KLEUTERS EEN VRIJE WOENSDAGMIDDAG Door CORINA 2) ALLE mensen en ook de kinderen wisten van haar verdriet en ze hadden haar aan werk geholpen, zodat ze haar brood kon ver dienen. Ja, het was een droevig verhaal. iWim vertelde het aan Jan van Holst, die nog maar kort op het dorp woonde. Even waren de jongens stil. Maar het duurde niet lang. Opeens sprong Dikkie op. Hij was al uitgerust. Hij pakte de bal en liep er mee naar de andere kant van het veldje. ,,'s Kijken, hoe hoog of ie gaat", riep hij. Hij gaf de bal een geweldige trap, zo hard, dat hij zelf achterover rolde en niet al te zacht met de grond in aanraking kwam. Hij rees op en wreef met een pijnlijk gezicht het onderste deel van zijn rug. De drie anderen kwamen vlug aanlopen. „Doet 't erg veel pijn?" vroeg Cor medelijdend. „Gaat nog al", zei Dikkie moedig. Langzaam strompelde hij naar het schaduwplekje onder de wilgen. De andere jongens slenterden loom met hem mee. 't Was ook zo warm. 't Beste was maar in het lange gras te blijven liggen. Opeens vroeg Wim: „Zeg Dik, waar is de bal nou gebleven?" Dikkie schrok ervan. Ja, waar was de bal? Niemand had er meer aan gedacht. Wim sprong angstig overeind en zocht het veldje af. Jan en Cor gingen helpen zoeken. Maar ze vonden niets. „Waar heb je'm dan toch heengeschopt?" vroeg Wim ongeduldig. Dikkie stond langzaam op. Zijn botten deden nog wat pijn. „Ik stond hier", zei hij. „en toen wou ik 'm naar boven schoppen, maar 'k zag niet, waar ie heen ging. 'k Denk, dat ie in de sloot ligt of aan dc overkant". Nu werd ook de sloot afgezocht, maar de jon gens vonden de bal niet. Ja, dan moest hij wel aan de overkant liggen, in het lange gras. Maar dat was het land van vrouw Verkerk. En hoe moesten ze over de sloot komen? Het was een lastig geval. „Wacht maar", zei Wim, „daar ligt een lange plank". Hij liep naar de kant van het veldje en pakte een plank, die tegen het huisje aan lag. De plank paste precies over de sloot. Wim, die al bang was voor een standje van z'n broer, ging er het eerst over. Toen hij er over was, durfden de anderen ook wel. Daar stonden ze nu in het lange gras. Het was hier lastig zoeken, dat zagen ze wel. Opeens klonk er een kreet van schrik en daar holde Wim dwars door het lange gras recht op de geit af. OM NA TE TEKENEN OF TE KLEUREN BELLEN BLAZEN Een kom, wat zeep, wat water Een stenen pijp er bij. Daar maakt Moe soms haar Wimpje Een enkle keer mee blij. Dan mag hij schuim gaan kloppen En bellen blazen gaan. Ei, kijk eens naar Wims pijpje. Er hangt een prachtbel aan. Wel duizend kleuren draaien Zacht langs de bel in 't rond. En steeds houdt Wim zijn pijpje Al blazend aan de mond. Verschriklijk, wat een bommerd Wim, Wim, waar moet dat heenf Och, kijk dat is toch jammer Daar spat de bel uiteen ROEL DASMUS. Wat zagen de jongens? De voetbal was vlak bij de geit terechtgekomen en het dier wist niet wat het van dat rare ding denken moest. Het wilde er in ieder geval haar kracht wel eens op beproeven. Maar haar pret duurde niet lang, want Wim rukte de bal net voor haar neus weg. Hij was gelukkig niet beschadigd. Even stond de geit beduusd te kijken. Toen rende ze als een dolleman een paar keer om het paaltje heen. Eindelijk stond ze weer stil en en riep klagend: Mè-è-è „Och", zei Cor, „het arme dier heeft helemaal geen gras meer, kijk maar. Overal in de rondte is het al kaal geg:ten." „Ik weet wat", zei Dikkie, „we maken het beest los en laten het dan aan het touw wat van 't lange gras eten. Straks binden we 't wel weer vast. Vrouw Verkerk is toch niet thuis." Gelijk peuterde hij het touw al los en hield het toen stevig vast. Dat was wel nodig, want de geit raakte door al de ongewone dingen die ze beleefde, helemaal van streek. Ze begon hard te trekken, zodat de arme Dik met zijn pijnlijke benen wel mee moest lopen. „Hij gaat met z'n hondje uit", riep Jan plagend. „Help liever eens om dat gekke beest stil te houden", hijgde Dikkie. De geit stond nu vlak voor de sloot en trok nog steeds. Dikkie dacht vast, dat ze het water in wilde en hij trok ook uit alle macht. Nu kwamen de andere jongens hem te hulp. Ze grepen alle drie het touw en begonnen te trekken. Toen opeens knapte het touw af en klonk er een luide plons. De jongens schoten een eind achteruit. Maar de geit was er erger aan toe. Het arme dier was door de schok in de moddersloot terecht gekomen. Alleen de kop stak nog boven 't water uit. Smekend keek het dier de jongens aan en een klagelijk „Mè-è-è" klonk over 't land. De jongens stonden stijf van schrik. Cor probeerde het beest te grijpen, maar het zat te ver van de kant af. „Jongens, de plank!" riep Wim en hij kwam even later met de plank aanzeulen. Hij legde hem over de sloot. Gelukkig, dat ging. Met Cor samen probeerde hij nu de geit uit het water te trekken, maar het dier zat met de poten in de modder vast. Ze trokken, wat ze konden, maar het beest zat zo vast als een muur. Het angstzweet brak hen uit. Wat moesten ze beginnen. „Had 'm ook aan die paal laten zitten'", zei Jan tegen Dikkie. Dikkie zei niets terug. Hij keek overal rond, of hij nergens hulp zag. Opeens riep hij: „Daar komt een man aan. Roepen jongens!" Ze gilden en schreeuwden zo hard als ze konden. De man hoorde het werkelijk. Hij keek even zoekend rond, zag toen de jon* gens en kwam hard aanlopen. Toen hij dichterbij kwam zagen de jongens, dat hij een lange grijze baard had. In zijn hand droeg hij een klein koffertje. Spoedig was hij bij hen. „Wat is hier aan de hand?" vroeg hij. „Die geit wil d'r maar niet uit", zei Dikkie. We trekken al, maar 't helpt niets". Volgende week verder) 120 ZATERDAG 12 MAART No. 10 JAARGANG 1938 Donderdagavond BUITENLAND SYMPTOMEN. In de week, die achter ons ligt, zijn ver schillende dingen op te merken geweest, die in de eerste plaats van symptomatischen aard zyn te achten. Helaas zijn het symptomen, die ons allesbehalve kunnen bemoedigen, zooals trouwens de geheele buitenlandsche toestand door ieder, die er kennis van neemt, met somber hoofdschudden wordt waargenomen. De Chineesche minister van buitenlandsche zaken Wang Hoeng-hoei heeft in het begin van deze week niet alleen het hoofd geschud over hetgeen hij waarneemt maar in een te Hankou gehouden rede 09k de schouders opgetrokken in een gebaar van niet-begrijpen. Hoe komt het toch, heeft Wang Hoeng-hoei zich afgevraagd, dat de buitenlandsche mogendheden in het conflict in het Verre Oosten, totaal passief blijven? Het eenige antwoord, dat deze Oosterling er op vond, is, dat wellicht het algemeene bescha vingspeil is gedaald dat het geweten van de menschheid is ingeslapen. Het is beschamend, zooiets te lezen. Hoe kwam in 1914 vooral de geheele Angelsaksi sche wereld in opschudding omdat Duitschland het verdrag met België „een vodje papier" had geacht! En nu? Abessynië is onder den voet geloopen. China wordt gedorscht en gewalst. En deze beide Volkenbondsstaten, beschermelingen dus ook van het veelgeprezen Kellogg-pact, vallen hulpeloos ten offer aan hun belagers. Geen enkele verdrags- mogendheid overwoog of overweegt ook maar in de verste verte om recht en gerechtigheid te ver dedigen. „Wat is het nut van verdragen te onder teekenen", zoo vraagt de Chineesche minister terecht, „indien men niet besloten is ze te doen respecteeren?" Dit brengt ons vanzelf tot de kloeke rede, die de Engelsche eerste minister Chamberlain Maandag j.l. in het Lagerhuis heeft gehouden en de debat ten welke daarop zijn gevolgd. In den grond van de zaak was het al of niet vast houden aan de verdragenpolitiek de inzet, im mers Chamberlain wil, zonder den Volkenbond g e- h e e 1 in den hoek te zetten, zich op den bodem van de werkelijkheid plaatsen, een werke lijkheid die hy kondigde het met een immens bewapeningsbedrag aan het Engelsche volk geld zal kosten. „Het nut van verdragen teekenen" inzonderheid een richtsnoer-gevend Volkenbondshandvest! Is inderdaad de mentaliteit van het menschdom sinds 1919 achteruit gegaan? Wij zijn daar nog niet zoo zeker van. Er is toch niemand die zich thans nog verbeeldt, dat Engeland in Augustus 1914 voor het recht der kleine naties in den oorlog is gegaan! Heusch, de mentaliteit was toen en is nu in den grond der zaak egoïstisch. Men kan een volk, desnoods een aantal volken, met idealisti sche leuzen op kookhitte brengen. Maar dezelfde reden, die in 1914 Engeland in den oorlog tegen Duitschland bracht, weerhoudt het thans om lan den als Abessynië en China te hulp te komen. Politiek, inzonderheid internationale politiek is Uiterst nuchter en, als het moet, innig wreed. De Volkenbond uitvinding van een fantast als wijlen Woodrow Wilson is een aardig instru mentje gebleken om er spelletjes mee te doen waaraan geen gevaar zit. Zoodra het ernst wordt, herneemt het oer-instinct van zelfbehoud zijn rechten. Wat Chamberlain wil, en met hem vooralsnog de groote meerderheid van het Lagerhuis is: tot de werkelijkheid terugkeeren. Of die werkelijkheid nu zoo opwekkend is? We hebben al gesproken van sombere symptomen. Doch het lijkt toch beter om in zulke dingen nuch ter te zijn dan zyn gedragslijn te bepalen naar een ideologie, die haar onhoudbaarheid klaar heeft bewezen. Nuchter staan tegenover de feiten en omstandig heden-is steeds verkieslijk. Het is wel heel vaak moeilijk. Chamberlain heeft het getoond te begrijpen toen hij sprak over de noodzakelijkheid van de kostbare herbewapening maar daar onmiddellijk naast stelde, dat het defensief vermogen van een land niet uitsluitend afhangt van wapenen en man schappen maar dat het tevens bepaald wordt door reserves, hulpbronnen en crediet, kort gezegd: „het weerstandsvermogen van de natie." En hy lichtte dat, zonder namen te noemen, toe door te wijzen op de ervaring die in de periode 19141918 is opgedaan door Duitschland, dat wel een ge weldige macht in het land van den vijand kon doen oprukken maar niettemin den oorlog verloor, door gebrek aan voedsel en grondstoffen. Waarschu wend hief de Engelsche staatsman dus den vinger op. In een periode van langdurige zware uitgaven moet men voorzichtig zyn en de economische en industriëele stabiliteit behoeden. De bewapeningswedloop is dus gevaarlijk voor de innerlyke volkskracht. Men kan echter niet nalaten er aan mee te doen. Immers de Volken- bonds-idealisten kunnen gemakkelijk beredenee ren, dat sterke bewapening den oorlog niet kan tegenhouden. Wanneer zy zelf aan het roer zouden slaan, zou het te bezien zijn of ze zich daaraan zouden durven onttrekken en daarvoor een schier ondragelijke verantwoordelijkheid op zich laden. We spraken van een week van symptomen. Een symptoom is ook het Moskousche proces. Een teeken namelijk van de duizelingwekkende rechts onzekerheid, die heerscht in het land, dat bestuurd wordt door een groep menschen, welke de preten tie voeren, dat hun systeem aan ieder bewoner van het aardrijk geven kan wat hem toekomt. Het is ons, wanneer wij volgen wat over den gang van het monsterproces te Moskou publiek wordt, alsof we ons hoofd steken in een donkere zak: er is niets met zekerheid waar te nemen en we krijgen het benauwd. Allerlei vragen dringen zich op. Waarom bekennen de meesten van deze menschen gedwee al hun „misdaden" tegen den geldenden Staat? Zijn ze physiek op de een of andere duis tere wijze murw gemaakt? Of is het hun opzet om door bekentenissen en zelfbeschuldigingen het proces zelf naar buiten belachelijk te maken? Of is het toch nog iets anders, waaraan we niet ge dacht hebben? Werd b.v. de meening niet geuit, dat niet de in het proces genoemde beklaagden maar gegrimeerde remplaganten op de beklaag denbank een duistere rol spelen? Andere vragen: Waarom wordt dit tegelijk afschuwelijke en be spottelijke proces in het openbaar gevoerd? Is het voor propaganda in het buitenland? zoo ja dan is het moeilijk te verstaan waarin de propa gandistische waarde zit. Is het meer voor binnen- landsch gebruik bestemd? dat zou althans voor een land als Rusland, waar de massa-psychose im mers altijd zoo gemakkelijk is geweest, te verkla ren zijn. En opnieuw vragen we: Wat is er waarheid en wat is er leugen in de be schuldigingen en de „bekentenissen"? De ver ontwaardigde reacties van sommige „er bij gehaal de" buitenlanders en zelfs een officieele en zeer categorische Britsche ontkenning bleef niet uit wekt ernstige vermoedens. Het lijkt er wonderveel op, dat juist dat gedeelte van het materiaal bestemd is om de massa onder den Ex-president Hoover werd tijdens zijn verblijf te Weenen door de technische hoogeschool benoemd tot eere- doctor. De rector-magnificus overhandigt aan Hoover de oorkonde van het eere-doctoraat.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 11