Is Ifalië's Konintf Abessinië's Keizer? DAMPO WOENSDAG ia JANUARI 1938 DERDE BLAD PAG. c Eerste-Kamer-camera o Prof. Mr A. Anema befoonf zich weinig ingenomen mef hef standpunt der regeering Belangrijke besprekingen in de Eersfe Kamer De redactie heeft overwogenhoe zij de leesbaarheid van het Kamer verslag en het daarbij behoorend Overzicht kan verhoogen, zonder dat hierdoor ten koste van het overige nieuws teveel ruimte zou worden in genomen. Zij meent een alleszins be vredigende oplossing te hebben ge vonden in het Verslag-Overzicht, dat eenerzijds voldoende recht laat we dervaren aan de objectiviteit, welke nu eenmaal van elk verslag mag worden gevergd, en dat anderzijds het gevaar van te groote dorheid doeltreffend vermag te bestrijden. De redactie meent op deze wijze, het best aan de redelijke eischen van de lezers van ons blad tegemoet te komen. J. J. Vorrink Een belangrijke aangelegenheid heeft gisterenmiddag de belangstelling van onze vroede vaderen, voorzoover zij de Eerste Kamer bevolken, gaande gehou den, en dat deze belangstelling niet tot het vijftigtal personen aldaar beperkt bleef, bleek wel duidelijk reeds uit het feit, dat op de tribunes vele toeschou wers aanwezig waren. Oogenschijnlijk was de te behandelen kwestie van geringe importantie. Het ging om de vraag, of de gezantschapssecretaris, dien wij sinds de sancties in Rome hebben door een gezant dient te worden vervangen. Maar er zit een en ander achter. Voor het .toelaten van een gezant eischt Italië als voorwaarde erkenning van zijn koning tevens als keizer van Ethiopië oftewel Abes sinië. Sinds korten tijd nu was steeds meer uit gelekt, dat onze Regeering het initiatief had genomen, om de staten, waarmede ons land in het zgn. Oslonpact verbonden is, te polsen omtrent het in te nomen standpunt inzake de erkenning van Italië's koning als opper heer van Abessinië En in dezen zin vormt deze kwestie een onderdeel van het drama, dat zich afspeelde in de binnenlanden van Afrika, toen een Europeesche staat bommen ,en beschaving deporteerde. Gisterenmiddag nu heeft de Eerste Kamer haar lid J. J. Vorrink gelegenheid ge boden, een interpellatie te houden over d< stappen, door de regering van Ne derland gedaan- bij de Oslo-staten. Bij het toelich ten van de vra gen, welke hij aan de Regeering wilde stellen, be toonde de heer Vorrink zich een zeer vaardig en bovendien nauw keurig spreker, die de kwestie, waarom 't eigen lijk ging, voldoen de wist te bena- Het brandpunt iVan de aangele genheid is wel, aldus "de heer Vorrink, of cr geen reden is om aan te nemen, dat ónze Regeering de beginselen heeft ver laten, welke de kleine staten volgden en die zij ook moeten volgen, willen zij hun neu traliteit niet in gevaar brengen. Ook informeerde de heer Vorrink, van wien de stap eigenlijk was uitgegaan, van Minister Colijn of van zijn ambtgenoot Patijn. Kan men thans reeds wel aannemen, Hat de bezetting van Abessinië door Italic een feit is? Zou men niet het tegendeel kunnen afleiden uit de berichten, volgens welke Italië nog herhaaldelijk tracht, den Negus in zijn gebied een of andere belang rijke functie te geven? Is het misschien eigenbelang, dat ons bij He erkenning drijft? Zoo dat het geval is, merkte de heer Vorrink op, dan komt Rus land zeker niet minder voor erkenning door de Pioneering in aanmerking. De interpellant legde zijn vragen vervol gens in de volgende punten neer: 1. Indien men zich, zooals het huidige kabinet, .op het standpunt plaatst, dat Ne derland in de internationale politiek zich met een bescheiden rol tevreden moet stel len, moet dan de stap, bij de Oslo-staten ondernomen, niet als strijdig met óit stand punt worden beschouwd? 2. Welke practische moeilijkheden zijn "Tri gevolg van het feit, dat Nederland te Rome slechts door een legatie-secretaris is verte genwoordigd? Zijn deze moeilijkheden voor Nederland grooter of van anderen aard dan voor landen, die in soortgelijke omstandig heden verkeeren? 3. Gesteld, dat de Oslo-staten het Neder- ïandsch initiatief zouden hebben aanvaard, of alspog zouden aanvaarden, hoe stelde óe minister, of hoe stelt hij zich dan precies Sden vorm van de diplomatieke procedure te genover de regeeringen van Engeland en Frankrijk voor? 4. Heeft de regeering zich voldoende re kenschap gegeven van de indruk, die het bekende initiatief zou maken op de inheem- sclie bevolking van de overzeesche ge westen? 5. Heeft de minister, toen hij te kennen gaf, dat na het opheffen der sancties de volkenbondsverplichtingen zijn uitgeput, biet over het hoofd gezien het volkenbonds- besluit van 1932 tot niet-erkenning van een gewelddadige verovering, evenals de strek king van de wenschen, uitgesproken in de Ivolkenbondsvergadering van Juli 1936? 6. Is de minister niet van oordeel, dat het toekennen van een titel nooit de beteekenis kan hebben van een erkenning de facto, maar integendeel als een typische erkenning fle jure moet worden aangemerkt? 7. Moet de bewering van den minister van buitenlandsche zaken in zijn antwoord van 27 Dec. 1937 op de vragen van den heer lAlbarda, dat de erkenning van een feit niet in strijd kan zijn met eenig zedelijk beginsel, ïiiet in tegenspraak worden geacht tot den principieelen grondslag van het huidige kabinet? 8. Is niet in de actie, die zekere buiten Hen volkenbond staande staten tegen dt>n Minister Patijn Volkenbond en zijn beginselen voeren een aansporing gelegen voor de wel aangesloten staten om do beginselen van den volken bond zoo krachtig mogelijk te handhaven en zich door deze actie niet te laten intimidee- ren? Is het Nederlandsche initiatief in oe onderhavige aangelegenheid hiermede niet in strijd? De Minister aan het woord Het woord was vervolgens aan Minister Patijn, die zijn rede begon met de opmer king, dat het initiatief zich had beperkt tot het polsen van de Oslo-staten om trent het door hen in te nemen standpunt inzake de erkenning van Italië's heerschap pij over Abessi nië. Het antwoord van den Minister op de acht vragen van den heer Vorrink kan in de volgende punten worden samenge vat: 1. De stap bij de Oslo-Staten er op berekend, in samenwerking met deze staten het polsen van de Oslo-staten omtrent het door hen in te nemen standpunt inzake de erkenning van Italië's heerschappij over Abessinië. I-Iet antwoord van den Minister op de acht vragen van den ,heer Vorrink kan in de volgende punten worden samen gevat: 1. De stap bij de Oslo-staten was er op be rekend, in samenwerking met deze Staten met dewelke gedurende de laatste jaren over alle ipunten, waarbij gemeenschappe lijke belangen zijn betrokken, overleg ge bruikelijk is, te komen tot stappen bij Frankrijk en Groot-Brittannië, teneinde al dus ten slotte te geraken tot regularisatie van de betrekkingen met Italië. Dat zulks zou uitgaan hoven hetgeen Nederland zich op het gebied der internationale politiek kan veroorloven, zou de Minister niet wen schen te beamen. De samenwerking, die te dezer zake met de overige Oslo-staten werd gezocht, wijst wel op het ontbreken van elke neiging, zich te dezer zake op den voorgrond te stellen,- 2. Het antwoord op deze vraag luidt, dat het hier geldt dezelfde (praktische moeilijk heden, die iederen Staat er toe leiden, aan 't hoofd der zendingen buitenslands diplo matieke vertegenwoordigers van .hoogcre rang te stellen, en cr niet mede te volstaan deze posten te bezetten met gezantschaps secretarissen. Of de moeilijkheden van het ontbreken van een gezant te Rome voor Nederland grooter zijn dan voor landen, die in soortgelijke omstandigheden verkeeren, kan de regeering moeilijk beoordeelen. 3. De procedure tegenover de regeeringen van Engeland en Frankrijk en de preciesc vorm hiervan, is uiteraard afhankelijk van den uitslag van 't overleg, dat met de andere Oslo-staten wordt gepleegd. ■4. Dat het initiatief der regeering een on- gewenschten indruk zou maken op de in- heemsche bevolking van de overzeesche ge- biedsdeelen, kan zij zich kwalijk voorstellen en is haar tot dusver uit niets gebleken. 5. De regeering is bereid een onloochen baar feit (dat van de bezetting van Abes- door Italië en de Italiaansche heer schappij in eerstgenoemd land) te erken nen. Verdere strekking heeft haar voor nemen niet. Bij het vaststellen van haar houding heeft de Nederlandsche regeering ten volle rekening gehouden met alle uit spraken van Volkenbonds-vergaderingcn, welke ter zake van toepassing zouden kun nen zijn. 6. Welke de beteekemis is van de toeken ning van een titel aan een vreemd Staats hoofd wordt bepaald door de bedoeling, die de toekennende regeering daarmede heeft. Zij kan een bloote hoffelijkheid zijn; zij kan ook de beteekenis hebben van een erken ning de facto of van een erkenning de jure. Een typische erkenning de jure is de toe kenning van een titel dus niet. Aangezien de erkenning van een feit niet inhoudt zedelijke goedkeuring van de daden, die tot het ontstaan van hot feit ge leid hebben, ligt de erkenning niet op het terrein van de zedelijke beginselen. Het is derhalve niet in te zien hoe zoodanige er kenning in tegenspraak kan worden geacht tot den principieelen grondslag van 't hui dige Kabinet, te minder aangezien men, door zich van erkenning tc onthouden, het feit niet ongedaan maakt. De regeering is van oordeel, dat 't haar plicht is de beginselen van den Volkenbond in de mate waarin zulks mogelijk is, te handhaven. Het initiatief van de Nederland sche regeering in de aanhangige aangele genheid is hiermede niet in strijd. Een belangrijk moment uit de rede van den Minister was wel, toen hij zijn meening omtrent het verschil tusschen een erken ning de facto (feitelijke erkenning) en een erkenning de jure (rechtserkenning) aldus weergaf, dat voor erkenning-de-facto, in tegenstelling tot een erkenning-de-jure, sta biïiteit van de verhoudingen geen ver- eischte is. Bij de beantwoording van de zevende vraag van den heer Vorrink, merkte de Minister op, een Christen te zijn van volle overtuiging, maar niettemin nim mer bezwaar te hebben gevoeld tegen het nemen van deze stap. Zoo we Rusland erkennen willen, moeten we niet vergeten, aldus de Minister, dat elk Russisch gezantschap gelijk staat brandpunt van communistische propaganda. Toen minister Patijn dit opmerkte, inter rumpeerde minister-president Colijn, die ge durende de gansche zitting aanwezig was: „En niet weinig!" Door de beantwoording door minister Patijn bleek de heer Vorrink niet te zijn bevredigd. Niet zonder reden merkte hij op, dat, zooal volgens den Minister de (positie en de beteekenis van den Volkenbond ge durende de laatste jaren sterk zijn gewijzigd dit geen aanleiding kan zijn, een vérstrek kende maatregel te nemen vóórdat de alge- meene beschouwingen over de begrooting van Buitenlandsiche Zaken aanhangig zijn. Indien men aanneemt, hetgeen de Minister blijkbaar wil, aldus de heer Vorrink, dat de toestand van Italië's overheersching gesta biliseerd is en dus de verovering in zekeren zin is verjaard, dan gaf de interpellant den Minister in overweging 't regeeringsstand- punt inzake Rusland te herzien, aangezien daar buiten twijfel de toestand evenzeer is erjaard. Tenslotte vroeg de heer Vorrink, dat door de regeering de onderhandelingen slechts zullen worden gevoerd met alle re geeringen, die aan de sanctei-maatregcien tegen Italië hebben deelgenomen. Prof. Mr Anema sprak De volgende spreker was prof. mr Ane- ia, dis zijn heldere rede in drie gedeelten scheidde, te weten in de eerste plaats de vraag, wat het standpunt van.de regeering is, daar vat 't karak- s van de er kenning van een verovering en ten slotte de vraag of thans erkenning wcnschelijk is. Ilct standpunt van de regeering, aldus Prof. Ane ma, is, dat Neder land stappen wil doen in overleg met de Oslo-sta- Het blijkt niet, of ons land Prof. Mr Anema zelfstandig en al leen tot erkenning wil overgaan, maar wel duidelijk, dat onze regeering niet wil wachten op Engeland en Frankrijk. Het motief van de onderhandelingen is het heb ben van een regelmatig gezant Bijkomstig motief is het lid-blijven van den Volken bond door Italië. De regeering had nl. eerst aangegeven., dat door de erkenning van de heerschappij over Abessinië misschien Itaitë oor den Volkenbond behouden kon blijven. Nu echter Italië toch voor den Volkenbond heeft bedankt, is uiteraard dit motief ver- De regeering, aldus prof. Anema, wil over- Groen en Abessinië Een gloriedag was het gisteren niet voor ons kabinet. Het had bij monde van den Minister van Buiten landsche Zaken stappen te verdedigen, die ondernomen waren en die sterk gingen in de richting van een volle dige erkenning, hoe dan ook, van Italië's souverein als Keizer van Abessinië. In geding was de vraag, of men, zoo men al mocht aannemendat Abes sinië feitelijk was veroverd, met deze verovering in dier voege genoegen moest nemen, dat daadwerkelijke berusting eisch was. Hun, die met eenige voorliefde ijperen voor de erkenning van den Koning van Italië als heer van Ethiopië zouden we in overweging willen geven de woorden van Groen van Prinsterer, neergeschreven in zijn Nederlandsche Gedach ten: ,Jn een tot stand gekomen feit, hoedanig ook, baatzuchtig of vrees achtig te berustenis niet een stel regel of usantie aan de geschiedenis van Nederland en Oranje ontleend." Het zijn gulden woorden, temeer nu het volkenrecht tot grooter ont wikkeling geraakte en zijn voorloopi- gen neerslag vond in het verdrag van den Volkenbond, ook door -is onderteekend. gaan tot een erkenning van het feit van de annexatie van Abessinië door Italië, waar bij zij de redencering volgt, dat erkenning van een titel niet erkenning van de souve- reiniteit behoeft in te sluiten. Prof. Anemia vroeg zich af, of dit standipunt wel in overeenstemming is met volkenrechtelijke'regelen. Om dit te kunnen beoordeelen moet men aller eerst de onderscheiding „dc jure" en „de facto" uit het debat verwijderen, aangezien ze alleen misverstand kan wekken. Onder een erkenning-de-facto, aldus prof. Anema, wordt verstaan een voorloopige erkenning, en deze heeft hier geen enkele reden van bestaan, aangezien de toestand niet meer onzeker is. Slechts ccn erkenning-de-jure is mo gelijk, Anders intusschen staat 't met het vraag stuk van de erkenning zelf. Dat beteekent slechts, dat men een staat erkent als een regelmatig lid van de statengemeenschap. In het geval met Abessinië wil het zeggen, dat Nederland, als 't een gezant naar Rome stuurt, erkent, dat Italië mede Ethiopië om Daarmee is nog niet uitgemaakt, of men door een feitelijken toestand te erkennen, nu ook een oordeel uitspreekt over het ont staan van een staat. Hier dient men ver schillende perioden in de volkenrcclitsge- schiedenis te onderscheiden. Vroeger, tot voor 30 jaren, was het oordeel over een kwestie als de aanhangige, doodeenvoudig. Steeds achtte men, ook bij verovering, wet tige verkrijging aanwezig te zijn, en slechts indien een staat, door een verovering door een staat van een derden staat zijn belangen gekrenkt zag. erkende hij de verovering niet. Naar de nieuwe opvattingen echter is elke staat verplicht, te onderzoeken, of het ont staan van dezen staat geschied is op wettige wijze. En als veiligheidsklep heeft daarbij regels noodie om te beslissen, neer men met gedaan onrecht genoegen De annexatie van Abessinië door Italië nu heeft plaats gehad in stnjd met het Volkcn- bondsnact en 't Kelloggpaet. Aan de nieuw opvatttingen, in deze verdragen neergelegd, is Nederland gebonden. Prof. Anema sprak daarop als zijn oordeel uit, dat de Minister met het ondernemen van stappen al te haastig is geweest. Ware het vereischt, de heer schappij van Italië over Abessinië te er kennen, dan voege men aan de formu- leering hiervan terstond een clausule toe, waaruit blijkt, dat we niet wen schen te oordeelen over de ontstaans gronden van den nieuwen staat. De materie, aldus prof. Anema, is uiter mate moeilijk voor de staten, die het Vol kenbondspact en het Kellogpact hebben ondertcekend. Spr. vroeg zich af. of de voor waarden en omstandigheden die rechtvaar digen, ctet men zich bij gedaan onrecht neer legt, voldoende aanwezig zijn. Hij had liever gezien, dat de regeering dit initiatief niet had genomen. Ook had de regeering moeten overwegen, dat een houding als thans aangenomen, af breuk kan doen aan het rechtsbesef. Sinds 20 jaar is veel gedaan om internationaal rechtsgevoel op te wekken. Ligt het niet weeleer op den weg van de regeering, dit rechtsbesef te ontzien? Om al deze redenen had sipr. gewild, dat de regeering de ge dane stappen niet had ondernomen. Nu het wèl is geschied, vraagt hij groote zorgvul digheid bij alle maatregelen, die de regee ring voorts nemen zal. De rede van Prof. Anema, die zeer helder van opzet was, werd met groote aandacht gevolgd. De spreker werd op den voet ge volgd door Prof. Jhr Mr B. C. de Savornin Lobman die den heer Vorrink inconsequentie ver weet, aangezien deze immers steeds had aangedrongen op erkennmgg van Rus- land. Voorts gaf de heer Lohman vol mondig toe. dat Ita lië zich heeft schul dig gemaakt aan rechtsbreuk. hetgeen met name wel is ge bleken uit publica ties, sinds de ver overing verschenen, maar hij was van meening, dat de tijd het onrecht heelt. Ook in dit geval zijn we van de voort durende spanning tusschen beginsel en opportuniteit, tus- idealisme cn realis me getuige. Geen overheid kan den schijn aannemen, alsof deze spanning niet zou bestaan. Daarbij komt, dat de positie den Minister van Buitenlandsche Zaken moeilijker wordt, naarmate de Volkenbond aan invloed inboet De heer Lohman zette daarop uiteen, dat hij zich bij den toestand wil neerleggen. Zoo we al met den heer Lohman van oor deel zijn. dat de grens tusschen macht en recht in werkelijkheid niet dan moeilijk te trekken valt, zoo meenen wij toch, dat den machtstoestaijd niet te spoedig; hebben te aanvaarden, willen we niet vervallen in de fout. dat we de macht als een regel matige rechtsbron zouden erkennen. Prof. Dr D. v a n Embden betoogde daarop, dat het oogenblik van dc erkenning te vroeg gekozen werd. Hij verklaarde zich een overtuigd tegenstander van het stand punt van de regeering. Mr W M. van Lanschot wees op de wenschelijkheid van het instellen van een commissie voor buitenlandsche zaken en voorts zette hij uiteen, dat de eeniee. die in voldoende mate over de zaak kan oordeelen de minister is. Dit behoeven we zeker niet te ontkennen en toch kunnen w, in tegenstelling tot den heer Van Lanschot, op ruimer publicatie of anderszins op een meer democratische be handeling van een belangrijk en principieel geval als het onderhavige, aandringen. Mr. A. J van Vessem was ten slotte de meening toegedaan, dat de regeering zich terstond tot Italië had moeten wen den. en niet eerst tot de Oslo-: In zijn beantwoording van de sprekers gaf minister Patijn als motiveering voor het feit, dat hij zich juist tot de Oslo-staten had gewend, aan, dat sedert oen achttal jaren tusschen deze staten een voortdurend overleg bestaat. Over het overleg lton hij echter thans nog niets naders mcedeelen. Dc minister stond erop. de onderschei ding „de jure" en „de facto" te hand- Een leelijk „geval'* Er was spanning in de gewijde be- huizinge van de Eerste Kamer. Inter- ternationale vraagstukken vroegen attentie. Men redeneerde, debatteerde en interpelleerde. De wijze hoofden bogen zich tot elkaar over en bij het redeneeren kwam plotseling het gesticuleeren. Toen het zoover ge komen was, geschiedde de ramp. Een professorale arm, waarvan de bezitter nog wel juist een rede had gehouden, zwaaide over de tafel. Het gevolg was niet, dat Italië, ja zelfs niet Abessi nië, van de wereldkaart werden weggevaagd, neen, maar wel werd een inktkoker het slachtoffer, of lie ver, deze maakte op zijn beurt het fraaie vloerkleed tot slachtoffer. Een bedenkelijke vlek lag daar als een stomme getuige van dezen bomaanval. Verschillende vloeistoffen en groote dito-bladen droeg men aanmaar we konden ons niet aan den indruk ont worstelen, dat de vlek eerder grooter dan kleiner werd. Zoo gaat het, als men zich met netelige kwesties in- Minister Colijn nam het geval lachend in oogenschouw. Moge dit „incident" geen voorbode zijn van een regelmatig werpen met inktko kers, naar buitenlandsch model haven, aangezien zij voldoende weer geeft hetgeen de regeering bedoelt. Ver der dan een feitelijke erkenning wil de regeering niet gaan. Spr. vond het niet bedenkelijk, dat het initiatief van Nederland uitging. Immers wordt er met de uitdrukking „kleine sta ten" wel wat teveel gewerkt. Bovendien is hier geen sprake van initiatief, aangezien de andere staten ons zijn voorgegaan. Het ware onjuist, te mecncn dat het mo tief van de erkenning slechts zou zijn het scheppen van een mogelijkheid tot het aan stellen van een gezant in Rome. Een de gevolgen van hooger orde, die uit de kenning zouden voortvloeien, zou zijn de ontspanning tusschen de staten, die er uit zou voortkomen. Na een korte opmerking van den inter pellant was de behandeling van deze kwes tie in de Eerste Kamer beëindigd. Zonder twijfel vormde de réde van Prof. Anema het hoogtepunt van de besprekingen, minister liet in zijn beantwoording aan deze rede wel wat weinig recht weden-aren. Aangenomen, dat een minister van buiten landsche zaken nog meer dan een zijner ambtgenootcn zijn woorden heeft te wegen, is het moeilijk voor betwisting vatbaar, dat hier twee opvattingen omtrent een cardi naai punt in het volkenrecht zoo niet tegen over, dan toch goeddeels naast elkaar ston den, die beide dezelfde belangstelling ver dienden, welke Prof. Anema aan de be schouwing van de regeering schonk. BINNENLAND Kon. Ned. Meteor. Instituut Een Magnetisch station in Drente Bij het gemeentebestuur van Wester- bork in Drente is een aanvrage om bouw vergunning ingekomen voor het stichten van eon afdeeling van het Kon. Ned. Me teorologisch Instituut De Bilt. Het plan be staat een magnetisch station te bouwen met dienstwoning van een ingenieur, waar voor een terrein is aangekocht in het be- boschte gedeelte van het dorp Witteveen. Dit magnetisch station wordt aldaar ge bouwd omdat in het bestaande station te De Bilt zuivere waarnemingen niet meer mogelijk zijn sinds de lijn Utrecht—Arnhem wordt geëlectrificeerd Op 15 Mei, den datum waarop het zgn. middennet der Ned. Spoorwegen definitief met electrische tractie zal worden bereden, moet alles in Witteveen gereed zijn. Ontmoedigend jaareinde Aan het einde van December stonden als niet geplaatst nog bij die Gemeente-Arbeids beurs te Amsterdam ingeschreven 60823 werkzoekenden, waarvan 56452 werkloozen naar eigen opgaaf. Bij vergelijking met het einde van Nov., toen het aantal werkloozen 55185 bfdroeg. blijkt, dat dit aantal aan het eindy van December 1267 hooger is, hoofdzakelijk als gevolg van seizoeninvloeden (bouwvak, enz.), maar ook van een afnemende bedrij vigheid in het diamantl>edrijf. Vergeleken met de cijfers aan het einde an December 1936, toon 56674 werklooz '.n werden genoteerd, toont December 1937 em daling van 222 werkloozen. Het gemiddelde aantal werkloozen be droeg in 1937: 51795, tegen 5S072 in 1936. Neus en Hoofd verstopt. Dan Dampo inademen door middel van deze practische in- halator welke U gratis ontvangt bij 'n doos 30 ct. of pot 50 ct. AUDIëNTIES De gewone audiëntie van den Minister van Sociale Zaken zal op Woensdag 12 Jan. 1938. niet plaats hebben. RIJKSVERZEKERINGSBANK Aan W. J. J. Bronkhorst la om gezond heidsredenen eervol ontslag verleend ala hoofdcommissies bü do HukaverzekeringsbauiO P. T. T. Ala adjunct-hoofd van het tclefoondUtrlet te Arnhem is aangewezen de referendaris der posterijen, telegrafie en telefonie K. Kool stra. thans aangewezen als adjunct-hoofd van het telefoondistrict te Alkmaar. Tot hoofd van het tclefoondistrict te Eln 1- hoven Is aangewezen d referendaris der pos- legrafie en telefonie A. K o r f f. thans het telefoondistrict te Arnhem. Aan den commies bü den post-, telegraaf- en telefoondienst C. van Hee is met Ingang van 1 Januari 1938 op zün verzoek eervol ontslag LAND- EN TUINBOUW Vleeschcontingenteering Zal met één Jaar verlengd worden Naar mag worden verwacht, zal de con- tingenteering vanvleesch per 16 Jan. a.s. voor den duur van één jaar worden ver lengd. schrijft de Msb., waarbij de onder staande bepalingen betreffende d6 basis tijdvakken en de percentages voor de bere kening van de autonome contingenten zui len worden vastgesteld: Contingereteering: versoh, gekoeld en be vroren rund- en kalfsvleesch, basistijdvak 1/1—1936 tot 1/7—1936, percentage 100 bruto gewicht; contingenteering „ander" rund- en kalfövleesch, basistijdvak 1931—1932, percen tage 20 bruto-gewicht; contingenteering paarde- en schapenvleesch, basistijdvak 19311932. percentage 20 bruto-gewicht. De aandacht wordt er op gevestigd, dat bovengenoemde percentages alleen betrek king hobben op de autonome landencontiiu- gjentcn, derhalve niet op de bij handelsver-" drag verleende contingenten, welke in vaio gevaLlen hooger zijn, Tarwe en Bloem Wijziging in de crisismaatregelen? j Naar het „Handelsblad" weet mede te deeien zal op korten termijn wijziging wor den gebracht in de crisismaatregelen ten aanzien van tarwe en bloem, teneinde deze aan te passen aan den toestand, welke is geschapen door den sterk gedaalden oogst van inlandsche tarwe. Niet alleen is de uitzaai gedaald van ruim. 150.000 op 119.000 hectare, doch bovendien zijn de kwaliteit en de korrelopbrengst per hectare dit jaar geringer. En aangezien het maalgebod aan de meelfabrieken nog steeds voorschrijft 35 pet. van hun tarwe-omzet in den vorm van inlandsche tarwe van do regeering te koopen, terwijl de invoer van meel aan banden is gelegd, wordt het moei lijk van het inlandsche product voldoende hoeveelheden beschikbaar te stellen. Dc toestand is dan ook reeds zoo, dat de Tarvvecentrale in dit seizoen nog geheel geen inlandsche voertarwe heeft afgeleverd, zoo- dat aan de vraag naar voertarwe geheel moet worden voldaan door invoer, o.a. uit Roemenië en Amerika. Op het oogenblik zijn de fabrikanten bezig de 30.000 tons z.g. defensie-voorraad ran den ouden oogst te vermalen, waartegenover eenzelfde voorraad van oogst 1937 wordt opgelegd. De aanpassing aan den nieuwen toestand n.l. den geringer inlandschen oogst welke op korten termijn staat te wachten, kan de regeering bewerkstelligen door ver ruiming van den invoer en door verlaging van het maal percentage. Onder leiding van mej. A. G. Brants, van Zelhem, bijgestaan door een staf van mede-leidsters en leeraressen, wordt van 2—10 Febr. a-s. in het Clubhuis „Ingeborg" te Leusden weder een ontwikkelingsweek voor boerendochters gehouden. 's Morgens worden practische cursussen gegeven in koken, huishoudelijk werk, zie kenverzorging, enz. Behalve Bij bel kringen zullen ook kringen gehouden worden om de deelneemsters het gebruik te leeren van de schriftelijke cursussen. Lezingen worden ge- den houden door den heer O. Hoekstra, uit Dalfsen, over de nieuwe Pachtwetten, door den heer W. P. Cn ossen, uit Woer den, over Politieke stroomingen van dezen tijd, door mevr. Dr. Ph. B r o u w e r-K n i e- r i m over het Verre Oosten en de geschiede nis van onzen tijd, door den heer P. D. S i e- ling, uit Melissant, over Zuid-Afrika en door G. G. S m i t, inspectrice van het Land- lK»uwhuishoudonderwijs, eveneens over Zuid-Afrika. Aan ontspanning is eveneens een ruime plaats gegeven en het programma vermeldt zoowel binnen- als buitenspelen. PIETJE PLUIS EN JANTJE JOPPE BELEVEN NIEUWE AVONTUREN Plotseling bleef de ton stilliggen. Pietje hoorde een zacht schurend geluid van buiten tegen de ton, net of zc tusschen de biezen schoof. Wanhopig duwde en schopte hij tegen het dekselHa, ge lukkig! Jantje bleek het er een beetje scheef in te hebben gedrukt; het zal daardoor niet goed vast en sprong er Vlug greep Pietje de biezen, die hij vlak voor zich zaggauw, vóór dat de ton weer afdreef. 46 Nu duurde het niet lang, of hij bereikte, tusschen de biezen doorwadend, dm oever. Hij was op een eilandje terecht gekomen, dat midden in de rivier lag en waarop zich een eenzame fl erde'rij bevond. Daar het intusschen was gaan regenen, bpsloot Pietje, er te gaan schui- len. Vragen dorst hij echter niet; de hoer zou hem zeker wegjagen, aacht luj (zeker door zijn kwade geweten). Hij liep dus recht op het schuurtje af XWordt Vrijdag vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1938 | | pagina 9