De Doop van de Oranjeprinses De Hervormde kerk op de Brink te Baarn was op den avond van den geboortedag feestelijk verlicht HOEWEL nu nog niet zeker, is het toch waar schijnlijk, dat de lang verbeide telg van het Prinselijk Ouderpaar in de Ned. Herv. Kerk op de Brink te Baarn zal worden gedoopt. Zondag 38 Juli 1820 was het de laatste maal, dat hier een Prins van Oranje Hendrik, later „de Zee vaarder" genoemd, zoon van den toenmaligen Kroonprins van Oranje (Willem II) en Kroon prinses Anna Paulowna ten doop is ge heven. Het zal onze lezers in ieder geval welkom zijn het een en ander over dit oude Kerkgebouw te ver nemen. Het is zelfs 'een der oudste bedehuizen Van ons land, want het Rijksarchief te Utrecht heeft een document, op de Baarnsche Kerk be trekking hebbende, dat terugwijst naar 1310. Men heeft gegronde redenen om aan te nemen, dat de historie van deze plaats van eeredienst reikt tot omstreeks 800. Toen toch is men bij de komst van het Christendom in ons land ook in de latere nederzetting „Baerne" begonnen „den Naam des Heeren aan te roepen". En op de plek, waar thans reeds zoovele eeuwen de kerk staat, heeft men ,,d' afgoón van het heidendom" den rug toe gekeerd om neêr te knielen voor den Drieëenigen God, Wiens Woord in deze vroege tijden onzer In de Ned. Herv. Kerk te Baarn vaderlandsche geschiedenis door moedige Evan geliepredikers deze landen is binnengedragen. In 1310 of, zooals andere bronnen vermelden, omstreeks 1385 is het Kerkgebouw van thans oorspronkelijk gesticht op de plek waar het pri mitieve Godshuis van weleer i Restauraties Het ligt voor de hand, dat aan de Kerk in den loop der eeuwen heel wat is gerestaureerd. De tand des tijds knaagde, stormen beukten vooral den later gebouwden toren. Van de eerste belangrijke restauratie, op last der Staten van Utrecht ondernomen, wordt gewag gemaakt in 1638. In 1720 kwamen de herstellingskosten voor reke ning van het stadsbestuur. Lang duurde het tengevolge van onderlinge twisten met omliggen de dorpen en buurtschappen over ieders geldelijk aandeel voor deze restauratie haar beslag kreeg. Omstreeks 1744 waren Wederom herstellingen noodig gebleken, thans ook van klok en uurwerk in den toren, waarvan vóór dien tijd in de ar chieven geen melding schijnt te zijn gemaakt. Of men de restauratie in dien tijd van godsdienstig verval niet grondig aanpakte, is niet met zeker heid te zeggen, feit is dat in 1747 stormschade aan den toren moest worden hersteld en in 1753 dak en toren zijn vernieuwd. Tot het aanbrengen van een nieuwe klok besloot men in 1772. De laatste verbouwing van 1888 was tevens een vergrooting, waarvan de kosten ongeveer 27.000 hebben bedragen. Aan de zuidzijde is toen een nieuwe beuk bijgebouwd, waardoor de Kerk een langwerpigen vorm verkreeg. Op 2 December 1888 is de toenmalige predikant der gemeente, Ds F. J. Herman in het gerestaureerde kerkgebouw weer opgetreden. Bij het graafwerk voor deze laatste restauratie stuitte men op doodsbeenderen, afkomstig uit het in vroeger tijden om de Kerk heen gelegen Kerk hof. Er is in den loop der eeuwen ook in de Kerk zelf begraven, waarvan eenige zerken nog de be wijzen zijn. Van 1830 af zijn begrafenissen in het kerkgebouw niet meer voorgekomen. De eerste bloemen voor Prinses Beatrix worden naar paleis Soestdijk gedragen 64 Doopvont in de Hervormde kerk Reformatie Op Kerstdag van het jaar 1580 is de Kerk in het bezit der Hervormdert gekomen als gevolg van de met behulp der Staten van het gewest Utrecht toen doorgevoerde Reformatie. De eerste predi kant was Cornelis Egbertsen van Dun- gen, een Baarnaar van geboorte. Remonstrantisme Tijdens de godsdiensttwisten in de jaren van het Twaalfjarig Bestand schaarde de Baarnsche pre dikant Assueris Joannis zich aan de zijde der Arminianen. Gelijk bekend, werd na de Dordtsche Synode den Remonstrantsch gezinden predikanten gelegenheid geboden zich aan de leer stellige uitspraken dezer Synode te conformeeren. De Baarnsche Remonstrantsche dominee weigerde echter op 26 Augustus 1619 en ook later de hier toe strekkende „Akte van stilstand" te onder teekenen, weshalve hij na eenigen tijd werd ver bannen. Revolutie Tot 1795 kwamen de kosten van den eeredienst geheel voor rekening van de Overheid. In dit revolutiejaar veranderde evenwel deze toestand. Er woonden toen in Baarn 551 Hervormden; 424 Roomschen die een schuilkerk bezaten 16 Lutherschen, en 4 Israëlieten. Het bewind van de Bataafsche Republiek taxeerde de Kerk op 5000, voor welke som de Hervormden de Kerk konden naasten, terwijl zij verplicht werden aan de Roomschen 2000, aan de Luther schen 78 en aan de Joden 4 uit te betalen. Zoo bleef de Kerk voor den Hervormden eere dienst toch nog behouden Relatie Oranjehuis Sedert aan Prins W i 11 e m III in 1674 de waardigheid van Hooge Ambachtsheer van Baarn was opgedragen, bezat deze de thans nog be staande Koninklijke banken, waarboven nog altijd het Engelsche wapenschild van den Koning-Stad houder prijkt. Het embleem van de ridderorde van den Kouseband met de woorden „Hony soit qui mal y pense" houdt bovendien de herinnering aan dezen grooten Oranjevorst levendig. In deze bank was Prins Willem III met den populairen vlootvloogd Cornelis Tromp ge zeten op 21 October 1682, toen op last van de Staten-Generaal in ons land een algemeene bid dag werd gehouden. Hier hebben op 18 Juli 1820 Willem (II) en Anna Paulowna met den doopeling Prins Hendrik plaats genomen. (Buiten de Kerk deden vóór en na den -dienst zeven „als helle baardier gekleede" personen als „verkeersagen ten" dienst.) Hoewel Anna Paulowna, de Russi sche Czarendochter, in het tegenwoordige park een Grieksch-Orthodoxe kapel had laten plaatsen, bezocht zij toch veel, evenals de Oranjevorsten en -vorstinnen voor en na, de Kerk op de Brink. Hier staat vóór den smallen, antieken preekstoel Tiet doopvont met het groote steenen doopbekken. Het heeft on geveer denzelfden vorm als het oorspronkelijke doopvont, dat bij de graafwerken in 1888 uit den bodem is te voorschijn gekomen. De vier koppen op de hoeken van het oude doopvont stelden de vier stroomen in het Paradijs voor, en beweerd wordt dat dit tijdens den Beeldenstorm in 1566 zou zijn geschonden. Aan ons Prinsesje Beatrix Woorden en Muziek van C. J. Nogarede 1. Kwam je-uit hoo--ge he-—mei—tul-nen naar ons lie—ve He--der--land 2. Kwam Je^bmlaag langs ster-renwegen naar het wit--te konings—êlot? 3. Wek Je-~ln huizen enInho—ven van de hel tot i l.Om te kyken op de dul-nen naar de zee en t blon de strand? 2.Hand-Jee vol met zon-ne-ze—gen bode van den milden Qod. 3,'tVroolyk oud: "O.ran—Je bo—ven" Trouw zingt Hollands hart sprook-Jeakind- zonne— kind- Hol-lands kind- Hol-land ls Je beste vrlndt. Hol-land le Je bes---te vrlndl Hol-land le Je bes-—te vrlndl Brakel en Comrie over de hebbelijkheid des Geloofs door Dr H. KAAJAN 1. Wilhelmus a Brakel en Alexander a Comrie, de dienaar des Woords te Woubrugge (Z.-H.), hebben veel met elkaar gemeen. Brakel zoowel als Comrie schreven tot ontdekking van de hypocrieten, en tot bemoediging en leering voor wie tot kennis hunner zonde en ellende kwamen, maar die het heil, dat in Christus Jezus is, nog niet ten volle zich durfden toeëigenen. Beiden hebben in hun boeken en uitgegeven pre dikatiën veel innige Mystiek. Beiden leefden in de overtuiging, dat de kerken in Nederland voort durend achteruitgingen en een geest des diepen slaaps over het volk werd uitgegoten. Beiden traden als boetpredikers op. Met het streven van Lodenstein en anderen betuigden beiden hun warme sympathie. Bij oppervlakkige lezing van beider geschriften krijgt men dan ook den indruk, dat zij schier woordelijk gelijk dachten. Bij nadere bestudeering van hun werken ziet ge, dat zij op sommige punten, zij het niet in wezen, maar dan toch in voorstelling der zaken, uiteen gingen. Volgens bekende theologen liep de lijn van Com rie zuiverder dan die van Brakel. Comrie volgde meer den schriftuurlijken redeneergang van Cal- vijn en Voetius, terwijl Brakel, dank zij zijn strijd tegen het versteende dogmatisme en onder den invloed van het Labadisme, reeds iets te ver naar het onderwerpelij ke helde. Trouwens, reeds Amesius, de Franeker hoogleeraar, had zich een kleine afwijking van Calvijn veroorloofd. Al noemt nu Comrie Brakel weinig of niet, toch corrigeert hij telkens diens denkbeelden. Om een voorbeeld te noemen: Volgens Brakel spreekt de Schrift nergens van een zaad des ge loofs. Volgens Comrie daarentegen is het geloof een ingestorte hebbelijkheid of vermogen. De op stellers van de Nederlandsche Geloofs-belijdenis, de vrome martelaar Guido de Bres, de Catechis mus, de Artikelen tegen de Remonstranten en de Geloofs-belijdenis van Westminster (aan Comrie als Schot van geboorte overbekend) hebben im mers de hebbelijkheid (habitus) van de daad (actus) onderscheiden, aldus is Comrie's bewijs grond. De ervaring leert, zegt Brakel, dat in alle uit verkoren kinderen der godzalige bondgenooten het zaad des geloofs niet is, dewijl zij op het laatste van hun leven de goddeloosten zijn, 't geen met het zaad des geloofs te hebben niet bestaan kan. Wyst men op 2 Timotheüs 3 15, dan verklaart Wilhelmus d Brakel Brakel: „Deze tekst spreekt van Timotheüs niet vóór het gebruik des verstands. Niemand ontvangt het geloof, dan uit het gehoor (Romeinen 10 17). Daardoor wordt de mensch van ongeloovig ge- loovig." Volgens Comrie hebben de uitverkoren kinderen, die zalig worden, de hebbelijkheid des geloofs ontvangen, dus het oprecht geloof; of men moest leeren, dat de kinderen door een onop recht geloof zalig worden, doch dat is absurd en ongerijmd. De Hervormde predikant Dr F. J. Los, die een byzondere studie van Ds a Brakel gemaakt heeft, beweert, dat Brakel het geloof op gelijke wijze als de Labadisten definieerde (omschreef). Dus van een geloofs-vermogen, dat eenigen tijd verborgen zou kunnen blijven, wilde dus Brakel niemendal weten. Alexander a Comrie, de predikant van Woubrugge. ging als geboren Schot van de overtuiging uit, dat de gereformeerde leer in Schotland zuiver was bewaard en vooral den vermaarden Dr John Owen (16161683) achtte hij 't hoogst. De rechten van hart en gemoed eerbiedigde hij niet minder dan Wilhelmus a Brakel. Van Comrie is dan ook de uitdrukking: „Een Godsdienst zonder hartstochte lijkheid is onbestaanbaar, zoo lang wij in het Lichaam wonen". In zijn beoordeeling van net bekende Nijkerksche „Beroeringswerk" was hy zelfs uiterst voorzichtig. Over den door hem ge noemden, weergaloozen, godvruchtigen en recht Apostolischen „Man Gods", den Duitschen Piëtist Spener, sprak hij met veel lof. In de werken onzer oude Gereformeerde doma- tici spraken velen zich onhelder en verward uit over de Wedergeboorte, de Roeping, de Bekeering en het Geloof. Wilhelmus a Brakel heeft deze orde: Roeping, Wedergeboorte, Geloof en Rechtvaardigmaking. Toch deed hij dit met dit beding: „Wij doen het geloof na de wedergeboorte volgen, niet dat de mensch eerst levend en wedergeboren is, en daar na het geloof verkrijgt; ter contrarie, 't geloof gaat voor de wedergeboorte, wel niet in tijd, maar in orde der natuur". Betreffende de wedergeboorte zegt Brakel: „De mensch is voor zijn wedergeboorte dood en krijgt door de wedergeboorte het leven. Tusschen dood en leven is geen derde staat, zoo ook niet tusschen bekeerd en onbekeerd. De wederge boorte is noodzakelijk wegens den wil Gods (Johan nes 3 3, 5). Niemand is zalig geworden zonder wedergeboorte, hoe burgerlijk en uitwendig gods dienstig hij ook ware. Zelfs Nicodémus en Paulus hadden de bekeering van noode, zouden zij zalig worden. Hoe moest men vragen: Ben ik al weder geboren'En ziet wat gij daarop antwoorden zult: ja of neen; want een derde staat is er niet." Dan zegt hij: „De staat waaruit de wedergeboorte brengt, is de geestelijke dood. Na den val is de mensch geheel van God afgescheiden. Dus zijn alle menschen dood (Efeze 2:5). Op den zonae- dood volgt de eeuwige dood (Romeinen 6 23). Uit dezen staat worden de uitverkorenen gered door de wedergeboorte. Die staat, waarin zij over gebracht worden, is het geestelijke leve" namelijk de gemeenschap met God. Door dc •••^boorte leeft Christus in hen (Gelaten 2 20 Het mid del, waardoor de mensch wedergeboren wordt, is alleen het Woord Gods, 't zij gelezen, 't zij ge hoord (Jakobus 1 18). De wijze van wederge boorte is zeer verscheiden. Sommigen worden in één oogenblik overgebracht. Anderen langzamer. Sommigen op een zeer Evangelische wijze Zij worden als verslonden door het Evangelie. Som migen brengt de Heere over in vele bedaardheid, door het gezicht van de waarheden. Dit zijn door gaans de bestendigste en vaste Christenen. Som migen worden bekeerd allengskens, met vele ver wisselingen van droefheid, blijdschap, enJ Drt 1 de gewone weg, dien God doorgaans houdt in de bekeering van de meesten. Maar niemand moet bekommerd zijn over de wijze van bekeering. Zoo de bekeering daar is, zoo is Jiet wel; want de wegen Gods zijn wonderbaar." Na in den breede den gewonen weg van bekeering uitgebeeld te hebben, spreekt hij over de tijden, waarop de Heere de zielen wederbaart. Volgens Brakel is geen tijd uitgesloten. Hy zegt: „De ervaring leert, dat kinderen van drie, vier vijf en zes jaren worden wedergeboren. Enz. Ook behandelt hij de vraag, of in alle "i^erko- renen, van hun eerste begin des levens een zaad van wedergeboorte is, 't welk op den ^bestemden tiid uitspruit? Deze vraag beantwoordt Braker beslist ontkennend. De Heilige Geest is "™ners niet zonder werking, alwaar Hij is; was Hij hen Hij zou in hen werken. Ten slotte teekent Brakel de vruchten van de wedergeboorte. Alexander d Comrie is meer belijnd dan Brakel. Hij onderscheidt de wedergeboorte m een nauweren en in een ruimeren zin. In eenrtauwe- ren zin beteekent ze dat almachtige, krachtdadige en onwederstandelijke werk Gods, waardoor de uitverkoren zondaar van dood levendig gemaakt wordt. Hij beroept zich daarbij op Calvijn, Voe- tius en Witsius. Volgens Comrie is de wedergeboorte een onmid dellijk gewrocht van den Heiligen Geest, niet by trappen, maar in een „point" des tijds, in een oogenblik. Van eenig voorbereidend werk des menschen tot deze wedergeboorte wil hij dan ook niets weten. Zy is voorts een inbrengen van een geheel nieuwe natuur. God stort namelijk in de zielsvermogens nieuwe hoedanigheden in (lees: de Dordtsche Leeregels, Artikel III en IV). Ook antwoordt Dr a Comrie op de vraag: „Wat is het eerste werk des Geestes op een zondaar? 't volgende: „De wedergeboorte, hetwelk een her schepping is van hem in Christus Jezus, waardoor hij, geestelijk wedergeboren zijnde, uit den "lood in het leven overgegaan is." We zien dus duidelijk, dat er een nuance is tus schen Brakel en Comrie, al noemt Comrie „Vader Brakel" slechts éénmaal. Brakel verklaarde in elk geval, dat de wederge boorte met de bekeerinp gepaard gaat. Alleen maakt hij een uitzondering voor de kleine kinde ren. Zijn antithese (tegenstelling) heeft dus geen dogmatisch belang. 65

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 16