Is Ifalië's Konintf Abessinië's Keizer?
DAMPO
WOENSDAG ia JANUARI 1938
DERDE BLAD PAG. c
Eerste-Kamer-camera
o
Prof. Mr A. Anema befoonf zich weinig ingenomen
mef hef standpunt der regeering
Belangrijke besprekingen in de Eersfe Kamer
De redactie heeft overwogenhoe
zij de leesbaarheid van het Kamer
verslag en het daarbij behoorend
Overzicht kan verhoogen, zonder dat
hierdoor ten koste van het overige
nieuws teveel ruimte zou worden in
genomen. Zij meent een alleszins be
vredigende oplossing te hebben ge
vonden in het Verslag-Overzicht, dat
eenerzijds voldoende recht laat we
dervaren aan de objectiviteit, welke
nu eenmaal van elk verslag mag
worden gevergd, en dat anderzijds
het gevaar van te groote dorheid
doeltreffend vermag te bestrijden.
De redactie meent op deze wijze,
het best aan de redelijke eischen
van de lezers van ons blad tegemoet
te komen.
J. J. Vorrink
Een belangrijke aangelegenheid heeft
gisterenmiddag de belangstelling van
onze vroede vaderen, voorzoover zij de
Eerste Kamer bevolken, gaande gehou
den, en dat deze belangstelling niet tot
het vijftigtal personen aldaar beperkt
bleef, bleek wel duidelijk reeds uit het
feit, dat op de tribunes vele toeschou
wers aanwezig waren.
Oogenschijnlijk was de te behandelen
kwestie van geringe importantie. Het ging
om de vraag, of de gezantschapssecretaris,
dien wij sinds de sancties in Rome hebben
door een gezant dient te worden vervangen.
Maar er zit een en ander achter. Voor het
.toelaten van een gezant eischt Italië als
voorwaarde erkenning van zijn koning
tevens als keizer van Ethiopië oftewel Abes
sinië.
Sinds korten tijd nu was steeds meer uit
gelekt, dat onze Regeering het initiatief had
genomen, om de staten, waarmede ons land
in het zgn. Oslonpact verbonden is, te polsen
omtrent het in te nomen standpunt inzake
de erkenning van Italië's koning als opper
heer van Abessinië En in dezen zin vormt
deze kwestie een onderdeel van het drama,
dat zich afspeelde in de binnenlanden van
Afrika, toen een Europeesche staat bommen
,en beschaving deporteerde.
Gisterenmiddag nu heeft de Eerste Kamer
haar lid J. J. Vorrink gelegenheid ge
boden, een interpellatie te houden over d<
stappen, door de
regering van Ne
derland gedaan-
bij de Oslo-staten.
Bij het toelich
ten van de vra
gen, welke hij
aan de Regeering
wilde stellen, be
toonde de heer
Vorrink zich een
zeer vaardig en
bovendien nauw
keurig spreker,
die de kwestie,
waarom 't eigen
lijk ging, voldoen
de wist te bena-
Het brandpunt
iVan de aangele
genheid is wel, aldus "de heer Vorrink, of
cr geen reden is om aan te nemen, dat
ónze Regeering de beginselen heeft ver
laten, welke de kleine staten volgden en die
zij ook moeten volgen, willen zij hun neu
traliteit niet in gevaar brengen.
Ook informeerde de heer Vorrink, van
wien de stap eigenlijk was uitgegaan, van
Minister Colijn of van zijn ambtgenoot
Patijn. Kan men thans reeds wel aannemen,
Hat de bezetting van Abessinië door Italic
een feit is? Zou men niet het tegendeel
kunnen afleiden uit de berichten, volgens
welke Italië nog herhaaldelijk tracht, den
Negus in zijn gebied een of andere belang
rijke functie te geven?
Is het misschien eigenbelang, dat ons bij
He erkenning drijft? Zoo dat het geval is,
merkte de heer Vorrink op, dan komt Rus
land zeker niet minder voor erkenning door
de Pioneering in aanmerking.
De interpellant legde zijn vragen vervol
gens in de volgende punten neer:
1. Indien men zich, zooals het huidige
kabinet, .op het standpunt plaatst, dat Ne
derland in de internationale politiek zich
met een bescheiden rol tevreden moet stel
len, moet dan de stap, bij de Oslo-staten
ondernomen, niet als strijdig met óit stand
punt worden beschouwd?
2. Welke practische moeilijkheden zijn "Tri
gevolg van het feit, dat Nederland te Rome
slechts door een legatie-secretaris is verte
genwoordigd? Zijn deze moeilijkheden voor
Nederland grooter of van anderen aard dan
voor landen, die in soortgelijke omstandig
heden verkeeren?
3. Gesteld, dat de Oslo-staten het Neder-
ïandsch initiatief zouden hebben aanvaard,
of alspog zouden aanvaarden, hoe stelde óe
minister, of hoe stelt hij zich dan precies
Sden vorm van de diplomatieke procedure te
genover de regeeringen van Engeland en
Frankrijk voor?
4. Heeft de regeering zich voldoende re
kenschap gegeven van de indruk, die het
bekende initiatief zou maken op de inheem-
sclie bevolking van de overzeesche ge
westen?
5. Heeft de minister, toen hij te kennen
gaf, dat na het opheffen der sancties de
volkenbondsverplichtingen zijn uitgeput,
biet over het hoofd gezien het volkenbonds-
besluit van 1932 tot niet-erkenning van een
gewelddadige verovering, evenals de strek
king van de wenschen, uitgesproken in de
Ivolkenbondsvergadering van Juli 1936?
6. Is de minister niet van oordeel, dat het
toekennen van een titel nooit de beteekenis
kan hebben van een erkenning de facto,
maar integendeel als een typische erkenning
fle jure moet worden aangemerkt?
7. Moet de bewering van den minister van
buitenlandsche zaken in zijn antwoord van
27 Dec. 1937 op de vragen van den heer
lAlbarda, dat de erkenning van een feit niet
in strijd kan zijn met eenig zedelijk beginsel,
ïiiet in tegenspraak worden geacht tot den
principieelen grondslag van het huidige
kabinet?
8. Is niet in de actie, die zekere buiten
Hen volkenbond staande staten tegen dt>n
Minister Patijn
Volkenbond en zijn beginselen voeren een
aansporing gelegen voor de wel aangesloten
staten om do beginselen van den volken
bond zoo krachtig mogelijk te handhaven en
zich door deze actie niet te laten intimidee-
ren? Is het Nederlandsche initiatief in oe
onderhavige aangelegenheid hiermede niet
in strijd?
De Minister aan het woord
Het woord was vervolgens aan Minister
Patijn, die zijn rede begon met de opmer
king, dat het initiatief zich had beperkt tot
het polsen van de
Oslo-staten om
trent het door hen
in te nemen
standpunt inzake
de erkenning van
Italië's heerschap
pij over Abessi
nië. Het antwoord
van den Minister
op de acht vragen
van den heer
Vorrink kan in de
volgende punten
worden samenge
vat:
1. De stap bij de
Oslo-Staten
er op berekend,
in samenwerking
met deze staten
het polsen van de Oslo-staten omtrent het
door hen in te nemen standpunt inzake de
erkenning van Italië's heerschappij over
Abessinië. I-Iet antwoord van den Minister
op de acht vragen van den ,heer Vorrink
kan in de volgende punten worden samen
gevat:
1. De stap bij de Oslo-staten was er op be
rekend, in samenwerking met deze Staten
met dewelke gedurende de laatste jaren
over alle ipunten, waarbij gemeenschappe
lijke belangen zijn betrokken, overleg ge
bruikelijk is, te komen tot stappen bij
Frankrijk en Groot-Brittannië, teneinde al
dus ten slotte te geraken tot regularisatie
van de betrekkingen met Italië. Dat zulks
zou uitgaan hoven hetgeen Nederland zich
op het gebied der internationale politiek
kan veroorloven, zou de Minister niet wen
schen te beamen. De samenwerking, die te
dezer zake met de overige Oslo-staten werd
gezocht, wijst wel op het ontbreken van elke
neiging, zich te dezer zake op den voorgrond
te stellen,-
2. Het antwoord op deze vraag luidt, dat
het hier geldt dezelfde (praktische moeilijk
heden, die iederen Staat er toe leiden, aan
't hoofd der zendingen buitenslands diplo
matieke vertegenwoordigers van .hoogcre
rang te stellen, en cr niet mede te volstaan
deze posten te bezetten met gezantschaps
secretarissen. Of de moeilijkheden van het
ontbreken van een gezant te Rome voor
Nederland grooter zijn dan voor landen, die
in soortgelijke omstandigheden verkeeren,
kan de regeering moeilijk beoordeelen.
3. De procedure tegenover de regeeringen
van Engeland en Frankrijk en de preciesc
vorm hiervan, is uiteraard afhankelijk van
den uitslag van 't overleg, dat met de andere
Oslo-staten wordt gepleegd.
■4. Dat het initiatief der regeering een on-
gewenschten indruk zou maken op de in-
heemsche bevolking van de overzeesche ge-
biedsdeelen, kan zij zich kwalijk voorstellen
en is haar tot dusver uit niets gebleken.
5. De regeering is bereid een onloochen
baar feit (dat van de bezetting van Abes-
door Italië en de Italiaansche heer
schappij in eerstgenoemd land) te erken
nen. Verdere strekking heeft haar voor
nemen niet. Bij het vaststellen van haar
houding heeft de Nederlandsche regeering
ten volle rekening gehouden met alle uit
spraken van Volkenbonds-vergaderingcn,
welke ter zake van toepassing zouden kun
nen zijn.
6. Welke de beteekemis is van de toeken
ning van een titel aan een vreemd Staats
hoofd wordt bepaald door de bedoeling, die
de toekennende regeering daarmede heeft.
Zij kan een bloote hoffelijkheid zijn; zij kan
ook de beteekenis hebben van een erken
ning de facto of van een erkenning de jure.
Een typische erkenning de jure is de toe
kenning van een titel dus niet.
Aangezien de erkenning van een feit
niet inhoudt zedelijke goedkeuring van de
daden, die tot het ontstaan van hot feit ge
leid hebben, ligt de erkenning niet op het
terrein van de zedelijke beginselen. Het is
derhalve niet in te zien hoe zoodanige er
kenning in tegenspraak kan worden geacht
tot den principieelen grondslag van 't hui
dige Kabinet, te minder aangezien men,
door zich van erkenning tc onthouden, het
feit niet ongedaan maakt.
De regeering is van oordeel, dat 't haar
plicht is de beginselen van den Volkenbond
in de mate waarin zulks mogelijk is, te
handhaven. Het initiatief van de Nederland
sche regeering in de aanhangige aangele
genheid is hiermede niet in strijd.
Een belangrijk moment uit de rede van
den Minister was wel, toen hij zijn meening
omtrent het verschil tusschen een erken
ning de facto (feitelijke erkenning) en een
erkenning de jure (rechtserkenning) aldus
weergaf, dat voor erkenning-de-facto, in
tegenstelling tot een erkenning-de-jure, sta
biïiteit van de verhoudingen geen ver-
eischte is.
Bij de beantwoording van de zevende
vraag van den heer Vorrink, merkte de
Minister op, een Christen te zijn van
volle overtuiging, maar niettemin nim
mer bezwaar te hebben gevoeld tegen
het nemen van deze stap.
Zoo we Rusland erkennen willen, moeten
we niet vergeten, aldus de Minister, dat elk
Russisch gezantschap gelijk staat
brandpunt van communistische propaganda.
Toen minister Patijn dit opmerkte, inter
rumpeerde minister-president Colijn, die ge
durende de gansche zitting aanwezig was:
„En niet weinig!"
Door de beantwoording door minister
Patijn bleek de heer Vorrink niet te zijn
bevredigd. Niet zonder reden merkte hij op,
dat, zooal volgens den Minister de (positie
en de beteekenis van den Volkenbond ge
durende de laatste jaren sterk zijn gewijzigd
dit geen aanleiding kan zijn, een vérstrek
kende maatregel te nemen vóórdat de alge-
meene beschouwingen over de begrooting
van Buitenlandsiche Zaken aanhangig zijn.
Indien men aanneemt, hetgeen de Minister
blijkbaar wil, aldus de heer Vorrink, dat de
toestand van Italië's overheersching gesta
biliseerd is en dus de verovering in zekeren
zin is verjaard, dan gaf de interpellant den
Minister in overweging 't regeeringsstand-
punt inzake Rusland te herzien, aangezien
daar buiten twijfel de toestand evenzeer is
erjaard. Tenslotte vroeg de heer Vorrink,
dat door de regeering de onderhandelingen
slechts zullen worden gevoerd met alle re
geeringen, die aan de sanctei-maatregcien
tegen Italië hebben deelgenomen.
Prof. Mr Anema sprak
De volgende spreker was prof. mr Ane-
ia, dis zijn heldere rede in drie gedeelten
scheidde, te weten in de eerste plaats de
vraag, wat het
standpunt van.de
regeering is, daar
vat 't karak-
s van de er
kenning van een
verovering en ten
slotte de vraag of
thans erkenning
wcnschelijk is.
Ilct standpunt
van de regeering,
aldus Prof. Ane
ma, is, dat Neder
land stappen wil
doen in overleg
met de Oslo-sta-
Het blijkt
niet, of ons land Prof. Mr Anema
zelfstandig en al
leen tot erkenning wil overgaan, maar wel
duidelijk, dat onze regeering niet wil
wachten op Engeland en Frankrijk. Het
motief van de onderhandelingen is het heb
ben van een regelmatig gezant Bijkomstig
motief is het lid-blijven van den Volken
bond door Italië. De regeering had nl. eerst
aangegeven., dat door de erkenning van de
heerschappij over Abessinië misschien Itaitë
oor den Volkenbond behouden kon blijven.
Nu echter Italië toch voor den Volkenbond
heeft bedankt, is uiteraard dit motief ver-
De regeering, aldus prof. Anema, wil over-
Groen en Abessinië
Een gloriedag was het gisteren
niet voor ons kabinet. Het had bij
monde van den Minister van Buiten
landsche Zaken stappen te verdedigen,
die ondernomen waren en die sterk
gingen in de richting van een volle
dige erkenning, hoe dan ook, van
Italië's souverein als Keizer van
Abessinië.
In geding was de vraag, of men, zoo
men al mocht aannemendat Abes
sinië feitelijk was veroverd, met deze
verovering in dier voege genoegen
moest nemen, dat daadwerkelijke
berusting eisch was.
Hun, die met eenige voorliefde
ijperen voor de erkenning van den
Koning van Italië als heer van
Ethiopië zouden we in overweging
willen geven de woorden van Groen
van Prinsterer, neergeschreven in
zijn Nederlandsche Gedach
ten: ,Jn een tot stand gekomen feit,
hoedanig ook, baatzuchtig of vrees
achtig te berustenis niet een stel
regel of usantie aan de geschiedenis
van Nederland en Oranje ontleend."
Het zijn gulden woorden, temeer
nu het volkenrecht tot grooter ont
wikkeling geraakte en zijn voorloopi-
gen neerslag vond in het verdrag
van den Volkenbond, ook door -is
onderteekend.
gaan tot een erkenning van het feit van de
annexatie van Abessinië door Italië, waar
bij zij de redencering volgt, dat erkenning
van een titel niet erkenning van de souve-
reiniteit behoeft in te sluiten.
Prof. Anemia vroeg zich af, of dit
standipunt wel in overeenstemming is
met volkenrechtelijke'regelen. Om dit
te kunnen beoordeelen moet men aller
eerst de onderscheiding „dc jure" en
„de facto" uit het debat verwijderen,
aangezien ze alleen misverstand kan
wekken. Onder een erkenning-de-facto,
aldus prof. Anema, wordt verstaan een
voorloopige erkenning, en deze heeft
hier geen enkele reden van bestaan,
aangezien de toestand niet meer onzeker
is. Slechts ccn erkenning-de-jure is mo
gelijk,
Anders intusschen staat 't met het vraag
stuk van de erkenning zelf. Dat beteekent
slechts, dat men een staat erkent als een
regelmatig lid van de statengemeenschap.
In het geval met Abessinië wil het zeggen,
dat Nederland, als 't een gezant naar Rome
stuurt, erkent, dat Italië mede Ethiopië om
Daarmee is nog niet uitgemaakt, of men
door een feitelijken toestand te erkennen,
nu ook een oordeel uitspreekt over het ont
staan van een staat. Hier dient men ver
schillende perioden in de volkenrcclitsge-
schiedenis te onderscheiden. Vroeger, tot
voor 30 jaren, was het oordeel over een
kwestie als de aanhangige, doodeenvoudig.
Steeds achtte men, ook bij verovering, wet
tige verkrijging aanwezig te zijn, en slechts
indien een staat, door een verovering door
een staat van een derden staat zijn belangen
gekrenkt zag. erkende hij de verovering niet.
Naar de nieuwe opvattingen echter is elke
staat verplicht, te onderzoeken, of het ont
staan van dezen staat geschied is op wettige
wijze. En als veiligheidsklep heeft
daarbij regels noodie om te beslissen,
neer men met gedaan onrecht genoegen
De annexatie van Abessinië door Italië nu
heeft plaats gehad in stnjd met het Volkcn-
bondsnact en 't Kelloggpaet. Aan de nieuw
opvatttingen, in deze verdragen neergelegd,
is Nederland gebonden.
Prof. Anema sprak daarop als zijn
oordeel uit, dat de Minister met het
ondernemen van stappen al te haastig
is geweest. Ware het vereischt, de heer
schappij van Italië over Abessinië te er
kennen, dan voege men aan de formu-
leering hiervan terstond een clausule
toe, waaruit blijkt, dat we niet wen
schen te oordeelen over de ontstaans
gronden van den nieuwen staat.
De materie, aldus prof. Anema, is uiter
mate moeilijk voor de staten, die het Vol
kenbondspact en het Kellogpact hebben
ondertcekend. Spr. vroeg zich af. of de voor
waarden en omstandigheden die rechtvaar
digen, ctet men zich bij gedaan onrecht neer
legt, voldoende aanwezig zijn. Hij had liever
gezien, dat de regeering dit initiatief niet
had genomen.
Ook had de regeering moeten overwegen,
dat een houding als thans aangenomen, af
breuk kan doen aan het rechtsbesef. Sinds
20 jaar is veel gedaan om internationaal
rechtsgevoel op te wekken. Ligt het niet
weeleer op den weg van de regeering, dit
rechtsbesef te ontzien? Om al deze redenen
had sipr. gewild, dat de regeering de ge
dane stappen niet had ondernomen. Nu het
wèl is geschied, vraagt hij groote zorgvul
digheid bij alle maatregelen, die de regee
ring voorts nemen zal.
De rede van Prof. Anema, die zeer helder
van opzet was, werd met groote aandacht
gevolgd. De spreker werd op den voet ge
volgd door
Prof. Jhr Mr
B. C. de Savornin Lobman
die den heer Vorrink inconsequentie ver
weet, aangezien deze immers steeds had
aangedrongen op erkennmgg van Rus-
land. Voorts gaf de
heer Lohman vol
mondig toe. dat Ita
lië zich heeft schul
dig gemaakt aan
rechtsbreuk. hetgeen
met name wel is ge
bleken uit publica
ties, sinds de ver
overing verschenen,
maar hij was van
meening, dat de tijd
het onrecht heelt.
Ook in dit geval zijn
we van de voort
durende spanning
tusschen beginsel en
opportuniteit, tus-
idealisme cn realis
me getuige. Geen
overheid kan den
schijn aannemen, alsof deze spanning niet
zou bestaan. Daarbij komt, dat de positie
den Minister van Buitenlandsche Zaken
moeilijker wordt, naarmate de Volkenbond
aan invloed inboet De heer Lohman zette
daarop uiteen, dat hij zich bij den toestand
wil neerleggen.
Zoo we al met den heer Lohman van oor
deel zijn. dat de grens tusschen macht en
recht in werkelijkheid niet dan moeilijk te
trekken valt, zoo meenen wij toch, dat
den machtstoestaijd niet te spoedig; hebben
te aanvaarden, willen we niet vervallen in
de fout. dat we de macht als een regel
matige rechtsbron zouden erkennen.
Prof. Dr D. v a n Embden betoogde
daarop, dat het oogenblik van dc erkenning
te vroeg gekozen werd. Hij verklaarde zich
een overtuigd tegenstander van het stand
punt van de regeering.
Mr W M. van Lanschot wees op de
wenschelijkheid van het instellen van een
commissie voor buitenlandsche zaken en
voorts zette hij uiteen, dat de eeniee. die in
voldoende mate over de zaak kan oordeelen
de minister is.
Dit behoeven we zeker niet te ontkennen
en toch kunnen w, in tegenstelling tot den
heer Van Lanschot, op ruimer publicatie of
anderszins op een meer democratische be
handeling van een belangrijk en principieel
geval als het onderhavige, aandringen.
Mr. A. J van Vessem was ten slotte
de meening toegedaan, dat de regeering
zich terstond tot Italië had moeten wen
den. en niet eerst tot de Oslo-:
In zijn beantwoording van de sprekers
gaf minister Patijn als motiveering voor
het feit, dat hij zich juist tot de Oslo-staten
had gewend, aan, dat sedert oen achttal
jaren tusschen deze staten een voortdurend
overleg bestaat. Over het overleg lton hij
echter thans nog niets naders mcedeelen.
Dc minister stond erop. de onderschei
ding „de jure" en „de facto" te hand-
Een leelijk „geval'*
Er was spanning in de gewijde be-
huizinge van de Eerste Kamer. Inter-
ternationale vraagstukken vroegen
attentie. Men redeneerde, debatteerde
en interpelleerde. De wijze hoofden
bogen zich tot elkaar over en bij het
redeneeren kwam plotseling het
gesticuleeren. Toen het zoover ge
komen was, geschiedde de ramp. Een
professorale arm, waarvan de bezitter
nog wel juist een rede had gehouden,
zwaaide over de tafel. Het gevolg was
niet, dat Italië, ja zelfs niet Abessi
nië, van de wereldkaart werden
weggevaagd, neen, maar wel werd
een inktkoker het slachtoffer, of lie
ver, deze maakte op zijn beurt het
fraaie vloerkleed tot slachtoffer. Een
bedenkelijke vlek lag daar als een
stomme getuige van dezen bomaanval.
Verschillende vloeistoffen en groote
dito-bladen droeg men aanmaar we
konden ons niet aan den indruk ont
worstelen, dat de vlek eerder grooter
dan kleiner werd. Zoo gaat het, als
men zich met netelige kwesties in-
Minister Colijn nam het geval
lachend in oogenschouw. Moge dit
„incident" geen voorbode zijn van
een regelmatig werpen met inktko
kers, naar buitenlandsch model
haven, aangezien zij voldoende weer
geeft hetgeen de regeering bedoelt. Ver
der dan een feitelijke erkenning wil de
regeering niet gaan.
Spr. vond het niet bedenkelijk, dat het
initiatief van Nederland uitging. Immers
wordt er met de uitdrukking „kleine sta
ten" wel wat teveel gewerkt. Bovendien is
hier geen sprake van initiatief, aangezien
de andere staten ons zijn voorgegaan.
Het ware onjuist, te mecncn dat het mo
tief van de erkenning slechts zou zijn het
scheppen van een mogelijkheid tot het aan
stellen van een gezant in Rome. Een
de gevolgen van hooger orde, die uit de
kenning zouden voortvloeien, zou zijn de
ontspanning tusschen de staten, die er uit
zou voortkomen.
Na een korte opmerking van den inter
pellant was de behandeling van deze kwes
tie in de Eerste Kamer beëindigd. Zonder
twijfel vormde de réde van Prof. Anema
het hoogtepunt van de besprekingen,
minister liet in zijn beantwoording aan
deze rede wel wat weinig recht weden-aren.
Aangenomen, dat een minister van buiten
landsche zaken nog meer dan een zijner
ambtgenootcn zijn woorden heeft te wegen,
is het moeilijk voor betwisting vatbaar, dat
hier twee opvattingen omtrent een cardi
naai punt in het volkenrecht zoo niet tegen
over, dan toch goeddeels naast elkaar ston
den, die beide dezelfde belangstelling ver
dienden, welke Prof. Anema aan de be
schouwing van de regeering schonk.
BINNENLAND
Kon. Ned. Meteor. Instituut
Een Magnetisch station in Drente
Bij het gemeentebestuur van Wester-
bork in Drente is een aanvrage om bouw
vergunning ingekomen voor het stichten
van eon afdeeling van het Kon. Ned. Me
teorologisch Instituut De Bilt. Het plan be
staat een magnetisch station te bouwen
met dienstwoning van een ingenieur, waar
voor een terrein is aangekocht in het be-
boschte gedeelte van het dorp Witteveen.
Dit magnetisch station wordt aldaar ge
bouwd omdat in het bestaande station te
De Bilt zuivere waarnemingen niet meer
mogelijk zijn sinds de lijn Utrecht—Arnhem
wordt geëlectrificeerd
Op 15 Mei, den datum waarop het zgn.
middennet der Ned. Spoorwegen definitief
met electrische tractie zal worden bereden,
moet alles in Witteveen gereed zijn.
Ontmoedigend jaareinde
Aan het einde van December stonden als
niet geplaatst nog bij die Gemeente-Arbeids
beurs te Amsterdam ingeschreven 60823
werkzoekenden, waarvan 56452 werkloozen
naar eigen opgaaf.
Bij vergelijking met het einde van Nov.,
toen het aantal werkloozen 55185 bfdroeg.
blijkt, dat dit aantal aan het eindy van
December 1267 hooger is, hoofdzakelijk als
gevolg van seizoeninvloeden (bouwvak,
enz.), maar ook van een afnemende bedrij
vigheid in het diamantl>edrijf.
Vergeleken met de cijfers aan het einde
an December 1936, toon 56674 werklooz '.n
werden genoteerd, toont December 1937 em
daling van 222 werkloozen.
Het gemiddelde aantal werkloozen be
droeg in 1937: 51795, tegen 5S072 in 1936.
Neus en Hoofd
verstopt.
Dan Dampo inademen door
middel van deze practische in-
halator welke U gratis ontvangt
bij 'n doos 30 ct. of pot 50 ct.
AUDIëNTIES
De gewone audiëntie van den Minister van
Sociale Zaken zal op Woensdag 12 Jan. 1938.
niet plaats hebben.
RIJKSVERZEKERINGSBANK
Aan W. J. J. Bronkhorst la om gezond
heidsredenen eervol ontslag verleend ala
hoofdcommissies bü do HukaverzekeringsbauiO
P. T. T.
Ala adjunct-hoofd van het tclefoondUtrlet
te Arnhem is aangewezen de referendaris der
posterijen, telegrafie en telefonie K. Kool
stra. thans aangewezen als adjunct-hoofd
van het telefoondistrict te Alkmaar.
Tot hoofd van het tclefoondistrict te Eln 1-
hoven Is aangewezen d referendaris der pos-
legrafie en telefonie A. K o r f f.
thans
het telefoondistrict te Arnhem.
Aan den commies bü den post-, telegraaf- en
telefoondienst C. van Hee is met Ingang van
1 Januari 1938 op zün verzoek eervol ontslag
LAND- EN TUINBOUW
Vleeschcontingenteering
Zal met één Jaar verlengd worden
Naar mag worden verwacht, zal de con-
tingenteering vanvleesch per 16 Jan. a.s.
voor den duur van één jaar worden ver
lengd. schrijft de Msb., waarbij de onder
staande bepalingen betreffende d6 basis
tijdvakken en de percentages voor de bere
kening van de autonome contingenten zui
len worden vastgesteld:
Contingereteering: versoh, gekoeld en be
vroren rund- en kalfsvleesch, basistijdvak
1/1—1936 tot 1/7—1936, percentage 100 bruto
gewicht; contingenteering „ander" rund- en
kalfövleesch, basistijdvak 1931—1932, percen
tage 20 bruto-gewicht; contingenteering
paarde- en schapenvleesch, basistijdvak
19311932. percentage 20 bruto-gewicht.
De aandacht wordt er op gevestigd, dat
bovengenoemde percentages alleen betrek
king hobben op de autonome landencontiiu-
gjentcn, derhalve niet op de bij handelsver-"
drag verleende contingenten, welke in vaio
gevaLlen hooger zijn,
Tarwe en Bloem
Wijziging in de crisismaatregelen? j
Naar het „Handelsblad" weet mede te
deeien zal op korten termijn wijziging wor
den gebracht in de crisismaatregelen ten
aanzien van tarwe en bloem, teneinde deze
aan te passen aan den toestand, welke is
geschapen door den sterk gedaalden oogst
van inlandsche tarwe.
Niet alleen is de uitzaai gedaald van ruim.
150.000 op 119.000 hectare, doch bovendien
zijn de kwaliteit en de korrelopbrengst per
hectare dit jaar geringer. En aangezien het
maalgebod aan de meelfabrieken nog steeds
voorschrijft 35 pet. van hun tarwe-omzet in
den vorm van inlandsche tarwe van do
regeering te koopen, terwijl de invoer van
meel aan banden is gelegd, wordt het moei
lijk van het inlandsche product voldoende
hoeveelheden beschikbaar te stellen.
Dc toestand is dan ook reeds zoo, dat de
Tarvvecentrale in dit seizoen nog geheel geen
inlandsche voertarwe heeft afgeleverd, zoo-
dat aan de vraag naar voertarwe geheel
moet worden voldaan door invoer, o.a. uit
Roemenië en Amerika. Op het oogenblik zijn
de fabrikanten bezig de 30.000 tons z.g.
defensie-voorraad ran den ouden oogst te
vermalen, waartegenover eenzelfde voorraad
van oogst 1937 wordt opgelegd.
De aanpassing aan den nieuwen toestand
n.l. den geringer inlandschen oogst
welke op korten termijn staat te wachten,
kan de regeering bewerkstelligen door ver
ruiming van den invoer en door verlaging
van het maal percentage.
Onder leiding van mej. A. G. Brants,
van Zelhem, bijgestaan door een staf van
mede-leidsters en leeraressen, wordt van
2—10 Febr. a-s. in het Clubhuis „Ingeborg"
te Leusden weder een ontwikkelingsweek
voor boerendochters gehouden.
's Morgens worden practische cursussen
gegeven in koken, huishoudelijk werk, zie
kenverzorging, enz. Behalve Bij bel kringen
zullen ook kringen gehouden worden om de
deelneemsters het gebruik te leeren van de
schriftelijke cursussen. Lezingen worden ge-
den houden door den heer O. Hoekstra,
uit Dalfsen, over de nieuwe Pachtwetten,
door den heer W. P. Cn ossen, uit Woer
den, over Politieke stroomingen van dezen
tijd, door mevr. Dr. Ph. B r o u w e r-K n i e-
r i m over het Verre Oosten en de geschiede
nis van onzen tijd, door den heer P. D. S i e-
ling, uit Melissant, over Zuid-Afrika en
door G. G. S m i t, inspectrice van het Land-
lK»uwhuishoudonderwijs, eveneens over
Zuid-Afrika.
Aan ontspanning is eveneens een ruime
plaats gegeven en het programma vermeldt
zoowel binnen- als buitenspelen.
PIETJE PLUIS EN JANTJE JOPPE
BELEVEN NIEUWE AVONTUREN
Plotseling bleef de ton stilliggen. Pietje
hoorde een zacht schurend geluid van
buiten tegen de ton, net of zc tusschen
de biezen schoof. Wanhopig duwde en
schopte hij tegen het dekselHa, ge
lukkig! Jantje bleek het er een beetje
scheef in te hebben gedrukt; het zal
daardoor niet goed vast en sprong er
Vlug greep Pietje de biezen, die
hij vlak voor zich zaggauw, vóór
dat de ton weer afdreef.
46 Nu duurde het niet lang, of hij bereikte,
tusschen de biezen doorwadend, dm
oever. Hij was op een eilandje terecht
gekomen, dat midden in de rivier lag
en waarop zich een eenzame fl erde'rij
bevond. Daar het intusschen was gaan
regenen, bpsloot Pietje, er te gaan schui-
len. Vragen dorst hij echter niet; de
hoer zou hem zeker wegjagen, aacht luj
(zeker door zijn kwade geweten). Hij
liep dus recht op het schuurtje af
XWordt Vrijdag vervolgd).