.-Afrika, vooral de oerenrepublieken die kort na 1850 door Enge- nd werden erkend, hadden hier wel eenige pleit- izorgers (met name in M. G. Lants), maar het duren tot omstreeks 1875 voor Nederland ge- onnen werd voor het denkbeeld dat het onder n stamverwanten in Zuid-Afrika een taak had vervullen. et was president Burgers die geestdrift voor deze enswijze wekte maar de Boeren bleven hier ch nog een vrijwel onbekend element; de ver- arring in Transvaal, waarbij een deel der Boe- n zich tegen Burgers keerde, maakte het moei- k dat men zich hier een juiste voorstelling urmde van de krachten en wenschen, die ginds erkten, en zoo werd het bericht van de annexa- in Transvaal in 1877 hier met weinig veront- ïardiging ontvangen. Pas de vrijheidsstrijd van 80 wekte groote belangstelling en zelfs geest- ift, vooral toen een handvol boeren het bestond vrijheid op het machtige Engeland te her- nnen. slag op Majoeba was beslissend voor Neder- nds kijk op de Boeren. Dr A. Kuyper bracht het ider woorden toen in 1884 een Tranvaalsche de- itatie met Kruger, den nieuwen president aan :t hoofd in Amsterdam werd gehuldigd: „Toen de mare tot ons kwam van een jong, nieuw Nederland, dat op Afrika's Zuiderkust het hoofd had gebogen; het gerucht van een volk met de oude taal; van ons eigen bloed; en dat met nieuwe kracht bezield en door jeugdig vuur aangegrepen, de wereld door zijn exploten ver baasde, toen ja hebben we in U ons eigen voor geslacht begroet, toen wierdt ge ons een stuk onzer eigen historie, en gij zijt het, kloeke man nen, die in Uw breedgeschouderde figuur, ons niet vertellen, maar toonen komt, hoe en wie roote Schuur. )ndeboschKaapstad. de geuzen van Brielle's veste, hoe en wie de Marnixen en Van der Werven eens zijn geweest" NEDERLANDSCHE ZUID-AFRIKAANSCHE VEREENIGING Inmiddels was op 12 Mei 1881 mede onder indruk der oorlogsgebeurtenissen en met de bedoeling om ook en juist in vredestijd aan Transvaal de steun te bieden die het mocht noodig hebben, de Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Vereeniging op gericht, die blijkens den naam haar aandacht ter stond op geheel Zuid-Afrika richtte. In de welhaast 60 jaren van haar bestaan heeft de Vereeniging op vele en verschillende wijzen gepoogd de betrek kingen tusschen Nederland en Zuid-Afrika te on derhouden, uit te breiden en te versterken en verschillende van haar bemoeiingen duren voort tot op den huidigen dag. Wij noemen den arbeid van het „Studiefonds voor Zuid-Afrikaansche stu denten" dat reeds in 1885 door de Vereeniging werd in het leven geroepen en waardoor tal van Afrikaners in Nederland hun wetenschappelijke vorming hebben kunnen opdoen of versterken. Daar is verder het „Fonds ten behoeve van het Hollandsch onderwijs in Zuid-Afrika" dat velen onderwijzers mogelijk heeft gemaakt in Transvaal te dienen en het stelsel van Ds. Mansvelt, en dat later ook heeft mogen meewerken tot in stand houding van liet Christelijk Nationaal Onderwijs in de voormalige republieken, toen in de 20e eeuw de Engelsche overheersching er alle Afri- kaansch bewustzijn wilde dooden. De Vereeniging zelf had krachtig medegewerkt om ook andere Nederlanders den weg naar Zuid-Afrika te wijzen; zij had de hand in de stichting van de Voorschot bank, waaruit later de Zuid-Afrikaansche Voor- schotkas is ontstaan en werkte mee in 1896 na den Jamesonraid tot oprichting van het Taalfonds Bij dit alles zorgde zij steeds voor contact met de verschillende instanties iii Zuid-Afrika, het Kaap sche, in Stellenbosch even goed als in Transvaal en zij heeft dat bij haar werkzaam heden tot op heden volgehouden. Geen weldoen met Nederlandsche beschaving is haar leus sedert Bellaar Sprayt haar eigenlijke stuwkracht werd (het was reeds in 1885) maar rekenipg houden met wenschen en be hoeften in Zuid-Afrika en alle arbeid steeds daar naar opzetten en inrichten. Bij deze geesteshouding behoeft het niet te ver bazen dat levendige aandacht door haar werd ge geven aan de z.g. Tweede Afrikaansche taalbe weging die na den wreeden Anglo-Boerenoorlog van 1899-1902 getuigenis gaf van nieuw leven en verrijkt nationaal besef in Zuid-Afrika. Het werk van Celliers, Totius en anderen begroette zij als het gloren van een nieuwen dag en zij kwam daardoor ook tot besef van de eigen ontwikkeling die in Zuid-Afrika van Simonsbaai tot aan Zambesi, gelijk Kruger het eens had aangegeven met onweerstaanbare kracht had ingezet. In de jaren vóór 1900 was voorbeeld en hulp uit Ne derland op vele punten noodig geweest met na me Transvaal had er om gevraagd thans moest de verhouding anders worden en de tijd werd rijp voor erkenning van de eigen Afrikaansche vorm van het Nederlandsch zooals die door de mannen van de Tweede Taalbeweging van dagelijksche omgangstaal tot cultuurtaal was veredeld. Toen in 1910 de Unie van Zuid-Afrika werd ge sticht een staatkundig succes deze gebeurtenis voor het Afrikanerdom, dat den oorlog verloren maar den vrede gewonnen had toen werd van Afrikaansch als officieele taal nog niet gerept; wel van Engelsch en Nederlandsch. Maar reeds in 1914 verscheen Afrikaansch in de scholen, even later in de kerken, de openbare lichamen. De pers ging er zich van bedienen, zoodat Die Burger in Kaapstad en Die Volkstem in Pretoria weldra geheel in Afri kaansch verschenen. Tenslotte, in 1924, kwam de officieele erkenning, bevestigd door een commentaar op artikel 137 van de grondwet, verklarende dat Afrikaansch voor taan mede zou gelden als het Hollandsch, dat in dit artikel bedoeld werd TOENADERING De opkomst van het Afrikaansch heeft vooral in de eerste onstuimige jaren een zekere verwijde ring van Nederland en het Nederlandsch ten ge volge gehad. De Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging, die terstond de beteekenis van den nieuwen taalvorm voor behoud en uitbouw van Afrika's cultuur had beseft, heeft daarover harde woorden moeten hooren De uitkomst heeft haar gelijk gegeven niet alleen doordat het Afrikaner- dom nu in sterker zelfbesef kon opgroeien, maar ook doordat na de eerste verwijdering van Ne derland 'n grooter toenadering is gekomen, waar bij het Nederlandsch als schatkamer voor Afri kaansch erkend wordt en bij toeneming geraad pleegd. Wat men nu nog slechts moet hopen is, dat er wegen worden gevonden om het op groeiende geslacht in zijn vollen omvang op een voudige, smakelijke en doeltreffende wijze een leeskennis by te brengen van het Nederlandsch opdat de verwantschap en het verband tusschen beide talen steeds bewust blijve. Omgekeerd dient ook Afrikaansch in Nederland te worden gelezen, niet alleen uit academische belangstelling en voor al niet met enkel welwillende aandacht, maar ook om de Afrikaansche taaismeden aan het werk te zien en uit hun werkplaats menig stuk te kun nen betrekken. Men zette duikweg naast viaduct en naweek naast weekend om te beseffen wat hier bedoeld wordt. ONZE UNIVERSITEITEN Wanneer Nederland begrip voor Afrikaansch en het Afrikanerdom en hun voortschrijdende ont wikkeling blijft toonen zal dit slechts kunnen mee werken tot voortzetting van tradities die in de af- geloopen halve eeuw mochten worden gevestigd. Dan zal men bij voortduring Afrikaners aan onze Universiteiten zien en langs dien weg zal de Nederlandsche geest mogen voortwerken in het Afrikaansche hooger onderwijs. Wie de lijst van docenten aan Afrikaansche universiteiten nagaat, is verrast over het aantal malen dat hij achter hun namen een Nederlandsche graad vermeld vindt en hij zal er ook door worden getroffen dat verschil lende Nederlandsche geleerden daarginds een plaats hebben weten te verwerven. Infeite, vele studenten van het theologisch seminarum in Stel lenbosch komen ter voltooiing van hun studiën naar Nederland en laten zich evenals de alumni van het Potchefstroomsche Universiteitskollege vir Kristelik Hoër Onderwijs aan de Vrije Universiteit inschrijven. De studenten van de Hervormde Kerk plegen in Utrecht of Groningen ter verdere studie te komen. Vele Afrikaansche medici, litteratoren en historici, psychologen en paedagogen stellen er nog steeds prijs op in Amsterdam, Utrecht of Lei den hun studiën voort te zetten; juristen wenden zich bij voorkeur tot de rijksuniversiteit te Leiden, waar voor hen een zekere traditie nawerkt. De Afrikaansche studenten kwamen vroeger het overgroote deel van hun opleiding in Nederland genieten. Sedert het hooger onderwijs in hun eigen land sterk is uitgebreid en geheel op de hoogte van den tijd staat, komen zy pas nadat zij de Afrikaan sche examens hebben afgelegd en duurt hun ver blijf hier te lande dus korter. Medici die in de Unie slechts Engelsche opleiding kunnen ontvangen ver keer en nog in een andere positie, maar als straks in Pretoria een Afrikaansche faculteit van genees kunde is tot stand gekomen, zal ook daarin wijzi ging komen. Dan wordt ook voor hen de verhou ding anders, maar zwakker behoeft de band met Nederland niet te worden, want het contact van Pretoria met onze universiteiten is sterk en naar men onlangs heeft kunnen lezen, heeft Mr. P. J. Idenbürg, secretaris van curatoren der rijksuni versiteit te Leiden in Zuid-Afrika mogen bekend maken dat een aantal bezoldigde assistentsplaat sen voor Afrikaners aan Nederlandsche universi teiten beschikbaar is gesteld. Toen het duidelijk werd dat minder Afrikaners naar Nederland zouden gaan om hun geheele op leiding daar te ontvangen en dat alleen de weten schappelijk meer begaafden zouden komen, heeft men in de kringen der Nederlandsch Zuid-Afri- L. R. MIDDELBERG, Voorzitter Nederl. Zuid-Ajrik. Ver. kaansche Vereeniging gezocht naar een middel om ook het geheel der studeerende jongelingschap in Zuid-Afrika te bereiken met de boodschap uit Nederland. Een gelukkige oplossing is toen gevon den door de instelling van een leerstoel in de Cul tuurgeschiedenis der Nederlanden aan de Univer siteit van Pretoria en het daaraan verbinden van het Nederlandsch Cultuurhistorisch Instituut. Prof. Bokhorst heeft zijn krachten daaraan willen geven en men heeft de voldoening mogen smaken dat de leerstoel, die eerst eenige jaren door Neder land werd betaald, nu geheel voor rekening van de universiteit is genomen. De proefneming, dat is duidelijk, roept om herhaling in andere centra. Terwijl men in Pretoria in universitair verband over Nederland en Nederlandsche cultuur kan hoo ren en er mee kan kennis maken door raadpleging van de boekerij van het Instituut, wordt in Am sterdam het Afrikaansch gedoceerd door Prof. Bes- selaar. Het is een uiting van die behoefte aan wederkeerigheid die Zuid-Afrika in toenemende mate aan den dag legt. Het verschijnsel getuigt van een gelukkig zelfbewustzijn van het Afrikanerdom en wekt ook verwachtingen omtrent het beantwoor den door Zuid-Afrika van de inraiming van de assistentsplaatsen, waarover "boven werd gespro ken. Wat in dit verband reeds uitgesproken is en wordt nagestreefd is verder een geregelde uitwis seling van voormannen op cultureel en ander ge bied, opdat de volken over en weer zien wat men voor elkander beteekenen kan. „BEWEGING 1652" Wanneer 't daartoe mocht komen en niets geeft aanleiding om er aan te twijfelen dan zal stel selmatig worden geregeld wat van tijd tot tijd reeds placht te geschieden toen mannen als Reitz, Hofmeyer, Viljoen, Botha, Dreyer, Smit, Haarhoff, Bosman, Totius, Malherbe Nederland bezochten en Pont, Casimir, Hepp, van Gelderen, van Schelven, Colenbrander, laatstelijk Geyl en Idenburg naar Zuid-Afrika trokken. Wie eenigszins met de ge leerde wereld in beide landen bekend is en de Ne- derlandsch-Zuid-Afrikaansche betrekkingen kent, weet dat met het bovenstaande namen zijn ge noemd van Staatslieden (Reitz, Hofmeyer), onder- wijsdirecteuren (Viljoen, Botha), den archivaris van de Kaapsche Kerk (Dreyer), den hoofdredac teur van het Afrikaansche Woordenboek (Smit), den bijbelvertaler-dichter-psalmberijmer (Du Toit- Totius), wien in September 1937 een grootsche hul de in Amsterdam te beurt viel. Pont kent men als de vroegere voorz. van de N.Z.A.V., Casimir als do paedagoog ,die Zuid-Afrika zoozeer wist te pakken Van Schelven, Hepp, van Gelderen zijn hooglee raren aan de Vrije Universiteit. Het bezoek van Geyl is kortgeleden in Afrika en Nederland uit voerig ter sprake gekomen. Over de reis van Mr. Idenburg spraken wij boven al. Uitbreiding en ver breeding van deze en dergelijke aanrakingen is het doel dat o.m. voor oogen staat aan de „Beweging 1652" die zich heeft opgemaakt om Nederlanders en Afrikaners samen te brengen op den grondslag van taal- en cultuurverwantschap. Prof. Engel- brecht was by zijn bezoek aan Nederland in het begin van 1938 haar woordvoerder. Wij spraken met opzet van verbreeding, want het behoeft immers niet te blijven bij contact tusschen de wereld der geleerden hier en ginds. Daar is de jongere Afrikaansche letterkunde die zich aan Ne derlandsch voorbeeld verkwikt en omgekeerd in Nederland sterker aandacht gaat trekken. Afri kaansche letterkunde wordt tegenwoordig regelma tig besproken in De Werkplaats en De Stem, Ne derlandsche boeken in het recenseerende tijd schrift „Ons Eie Boek". Daar is een gelukkige af wisseling van Afrikaansch studentenbezoek aan Nederland en dat van Nederlandsche jongeren aan de Unie, bekend als de Dietsche Studiereizen. Zuid- Afrika toont belangstelling voor ons leeszaalwezen als middel tot volksopvoeding, voor onze radio-uit zendingen (het snakt naar het begin van onze of ficieele werelduitzendingen), het nam kennis van onze Christelijke Vakorganisaties en Coöperaties. En wij van onze kant zouden goed doen nader te leeren kennen wat Zuid-Afrika doet op zoo vele gebieden, waar een volk moet worden geleid en voorgelicht. Het aantal personen en vereenigingen die aan dacht hebben voor Zuid-Afrika neemt toe. Naast de Nederlandsch-Zuid-Afrikaansche Vereen, en in veel met haar samenwerkend staat het Algemeen Nederlandsch Verbond. In vele organisaties wil men over Zuid-Afrika hooren spreken, vele Ne derlanders hebben daarginds familiebetrekkingen als gevolg van de nieuwe sterke emigratie. Neder landsche jongeren zoeken bezieling voor nationale idealen in kennisneming van den Afrikaanschen cultuurstrijd. De pers geeft geregeld artikelen over Zuid-Afrika en omgekeerd toonen de Afrikaansche kranten behoefte aan berichten uit Nederland. Het is alles zeer verheugend want bij voortduring blijft waar wat werd uitgesproken bij het 50-jarig be staan van de Nederl. Z.-Afr. Vereen.: „Aan de Zuidpunt van Afrika leeft een volk, dat ons is verwant, dat recht heeft op ons mee leven, op onze geestelijke goederen, op onze cul tuur, op ons zeiven. Wij mogen de fout niet weder begaan, die onze vaderen meer dan een eeuw geleden begaan hebben, door alle verbin dingen met onze stamverwanten op geestelijk en stoffelijk gebied af te breken. Wij zullen die De oude molen op het landgoed „Groote Schuur Deze molen is gerestaureerd in de oorspronkelijke toestand van 200 jaar geleden. fout niet begaan, wanneer het ons by ons op treden te doen is om Zuid-Afrika en ook om Nederland zelf en zijn toekomst". door Dr T. P. van der Kooy Chef van den Economischen Voorlichtingsdienst EEN beschouwing van de handelsbalans van Zuid-Afrika leert, dat deze actief is, als men den gouduitvoer mederekent, maar dat hij een passiefsaldo oplevert, indien men het goud buiten beschouwing laat. Invoer, uitvoer en saldo van den buitenland' schen handel van Zuid-Afrika (x 1.000 1929 1932 1936 1937 83.455 32.813 Uitvoer goud 61;298 21.458 32.391 42.381 95.830 69.044 114 192 125.162 ■- 22.15? i-f 12 375 - 11355 -f- 36.231 - 53.908 27.893 - 60.809 +21.972 Dit voor Zuid-Afrika zeer belangrijke metaal is dus voor het bereiken van een uitvoeroverschot van doorslaggevende beteekenis. Bij een uitvoer- saldo heeft het land een groot belang, wat volgt uit de rol, welke de handelsbalans speelt in de be talingsbalans. Het in bovenstaande opstelling aan gegeven goedereninvoersaldo zonder goud moet betaald kunnen worden. Daarnaast vormen rente (vooral dividenden), toeristenuitgaven, scheeps- vrachten, enz., bedragen, die regelmatig naar het buitenland getransfereerd moeten worden. Het uitvoeroverschot levert de noodige baten om deze betalingen te kunnen verrichten en maakt, dat de loopende posten op de betalingsbalans in even wicht zijn. Terwijl in andere debiteurlanden de rentebetalin gen in de depressiejaren, door hun starheid, druk kend worden, is dit in Zuid-Afrika niet het geval. De transfer betreft hier namelijk in hoofdzaak de opbrengst van buitenlandsche vermogens, belegd in de goudmijnen, waarvan het product nagenoeg geheel wordt uitgevoerd. Hierdoor wordt als het ware automatisch voor de aanwezigheid van vol doende deviezen gezorgd. Te minder is de positie van debiteurlanden be zwarend, waar een deel van de winsten van de goudmijnen in het land blijft als reserveering en dan, voorzoover het besteed wordt voor nieuwe in- vesteeringen, een stimulans vormt voor de wel vaartsontwikkeling. Een nadere analyse van den aard van in- en uit voer, waarvan hieronder de cijfers van de voor naamste groepen voor 1936 vermeld zijn, kan het beeld van de structuur van het land nog verdui delijken. Invoer van de voornaamste goederengroepen (x 1.000) Metaal, metaalfabrieken, machines en voertuigen Vezels, weefsels, garens en kleeding Voedingsmiddelen Olie, hars, verf, vernis Hout en houtfabrikaten Boeken en papier Chemicaliën, geneesmiddelen enz. 33.661 18.305 I 4.089 4.882 3 607 2.985 3.115 Uitvoer van de voornaamste goederengroepen (x 1.000) Goud Wol Diamant Fruit Huiden en vellen Suiker Steenkool Vleesch Koper 81.801 9.827 3.201 3.193 1.903 1.185 529 289 342 Behalve goud levert Zuid-Afrika eenige andere voortbrengselen van den bodem (diamant, steen kool, koper, mangaan) en eenige veeteeltproduc ten. De uitvoer van suiker stamt bijna geheel uit de provincie Natal, die door een afwijkend kli maat een eenigszins andere structuur heeft dan de andere drie provincies van de Unie van Zuid- Afrika. Terwijl de bodem in de Kaapprovincie, Oranje-Vrij staat en Transvaal, behalve de reeds genoemde delfstoffe'n, over het algemeen weinig agrarische producten oplevert, levert de n—jv'o diger neerslag in Natal een geschikt gebied voor intensief agrarische exploitatie. Het groeiend aandeel van de groep: metaal, me taalfabrikaten, machines en voertuigen, n.l. in 1929 30 pet., in 1936 42 pet., in den totalen invoer, wijst op een toenemenden invoer van industrieele productiemiddelen voor de zich ontwikkelende in dustrie. Toch zijn mijnbouw en veeteelt, waar naast in Natal ook de landbouw, nog steeds de grondpeilers van het economisch leven. Zij zijn voor den afzet van hun producten aangewezen op export, daar de binnenlandsche markt zeer klein is Uit het verloop van de bovenstaande cijfers van den totalen in- en uitvoer blijkt een scherpe da ling na 1929. Vooral de uitvoer zonder goud geeft een relatief zeer sterken teruggang te zien, en wel tot c.a. een derde van het peil van 1929. Sinds 1932 is een verbetering ingetreden in den buitenland- schen afzet. Opvallend is hierbij, dat de uitvoer incl. goud reeds het vóór-depressie-peil heeft over troffen, terwyl de uitvoer zonder goud zich welis waar heeft hersteld, boven het diepste depressie- punt, maar toch nog slechts twee derde van de uitvoerwaarde van 1929 heeft bereikt. Het bedrag van den gouduitvoer is dan ook gestegen van 34.532.000 in 1929 tot 82.781.000 in 1937. Hoewel het goud van overwegend belang is voor het bereiken van het vereischte uitvoeroverschot, en daarmede voor den invoer en de positie van het Zuid-Afrikaansche pond, wordt de directe be teekenis van de goudproductie voor de welvaart vaak overschat. In de goudmijnen werken c.a. 40.000 blanken, naast c.a. 320.000 kleurlingen, ter wijl in de industrie, die in Zuid-Afrika overigens nog in opkomst is, c.a. 120.000 blanken werken, dus drie keer zoo veel als in de goudmijnen. Wie leveren de goudmijnen groote winsten op, maar deze vloeien voor een groot deel toe aan buiten landsche houders van aandeelen. Toch moet de beteekenis van de goudexploitatie voor Zuid-Afrika hoog worden aangeslagen. De ontwikkeling van de goudproductie en de groote winsten, die in de jaren na 1932 zijn gemaakt, zijn een belangrijke stimulans voor het conjunctuurher stel geweest. De opleving in de bouwbedrijvigheid, die thans voor een groot deel in het goudcentrum, Johannesburg is geconcentreerd, is veroorzaakt door den gang van zaken in de goudmijnen. Ten slotte dragen de mijnen een groot deel bij in de totale inkomsten van den staat. De toegenomen rentabiliteit der goudmijnen na 1932 heeft haar oorzaak in den sterk gestegen goudprijs op de vrye goudmarkt te Londen (1929 84,9 d.,; 1936 140,3 d. per ounce fine), die op zijn beurt weer het gevolg is van de vele muntdepre- ciaties in de jaren na 1929 De gang van zaken in de goudmijnindustrie blijft uiteraard afhangen van de in het buitenland gevoerde economische en monetaire politiek. Toen in het voorjaar van 1937 sprake was van een verlaging van den goudprijs door de centrale banken, was dit dan ook aan leiding tot een golf van onrust in Zuid-Afrika. Dit gevaar is thans echter geweken en bij de huidige ontwikkeling van de conjunctuur is een verdere verhooging van den goudprijs waarschijnlijker dan een verlaging. Het tweede uitvoerproduct is wol. De vooruit zichten op de wolmarkt zijn thans niet zeer gun stig. Niet alleen is de wolprijs in de laatste maan den sterk gedaald, maar ook de voorraden zijn toe genomen. De laatste jaren heeft Zuid-Afrika sterk, geprofiteerd van de handelspolitieke spanning tus schen Australië en Japan. De afzet in Japan steeg hierdoor in 1936 tot 19,5pct. van den totalen Zuid- Af rikaanschen woluitvoer, tegen 0,8pct. in 1932. Nu het betreffende geschil is opgelost, moet men zich afvragen, in hoeverre deze afzet gehandhaafd zal blijven. Diamant was in 1929 nog een zeer belangrijk arti kel en de uitvoer bedroeg in dat jaar nog c.a. 12 millioen Zoowel de sterk gedaalde afzet als de gedaalde prijs hebben echter veel afbreuk ge daan aan de beteekenis ervan. De afzet in 1936 bedroeg nog slechts c.a. 3 millioen Behalve diamant, koper, mangaan en eenige an dere mineralen, voert Zuid-Afrika nog steenkool uit. Het in de statistiek vermelde bedrag ad. 500.000 in 1936 betreft alleen de verladen steen kool. Daarnaast wordt nog een iets'grooter bedrag aan bunkersteenkool geleverd. De vroegere rol van Zuid-Afrika, n.l. station op den zeeweg naar Indië, blijkt het land dus nog steeds eenigermate te vervullen Te vermelden zijn nog de niet belangrijke uit voeren van vleesch, fruit, mais, huiden en vellen. De leveringen van versch fruit aan Engeland en van ingeblikt fruit aan Canada houden verband met de preferentieele behandeling van de Zuid- Afrikaansche producten aldaar. Overziet men de huidige economische situatie van Zuid-Afrika in haar geheel, dan blijkt, dat het land een periode van grooten bloei doormaakt en dat het, mede uit hoofde van zyn bijzondere positie als goudproducent, met succes het hoofd heeft kunnen bieden aan de daling in de conjunctuur, die sedert de tweede helft van 1937 in andere landen i? ingetreden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 31