ËS 13 pSÜ 8 Hf 13 i i? a i sa B li L «s ERHAAL i L m Wk DE MOLENAAR VAN SVINDESHEIM WINDESHEIM, zoo heet de windmolen even buiten het dorp en hij draagt zijn naam met eere. Rond zijn flanken spelen de winden uit alle hoeken en dan zwaaien lustig de wieken en dan draaien daar binnen de raderen. Dan malen de mo'ensteenen het koren tot meel, dat stuift en wolkt langs de binten en neerdwar relt op den vloer. Windesheim is de trots van molenaar Dalfscn, die zijn molen door en door kent, hem regelt in zijn loop, hem tempert in het suizend zwaaien zijner wieken, hem breidelt, wanneer de gespannen molenzeilen strak staan onder den feilen adem van den straffen wind. En als de storm losbreekt, dan worden de zeilen afgenomen, om ontspanning te geven aan dc wieken, die zouden bezwijken onder den druk van de windstooten. Windesheim draagt zijn naam met eere en mole naar Dalfsen deelt in zijn roem. Zijn molen is do eenige, die niet is bezweken voor die wondere kracht der electriciteit, die alom in wijden om trek de molens heeft ontluisterd door ze te be- rooven van hun ranke wieken. Wel zijn die "no- ]ens mogen zij nog zoo heeten? gemoder niseerd en de motoren draaien waar eens steenen wentelden, maar zij zijn overwonnen door den nieuwen tijd met zijn uitvindingen. Neen, Win desheim is staande gebleven. Hij is niet geva len in den strijd. Hij is getrouw gebleven aan den wind, aan wien hij zich overgeeft, aan wiens druk hij gehoorzaamt. Als molenaar Dalfsen zijn blik laat gaan over de wijde velden dan ziet hij hier en daar een romp zonder wieken, die daar als een vormloos bouw sel staat te midden van he» prachtige landschao. Dan denkt hij terug aan de dagen, toen ingenieur Maerssen met hem kwam spreken over de electri- ficatië van zijn molen. Hij 1 uivert nog als nij er aan denkt, hij rilt van dat vreemde woord, dat hij nauwelijks kan uitspreken. Molenaar Dalfsen heeft eens het gedicht van Staring gelezen ..De hoofdige Boer" en de persoon van Scholte Stug- gink heeft toen een diepen indruk op hem ge maakt. Ja, zoo was hij ook, Dalfsen, zoo trouw aan de traditie, zoo standvastig, zoo onverzette lijk. Resoluut had hij dan ook geweigerd, op de plannen van ingenieur Maerssen in te gaan. Mo lenaar Dalfsen en zijn molen Windesheim behooren bij elkander, zoo dacht hij over het geval. Wat verbeeldde zich de mensch wel met zijn nieuwe werktuigen, die gedreven worden door geheim zinnige krachten? God laat Zijn wind waaien over de landen, opdat de schepen kunnen zeilen en opdat de mo'.ens kunnen draaien. Molenaar Dalfsen is een vroom man, niemand in het dorp, die daaraan twijfelt, maar hij is ook eigenzinnig en conservatief. De molen Windesheim is zijn trots. Soms komen er vreemdelingen zijn molen bezien en zelfs schilderen. Windesheim spreekt van oude tijden; hij heeft de trekschuit zien voorbijzeulen aan zijn voet en de landelijke stilte heeft hij gedeeld met het boerenvolk, totdat de spoortrein die stilte kwam verscheuren met zijn schel gefluit en wielengeratel, dat tot ver in den omtrek klonk. Als molenaar Dalfsen om zijn molen loopt, dan gevoelt hij zich den koning te rijk. Als de wieken hem voorbij zingen, luistert hij met welgevallen naar het lied, dat de wind speelt op de rank a stijlen en dan ziet hij de zei!en zioh spannen en verstrakken. Ja, de molen Windesheim is zijn trots. Hij is een welgesteld man. God heeft zyn zwoegen gezegend, hij erkent het van harte, maar heeft hij ook niet gearbeid van den vroegen mor gen tot den laten avond? Over een jaar denkt hij een huis te laten bouwen aan den nieuwen weg naar de stad en dan zal zijn zoon heer zijn cp Windesheim. Zoo zijn de overleggingen in het hart van mole naar Dalfsen. Ja, hij gevoelt het wel, hij hangt met zijn gansche hart aan dien molen, maar spreekt dat niet vanzelf? Hij heeft zijn dagelijkscn brood daar verdiend in den tijd, toen de wind molens floreerden, en nóg staat hij daar als een bewijs van zijn noesten "lijt en zijn standvastig heid. Hij kan zoo goed verstaan de taal van Nebukadnezar: „Is dit niet het groote Babel. dat ik gebouwd heb?" De molen Windesheim is zijn trots, maar hij is ook als een muur tusschen hem en zijn God. Als eens de molen viel, zou hij zijn als een verbrijzeld man. En niemand weet dat beter dan hij zelf. Hij weet, dat hij uit dien mo len zijn welvaart gewonnen heeft en dat hij ook op dien molen de toekomst bouwt van zijn zoon. Hij kan zich niet indenken, dat die molen er niet meer zou staan: hü zou een stuk van zijn eigen leven meenemen, als hij werd afgebroken. Maar molenaar Dalfsen denkt zelfs niet aan die mogelijkheid; zoolang hij leeft, zoolang hij wonen zal aan den nieuwen weg door het dorp, zal hij daar staan met zijn wieken, zwaaiend in den wind, zijn molen Windesheim. Moleanar Dalfsen is naar het dorp gegaan. Hij moet daar vanavond beslist zijn op een vergade ring van het Polderbestuur, waarvan hij al vele jaren lid is. Hij heeft eerst geaarzeld om te gaan, dezen avond, want de lucht spe't storm. De wolken jagen voort in wilde vaart. Hij kent dat wolkenspel en weet, dat deze breede voortijlende massa's voorboden zijn van een storm, die zal losbreken in volle kracht, misschien nog dezen avond. Maar nij heeft zijn voorzorgsmaatregelen genomen. Zijn molen Windesheim heeft al zoo menigen storm doorstaan: Dalfsen heeft de vang vaster dan ooit s'BIJ DE GEBOORTE VAN 1 PRINSES BEATRIX Achter Neerlands dorre duinen langs de eindelooze zee, over Westlatids rijke tuinen, van de Schelde tot de Ee ouer sloot en meer en plassen over akkers, hoj en wei. over heuvels en terrassen, over zand en veen en klei. heieren de blijde klanken, schalt uit oude en jonge mond, jubelend een heilig danken voor het Kind op Hollands grond 't Prinsesje is geboren, het vorstlijk liefde pand; de vlaggen van den toren! de jubelzang door 't land. God heeft het ons gegeven, ons, volk van Nederland, en sterkt door dit jong leven d'aloude Oranjeband. Heer neem het in Uw hoede dit teeder Vorstenkind, hoe dreigend onheil woede het blijv' door U bemind; en door ons volk gedragen in liefde, eendracht, trouw; wil Nassau-Neerland schragen: Oranje-rood-wit-blauw! H. W. AALDERS. om de as geklemd en zij omknelt die in haar ijze ren greep. Nu kan de storm komen, rukken aan de wieken, gieren over den molen, er zal geen verwrikken aan zijn, want muurvast ligt van den mo'en Windesheim de as in de haar omsluitende En hierop vertrouwt Dalfsen. Zijn molen zal het ook ditmaal houden. Nog éénmaal controleert hij de vang. tracht haar nog vaster te klemmen. Zijn zoon met zijn gespierde vuisten draait ze nog steviger aan, alsof ze de as nooit weer zou moe ten loslaten. Daar buiten rukt de storm aan de wieken ais wilde hij kracht stellen tegenover kracht. Als nu de zeilen eens waren uitgespannen, dan zouden de wieken kreunen en steunen onder den gigantischen druk; dan zou de vang het moeten opgeven en de as zou wringen en wrijven tot het vuur uit haar vezelen spatte. Eén oogenb'ik denkt molenaar Dalfsen zich dat in, en hij huivert. Het vuur zou de as verzengen en zfjn molen doen opgaan in een vlammenzee. Soms gebeurt dat, als de molen onder de vang doorloopt durende de les op school waren zijn gedachten absent. Vader ging brommen. En moeder in formeerde bezorgd: „Wat heb je toen, Johan?" „Niets, mama," antwoordde hij haastig. „Vroeger was je zoo bezonken en nu zoo vreemd, zoo onrustig." „Ach nee, het is niets." „Het is zijn leeftijd moeder, dat gaat wel over. Die jongens hebben meer Zu'ke kunsten," oordeelde de vader. Toen volgde een andere periode. Johan werd afgetrokken en stil, hield zich m een hoekje achteraf, toonde geen eet lust, werd bleek er smal, zat neer slachtig te peinzen en kon angstig voor zich heen kijken. En toen zijn moeder hem smeekte haar te zeggen wat er haperde, antwoordde hij wanhopig „Ik weet het niet" en slikte zenuw achtig iets weg. Toen is de dokter gehaald. Die heeft 'den patiënt onderzocht, zijn longen, zijn hart en alle andere organen ge controleerd, maar niets gevonden. Dat was een groote geruststelling. De patiënt fleurde op en werd weer vroolijk. Het duurde maar een paar dagen. Toen ging opnieuw de stemming da len. Johan werd weer stil en nog stil ler. Lusteloos en schrikachtig zat hü In een groote stoel of liep doelloos rond. 's Nachts lag hij uren wakker. En nu vannacht kan hij het in bed niet houden. Hij gaat naar beneden. Als moeder verschrikt vraagt, wat er is, valt hij in een crapaud en klaagt huilerig en zenuwachtig: „Ik kan al niet meer slapen ook. Ik ben zoo bang." „Waarvoor ben je bang, Johan? Er zijn toch geen inbrekers?" Hij antwoordt niet en zit maar stil. In de slaapkamer van zijn ouders wordt een divan gereed gemaakt. Daar - brengt hü verder den nacht door en slaapt rustig. Opnieuw wordt de dokter geroepen. Hij adviseert een consult met een psy chiater. De psychiater komt. „U laat mü wel even met den patiënt alleen, niet waar?" vraagt hij, als mevrouw hem voorgaat naar het slaapvertrek. De psychiater stelt gewetensvragen. „Welke boeken hebt u zoo al gelezen? Hebt u vrienden buiten den kring van uw medescholieren? Zijn er verborgen zonden?" Het vraaggesprek levert niets op. De patiënt antwoordt open en eerlijk op al die vragen, onder vier oogen hem gesteld. De internist vond niets, de psychiater vindt ook niets. Het is eigenaardig, dat de patiënt rus tiger is, als Charles bij hem is. Het is, alsof hij van Charles iets verwa-ht. wat hij van niemand anders verwach ten kan. In zijn zielehuis is een ka mertje, waarin de oorzaak van zijn droeven toestand woont. De deur daar van houdt hij stijf ges'oten. Geen kar of spleetje geeft eenige toegang. Zal hij voor Charles openen, wat hij voor ieder ander gesloten houdt? Na den psychiater komt de huisdoktor weer. onderzoekt opnieuw en stelt ten tweede male vast, dat alle organen in orde zijn, de harttonen zv 'ver. de tem peratuur normaal. Hij adviseert rust. flinke voeding en afleiding. De trouw dag kan hij gerust bijwonen. Het huwelijk van Charles en Lucie in teresseert hem wel. Dat heeft een goede invloed, hij denkt minder aan zichzelf. Op de trouwdag is hij aanwezig. Kort daarop zinkt hij weer in. De dok ter wensebt eenige dagen bed-rust en daarna verandering van omgeving. Zoo gebeurt het, dat het gelukkige echtpaar aan de Rivièra vertoeft, Rome en Venetië bezoekt, terwijl de jonge en eens zoo levenslustige Johan slap en zwaarmoedig in zyn bed ligt. Als er een brief van Charles en Lucie komt, waarin hy genoodigd wordt ecu maand bij hen te logeeren, veert hy •weer op. Maar als ze, terugkomend van de huwelijksreis, uit den trein slappen, is de heele familie aan het station, doch blijft Johan ontstemd en weerbarstig in bed liggen en ontspan nen zijn zenuwen ten slotte in een nerveuze huilbui. VIIII Het is voor Lucie een groote veran dering. Ze woont in een modern heerenhuis, correct uitgevoerd en chic gemeubi leerd, maar de heerlijke ruimte in huis en park van „Licht en Schaduw^' mist ze toch. Enfin, ze heeft haar tennis club, haar kennissen en alles wat ze vroeger had. Bovendien haar eigen tea's in salon en boudoir. En dan neg Char'es. Charles. Zal hij later notaris worden en zijn vader opvolgen? Of prefereert hy eerst een benoeming op een andere standplaats? Dat kunnen we voorloopig afwachten. Nu niet da delijk verhuizen. Bovendien is er wei nig kans. Notarissen worden oud en het aantal standplaatsen is beperkt. Charles is maar op bepaalde uren thuis. Daarom is ze blij, dat Johan er is. Die lijkt nu veel beter. Wat hapert er eigenlijk aan? Die vraag stelt Charles zich ook. Wat hapert er aan bij Johan? Hij let nauw keurig op hem. Het gaat aanvankelijk goed. Na veertien dagen ziet hij, dat hot minder wordt. De veranderde om geving houdt den patiënt niet mcr bezig. Het nieuwe en vreemde is er af. Hij gaat weer peinzen en stil wor den en bedrukt zitten staren. Een paar dagen later zegt Charles aan de koffietafel: „Ik blijf vanmiddag thuis en Lucie heeft een afspraak. Het weer is zoo prachtig, Johan, dat het jammer is, in huis te blyven. Zullen we samen een wandeling maken? En dan thee drinken bij jouw mama?" Johan knikt en glimlacht met een vlammetje opgewektheid. Ja, hy ver langt naar zijn moeder, al wil hij 't niet weten. „Ga eerst een uurtje rusten, dan ben je straks frisch en kom je van de wandeling met een gezonde kleur thuis." Ze gaan. Charles praat opgewekt, doch Johan reageert maar slapjes. Ze loopen een eind en zitten dan op een bank in een klein plantsoen, 't Is er stil. De twee rustende wandelaars zijn ook stil. Al wandelend heeft Char les getracht, Johans belangstelling te wekken voor allerlei, de omgeving, dc natuur, de geschiedenis, het laatste Geen resultaat. Nu valt hij met de deur in huis. „Wat heb je toch, Johan, wat scheelt er aan?" Johan schrikt en keert zijn hoofd afi Hij wil niet laten zien, hoe die vraag hem van streek brengt. „Zeg het gerust, Johan. Je kunt me vertrouwen, dat weet je wel." „Ik ben zoo angstig," antwoordt Johan neerslachtig. „Waarvóór ben je angstig, Johan?" verwondert zich Charles. „Ik ben altijd maar bang, dat ik ster ven zal." „Maar jongen! Voel je je zoo ziek*"' „Ik ben niet ziek. Alleen vreesclijk bang. Ik heb geen rust. Daar word ik zoo naar van." Hij strijkt zijn zakdoek langs zijn mond, om zijn ontroering te verbergen. (Wordt vervolgd 02 Redacteur: W. J. H. CARON, Jacob Marisstraat 42, Amsterdam-West. Men wordt verzocht correspon dentie over deze rubriek ,aan bovenstaand adres te richten. PROBLEEM no. 583 (No. 11 van den wedstrijd) Wit begiht en geeft in twee zetten mat. Wit (10): Ka5, Dc8, Td5, Tf5, Lg5, Pe3, pi. b5, c5, h5. Zwart (2): Ke4, Le6. Alleen sleutelzet gevraagd. PROBLEEM no. 584 (No. 12 van den wedstrijd) PP abede full Wit begint en geeft In drie zetten mat Wit (5): Ke8, De2. Pe6, Ph6, pi. f2. Zwart (5): Kd5, Ld2, pi. a6, e5, g5. Gevraagd sleutelzet en de verschillende matzetten bij derden zet of eerder. OPLOSSING van probleem no. 577 (No. 5 van den wedstrijd) Wit (11): Ka4, Dh4, Td8, Lc4, Lh8, Pe4, Pe5, pi. b4, d5, f2, f3. Zwart (9): Kd4, Dg3, Te6, Tg5, La5, Pc6, pi. a7, c7, g6. Mat in twee zetten. Sleutelzet: 1. Ka4b3. Matzetten: 1Pxb4 2. Pc6 mat. 1Tge5 2. Pg3 mat. 1Dx f3 2. Pf3 mat. 1Dxe5 2. Pg5 mat. 1Pxe5 2. dxe6 mat. 3TeXe5 2. dxc6 mat. 1Dxf2 2. Dxf2 mat. Totaal zeven verschillende matzetten. OPLOSSING van probleem no. 578 (No. 6 van den wedstrijd) Wit (7): Kg6, Df5, Th8, Pa3, Pfl, pi. c4, d5. Zwart (3): Kal, pi. a2, b3. Dit probleem heeft twee sleutelzetten. De auteursoplossing is zeer fraai. 1. Th8a8ü (Op 1. Kb2 volgt 2. De5t Kcl, 3. Dal mat; op 1. b2 volgt 2. DblfM a2XblDf 3. Pc2 mat.j De nevenoplossing, die dit probleem ontsiert, luidt: 1. Df5d3. (Op 1. Kb2 volgt 2. Dd2f KXa3, 3. Ta8 mat; op 1. b2 volgt 2. Pc2t en 3. Ddl mat.) Voor iedere oplossing worden drie punten toege kend. Het maximum aantal punten is dus 9.6. Dit wordt in de lyst vermeld. Zoo er geen getallen genoemd zyn, dan beteekent dit, dat men de punten 9.3 behaald heeft. Derde verantwoording: W. J. de Bruin, C. Hagen, Bodegraven; J. v. d. Berg (9.0) Zwyndrecht; H. IJzerman (7.3) Papendrecht; P. Kuyper Fz„ Hil versum; Adr. Cappon, J. Schilder (8.3) Kampen; J. de Bruin, Oegstgeest A. Bakker (9.0) Goor; J. v. d. Pol, Overschie; P. Soer, Achterveld; D. J. Koster, Montfoort; J. de Bruijne (9.0) S'.oor- dorp; K. Mulder (8.3), IJsselmonde; N.N.; A. van Wyngaarden, Giesendam; H. Knipscheer (8.3 Roermond; B. Sta Jr (8.3), Capelle a. d. IJ.; J. Ruytenburg (9.6) Axel; W. Kooijman (8.3) Loos duinen; R .Bos, Urk; D. Zemel Leimuiden; Jac. Visser (8.0), Alblasserdanv, J. P. v. Bommel (7.3) Den Helder; Sj. Wynia, Slikkerveer; J. Bomhoff, Treebeek; A. J. Scholten, Rouveen; W. J. A. Ming Jr, De Bilt; M. Broekhuizen (2.3), Rijswijk; A. Verduijn (8.3) Honselersdijk; A. van Diermen (8.3) Spakenburg; Jac. v. Hemert, Hekendorp; A. Plette, Ermelo; B. Postma, L. Brunt (8.3), J. F. Stoffels (8.3), Th. J. Storm (7.0), J. J. Jansen (8.3), H. C. J. Spier (9.6), M. Opbroek (9.6), Jac. Riedé, G. J. Rijken van O'st, allen te Den Haag; M. Ver sluis, J. H. F. v. d. Brugge (8.3), J. v. Donkelaar, Schiedam; R. Yntema (8.3), Ph. J. v. d. Linden (b. meded.) Leiden; Jan v. Viegen, VI. Ambacht; D. A. Torn, Vlaardingen; J. v. Domselaar, A. A. v. Kooten (7.0), Driebergen; J. Eisenga, Lisse; G. G. den Hollander, F. W. Groenewegen (8.3), Har derwijk; J. C. Nieuwlaat (6.3) .Delft; P. van 't Hof (7.3) ,E. H. de Waard (7.3), Hillegersberg; D. D. Ietswaart, J. H. J. Nielen Jr, Utrecht; J. J. Ruitenberg, G. G. Versendaal, A. van Hartingsvelt (9.6) Werkendam; A. Huizer, A. van Prooyen, Roon; E. v. d. Kruk, J. J. de Best (9.6) Scheve- ningen; P. W. A. van Triet, Jac. A. Bogert, Gouda; C. A. Heystek, W. Wijnans, Nieuwendyk; Mar. de Vos Cz. (7.3). A. Valstar (7.3) Maasland; Adr. Borstlap, J. van Hemert (4.6), A. de Groot, F. J. Kok, A. J. de Ruijter (9.6), J. A. van Vliet, P. Moret, J. G. Richel (8.3), J. D. Vos (5.3), G. Hol leman (9.6), R. A. Kuiper, J. Harthoorn, B. P. Vermeulen. H. B. Brinkman (9.6), C. B. v. d. Mee berg (8.3), Th. Visser (9.6), C. Goor, C. W. Kie- boom (6.3), Joh. Berlijn (8.0), P. Loeve Jz. (7.0), C. D. Kerpel A. Kortenbroek (7.0), R. D. v. d. Kooij (9.6), P. G. van Pelt, J. G. Verlegh, R. Jan sen (9.6), M. Kind, T. Verkaik, W. J. Loeve, Rot terdam; H. Jansens, Langerak. CORRESPONDENTIE E. V. te B. Dank voor uw mededeelingen. J. B. te R. Zulk een „rochade" is in strijd met de regels. Een grap? J. S. te K. Secretaris is: F. W. Nanning, St Ge- rarduslaan 15, Eindhoven. Uw andere vraag is boven practisch beantwoord. J. v. H. te H. U had ook de nev. opl. van 578 goed, maar de termyn was helaas verstreken. C. v. D. te Z. Inderdaad te laat ingezonden en te laag gefrankeerd. C. W. K. te R. Van de 12 varianten waren er 8 goed en 3 onjuist, terwyl u Dc4 tweemaal noteer de. Onjuist waren: 1.... Pc3; 2. TdlXd2; 1.... Td3; 2. Txd3; 1.... Td4; 2. Pf4. U had dus 8—3 5 punten voor de varianten; hierby kwamen 2 punten voor den sleutelzet. C. W. J. te 's-Gr. Bij gelegenheid ook de andere gevraagde partij. NIMZO-INDISCH Onderstaande partij plaats ik op verzoek van een lezer. De noten zijn van Dr Euwe in het Tijd schrift K.N.S.B. Nov. 1930. Wit: A. Rubinstein Zwart; E. Colle Gespeeld te Luik 1930 1. d2d4 Pg8—f6 2. c2c4 e7—e6 3. Pblc3 Lf8b4 4. e2e3 Lb4xc3 Min of meer gedwongen, daar anders Pge2 volgt en Lb4 een slag in de lucht is. 5. b2xc3 d7d6 Beter b6 en Lb7 6. Lfld3 0—0 7. e3e4 e6e5 Men beschouwe de kenmerken van deze stelling: wit heeft een sterk centrum en door het bezit der loopers goede aanvalskansen, waartegenover c4 zeer zwak is. 8. Pgl—e2 Tf8e8 9. f2—f3 b7—b6 10. 0—0 Pb8c6 11. Lel—e3 Lc8a6 12. Pe2—g3 Pc6a5 13. Ddl—e2 c7—c5 Zwart speelt consequent op c4. 14. d4d5 Gedwongen, daar na de opening der c-!yn c4 onhoudbaar zou worden. Met den tekstzet is de witte centrumpositie er niet op vooruitgegaan. Daarentegen zijn de aanvalskansen op den ko ningsvleugel gestegen wegens de onbeweeglykheid van het midden. 14Kg8h8 Beter Pd7, om f4 met ef4: en Pe5 te beantwoorden. 15. f3—f4 Pf6—d7 Nu had ef4: reeds groote bezwaren: na Lf4: dreigt zoowel Pf5 als Lg5. 16. f4—f5 Deze zet verzekert wit op den duur een open lijn: g2g4g5. 16f7—16 17. Pg3h5 Te8—ef 18. g2—g4 Dd8e8 Verhindert g5 slechts schynbaar. 19. g4g5 La6xc4 Wint een pion, maar tot welken prijs! 20. Ld3Xc4 Pa5xc4 21. g5xf6 g7xf6 22. Le3—h6 Wit heeft de open g-lyn en Pc4 staat allermise- rabelst. 22Pc4b2 23. Kgl—hl Pb2d3 Zjyart hoopt nog Pf4 te kunnen spelen. 24. Ph5—g7 Verovert de kwaliteit en daarmee de partij 24Te7xg7 25. Lh6Xg7t Kh8xg7; 26. Tfl—git Kg7—h8; 27. De2xd3 De8—17; 28. Tgl—g3 Ta8—g8; 29. Tal— gl Tg8xg3; 30. TglXg3 Pd7—b8; 31. Dd3—e?. a7—a6; 32. a2—a4 Df7—e8; 33. h2—h4 De8—f7; 34. Kgl—g2 Df7—f8; 35. h4—h5 h7—h6; 36. De2— g4 b6b5; 37. a4xb5 a6Xb5; 38. Dg4—g6 Pb8— d7; 39. Kg2—f3 Pd7—b6; 40. Tg3—gl Pb6—a4; 41. c3e4. Zwart geeft op, na b4 of bc4: beslist steeds Tal, Ta7 en Tf7. 57.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 14