ËS
13
pSÜ
8
Hf
13
i
i?
a
i
sa
B
li
L
«s
ERHAAL
i
L
m
Wk
DE MOLENAAR VAN
SVINDESHEIM
WINDESHEIM, zoo heet de windmolen even
buiten het dorp en hij draagt zijn naam
met eere. Rond zijn flanken spelen de winden uit
alle hoeken en dan zwaaien lustig de wieken en
dan draaien daar binnen de raderen.
Dan malen de mo'ensteenen het koren tot meel,
dat stuift en wolkt langs de binten en neerdwar
relt op den vloer.
Windesheim is de trots van molenaar Dalfscn, die
zijn molen door en door kent, hem regelt in zijn
loop, hem tempert in het suizend zwaaien zijner
wieken, hem breidelt, wanneer de gespannen
molenzeilen strak staan onder den feilen adem
van den straffen wind.
En als de storm losbreekt, dan worden de zeilen
afgenomen, om ontspanning te geven aan dc
wieken, die zouden bezwijken onder den druk
van de windstooten.
Windesheim draagt zijn naam met eere en mole
naar Dalfsen deelt in zijn roem. Zijn molen is do
eenige, die niet is bezweken voor die wondere
kracht der electriciteit, die alom in wijden om
trek de molens heeft ontluisterd door ze te be-
rooven van hun ranke wieken. Wel zijn die "no-
]ens mogen zij nog zoo heeten? gemoder
niseerd en de motoren draaien waar eens steenen
wentelden, maar zij zijn overwonnen door den
nieuwen tijd met zijn uitvindingen. Neen, Win
desheim is staande gebleven. Hij is niet geva len
in den strijd. Hij is getrouw gebleven aan den
wind, aan wien hij zich overgeeft, aan wiens
druk hij gehoorzaamt.
Als molenaar Dalfsen zijn blik laat gaan over de
wijde velden dan ziet hij hier en daar een romp
zonder wieken, die daar als een vormloos bouw
sel staat te midden van he» prachtige landschao.
Dan denkt hij terug aan de dagen, toen ingenieur
Maerssen met hem kwam spreken over de electri-
ficatië van zijn molen. Hij 1 uivert nog als nij
er aan denkt, hij rilt van dat vreemde woord, dat
hij nauwelijks kan uitspreken. Molenaar Dalfsen
heeft eens het gedicht van Staring gelezen ..De
hoofdige Boer" en de persoon van Scholte Stug-
gink heeft toen een diepen indruk op hem ge
maakt. Ja, zoo was hij ook, Dalfsen, zoo trouw
aan de traditie, zoo standvastig, zoo onverzette
lijk. Resoluut had hij dan ook geweigerd, op de
plannen van ingenieur Maerssen in te gaan. Mo
lenaar Dalfsen en zijn molen Windesheim behooren
bij elkander, zoo dacht hij over het geval. Wat
verbeeldde zich de mensch wel met zijn nieuwe
werktuigen, die gedreven worden door geheim
zinnige krachten? God laat Zijn wind waaien
over de landen, opdat de schepen kunnen zeilen
en opdat de mo'.ens kunnen draaien.
Molenaar Dalfsen is een vroom man, niemand in
het dorp, die daaraan twijfelt, maar hij is ook
eigenzinnig en conservatief. De molen Windesheim
is zijn trots. Soms komen er vreemdelingen zijn
molen bezien en zelfs schilderen. Windesheim
spreekt van oude tijden; hij heeft de trekschuit
zien voorbijzeulen aan zijn voet en de landelijke
stilte heeft hij gedeeld met het boerenvolk, totdat
de spoortrein die stilte kwam verscheuren met
zijn schel gefluit en wielengeratel, dat tot ver in
den omtrek klonk.
Als molenaar Dalfsen om zijn molen loopt, dan
gevoelt hij zich den koning te rijk. Als de wieken
hem voorbij zingen, luistert hij met welgevallen
naar het lied, dat de wind speelt op de rank a
stijlen en dan ziet hij de zei!en zioh spannen en
verstrakken. Ja, de molen Windesheim is zijn
trots. Hij is een welgesteld man. God heeft zyn
zwoegen gezegend, hij erkent het van harte, maar
heeft hij ook niet gearbeid van den vroegen mor
gen tot den laten avond? Over een jaar denkt hij
een huis te laten bouwen aan den nieuwen weg
naar de stad en dan zal zijn zoon heer zijn cp
Windesheim.
Zoo zijn de overleggingen in het hart van mole
naar Dalfsen. Ja, hij gevoelt het wel, hij hangt
met zijn gansche hart aan dien molen, maar
spreekt dat niet vanzelf? Hij heeft zijn dagelijkscn
brood daar verdiend in den tijd, toen de wind
molens floreerden, en nóg staat hij daar als een
bewijs van zijn noesten "lijt en zijn standvastig
heid. Hij kan zoo goed verstaan de taal van
Nebukadnezar: „Is dit niet het groote Babel. dat
ik gebouwd heb?" De molen Windesheim is zijn
trots, maar hij is ook als een muur tusschen hem
en zijn God. Als eens de molen viel, zou hij zijn
als een verbrijzeld man. En niemand weet dat
beter dan hij zelf. Hij weet, dat hij uit dien mo
len zijn welvaart gewonnen heeft en dat hij ook
op dien molen de toekomst bouwt van zijn zoon.
Hij kan zich niet indenken, dat die molen er
niet meer zou staan: hü zou een stuk van zijn
eigen leven meenemen, als hij werd afgebroken.
Maar molenaar Dalfsen denkt zelfs niet aan die
mogelijkheid; zoolang hij leeft, zoolang hij wonen
zal aan den nieuwen weg door het dorp, zal hij
daar staan met zijn wieken, zwaaiend in den
wind, zijn molen Windesheim.
Moleanar Dalfsen is naar het dorp gegaan. Hij
moet daar vanavond beslist zijn op een vergade
ring van het Polderbestuur, waarvan hij al vele
jaren lid is.
Hij heeft eerst geaarzeld om te gaan, dezen avond,
want de lucht spe't storm. De wolken jagen voort
in wilde vaart. Hij kent dat wolkenspel en weet,
dat deze breede voortijlende massa's voorboden
zijn van een storm, die zal losbreken in volle
kracht, misschien nog dezen avond. Maar nij
heeft zijn voorzorgsmaatregelen genomen. Zijn
molen Windesheim heeft al zoo menigen storm
doorstaan: Dalfsen heeft de vang vaster dan ooit
s'BIJ DE GEBOORTE VAN
1 PRINSES BEATRIX
Achter Neerlands dorre duinen
langs de eindelooze zee,
over Westlatids rijke tuinen,
van de Schelde tot de Ee
ouer sloot en meer en plassen
over akkers, hoj en wei.
over heuvels en terrassen,
over zand en veen en klei.
heieren de blijde klanken,
schalt uit oude en jonge mond,
jubelend een heilig danken
voor het Kind op Hollands grond
't Prinsesje is geboren,
het vorstlijk liefde pand;
de vlaggen van den toren!
de jubelzang door 't land.
God heeft het ons gegeven,
ons, volk van Nederland,
en sterkt door dit jong leven
d'aloude Oranjeband.
Heer neem het in Uw hoede
dit teeder Vorstenkind,
hoe dreigend onheil woede
het blijv' door U bemind;
en door ons volk gedragen
in liefde, eendracht, trouw;
wil Nassau-Neerland schragen:
Oranje-rood-wit-blauw!
H. W. AALDERS.
om de as geklemd en zij omknelt die in haar ijze
ren greep. Nu kan de storm komen, rukken aan
de wieken, gieren over den molen, er zal geen
verwrikken aan zijn, want muurvast ligt van den
mo'en Windesheim de as in de haar omsluitende
En hierop vertrouwt Dalfsen. Zijn molen zal het
ook ditmaal houden. Nog éénmaal controleert hij
de vang. tracht haar nog vaster te klemmen. Zijn
zoon met zijn gespierde vuisten draait ze nog
steviger aan, alsof ze de as nooit weer zou moe
ten loslaten. Daar buiten rukt de storm aan de
wieken ais wilde hij kracht stellen tegenover
kracht. Als nu de zeilen eens waren uitgespannen,
dan zouden de wieken kreunen en steunen onder
den gigantischen druk; dan zou de vang het
moeten opgeven en de as zou wringen en wrijven
tot het vuur uit haar vezelen spatte.
Eén oogenb'ik denkt molenaar Dalfsen zich dat
in, en hij huivert. Het vuur zou de as verzengen
en zfjn molen doen opgaan in een vlammenzee.
Soms gebeurt dat, als de molen onder de vang
doorloopt
durende de les op school waren zijn
gedachten absent.
Vader ging brommen. En moeder in
formeerde bezorgd: „Wat heb je toen,
Johan?"
„Niets, mama," antwoordde hij haastig.
„Vroeger was je zoo bezonken en nu
zoo vreemd, zoo onrustig."
„Ach nee, het is niets."
„Het is zijn leeftijd moeder, dat gaat
wel over. Die jongens hebben meer
Zu'ke kunsten," oordeelde de vader.
Toen volgde een andere periode. Johan
werd afgetrokken en stil, hield zich m
een hoekje achteraf, toonde geen eet
lust, werd bleek er smal, zat neer
slachtig te peinzen en kon angstig voor
zich heen kijken. En toen zijn moeder
hem smeekte haar te zeggen wat er
haperde, antwoordde hij wanhopig
„Ik weet het niet" en slikte zenuw
achtig iets weg.
Toen is de dokter gehaald. Die heeft
'den patiënt onderzocht, zijn longen,
zijn hart en alle andere organen ge
controleerd, maar niets gevonden.
Dat was een groote geruststelling. De
patiënt fleurde op en werd weer
vroolijk.
Het duurde maar een paar dagen.
Toen ging opnieuw de stemming da
len. Johan werd weer stil en nog stil
ler. Lusteloos en schrikachtig zat hü
In een groote stoel of liep doelloos
rond. 's Nachts lag hij uren wakker.
En nu vannacht kan hij het in bed
niet houden. Hij gaat naar beneden.
Als moeder verschrikt vraagt, wat er
is, valt hij in een crapaud en klaagt
huilerig en zenuwachtig: „Ik kan al
niet meer slapen ook. Ik ben zoo
bang."
„Waarvoor ben je bang, Johan? Er zijn
toch geen inbrekers?"
Hij antwoordt niet en zit maar stil.
In de slaapkamer van zijn ouders
wordt een divan gereed gemaakt. Daar -
brengt hü verder den nacht door en
slaapt rustig.
Opnieuw wordt de dokter geroepen.
Hij adviseert een consult met een psy
chiater.
De psychiater komt. „U laat mü wel
even met den patiënt alleen, niet
waar?" vraagt hij, als mevrouw hem
voorgaat naar het slaapvertrek.
De psychiater stelt gewetensvragen.
„Welke boeken hebt u zoo al gelezen?
Hebt u vrienden buiten den kring van
uw medescholieren? Zijn er verborgen
zonden?"
Het vraaggesprek levert niets op. De
patiënt antwoordt open en eerlijk op
al die vragen, onder vier oogen hem
gesteld. De internist vond niets, de
psychiater vindt ook niets.
Het is eigenaardig, dat de patiënt rus
tiger is, als Charles bij hem is. Het is,
alsof hij van Charles iets verwa-ht.
wat hij van niemand anders verwach
ten kan. In zijn zielehuis is een ka
mertje, waarin de oorzaak van zijn
droeven toestand woont. De deur daar
van houdt hij stijf ges'oten. Geen kar
of spleetje geeft eenige toegang. Zal
hij voor Charles openen, wat hij voor
ieder ander gesloten houdt?
Na den psychiater komt de huisdoktor
weer. onderzoekt opnieuw en stelt ten
tweede male vast, dat alle organen in
orde zijn, de harttonen zv 'ver. de tem
peratuur normaal. Hij adviseert rust.
flinke voeding en afleiding. De trouw
dag kan hij gerust bijwonen.
Het huwelijk van Charles en Lucie in
teresseert hem wel. Dat heeft een
goede invloed, hij denkt minder aan
zichzelf.
Op de trouwdag is hij aanwezig.
Kort daarop zinkt hij weer in. De dok
ter wensebt eenige dagen bed-rust en
daarna verandering van omgeving.
Zoo gebeurt het, dat het gelukkige
echtpaar aan de Rivièra vertoeft, Rome
en Venetië bezoekt, terwijl de jonge en
eens zoo levenslustige Johan slap en
zwaarmoedig in zyn bed ligt.
Als er een brief van Charles en Lucie
komt, waarin hy genoodigd wordt ecu
maand bij hen te logeeren, veert hy
•weer op. Maar als ze, terugkomend
van de huwelijksreis, uit den trein
slappen, is de heele familie aan het
station, doch blijft Johan ontstemd en
weerbarstig in bed liggen en ontspan
nen zijn zenuwen ten slotte in een
nerveuze huilbui.
VIIII
Het is voor Lucie een groote veran
dering.
Ze woont in een modern heerenhuis,
correct uitgevoerd en chic gemeubi
leerd, maar de heerlijke ruimte in huis
en park van „Licht en Schaduw^' mist
ze toch. Enfin, ze heeft haar tennis
club, haar kennissen en alles wat ze
vroeger had. Bovendien haar eigen
tea's in salon en boudoir. En dan neg
Char'es. Charles. Zal hij later notaris
worden en zijn vader opvolgen? Of
prefereert hy eerst een benoeming op
een andere standplaats? Dat kunnen
we voorloopig afwachten. Nu niet da
delijk verhuizen. Bovendien is er wei
nig kans. Notarissen worden oud en
het aantal standplaatsen is beperkt.
Charles is maar op bepaalde uren
thuis. Daarom is ze blij, dat Johan er
is. Die lijkt nu veel beter. Wat hapert
er eigenlijk aan?
Die vraag stelt Charles zich ook. Wat
hapert er aan bij Johan? Hij let nauw
keurig op hem. Het gaat aanvankelijk
goed.
Na veertien dagen ziet hij, dat hot
minder wordt. De veranderde om
geving houdt den patiënt niet mcr
bezig. Het nieuwe en vreemde is er
af. Hij gaat weer peinzen en stil wor
den en bedrukt zitten staren.
Een paar dagen later zegt Charles aan
de koffietafel: „Ik blijf vanmiddag
thuis en Lucie heeft een afspraak. Het
weer is zoo prachtig, Johan, dat het
jammer is, in huis te blyven. Zullen
we samen een wandeling maken? En
dan thee drinken bij jouw mama?"
Johan knikt en glimlacht met een
vlammetje opgewektheid. Ja, hy ver
langt naar zijn moeder, al wil hij 't
niet weten.
„Ga eerst een uurtje rusten, dan ben
je straks frisch en kom je van de
wandeling met een gezonde kleur
thuis."
Ze gaan. Charles praat opgewekt, doch
Johan reageert maar slapjes.
Ze loopen een eind en zitten dan op
een bank in een klein plantsoen, 't Is
er stil. De twee rustende wandelaars
zijn ook stil. Al wandelend heeft Char
les getracht, Johans belangstelling te
wekken voor allerlei, de omgeving, dc
natuur, de geschiedenis, het laatste
Geen resultaat.
Nu valt hij met de deur in huis. „Wat
heb je toch, Johan, wat scheelt er
aan?"
Johan schrikt en keert zijn hoofd afi
Hij wil niet laten zien, hoe die vraag
hem van streek brengt.
„Zeg het gerust, Johan. Je kunt me
vertrouwen, dat weet je wel."
„Ik ben zoo angstig," antwoordt Johan
neerslachtig.
„Waarvóór ben je angstig, Johan?"
verwondert zich Charles.
„Ik ben altijd maar bang, dat ik ster
ven zal."
„Maar jongen! Voel je je zoo ziek*"'
„Ik ben niet ziek. Alleen vreesclijk
bang. Ik heb geen rust. Daar word ik
zoo naar van."
Hij strijkt zijn zakdoek langs zijn
mond, om zijn ontroering te verbergen.
(Wordt vervolgd
02
Redacteur: W. J. H. CARON, Jacob Marisstraat 42,
Amsterdam-West. Men wordt verzocht correspon
dentie over deze rubriek ,aan bovenstaand adres
te richten.
PROBLEEM no. 583
(No. 11 van den wedstrijd)
Wit begiht en geeft in twee zetten mat.
Wit (10): Ka5, Dc8, Td5, Tf5, Lg5, Pe3, pi. b5,
c5, h5.
Zwart (2): Ke4, Le6.
Alleen sleutelzet gevraagd.
PROBLEEM no. 584
(No. 12 van den wedstrijd)
PP
abede full
Wit begint en geeft In drie zetten mat
Wit (5): Ke8, De2. Pe6, Ph6, pi. f2.
Zwart (5): Kd5, Ld2, pi. a6, e5, g5.
Gevraagd sleutelzet en de verschillende matzetten
bij derden zet of eerder.
OPLOSSING van probleem no. 577
(No. 5 van den wedstrijd)
Wit (11): Ka4, Dh4, Td8, Lc4, Lh8, Pe4, Pe5, pi.
b4, d5, f2, f3.
Zwart (9): Kd4, Dg3, Te6, Tg5, La5, Pc6, pi. a7,
c7, g6.
Mat in twee zetten.
Sleutelzet: 1. Ka4b3.
Matzetten:
1Pxb4 2. Pc6 mat.
1Tge5 2. Pg3 mat.
1Dx f3 2. Pf3 mat.
1Dxe5 2. Pg5 mat.
1Pxe5 2. dxe6 mat.
3TeXe5 2. dxc6 mat.
1Dxf2 2. Dxf2 mat.
Totaal zeven verschillende matzetten.
OPLOSSING van probleem no. 578
(No. 6 van den wedstrijd)
Wit (7): Kg6, Df5, Th8, Pa3, Pfl, pi. c4, d5.
Zwart (3): Kal, pi. a2, b3.
Dit probleem heeft twee sleutelzetten.
De auteursoplossing is zeer fraai. 1. Th8a8ü
(Op 1. Kb2 volgt 2. De5t Kcl, 3. Dal mat; op
1. b2 volgt 2. DblfM a2XblDf 3. Pc2 mat.j
De nevenoplossing, die dit probleem ontsiert,
luidt: 1. Df5d3.
(Op 1. Kb2 volgt 2. Dd2f KXa3, 3. Ta8 mat; op
1. b2 volgt 2. Pc2t en 3. Ddl mat.)
Voor iedere oplossing worden drie punten toege
kend.
Het maximum aantal punten is dus 9.6. Dit
wordt in de lyst vermeld. Zoo er geen getallen
genoemd zyn, dan beteekent dit, dat men de
punten 9.3 behaald heeft.
Derde verantwoording: W. J. de Bruin, C. Hagen,
Bodegraven; J. v. d. Berg (9.0) Zwyndrecht; H.
IJzerman (7.3) Papendrecht; P. Kuyper Fz„ Hil
versum; Adr. Cappon, J. Schilder (8.3) Kampen;
J. de Bruin, Oegstgeest A. Bakker (9.0) Goor;
J. v. d. Pol, Overschie; P. Soer, Achterveld; D.
J. Koster, Montfoort; J. de Bruijne (9.0) S'.oor-
dorp; K. Mulder (8.3), IJsselmonde; N.N.; A. van
Wyngaarden, Giesendam; H. Knipscheer (8.3
Roermond; B. Sta Jr (8.3), Capelle a. d. IJ.; J.
Ruytenburg (9.6) Axel; W. Kooijman (8.3) Loos
duinen; R .Bos, Urk; D. Zemel Leimuiden; Jac.
Visser (8.0), Alblasserdanv, J. P. v. Bommel (7.3)
Den Helder; Sj. Wynia, Slikkerveer; J. Bomhoff,
Treebeek; A. J. Scholten, Rouveen; W. J. A. Ming
Jr, De Bilt; M. Broekhuizen (2.3), Rijswijk; A.
Verduijn (8.3) Honselersdijk; A. van Diermen
(8.3) Spakenburg; Jac. v. Hemert, Hekendorp; A.
Plette, Ermelo; B. Postma, L. Brunt (8.3), J. F.
Stoffels (8.3), Th. J. Storm (7.0), J. J. Jansen (8.3),
H. C. J. Spier (9.6), M. Opbroek (9.6), Jac. Riedé,
G. J. Rijken van O'st, allen te Den Haag; M. Ver
sluis, J. H. F. v. d. Brugge (8.3), J. v. Donkelaar,
Schiedam; R. Yntema (8.3), Ph. J. v. d. Linden
(b. meded.) Leiden; Jan v. Viegen, VI. Ambacht;
D. A. Torn, Vlaardingen; J. v. Domselaar, A. A.
v. Kooten (7.0), Driebergen; J. Eisenga, Lisse; G.
G. den Hollander, F. W. Groenewegen (8.3), Har
derwijk; J. C. Nieuwlaat (6.3) .Delft; P. van 't
Hof (7.3) ,E. H. de Waard (7.3), Hillegersberg; D.
D. Ietswaart, J. H. J. Nielen Jr, Utrecht; J. J.
Ruitenberg, G. G. Versendaal, A. van Hartingsvelt
(9.6) Werkendam; A. Huizer, A. van Prooyen,
Roon; E. v. d. Kruk, J. J. de Best (9.6) Scheve-
ningen; P. W. A. van Triet, Jac. A. Bogert, Gouda;
C. A. Heystek, W. Wijnans, Nieuwendyk; Mar. de
Vos Cz. (7.3). A. Valstar (7.3) Maasland; Adr.
Borstlap, J. van Hemert (4.6), A. de Groot, F. J.
Kok, A. J. de Ruijter (9.6), J. A. van Vliet, P.
Moret, J. G. Richel (8.3), J. D. Vos (5.3), G. Hol
leman (9.6), R. A. Kuiper, J. Harthoorn, B. P.
Vermeulen. H. B. Brinkman (9.6), C. B. v. d. Mee
berg (8.3), Th. Visser (9.6), C. Goor, C. W. Kie-
boom (6.3), Joh. Berlijn (8.0), P. Loeve Jz. (7.0),
C. D. Kerpel A. Kortenbroek (7.0), R. D. v. d.
Kooij (9.6), P. G. van Pelt, J. G. Verlegh, R. Jan
sen (9.6), M. Kind, T. Verkaik, W. J. Loeve, Rot
terdam; H. Jansens, Langerak.
CORRESPONDENTIE
E. V. te B. Dank voor uw mededeelingen.
J. B. te R. Zulk een „rochade" is in strijd met
de regels. Een grap?
J. S. te K. Secretaris is: F. W. Nanning, St Ge-
rarduslaan 15, Eindhoven. Uw andere vraag is
boven practisch beantwoord.
J. v. H. te H. U had ook de nev. opl. van 578
goed, maar de termyn was helaas verstreken.
C. v. D. te Z. Inderdaad te laat ingezonden en
te laag gefrankeerd.
C. W. K. te R. Van de 12 varianten waren er 8
goed en 3 onjuist, terwyl u Dc4 tweemaal noteer
de. Onjuist waren: 1.... Pc3; 2. TdlXd2; 1....
Td3; 2. Txd3; 1.... Td4; 2. Pf4. U had dus 8—3
5 punten voor de varianten; hierby kwamen
2 punten voor den sleutelzet.
C. W. J. te 's-Gr. Bij gelegenheid ook de andere
gevraagde partij.
NIMZO-INDISCH
Onderstaande partij plaats ik op verzoek van een
lezer. De noten zijn van Dr Euwe in het Tijd
schrift K.N.S.B. Nov. 1930.
Wit: A. Rubinstein Zwart; E. Colle
Gespeeld te Luik 1930
1. d2d4 Pg8—f6
2. c2c4 e7—e6
3. Pblc3 Lf8b4
4. e2e3 Lb4xc3
Min of meer gedwongen, daar anders Pge2 volgt
en Lb4 een slag in de lucht is.
5. b2xc3 d7d6
Beter b6 en Lb7
6. Lfld3 0—0
7. e3e4 e6e5
Men beschouwe de kenmerken van deze stelling:
wit heeft een sterk centrum en door het bezit der
loopers goede aanvalskansen, waartegenover c4
zeer zwak is.
8. Pgl—e2 Tf8e8
9. f2—f3 b7—b6
10. 0—0 Pb8c6
11. Lel—e3 Lc8a6
12. Pe2—g3 Pc6a5
13. Ddl—e2 c7—c5
Zwart speelt consequent op c4.
14. d4d5
Gedwongen, daar na de opening der c-!yn c4
onhoudbaar zou worden. Met den tekstzet is de
witte centrumpositie er niet op vooruitgegaan.
Daarentegen zijn de aanvalskansen op den ko
ningsvleugel gestegen wegens de onbeweeglykheid
van het midden.
14Kg8h8
Beter Pd7, om f4 met ef4: en Pe5 te beantwoorden.
15. f3—f4 Pf6—d7
Nu had ef4: reeds groote bezwaren: na Lf4: dreigt
zoowel Pf5 als Lg5.
16. f4—f5
Deze zet verzekert wit op den duur een open lijn:
g2g4g5.
16f7—16
17. Pg3h5 Te8—ef
18. g2—g4 Dd8e8
Verhindert g5 slechts schynbaar.
19. g4g5 La6xc4
Wint een pion, maar tot welken prijs!
20. Ld3Xc4 Pa5xc4
21. g5xf6 g7xf6
22. Le3—h6
Wit heeft de open g-lyn en Pc4 staat allermise-
rabelst.
22Pc4b2
23. Kgl—hl Pb2d3
Zjyart hoopt nog Pf4 te kunnen spelen.
24. Ph5—g7
Verovert de kwaliteit en daarmee de partij
24Te7xg7
25. Lh6Xg7t Kh8xg7; 26. Tfl—git Kg7—h8; 27.
De2xd3 De8—17; 28. Tgl—g3 Ta8—g8; 29. Tal—
gl Tg8xg3; 30. TglXg3 Pd7—b8; 31. Dd3—e?.
a7—a6; 32. a2—a4 Df7—e8; 33. h2—h4 De8—f7;
34. Kgl—g2 Df7—f8; 35. h4—h5 h7—h6; 36. De2—
g4 b6b5; 37. a4xb5 a6Xb5; 38. Dg4—g6 Pb8—
d7; 39. Kg2—f3 Pd7—b6; 40. Tg3—gl Pb6—a4; 41.
c3e4.
Zwart geeft op, na b4 of bc4: beslist steeds Tal,
Ta7 en Tf7.
57.