HET ITALIAANSCHE IMPERIUM ^^DIKGEH Achtergrond en Perspectieven der Romeinsche Expansie MEESTERLIJK door beknoptheid en suggesti- viteit is de schets, welke Anton Zischka in zijn jongste boek Italiëgeeft van de ontwik keling der Romeinsche historie vanaf 800 vóór Christus tot de nieuwe tijd. Het is volkomen juist gezien, dat Mussolini en zijn schepping slechts ten vol'.e verstaan worden wanneer men het voorbeeld kent, waarnaar hij gewerkt heeft: het oude Rome, dat Carthago vernietigde en door de' ijzeren tucht zijner legioenen en het talent zijner veldheeren de toenmalige wereld heeft weten te onderwerpen en te dwingen naar zijn wil. Het is het beeld van het oude Latijnsche Imperium, dat de Duce steeds weer het Italiaansche volk van nu heeft voorgehouden. Het heeft hem geïnspi reerd tot wat bijna een bovenmenschelijke pres tatie lijkt en het heeft het volk de kracht en lust gegeven mèt hem voor herstel van de vroegere glorie goed en leven te offeren. Tusschen het eerste keizerrijk van 1900 jaar ge leden en het huidige liggen eeuwen, waarop Italië zich niet verheffen kan. Het wereldrijk van Augustus stortte ineen, omdat weelde en corrup tie staat en volk van Rome hadden ontzenuwd. Uit de ruïnen van dezen wereldstaat bloeiden vele kleine machten op, waarvan sommige als Venetië, Ministerie der Corporaties Florence en Genua een rijke beschaving teelden, maar tenslotte gingen ook de rijkdom en de prachtige kunst der Renaissance grootendeels weer onder in de eeuwenlange, verbitterde oor logen naar buiten en statentwisten van binnen. Eerst in de 19e eeuw groeit het rampspoedige, jammerlijk verdeelde volk tot een nieuwe natie, tot een nieuwe eenheid. Nadat de Fransche over macht is gebroken, wordt in de tweede helft dezer eeuw onder leiding van Garibaldi de Italiaansche bodem van vreemdelingen gezuiverd. 17 Maart 1861 zet de kroon op het werk van dezen vry- heidslievenden kampioen der Italiaansche eenheid: Victor Emanuel II neemt de titel van koning van Italië aan! Echter: Al was Italië eindelijk weer één, een aan eengesloten gebied, het was allesbehalve welva rend. Van de 25y2 milfiioen inwoners betaalden er in 1870 slechts een half millioen meer dan veertig lire belasting. De industrie was van weinig be- teekenis .De boeren waren verarmd. Er waren geen sociale wetten, er was geen modern school wezen. Het bandietisme tierde welig. „De ellende verdreef steeds meer Italianen naar het buitenland en daar waren zij vogel vrij, daar werd ieder van deze onzegbaar verarmde en verwaarloosde menschen oen propagandist tegen zijn eigen land. Spoedig gold Itaf.ië als voorbeeld van verliederlijking, als bakermat van alle luie, smerige, diefach tige nietsnutten." Tal van revolutionaire pogingen werden gedaan om verandering in de ellendige toestanden te bren gen. Op Sicilië ontstonden vereenigingen, die als insigne voerden de fasces, de pijlenbundel der oud-Romeinsche lictoren: de eene pijl wordt ge makkelijk gebroken, de bundel niet. Zij hieven een nieuwe leuze aan: „Verwacht niet alles van de Staat, maar weest zei/ sterk, wanneer gij een sterke staat wenscht." Bij deze fascistische gedachten en emblemen heeft Mussolini zich later aangesloten in een periode, toen Italië bedreigd werd met het onzalig lot, dat thans Spanje heeft getroffen. Toen de oorlog uit was, was Italië de vertwijfeling naby. De socia listen en communisten terroriseerden het land. Zij bezetten de fabrieken en legden alzoo de wei nige productiemiddelen, welke het land bezat, lam. De regeering kon de toestand geen baas. En de koning was blij, dat hij 30 October 1922 Musso lini tot minister-president kon benoemen, nadat deze ter geruststelling had verklaard, dat „het nieuwe regime alleen zou opbouwen en niet ver woesten, dat het alle krachten der ordening in zich zou opnemen en met de monarchie en het leger zou regeeren.' Wij behoeven hier niet uiteen te zetten, dat en waarom het fascisme als politieke leer ons niet sympathiek is, maar dat wil niet zeggen, dat wij geen bewondering zouden hebben voor wat Mus solini van Italië heeft gemaakt en ook voor de wijze, waarop hy alle krachten en machten in zijn stelsel heeft weten te coördonneeren. Mussolini won het leger door de inlijving der fascistische militie. Mussolini won de kerk door haar voorkeurspositie te erkennen. Mussolini won de arbeiders door hun arbeid en medezeggen schap te geven. Mussolini won de industrieelen door het stakingsrecht op te heffen en hun be langen, als zijnde nationale belangen, te bevor deren. Mussolini vatte in een grandioos gedachte beroepsorganisatie alle klassen en standen als het eene volk samen. 20 December 1923 besloten vertegenwoordigers der industrieelen en vakvereenigingen zich in een permanente commissie te vereenigen, welke lang zamerhand is uitgegroeid tot de Nationale Raad der corporaties. Er zijn 22 corporaties; lichamen waarin werkgevers en werknemers zyn vereenigd, die allen hetzelfde beroep hebben of bij hetzelfde middel van bestaan zijn betrokken: graanproduc- tie, wijnbouw, olieproductie, houtwinning, bouw vak, mijnbouw, verzekeringswezen en credieten, hotelwezen enz. „Evenals deze laatste der corporaties zegt Zischka het kleinste Italiaansche dorps logement en het grootste luxe hotel, alle bu reaux voor vreemdelingenverkeer en kellners, alle koks, hoteldirecteuren, hoteleigenaars en kamermeisjes omvat, zoo bestrijkt de textiel- groep de moerbeienkweekers, de spinsters en ververs, de katoenwevers .bleekers en druk kers en fabriekseigenaars, kortom alZen, die op de een of andere wijze iets met textiel uit staande hebben." Iedere corporatie, van den grond af opgebouwd, regelt onder auspiciën der regeering, zelf alle za ken, welke het betreffende beroep aangaan op de basis van Mussolini's bekende uitspraak: „De vak vereenigingen kunnen de positie van haar leden alleen dan verbeteren, wanneer het kapitalisme De Duce, buste van Ambrosl productief is, niet wanneer het zwak, statisch en angstig is." De corporaties bedoelen dus arbeidsvrede, want niet de strijd der klassen, maar haar samenwerking is in beider belang, is dus een nationaal belang. Daarom gaat het in laatste instantie het fascisme: alles moet dienen tot Italië's grootheid in de wereld: „De corporaties zijn niets anders dan het mechanisme, waardoor de krachten der natie in één punt, in handen der regeering, geconcentreerd worden." Zischka is van oordeel, dat 15 jaar persoonlijk régime van den Duce voldoende zijn geweest om het Italiaansche volk zóó te leiden en zooveel leiders te vormen, dat er garantie i6, dat het fascistisch bewind zal worden voortgezet, ook als Mussolini er niet meer zal zijn. Chiano, Aloisi, Balbo, Grandi, Starace en zoovele anderen, in zijn geest gevormd, zullen er voor zorgen, dat „Mussolini's machinerie zal blijven doorloopen, zelfs zonder hem". Italië is in vijftien jaar veranderd en het is nood zakelijk voor Europa in de eerste plaats daarmee rekening te houden. Van de 30 ihiUioen inwoners in 1890 is de bevolking gestegen tot tot 43 millioen in 1936 en ze zal na een halve eeuw, wanneer het huidige tempo wordt volgehouden, de 70 millioen bereiken. Wat moet Italië met zijn geboorte-overschot? „Te hooge druk leidt tot exploitatie',, schrijft Zischka boven een zijner hoofdstukken. Italië was het voornaamste landverhuizersvolk van de 20e eeuw. In 1934 woonden er 9y2 millioen Italianen in 't buitenland, waarvan de helft in Zuid-Amerika. Meer dan 2 milliard lire zonden in 1929 de emigranten naar huis. Wat deed Amerika? De immigratlewetten van 1924 bepaalden de immigratie op 2 pet. van de in 1890 in de Vereenigde Staten wonende vreemde lingen. Practisch werden daardoor de Italianen, waarvan er in 1913 nog 560.000 naar de Unie trokken, uitgesloten. Er ligt dan ook veel waar heid in Zischka's uitspraak: „De Abessijnsche oorlog begon niet in 1935, maar in 1924." „De rijke volken dwingen de arme volken tot op stand." Het is duidelijk, de opstand wordt daarmee niet gerechtvaardigd, doch zy die hem hebben uitge lokt, treft minstens even groote blaam. De Abessijnsche oorlog was de slag, waarmee Italië zich gewroken heeft over het egoïsme der Links: Sebandia, de kunst matige stad op de droog gelegde Pontijnsche moe rassen Rechts: De Pontijnsche moerassen vroeger geallieerden, voor welke het 600.000 dooden inl de wereldoorlog had geofferd, bij de vredesverdragen èn over de immigratiewetten van de Vereenigde Staten. Die slag heeft de wereld doen zien, dat Italië's kracht niet maar bestaat in bulderende redevoeringen van zijn eersten minister alleen, maar ook in materieele en geestelijke machts middelen. Belangwekkend zijn de beschouwingen van Zisch ka en zij maken de indruk wel gedocumenteerd te zijn over Italië's voedingsbasis en grond stoffen-reserves. Mussolini's doel was, zijn land onafhankelijk te maken van het buitenland. „Terug naar het land!", decreteerde hij. „De boeren zijn de uitgelezen stormtroepen van mijn vreedzamen veldslag." „Het landvolk is de ruggegraat van het ras." Reeds in 1934 was Italië, wat zijn voedselvoorzie ning betreft van het buitenland onafhankelijk. Italië levert bauxiet (grondstof voor aluminium), zwavêl, asfalt, koper, zink zilver, ijzer." Maar 't mist olie („Olieblokkade beteekent oorlog!") en vrij wel steenkolen. Ook dit manco overwint het land door beheersóhing der natuurkrachten. Reeds nu wint het per jaar 6 millioen paardekracht elec- triciteit uit stroomend water, dat is driemaal zoo veel als Duitschland. Het geeft een besparing van elf millioen ton steenkool per jaar! Ook andere natuurkrachten worden tot dienst baarheid gedwongen: „De vulkanen van Italië verlichten tegenwoor dig reeds heele steden, voorzien reeds thans een heel industriegebied in Toscane; het be langrijkste electriciteitsbedrijf van de Ita liaansche Staatsspoorwegen wordt gedreven door vulkanische stoom." „Het is geen toeval, dat het groote „bliksem- laboratorium" der wereld zich op de Italiaan sche Monte Generoso bevindt, tusschen de Zwitsersche grens en het Comomeer, dat juist hier voor de eerste keer bliksem-energie werd gewonnen. Niet als aardigheid, met kleine proefinstallaties, maar met mansdikke, kilo meterlange, dalen overspannende isolatoren- kabels, met geweldige weerstanden, met practisch nuttig effect. Spanningen van veertien millioen volt worden hier thans reeds beheerscht, beteugeld, nuttig gemaakt." Agrarische en industrieele bedrijven staan reeds thans sterk en kunnen voor een groot deel in de behoeften van 't eigen land voorzien. Maar hoe staat het met het oorlogsapparaat van het Apennijnsch schiereiland? M.a.w.: Kan het den vrede afdwingen, die het thans onvoorwaardelijk noodig heeft M. J. LEENDERTSE. Uitgave: Het Nederl. Boekhuis te Tilburg, 1937. EEN EN ANDER OVER SCHUBERT HET is droeve tragedie in het leven van geniale mannen te bemerken hoe de Hemelsche Vader hen begenadigde met de kostbaarste gaven en aan den anderen kamt hun leven een fuga deed worden van teleurstelling, vertwijfeling en miskenning en zoo vaak ziekte en bittere armoede. Ook Schubert ontging dat bittere lot niet. oe oude Koepoort te Enkhuizen is voor het moderne verkeer veel te smal, waarom men thans druk bezig is het verkeer links en rechts om de poort heen te leiden. Slechts een enkeling wandelt over de lichtende hoogten. Het is naar aanleiding van een werk van Axel Munithe nl. de geschiedenis van San Michele (spreek uit Mikeele), dat ik hier eenige daarin aangehaalde wetenswaardigheden uit het leven van Schubert te berde breng. In dit zeer lezenswaardig boek voert de schrijver ons een medicus ten tooneele, die in Parijs en Rome grooten roem verworven heeft en nu op het eiland Anacapri het totaal vervallen klooster van San Michele weer opbouwt en daar gaat wonen. Als die medicus ten slotte blind met verbonden oogen ter neer ligt en de eeuwige zee hoort rui- schen, dan klinken aldoor de liederen van Schu bert in zijn ooren, wien hij als de grootste zanger van- alle tyden looft. Dan vertelt hij verder, hoe Schubert als 19-jarige jongeling de muziek componeerde bij Goethe's Erlkönig en met een nederigen opdracht deze compositie den grooten dichter aanbood. Goethe heeft hierop meit geen taal noch teeken geantwoord. Dat werpt een onvriendelijk licht op het karakter van een man, die vooral in Duitsch land algemeen werd vergood. Als men dit leest, komt het ons dan ook meer begrijpelijk voor, hoe een Dr Ludwig Baruch Börne met zijn fel ge punte pijlen, Goethe's wal wat overdreven roem trachtte te fnuiken, althans tot bescheidener nor men terug te brengen. Goethe antwoordde hierop ook niets. Börne was eerst bevriend met Heinrich Heine maar door bijzondere oorzaken werden zij laiter geslagen vijanden. Dat die twee groote geesten toen op elkaar afvuurden torpedo's, zwaar geladen met de meest bijtende spot en satyre, behoeft geen betoog. Zoo spotte eens Heine op de geweldige magerheid van Börne en beweerde, dat deze 12 borstrokken over elkaar aantrok, want dat hy zónder deze heelemaal niet bestaan zou. Was het van Goethe een hoogmoedig negeeren, dat hij toen en ook later niet heeft begrepen, dat zijn Erlkönig juist door de compositie van Schu bert in de breedste kringen bekend werd? Zou hat lied van Heine: „Du bist wie eine Blume" u ooit zóó overbekend in de ooren klinken, ware het niet op zulk een liefelijke wijze getoonzet. Nu zijn er wel heel veel muziekliefhebbers, die dergelijke muziek „te zoetelijk" vinden om aan te hooren en die zelfs de groote componisten als te ver ouderd veroordeelen, maar dan moeten we hier toch een plaats ruimen aan een bezwaar, dat door zeer velen wordt gevoeld. Ontegenzeggelijk is in de hyper-moderne muziek heel veel schoons en worden we vaak medege- süeept door de heerlijke klank-formaties, maar ze is vaak voor den leek onbegrijpelijk, spreekt niet direct tot het gemoed en de meeste menschen zijn niet in de gelegenheid zich met dit soort muziek vertrouwd te maken en ze te leeren begrijpen door nl. herhaalde malen die coq^posities te gaan hooren. Het getal der menschen, die direct mede op kunnen gaan in de hooge vlucht van den com ponist is maar heel klein. Dit geldt ook van enkele dichters. Hoe klein is de kudde, die hen volgen kan in diep dóórvoelde gedichten? Hoe weinigen zulllen er meer gaan door de poort van het begrijpen? Evenmin als het cubisme in de schilderkunst en de citroengele bosschen en landhuisjes en meren, zullen ook de creaties in de hypermoderne mu ziek, waar men heusch wel eens de intuïtie krijgt of de poes over de piano loopt, de schep pingen overvleugelen van een Mozart, een Bach, een Beethoven, een Haydn en zoo vele anderen. Men moet hier ook een ding niet vergeten, dat er onder die z.g. nieuwlichters altijd een schare is, die het evenmin begrijpen en ook niet mooi vin den, maar die er zich een soort „air" mee geven, met een paar aangeleerde holle phrasen den in druk aan de buitenwereld trachten op te dringen, dat ze buitengemeen kunstzinnig zijn, dat ze eigen lijk van veel fijner hout gesneden zijn, niet zoo maar heel gewone menschen, maar van veel fijnere beschaving en intellectueel. Terugkeerend naar Schubert is het haast onge looflijk, hoe deze componist, die nooit de zee ge zien had, zoo diep heeft kunnen doorvoelen de kalme majesteit, de geheimzinnigheid en ook de woestheid er van. Nooit had hij den Nijl gezien en toch kon hij zoo wonderschoon zijn Memmon componeeren. De kunst en de litteratuur van het oude Hellas waren nem vreemd en toch is zijn Prometheus een meesterwerk uit den gouden eeuw van Hellas. Nooit heeft een vrouw hem liefgehad en toch heeft nooit een hartverscheurender kreet van liefde geklonken dan uit zijn „Gretchen am Spinnrade". Nooit is er een schooner lied der liefde gezongen, dan ons uit zijn „Standchen" toeklinkt. Hy stierf nog jonger dan Mozart n.l. op zijn 31ste jaar. Straatarm stierf de man, die, als hij nu leefde, schatrijk zou zijn geworden. Hij, die toch „An die Musik" had gecomponeerd, bezat niet eens een piano. Na zijn dood bracht zijn heele inventaris op een verkooping 63 florijnen op. Onder zijn bed vond men een havelooze tasch, waarin een 12-tal on sterflijke liederen waren opgeborgen, meer waard dan al het goud van de Rothschilds in hun Weenen, de stad, waar hij leefde en stierf. Huize Mooi-land, Heelsum. G. K. A. NONHEBEL. TRANEN IN DIENST VAN DE SCHOONHEID Meestal wordt beweerd, dat huilen leelyk maakt. Geheel tegen deze bewering in gaat de nieuwe methode van dr. Shuttlewight, te Londen, die juist van meening is, dat men door huilen mooi wordt. Op grond van zyn langjarige ervaring is deze schoonheidsspecialist tot deze geheel nieuwe mee ning gekomen. Hij zegt en dit is ook inderdaad wel juist dat door het huilen tal van gelaats spieren in beweging komen, die anders nooit ge bruikt worden. Het huilen vormt dus als het ware een soort gezichtsmassage. Voorts kan men de tranen als een soort chemische gelaatsreinigera beschouwen, waardoor al het vuil van het gezicht verwijderd wordt. Wanneer men dus aan deze beweringen geloof hecht, lijkt het niet meer dan verstandig, af en toe maar eens een deuntje te huilen. Dr. Shuttlewight waarschuwt de dames evenwel, vooral niet te veel te huilen, daar dit voor de huid en den vorm van het gelaat weer zeer nadeelig is. Wanneer men de „huilmethode'* onder doktersbehandeling toepast, heeft zij gun stige resultaten. 11S

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 16