KLEUTERS II- 5,'g'PS®.T'-wT&c H EEN VRIJE WOENSDAGMIDDAG Door CORINA 3) ^JOU", zei de vreemde man, ,,die geit zal 991 N er jjest ujt willen, denk ik. Wacht maar eens even. Laat mij maar eensc op die plank". De jongens maakten gauw, dat zij er af kwamen. De man greep de geit stevig beet, trok even, een flinke ruk en toen werd het dier langzaam boven water gehesen. De vreemde man was sterk. Hij droeg de geit zo maar in het lange gras. ,,Ze zal wel gauw droog zijn in het zonnetje", zei hij. „Laten we maar eens wat gaan uitrusten daar in de schaduw". Nu zaten ze met z'n vijven onder de wilgen. „Jullie lusten zeker ook wel wat?" vroeg de vreemde man. Hij haalde een zakje met lekkere zuurtjes voor de dag. Dat smaakte na de schrik. „Zeg. vertellen jullie me eens, van wie is dat huisje", zei de gian plotseling. „O", zei Dikkie, „dat is van Vrouw Verkerk. Dat land daar en die geit, is ook van haar". „Zo", zei de vreemdeling langzaam. Hij keek peinzend in de verte. Maar ineens keek hij weer vroolijk en lachend zei hij: „Wat gek, dat ze helemaal niets van het ongeluk van haar geit heeft gemerkt. Jullie hebben anders hard genoeg geschreeuwd". „Geen wonder", zei Wim, „ze is ook niet thuis". En hij vertelde het droevige verhaal van vrouw Verkerk voor de tweede maal op die middag. Toen Wim even opkeek, zag hij tranen in de ogen van den vreemden man. Verbaasd keek Wim hem aan. Plotseling stond de man op. „Kom jongens, ik moet gaan. Ik zou hier bij jullie de tijd vergetenTot ziens, hoor!" en daar liep hij al weer op de weg. in dezelde richting waaruit hij gekomen was. „Wat een rare man", zei Cor, „en zo'n grieze lige baard". „Ik vond hem wel aardig en hij heeft ons toch maar fijn met die geit geholpen", zei Wim. „Maar zeg, is 't nog geen tijd om naar huis te gaan. Wij eten om half zes en als ik te laat komho maar!" „Nou, hollen, dan, wie 't eerst op de weg is!" riep Jan. „Een, twee, drie!" En daar gingen ze. Jan was er zelf het eerst, 't Was niet zoo ver naar het dorp. Ze waren de eerste huizen al voorbij, toen Dikkie opeens zei: „Hè, wat dom". „Wat dom?" vroegen de andere drie tegelijk. „Wel", zei Dikkie, „nou ben ik de hele geit vergeten. Die loopt nou maar los op 't land". „Jöh, wat geeft dat", zei Jan. „vrouw Verkerk komt zo thuis en dan ziet ze 't wel". „Nee", zei Dikkie beslist, „ik heb het beest los gemaakt. Ik durf 't zo maar niet te laten lopen. Als het weer in de sloot raakt. Ik ga nog wel even terug. Wij eten toch altijd laat". „Nou, je moet 't zelf weten, maar ik zou 't niet doen", zei Jan weer. „Ik wel", zei Dikkie en hij ging terug. Hij legde de plank weer over de sloot en ging er over. 't Was alleen lang zo leuk niet als straks. De geit liep rustig te grazen. Een stuk touw sleepte achter haar aan. Dikkie zei: „Kom beest, je moet weer naar je ouwe plaatsje, hoor. Vooruit". Maar de geit wou natuurlijk liever in het lange gras blijven. Met moeite trok hij ze weer naar het paaltje terug. Het touw was een heel stuk korter ge worden. Dikkie wilde juist weer gauw terug gaan, toen hij in het kale gras iets glinsterends zag liggen. Het was een medaillon. Er zat ook een portret in. Van wie zou dat zijn? Lieve tijd, dat is vrouw Verkerk, toen ze jong was, dacht hij verbaasd. Vanmiddag lag 't er nog niet. Ik zal 't maar meenemen en aan vader geven. Vlug liep hij over de plank naar het veldje. Hij zag vrouw Verkerk in het huis lopen. Ze had gelukkig niets gezien. Aan de kant van het veldje zaten geen ramen. Wat was dat? Wie liep daar? Op de weg liep een man ijverig te zoeken. Hij kwam langzaam dichterbij. Nu zag Dikkie, dat het de man met de baard was. „Wat zoekt U, meneer?" riep hij opeens. De man schrok op. Hij keek angstig naar het huisje. Maar toen hij Dikkie ontdekte, lachte hij vrien- deliik DE KIKKERS 8 Wel twintig kikkers zaten v Al in een droge sloot, 4 8 Ze hadden heel geen water, 4 Ze waren bijna dood. x X Ze kwaakten en ze kwaakten X Al honderd dagen niet, X Och, och, die arme kikkers, X Ze hadden zo'n verdriet. x Opeens daar kwam de regen 8 X En viel in stromen neer, X De sloot kwam vol met water, X De kikkers leefden weer. Nu hadden ze weer drinken X v En eten nog daarbij X v De kikkers werden vrolijk X v? En kwaakten samen blij: X v Ko-do, ko-do, ko-do. X „Ja, ik ben wat verloren", zei hij, „een portretje in een medaillon. Ik draag het altijd bij me en ik wou het erg graag terughebben." Dikkie haalde nu het medaillon, dat hij net ge vonden had, uit zijn broekzak te voorschijn. „Is het dat misschien?" vroeg hij en liet het aan den man zien. „Ja, dat is het", riep deze blij. Hij pakte het van Dikkie aan en borg het haas tig weg, alsof hij bang was, dat hij het weer kwijt zou raken. Hij dacht even na. Toen zei hij: „Zeg jongen, wil jij mij een plezier doen?" „Ja, meneer", zei Dikkie aarzelend, „als het niet te lang duurt, want ik moet eten, ziet U". „Nee, lang duurt het niet", zei de vreemdeling. Zijn stem klonk vreemd. Bedroefd en toch blij. Hij haalde het medaillon te voorschijn en gaf het aan Dikkie, die van verbazing geen woord wist te zeggen. Hij begreep er niets van. Wat deed die man met het portret van vrouw Verkerk? Plotseling kreeg hij een vermoeden. Hij dacht aan het verhaal van vanmiddag. Nee, het kon haast niet anders. Hij raapte al zijn moed bij-elkaar en vroeg op gewonden: „U is toch niet de man van vrouw Verkerk?" Het duurde even en toen zei de vreemdeling langzaam: „Ja, dat ben ik geweest, maar ik ben zo lang weggebleven. Misschien is ze me al ver geten". „Nee, vast niet", zei Dikkie wijs. Hij voelde zich al haast een man, nu de vreemdeling zo tegen hem praatte. „Luister eens", zei de man, „ik heb een mooi plannetje. Ga jij nu met dat portret naar vrouw Verkerk en Iaat het haar zien. Als ze vraagt hoe je er aan komt, zeg je maar, dat je 't gehad hebt van iemand, die op de weg staat te wach ten. Dan weet ze genoeg. Meer behoef je niet te doen: Wil je dat?" (Volgende week verder). 132 Iff ZATERDAG 19 MAART Ne. 11 JAARGANG 1938 De Rotterdammer, Nieuwe Haogsche Courant Nieuwe Utrechtsche Courant, Nieuwe Leidsche Courant en Dordtsnh Dagblad Donderdagavond BUITENLAND nog wel herinneren, heeft de Duitsche rijks kanselier en Führer Adolf Hitler gerept over het lot van de tien millioen Duitschers in het buiten land, hetwelk geen oogenblik buiten zijn zorg en aandacht omging. Welnu, men kan de gebeurte nissen van de afgeloopen week, waarbij Oosten zijn zelfstandigheid inboette, kenschetsen als de „terugkeer" van zeven millioen van deze „Auss- land-Deutsche" tot het „Reich", en als een groote onzekerheid, welke zich van de wereld heeft meester gemaakt, hoe lang de overige drie mil lioen zich nog binnen het kader van den TsjechO- slowaakschen staat zullen bevinden. De vrees is algemeen, dat deze Sudeten-Duitschers reeds bin nen afzienbaren tijd het onderwerp van oen Hitleriaansche verrassing zullen zijn, r heeft men opnieuw 's Führers woord, dat het tijdperk der verrassingen thans is afgesloten, leeren wantrouwen. De ontwikkeling der verhoudingen in Oostenrijk heeft inderdaad een verbijsterend snel verloop gehad! Von Schuschnigg had plotseling te kennen gegeven, dat hij een volksstemming op touw zou zetten, welke binnen enkele dagen zou moeten aantoonen, dat de groote meerderheid der Oostenrijkers voor den toenmaligen status quo van den standenstaat was, onder het vader- landsche symbool van het Krukkenkruis. Die volksstemmingsplannen zijn verrassend snel verdwenen, op een nog steeds niet geheel opge helderde manier. In Weenen trad een regeerings- crisis aan den dag, naar men zegt tengevolge van groot-Duitsche pressie, Von Schuschnigg werd genoopt tot aftreden, en in de plaats van zijn kabinet trad de regeering-Seyss-Inquart, welke schier zonder overgang voor Berlijn capituleerde. De nieuwe bondskanselier vroeg telegrafisch mi litaire hulp aan den Führer ,en reeds denzelfden avond, waarop een schier gebroken Von Schusch nigg zijn laatste rede voor de microfoon uitsprak, rukten de eerste gemotoriseerde Duitsche kolon- nes het weerloos openliggende land binnen. Oos tenrijk was in het verband van het Duitsche Rijk „teruggekeerd". De machtsverhoudingen in het Oostenrijk van Dollfuss en Von Schuschnigg zijn de laatste jaren voor de buitenwereld steeds een groote puzzle geweest. Beide staatslieden streefden het ideaal na, van hun land een soort van R.K. standen staat te maken, doch nimmer werd duidelijk, welk percentage van het volk zij daarbij inder daad achter zich hadden. Men wist, dat er nog immer een sterke socialistisch gezinde volksgroep bestond, ail hield deze zich, na de bloedige revolte in de Donaustad, politiek ook op den achtergrond. Anders ging het met de nazi's en de groot-Duitsche elementen .Deze lieten geen enkele gelegenheid tot obstructie en ondermijningsarbeid voorbij gaan, maar ook hun percentsgewijze kracht kon moeilijk worden geschat. De toeleg van Von Schuschnigg was blijkbaar, door een geforceerd plebisciet de stemmen van allen, die van Hitier afkeerig waren, op zich te vereenigen, om zoo voor zichzelf een meerderheid te scheppen, al zou deze ook in hoofdzaak van negatieven aard zijn geweest. Volksgunst, het is in deze bewogen dagen weer eens scherp gebleken, is een onberekenbare groot heid. Nauwlijks bemerkte de breede massa, dat onder Duitschen invloed het tij der nazi's wies, of allerwegen werd de Hitlergroet vernomen, kwa men de hakenkruisvlaggen en de nazi-armbanden voor den dag. De „kleurlooze middengroep" bezat eensklaps een overtuiging, zoodra zulk een bezit niet langer een gevaar, doch eerder een voordeel leek. Vandaar de geweldige toejuichingen, welke aan de opmarcheerende Duitsche troepen, en later aan den Führer en zijn staf zelf ten deel vielen. Dat het element der massa-suggestie hier ook niet kan worden uitgeschakeld, behoeft nauwelijks nog betoog. Er bestaat inderdaad zooiets als de magie van het getal; men moet werkelijk pit en kern bezitten om het hoofd koel te houden, temidden van delireerende duizenden, en zijn „neen" te handhaven ondanks al het suggestieve „ja"- geschreeuw. Hitiers Oostenrijksche reis is uit propagandistisch oogpunt bezien een geweldig succes geworden. Linz ontving hem in daverende geestdrift; Weenen verbeidde hem in spanning. Er bleef nog slechts één politiek obstakel over: Mik!as resideerde daar nog immer als bondspresident. Hoe moesten beide mannen elkander tegemoet treden? Ook dit laatste moeilijkheidje was spoedig uit den weg geruimd; Miklas abdiceerde, op verzoek van Scyss-Inquart. en deze laatste werd, zoodra Hitier op den Helden - MAANDAG BEGINT DE LENTE! platz het woord ging voeren, eenvoudig tot Rijks- stadhouder geproclameerd. Hierdoor was teven3 voor heel de wereld duidelijk geworden, dat Oos tenrijk binnen het Rijk voortaan een gelijksoor tige positie zal innemen als Beieren bekleedt onder zijn Rijksstadhouder Ridder Von Epp. Zoo men zich afvraagt, door welke internationale omstandigheden de Anschluss zoo spoedig ccn feit kon worden, dan moet men voor het ant woord allereerst naar Rome zien. Mussolini, die in 1934, door troepen naar de Oostenrijksch-Ita- liansche grens te zenden, iets dergelijks voorkwam als thans zijn beslag heeft gekregen, bleek niet ten tweede male bereid ,het autoritair bewind te Weenen te ruggesteunen. De vriendschap van Hitler had voor hem thans grooter waarde dan die van den Oostenrijkschen kanselier, welke ondanks zijn ongetwijfeld uitstekende bedoelingen zoo langen tijd als een pion in handen van derden op het wereldschaakbord was geweest. Duce en Führer hadden tijdens den loop van den Abes- sijnschen oorlog geleerd, dat er voor hen weder zijds geweldige voordeelen aan vast zaten, zoo zij elkander in de kaart bleven spelen. Zoo kwam men te Rome tot de erkenning van de „histori sche noodwendigheid" eener Duitsch-Oostenrijk- sche aaneensluiting; de Donaustaal mocht niet langer een steen des aanstoots, een aanleiding tot verdeeldheid tusschen beide autoritaire regimes blijven, waarvan Londen of Parijs, telkens als hun dit beliefde, gebruik zouden kunnen maken. Vandaar dat Italië Duitschland wilde aanvaarden als buurman aan den Brenner, en Hitier zich be reid toonde deze grens plechtig te garandeeren. De as RomeBerlijn is nu meer dan ooit een politiek feit van eerste rangs beteekenis; zoowel in Frankrijk als in Groot-Brittannië legt men daarvoor beduchtheidaan den dag, gelijk uit de protesten dezer landen tegen den „Anschluss" reeds indirect kon blijken. De nieuwe landkaart van Europa toont bij een oogopslag aan, hoezeer de Tsjechoslowaakscho republiek door de jongste nationaal-socialistischo successen in het nauw is geraakt, omgeven als zij is door Duitsche of Duitsch-geworden gebieden, In Praag legt men hierover een begrijpelijke be duchtheid aan den dag. De verhouding tot Berlijn is nimmer recht hartelijk geweest, omdat de drie millioen Sudeten-Duitsche onderdanen, welke deze staat telt, steeds aanleiding gaven tot allerlei geharrewar en gekrakeel. Deze Sudeten-Duit schers hebben reeds lang geen ander ideaal, dan zich te mogen aansluiten bij de groote Duitsche Heimat. Hun toon in het Praagsche parlement is nu reeds bijzonder agressief. Voorloopig eischen zij in den Tsjechischen staat een autonome positie op, ongetwijfeld in de overtuiging, dat op deze eerste schrede dan wel spoedig hun Anschluss met Duitschland zal kunnen volgen. Praag echter heeft verdragen met Parijs en Moskou, en heeft zich ervan verzekerd, dat zijn bondgenooten het niet in den steek zullen laten, zoo deze verwik kelingen op een oorlog mochten uitloopen. Het Derde Rijk zal nog wel even aarzelen, eer het op dezen buit uittrekt. Het heeft bovendien nog heel wat tijd noodig, om zich na het opslokken van Oostenrijk intern te reorganiseeren. Misschien dat deze periode te benutten ware voor een Duitsch-Tsjechische pacificatie? Nieuwe ongerustheid is intusschen verwekt door de afmetingen, welke een Poolsch-Litausih grens incident dreigt aan te nemen. Een Poolsche grens wacht is bij een schermutseling door Litauers ge dood, als uitvloeisel van den geest van stille agressiviteit, welke reeds lang tusschen beide landen heerscht. De hoofdinzet van het reed* oude geschil is de stad Wilna, welke tot het Pool sche territoir behoort, doch waarop de Litauers al sinds den wereldoorlog rechten meenen te mo gen laten gelden. Het Poolsche Wilna is officieel, volgens de Litausche grondwet, hoofdstad der Litausche republiek. Het is niet onmogelijk, dat er aan weerszijden van deze omstreden grenzen 121

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 11