KLEUTERS
llMM yii shiïï lilt lilfi I If i" g-g I s gilt I LDl
f'g Isg*g.2
tag5.5 S>3a
Een gezellig lampje, een lekker konie thee, een snoepje uit het bonbondoosje: zou dat niet een
prettig schemeruurtje worden?
00
„Jannetje en ik doen het altijd. De boot is zo
zwaar, die kan toch niet omslaan. Kijk, het
gaat alweer."
Het stilzitten begon Jet toch te vervelen. „Laat
mij ook es roeien" zei ze.
„Goed. dan moet je hier zitten, en ik daar.
Maar t gaat erg moeilijk, hoor."
Ze gingen tegelijk staan en liepen voorzichtig
langs elkaar heen. Grietje kwam naast Riet
zitten, en pakte de touwtjes van het roer.
Jet pakte de beide roeispanen beet. Wat voel
den die dik en zwaar! Ze kon ze bijna niet
omhoog krijgen, maar het ging toch. Toen liet
zij ze plons! tegelijk in het water neer
komen. Het water spatte aan alle kanten. Grietje
en Riet werden helemaal nat.
„Abah! je spat!"
„Nou, hoe doe jij het dan?"
„Gewoon. Je mag niet spatten."
Jet probeerde nog eens. Maar telkens als ze de
roeispanen boven het water uit had, liet zij'ze
opeens vallen. En dan spatte het toch weer.
Maar dat was niet zo erg. De zon scheen lekker
op het water, en die maakte hun kieren zo weer
droog.
Rietje liet haar arm weer door het water glijden.
Grietje had de touwtjes van het roer voor op
haar buik aan elkaar vast gebonden. Nu wa§
het net. of er maar één touwtje aan zat.
„Ik moet ook nog lézen", zei ze. „vier lesjes."
„Jet zal je straks wel helpen, of ik."
Jet roeide maar met één roeispaan, dat ginj.
veel gemakkelijker. Ze klemde haar beide han
den om de stok. en probeerde het te doen
zonder spatten. De boot ging langzaam naar de
kant. Grietje en Rietje zagen het niet.
„Kijk" zei Riet, „daar staan mooie bloemen in
het water. Kun je die ook plukken?"
„Die zitten helemaal onderaan vast", zei
Grietje, „het zijn zwanebloemen. Ik pluk ze
wel es."
„Deze wil ik plukken, voor tante. Wat een
mooie, hè?"
Het bootje gleed langzaam verder. Ja nü
kwamen ze er langs! Rietje stak haar arm uit
ze kon er bijna bij. Ze boog zo ver voorover
als ze kon. Ha, daar had ze hem! Ze trok
trók
Toen liet de bloem opeens los. Rietje tuimelde
bijna achterover in de boot. Wat zat die bloem
vast! Maar tante zou er wel blij mee zijn. Daar
stond er nog een: die moest ze ook hebben!
Rietje boog weer vooroververdernóg
verdernü had ze hem
Plons! ging het opeens heel hard in het water.
Jet liet van schrik de roeispaan vallen. Ze zag
nog net Rietjes sokjes en schoentjes in het
water verdwijnen. „O! Help!" gilde ze.
Met een paar grote stappen was ze bij het ach
terbankje. Rietje kwam weer boven water. Ze
was er helemaal onder geweest.
Jet en Grietje pakten haar tegelijk beet. Jet bij
een schouder, en Grietje bij een arm. Samen
trokken ze haar omhoog. Het ging heel moeilijk.
Rietje proestte, en sloeg met haar armen. Ze
werden er allebei nat van, maar ze hielden vast.
Een ogenblik later stond het druipende Rietje
in de boot. Ze proestte maar aldoor en wreef
zich in de ogen.
Volgende week verder
Ook de olifant kreeg beschuit met muisjes
op de geboortedag van Prinsesje Beatrix
TWEE ZUSJES UIT LOCEREN
door B. v. d. PLAATS
6)
1*^ IET ik schoof voorzichtig een eindje op. Jet
^"pakte in elke hand een touwtje. Als ze aan
het ene touwtje trok, ging de oot naar rechts,
en anders naar links. En als de beide touwtjes
even lang waren, gleed de boot rechtuit de
vijver in.
Riet zat een beetje bang op het puntje van de
bank. Ze keek voorover in het water, naar de
golfjes die tegen de kant klotsten. Die maakten
zo'n leuk geluid: kloek, kloek!
Na een poosje hield Grietje op met roeien. Ze
had het warm gekregen want het was een
zware boot. Ze liet beide spanen drijven.
Langzaam gleed de boot verder. De spanen
trokken twee rechte strepen door het gladde
water
„Nu zal ik eens heel strak aan het ene touwtje
trekken, en dan wil ik eens kijken waar we
heengaan", zei Jet.
„Nee. niet doen, want dan komen we tegen de
kant."
„Nou, dat hindert niet".
Grietje roeide verder. De boot draaide lang
zaam.
Rietje trok met haar linkerhand een streep door
het water; dat was lekker koel. Ze boog wat
voorover, dan kon ze haar arm nog verder in
het water steken, 't Water was zo lekker zacht.
Jammer dat ze haar andere arm er niet in kon
steken, maar daar moest ze zich mee vast
houden.
„O, kijk nou!" zei Grietje op eens". „Zie je nou
wel! We zitten aan de kant".
„Da's juist leuk. Nu trek ik aan het andere
touwtje en dan gaan we weer terug."
„Ja, maar ik kan hier niet roeien, kijk maar. Ik
zit tussen het riet."
„O, dat is niet erg."
Jet trok hard aan het andere touwtje. Het roer
schoof om. Maar de boot bleef stil aan de kant
liggen.
HET SPAARVARKENTJE
Jan Snoepgraag kreeg van zijn papa,
Een varkentje van steen.
Van boven was een brede gleuf,
Daar kon een cent doorheen:
Maar't was maar half naar Jantjes zin:J
Want elke snoepcent moest er in.
Geen snoepje mocht er meer gekocht.
Dat vond Jan eerst wel naar.
Toch was hij flink, hij deed zijn be:-'
En 't varkentje werd zwaar.
De centjes vielen één voor één
En vulden 't varkentje van steen.
Tot eindelijk een blijde dag:
Het varken moest geslacht,
En al het geld moest nageteld,
Door Jan er in gebracht.
O, o, wat had Jan toen een pret!
Wel, wel, wat was dat varken vet!
ROEL DASMUS
„Wat moeten we nu doen?"
„Roep je vader maar," zei Rietje.
„He, nee!" zei Jet, „want dan moeten we er
uit. Kun je zélf de boot niet van de kant
krijgen? Laat mij dan es proberen."
Jet stond al half, maar Riet trok haar terug.
„Blijf zitten. Jet! De boot ging helemaal schuin".
„Wacht maar", zei Grietje, „ik weet al wat."
Ze lichtte de ene roeispaan uit het haakje en
duwde daarmee af tegen de kant. Het hielp al
een beetje. Nu gauw roeien! Het ging nog niet.
Ze duwde nog eens af, flink hard. Het bootje
ging helemaal scheef. Rietje werd een beetje
bang, maar Grietje zei: „Als we in het midden
zijn, zullen we eens gaan schommelen. Dat gaat
zo fijn!"
„Waar is die schommel dan?" vroeg Riet ver
baasd.
„Ha! Schommelen, dat is heen en weer gaan
met de boot."
„Maar dat durf ik niet, want als hij omslaat,
moeten wij verdrinken."
ZATERDAG 5 FEBRUARI No. 5 JAARGANG 19'8
Courant en Dordtsch Dagblad
Donderdagavond
BUITENLAND
"•ENEVE heeft, nu de honderdste zitting van
den volkenbondsraad en de besprekingen
van de commissie van acht-en-twintig achter den
rug zijn, weer zijn gewone, rustige aanzien her
kregen. Men heeft er in de afgeloopen dagen ge
zamenlijk een critiek punt in het bondsleven
gepasseerd, hetwelk in sommige internationale
kringen met evenveel spanning werd tegemoet
gezien als de stroomversnel'ingen, welke de Ca-
nadeesahe kanovaarder op de groote rivieren van
het hooge noorden soms met niet anders dan een
peddel en eigen vastberadenheid moet trachten
te overwinnen. Londen noch Paros hadden gaarne
dat mep op het huidige tijdstip, dat reeds uit
anderen hoofde zoo vol emoties is, het al of niet
handhaven van het befaamde sanctie-artikel uit
het volkenbondshandvest in het geding zou bren
gen. Zulks zou ook niet zijn geschied, zoo Eden
en Delbos den tact hadden gehad, zelf dit vraag
stuk, waaraan voor de neutralen zooveel gelegen
is, door een geruststellende verklaring hunner
zijds af te handelen. Toen deze verklaring uilb'eef
stond de Scandinaafsche afgevaardigde Unden
erop, in de zooeven genoemde commissie van 23,
welke de hervorming van den bond moet voor
bereiden, tot opheldering te geraken. Het debat
of juister gezegd de openbare bespreking is mee
gevallen. Duidelijk trad aan den dag, dat de
staten, welke aan de volkenbondsidee tot op
heden zijn trouw gebleven, ook in de toekomst
de samenwerking voor den vrede wenschen te
bestendigen. Al zien zij thans wellicht helderder
dan ooit, dat de bond zwak en verre van vol
maakt is, zij wenschen niet tot afbraak over te
gaan, doch blijven hopen op den tijd van com
pleteering voor den bouw. De rede van oen
Franschman Paul Boncour vestigde de aandacht
erop. dat het toepassen van sancties immers
slechts bij volstrekte eenparigheid van stemmen
behoefde te geschieden. Niemand zal derhalve
kunnen worden gedrongen tot deelneming aan
internationale strafacties, die tegen zijn p,8en
belangen en veiligheid zouden indruischen. Waar
om dan een artikel schrappen dat in dagen, waar
in de bond zijn aanzien en kracht zou herwinnen,
van meerder nut en doeltreffendheid zou kunnen
blijken, dan het thans bezit?
Genève pleegt zich in zyn arbeid nimmer te
overhaasten; eerder het tegendeel is waar Zoo
heeft ook de commissie van 28 zioh dan verdaagd
tot in het najaar, tot de bijeenkomst van de
Assemblee, om door een algemeener contact dan
nu mogelijk was haar arbeid op verbreede basis
te kunnen herbeginnen. Zulks is een daad van
voorzichtigheid, die voortvarende leeken wellicht
minder zal aanstaan, doch door de huidige on
zekerheid in de wereld zeker gemotiveerd is.
Het initiatief tot verleening van meer actieven
steun aan het bedreigde China, ontstaan uit
particuliere samensprekingen tusschen Litwinof,
Delbos, Eden en Wellington Koo, is eveneens ver
zand. De Poolsche gedelegeerde Beek heeft zich
daartegen het sterkst verzet. Hij was van oor
deel, dat een dergelijk onderonsje in Geneve iot
de minder gewenschte diplomatieke manieren
behoorde. Een agendapunt van zulk een ver
strekkende beteekenis had niet door vier heeren
in onderling overleg moeten worden geprepareerd,
doch verdiende een gemeenschappelijke voorbe
reiding. Het lijkt inderdaad niet wenschelijk, dat
men in de volkenbondsstad aan deze neiging tot
vóór-afspraken in hotelkamers gaat toegeven.
Zulk een coterie-vorming moge misschien een
vlugge afdoening van zaken bevorderen, zij ver
troebelt zeer zeker de sfeer van algemeenheid, waar
aan zoo dringend behoefte bestaat. Genève moet
voor alle dingen den schijn vermijden, een diplo
matiek pied-a-terre van enkele prominenten te
worden, die onderling bedisselen in welke hun
meest gevalüge koers het geheele instituut zal
worden gedreven. Er zijn, naast de belangen der
groote mogendheden, ook nog andere interessen,
nl. die der kleine.
Besluiten wij dit onderwerp met het zoo juiste
en bezadigde woord van onzen professor Victor
Rutgers, die namens de Nederlandsche regeering
een verklaring aflegde. „Indien de wereld ondanks
alles toch nóg voor een ramp gespaard mocht
worden," zoo zeide deze hooggeleerde, „zoo is dit
niet omdat zij wordt geleid door den verwarden
geest der menschen, doch door de wijsheid van
God."
Een sober, doch inderdaad volstrekt t™»rf»ikend
getuigenis!
In de Belgische kamer heeft zich eens opnieuw
een tafereel afgespeeld in den geest der eertijds
zoo beruchte Poolsche volksdagen. De rexist
Leruitte kwam met de beschuldiging op de prop
pen dat België, in de dagen toen de heer Jaspar
minister van transportwezen was, vliegtuigen aan
het republikeinsohe Spanje zou hebben geleverd.
De aantijging is reeds eerder gehoord en weer
legd, doch Rex behoort nu eenmaal tot de partijen,
die uit obstructie leven, en voor dat weinig prij
zenswaardig doel elk kwaad gerucht uitbuiten. De
heer Jaspar heeft daarop, met Waalsch tempera
ment, geantwoord, en zijn repliek bestond uit een
ergerlijke handtastelijkheid. Leruitte kreeg, in
sporttaal gesproken, enkele vuistslagen te incas-
seeren, die bijzonder raak waren, en die het sein
bleken voor een algemeene kloppartij. Telefoon
toestellen, inktpotten en andere voorwerpen
zwermden door de lucht. Het was een tooneel als
van jongens op een schoolspeelplaats, die plotse
ling over elkander heenvallen en een onontwar
baar kluwen vormen. Slechts met de uiterste
moeite slaagde men er tenslotte in de rust weer
eenigszins te herstellen. Tafereelen als deze, die
naar hun aard eerder in de rubriek gemengd
nieuws, dan in een parlementair verslag thuis
behooren, geven ernstig te denken. Het Polen van
voorheen wint veld in Europa, hetwelk niet ge
noeg kan worden betreurd. Men is geneigd zich
af te\vragen, of het niet meer dan tijd wordt, in
het parlementaire leven strenger orde op zaken
te stellen en bijvoorbeeld volksverlegenwoordi-
gers, die aen het woord alléén niet genoeg heb
ben, het recht op dit woord voor korter of langer
tijd eenvoudig door schorsing te ontnemen. Ligt
het verder niet in de rede om hen, die te kwader
trouw onware voorstellingen van zaken geven, of
den goeden naam van derden aanranden, door
ingrijpende disciplinaire maatregelen op hun
plaats terug te brengen? Waar geen zelftucht is
dient overheidstucht voor strakke leiding te zor
gen, anders loopen de zaken hopeloos mis.
Het rapport Van Zeeland over den economischen
wereld toestand en de middelen waartoe men zijn
toevlucht zou moeten nemen om de wereldhuis
houding van haar vele zorgen althans eenigszins
te ontlasten, is einde1 ijk verschenen. Het heeft
een zeer kalme ontvangst gehad, wij zouden
haast zeggen niet veel meer dan een „succes
d'estime". De algemeene indruk schijnt te zijn,
dat de Belgische econoom weinig nieuws heeft te
berde gebracht. Wat kan men ook anders aan
bevelen dan verlaging van tolmuren, inperking
van contingenteertngen en andere handelsrestric
ties, en beëindiging van de thans heerschende
valuta-onzekerheid, hetzij door' aan het be
taalmiddel weer zijn vastheid te verleenen,
hetzij door zijn fluctuaties althans binnen zekere
limieten te houden. Wat in de huidige wereld
ontbreekt is niet anders dan vertrouwen in
elkander en in de gezamenlijke toekomst. Doch
juist dit vertrouwen schijnt niet te herstellen en
tegenover de landen, die aan zouden willen stu
ren op een weder vlottenden wereldhandel s'aat
de groep der autoritaire mogendheden, die er ten
gesloten economie op na houden, als voorloopig
eenig redmiddel in den strijd om zelfhandhaving.
Waar deze uitersten elkander raken is geen
vriendschap, doch enkel wrijving en economische
strijd. De economie schijnt onherroepelijk inge-
i den Hofvijver en regeerings pebouuien in de Residentie