JOOST VAN DEN VONDEL HERDACHT
1587-1937
Levensgang van den Prins
onzer Dichters, Joost v. d. Vondel
Volledige werken van den Dichler
-r;"
Vondel als Dramalicus
VONDEL-BIJLAGE van 3e Vijf SamenwèrKen3e Cti riste lijüe Dagbladen
MAANDAG 8 NOVEMBER 1937
17 November 1587 - 5 Februari 1679
door M. J* Leenderf&e
'door het verlangen naar „het hart, de bron-
d'oceaan en oirsprong van zoo vele
goeden".
„Mi/n hoop, op Uw gena gebout
En liefde, o Vader aller vromen,
Ten Hemel stijght, om, als een loon,
Te knielen voor Uw' hoogen troon."
Dit zielsverlangen van den 92-jarige werd
Zoolang men Neerduitsch dicht
verstaet en houd in waarde
zal meer en meer zijn lof zich
spreyen over d'aerde."
Antonides.
Nederlander was Vondel van geboorte,
Hollander is hij geworden langs een orawig.
Hoost van den Vondel behoort tot de aan
zienlijke winst, die, tengevolge van godsdien
stige onverdraagzaamheid en politieke
{knechting, vanuit het Zuiden aan Noord-
iNederland is toegevloeid. Dit feit is vermel-
In 1612 begonnen met Pascha, di'"rde het
nog tot 1G37 eer de Gijsbrecht versteen en
Vondel zich onbetwist van ai zijn dichterlijke
tijdgenooten de meerdere bewees.
Het verdient opmerking, dat Vondels rijk
ste dichterbloei valt na de dood van /-ijn
vrouw, waarover hij aan zijn vriend de Groot
klaagde: „Mijn moedt heeft sedert de doodt
van mijne zaalige huisvrouwe een' knak ge
kregen" en de financieele debacle van >.ijn
nering. Het bevestigt de waarheid van Dr
Gielens woord: „Vondel was niet alleen een
groot dichter, hij was ook een groot mensch''
Joost van den Vondel
öenswaard, omdat het veel uit Vondels later
leven verklaart.
17 November 1587 aanschouwt Vondel te
Keulen het levenslicht. De dichter zal later
met heimwee terugdenken, hoe hij daar het
teerst „om honigh uitgevlogen is" „omtrent
Iden blonden Rijn, beplant met Rijnschen
Nvijn" en Gustaaf Adolf smeeken zijn geboor
testad niet te verwoesten.
Reeds 6poedig vertrok het gezin uit Keu-
Hen en vestigde het zich, na een éénjarig ver-
lilijf te Utrecht, in 1597 te Amsterdam. „Joost
Nan de Vondel van Antwerpen i6 op huyden
Iden 27 Martii 1597 poorter dezer stede ge-
Jvorden."
's Dichters vader begon in de Warmoes-
tetraat een kousenhandel, welke zeer rendeer
de en 'door den jongen Vondel in 1614, na
Iden dood van zijn vader, voor eigen rekening
ttverd voortgezet.
Geleerd onderwijs heeft Joost niet genoten,
hij heeft het heel zijn later leven be-
Itreurd, maar wel had zijn vader het hem
Ivergund eenige tijd de Fransche school aan
Ide Oude Zijde te bezoeken, waar hij van den
beroemden Willem Bartjens de rekenkunst
Beerde.
Er zijn in Vondels leven verschillende ge
lukkige omstandigheden aan te wijzen, welke
het verklaren, hoe de koopman Vondel, wiens
Iklas6ieke scholing meestal sterk overdreven
Wordt, naar Prof. Baurs oordeel, zooveel
heeft tot stand kunnen brengen. Daar is de
Uitgelezen schare geleerde vrienden, die
{Vondel zeer gaarne hielpen (de Groot, Vos-
'sius e.a.). Daar is de onuitroeibare lust tot
"onderzoek en studie, welke Vondels kunst-
Talent voedde. Daar is ook zijn huwelijk mot
iijn buurmeisje Maeyken de Wolff, evenals
{Vondel uit Keulen afkomstig, in 1610. Maey
ken gaf zich geheel aan de zaken, zoodat
haar man gelegenheid had zich op zijn dich
terlijken arbeid te concentreeren.
Maar ook andere, minder gelukkige facto
ren hebben Vondel gevormd. Daar zijn ook de
Vele slagen, die zijn leven diepte gaven en
Ssijn Godsvertrouwen tot een kinderlijke en
{aandoenlijke innigheid sublimeerden: ver
volging en geldboeten, een zware ziekte
{(J621), het verlies van zijn liefste panden
'Constantijntje en Saartje en in 1635 van zijn
beminde vrouw, wier vriendschap voor
'teeuwig in zijn hart geschreven stond.
Doch bitterder dan al dit leed, dat hem
rdoor God werd toebeschikt, was het leed, dat
bij te dragen had om het slecht gedrag
'de verkwisting van zijn eenigen zoon Joost,
dien hij met smart geteeld had, maar die
tbcm op 't harte trapte.
k .Vondels genie ontwikkelde zich
de waarheid ook van Haspels' karakteristiek,
dat Vondel was „een der zeer zeldzame
goedgeslaagde Nederlanders." Immers, al
leen gave karakters worden onder' ramp
spoed sterker.
Mede dank zij Vondels gedichten zien wij
zijn tijd vol relief en diepte. Fel heeft deze
dichter gereageerd op alles wat er rond hem
voorviel. In hekeldichten schreef hij zijn
verontwaardiging uit om wat hem afkeer
inboezemde, in zegezangen heeft hij de
heldendaden der Nassausche vorsten verheer
lijkt, in de Geboortklock van Willem van
Nassau zijn vreugde over de bevestiging der
dynastie uitgejubeld, in Leeuwendalers de
eindelijk gesloten vrede gevierd.
Omstreeks 1640 valt de groote keer in
Vondels religieuze ontwikkeling. De Doops
gezinde dichter met Remonstrantsche sym
pathieën komt dan onder invloed van wel
sprekende Jezuieten, die hem tot Rome's kark
voeren. Van nu af aan wordt Vondels geest
vrijwel geheel door gewijde stoffen in beslag
genomen en nog slechts af en toe dringen
groote gebeurtenissen uit eigen tijd hem tot
spreken (Protecieur Weerwolf 1649 bij de
moord op Karei I, Zeetriomf 1666, Be Zee
leeuw op de Theems 1667 en dergelijke).
Met Peter en Pauwels (1641) opent de rij
van Vondels Roomsche werken: AltaergeheU
menissen, Bespiegelingen van God( en Godts-
dienst, Heerlijckheit der Kercke, Lucifer,
Jephta, Koning David in Ballingschap, Ko
ning David herstelt, Samson, Adonias, Ada
in Ballingschap, Noach. Aan Vondel voltrekt
zich: hoe treuriger lot, hoe dichter bij God.
Treurig inderdaad. Of is het niet treurig,
den vergrijsden dichter, wien alle naakte
bloedverwanten en vrienden reeds ontvallen
zijn en wiens geheele fortuin is weggeteerd
door sohuld van eigen zoon, „al te klein van
geest en los van hoofd", als suppoost te zii
werken op de Bank van Leening van zijn
zeventigste tot zijn tachtigste jaar?
De Amsterdamsche burgemeesters hebben
de edelmoedigheid gehad, Vondel na tien
jaar nederigen, maar trouwen dienst, uit
deze functie het gevraagde ontslag te ver-
leenen, maar met behoud van tractement.
„Het zal hun bedoeling geweest zijn", zegt
Prof. Barnouw in zijn meesterlijk werk over
Vondel, „daarmee den mensch niet minder
dan den dichter te ecren. Want Vondels
eigen leven was een schoon gedicht geweest,
en daarvan die tien laatste jaren niet het
minst verheven deel."
's Dichtere levensavond werd verlicht door
de goede zorgen van zijn eenig overgeble'
dochter Anna en na haar dood door de zorg
van zijn kleinzoon Justus, verlicht bovenal
vervuld op 5 Februari 1679 tusschen vier en
vijf uur des morgens.
Veertien vrienden en dichters droegen hem
ten grave naar de Nieuwe Kerk, waar Hooft,
Barlaeus, Plemp en Bacck hem reels
wachtten.
„De Muiderkring was als van ouds ver
gaderd en weer voltallig met de komst van
zijn roemrijkste lid."
door A. Wapenaar
a. De volledige werken van Joost
van den Vondel, bezorgd en toe
gelicht rloor Dr. Hendr. C. Diferee,
conservator van het Vondelmuseum
te Amsterdam, met een inleiding
van Prof. Alb. Verwey.
Uitg.: De Torentrans, Utrecht. 1929.
b. Vondel, volledige dichtwerken
en oorspronkelijk proza, verzorgd
en ingeleid door Albert Verwey.
Uitgave: H. J. W. Becht, Amster
dam. 1937.
17 November van 't jaar 1587 is Joost van
den Vondel te Keulen geboren, uit het twee
de huwelijk van Joost van den Vondel met
Sara Cranen, Antwerpenaars van geboorte,
maar door de geloofsvervolging naar Keu
len uitgeweken. Ze waren wederdoopers, die
het ook in Keulen niet konden uithouden
en eindelijk via Utrecht, waar de jonge
Joost nog school gegaan heeft, zich te Am
sterdam voor goed vestigden. Vader Vondel
hoedenmaker van beroep, doch in de
Warmoesstraat meldde het uithangbord „De
Rechtvaerdige Trou", dat hij „coopman van
syde" heette. Wij weten dat de zaak later
als kousenhandel een goede naam had, *t was
een winkel voor den gezeten burger, die fijne
kwaliteit betalen kon.
Is het nu een tijd om dichters, vóór 850
jaar geboren, te herdenken, laat staan te
lan her-lezen?
Het getij is er allesbehalve gunstig voor.
Want behalve dat onze Jachterigheid, door
het snelverkeer langs wegen ^n straten raak
gesymboliseerd, geen stilte laat voor „con
templatie en meditatie", voor een zich rustig
overgeven aan het hoog genot van verheven
poëzie als Vondel gegeven heeft, bedreigt
ons de doem van de bewapenings-wedloop.
waarvan een christen-staatsman, Jhr. de
Geer. onlangs zei: „De wereld schijnt
met sneltreinvaart naar het verderf te snel
len. De bewapeningsjacht maakt de indruk
van de gemeenschappelijke bouw aan een
groot lijkenhuis, alsof een feestgebouw ge
sticht wordt"
En toch het is goed dat we, juist nu,
vooral nu, opgeroepen worden tot gedach
tenis van de eeuwige waardij der geestelijke
goederen, waarvan het gelden mag: het ts
alles uwe. Ook de schoonheid, die ons ge-
meen-goed heeten mag.
Om nu maar direct zakelijk te worden:
dichter Alhert Verwey heeft voor altijd
zijn naam verbonden aan de as. Vondel-
herdenking, die hij ingeleid heeft door one
na te laten: de Vondel-uitgave op dun-druk-
papier door H. J. W. Becht, te Amsterdam
uitgegeven, 1451 pagina's voor 7.90 in
prachtband. Hij schreef een uitvoerige in
leiding en verzorgde de aanteekeningen.
Er loopt nog altoos een heel kostbare Von
deleditie die van de Wereldbibliotheek
welke vooral wetenschappelijk literair-histo-
risch van beteekenis is. Die welke door den
uitgever Becht ter perse werd gelegd en nog
maar kort geleden verscheen, mag met recht
een volks-uitgave heeten.
Reeds in 1929 verscheen er eveneens een
Vondel-editie, bij de Torentrans te Utrecht,
een standaardwerk in zeven kloeke, schitte
rend gebonden deelen, de band rijk versierd
met gouden rugtitel op groen fond: voor
den boekenliefhebber, tevens vriend van
poëzie, om van te watertanden. Toentertijd
was de prijs 97.50, geen kleinigheid; wel
een waagstuk van de uitgeverij „De Toren
trans". Maar nu heeft zij in dit jaar van
Vondel-herdenking de prijs tot op bijna één
derde gereduceerd. Een prospectus vermeldt:
35. Dit standaardwerk is met kloeke letter
gezet, de z.g.n. Garamond letter, die de
oogen niet vermoeit, iets wat met de veel
kleinere letter der volks-editie eerder het
geval is, hoewel dat lettertje scherp en dui
delijk zich op 't dunne blad aflijnt
Er is dus keus voor wie den volledigen
Vondel nog niet bezit en zich dit jaar met
dien prins onzer dichters (dat is hij voor-
loopig nog) wil bezig houden door een bad
in de nog levende wateren van zijn poëzie.
Van dê hierboven onder a. genoemde uit
gave willen wij nog opmerken, dat de aan-
teeker.ingen van Dr Diferee heel talrijk zijn,
terwijl de specifiek Roomsch Katholieke leer
dichten, als: Altaargeheimenissen, Bespiege
lingen van God en Godsdienst, De Heerlijk
heid der Kerk, e.a. uitvoerig worden inge
leid en toegelicht door en R.-katholieken «heo
loog, Jac. J. Zey, s.j. De rangschikking der
gedichten is chronologisch, in tegenstelling
met de volks editie, die een rangschikkine
heeft naar de genres daarin dan naar
tijdsorde.
Bovendien zijn de zeven deelen rijk ge
ïllustreerd met gekleurde portretten naar
groote meesters, prenten en schilderijen,
vooral ook titel-prenten van de oorspronke
lijke uitgaven der verschillende gedichten.
Zoo vindt ge in het eerste deel als bij
al de prenten van Vondels Gulden Winckel
der Konstlievendr Nederlanders, en uit zijn
„Vorstelijke Warande der Dieren", zondat
deze pracht-editie de poëzie van Vondel laat
belichten door de beeldende kunst van zijn
tijdgenooten, ook door caricatuur, in de
gouden eeuw ook vlijtig beoefend. Er is tevens
een hoofdstuk „Vondel in den vreemde", dat
bizondere vermelding verdient om de vele.
ook gnede vertalingen. Daarentegen geeft de
volks-uitgave ook de groote vertalingen van
de klassieken o.a. Virgilius' Aeneas, diens
herderzangen en bovendien Ovidius' „Her
scheppingen"; ook 's dichters oorspronkelijk
proza, zooals dat onderricht in de zwarighe
den en gevaren der dichtkunst, onder de
titel: „Aanleiding ter Nederduitsche dicht-
aunst".
Wij hoorden eens een preek over het op
treden van den Heere Jezus in Zijn geboorte
plaats Nazareth. De prenikant zei o.a.: In
Nazareth verwonderden zij zich over de aan
gename woorden die uit zijn mond voortkwa
men. En dan zoo'n groot redenaar slechts de
zoon van een dood-eenvoudig timmerman?
Hoe is 't mogelijk? Maar Jezus doorzag hun
ijdele trots, en dwong hen, de toepassing te
ervaren van zijn schoon geprezen rede. Toen
kwam de weerstand los in de vorm van
doodelijke vijandschap. Die had de Heiland
hen doórziende. los willen maken, 't Gaat
hem niet om „aangename woorden", om, zoo
als Ezechiël *t zegt te zijn als een die schoon
van stem is of die wél speelt: „daarom hoo
ren zij Uwe woorden, maar zij doen ze niet".
(Ezech. 33 32).
Men kan den Bijbel lezen alleen om het
aesthetisch genot van de verheven poëzie
maar dan doet men het Woord te kort.
Zoo, zei die spreker, kun je bijv. onzen
grooten Vondel prijzen als een vorst onder
de poëten, je koopt bijv. een dure éditie
zet hem ongelezen weg in je kast. Ja zeker:
hij schreef voor de eeuwigheid.
Wijlen Prof. Gunning schreef eens, dat het
hem had getroffen, in Italië vertoevend,
dat arbeiders enkele regels uit Dante wis
ten te citeeren. Hij laat daarop volgen: zou
den er ook in ons landje zijn, die van Von
del meer weten dan zijn naam?
Zeker is het, dat ons eenzijdig Intellec
tualistisch gericht onderwijs weinig of geen
tijd laat om zich meer dan vluchtig met de
monumenten van schoonheid die de eeuwen
ons nalieten, kennis te maken. Er is zoo
veel parate kennis te spuien op de exa
mens. dat ook hier snel verkeer geboden is.
en de verkeers agenten, alias de leeraars,
zijn onverbiddelijk: ze lijden aan „wijs
begeerte" maar de vereischte stilte tot het
begeeren en ontvangen van de bezonken
levenswijsheid, waarvan de poëzie, met
name die van Vondel, boordevol is, laten
de jachterige verkeerswegen in de onder
wijs-wereld helaas niet toeGeen tijd;
de examenroede drijft
Monumenten-van-schoonheid. Het beeld
vind ik niet gelukkig; ik kom er op terug.
Want we moeten Vondel niet herdenken
door een visite te brengen aan zijn stand
beeld in 't Vondelpark of aan 't Vondel-mu
seum; we moeten hem gaan lezen en her
lezen. Verwey in z'n inleiding op de volks
uitgave zegt: „Zijn hele uiting naar inhoud
en vorm. is zo waardevol omdat ze zwaar
is van uitertijke en innerlijke werkelijk
heid. Vandaar dat we aan zijn gedichten
nog altijd kunnen deelnemen, ze beleven,
ze bewonderen. De ene gemakkelijk, op het
eerste gehoor, de andere niet dan na ons
er in verdiept te hebben. Zij hebben niets
van een film: ze vereisen, ook als ze een
voudig zijn, het meegevoel dat ons een
ogenblik stil maakt, en dan de tijd
een herlezing. Vaker vereisen ze een opne
men, een nadenken, een spieden naar ver
bindingen en bedoelingen. Maar deze ge
stemdheid is juist wat aan het leven waar
de geeft. Men verliest ze in de jacht van
onze dagen en wordt daardoor het lege
verschijnsel dat men de moderne mens
noemt, die naar het leven kijkt, hoogstens
het ondergaat, maar niet eraan weeft en
werkt"
Vondel heeft ons door zijn wonderbaar
lijk rijke en overstelpend-schoone poëzie
nog veel te zeggen: hij was geen lyrisch
dichter in de zin van het individualisme
der tachtigers; zijn lyriek was gebonden,
behalve aan de wereld van 't eigen inner
lijk, bovenal aan die wereld-buiten hem,
die den dichter dreef tot zijn machtige
treurspelen, waarvan b.v. Adam in balling
schap en Lucifer bergtoppen zijn, nooit
door dichters vóór en nd hem overtroffen,
Vondef was een objectieve geest, d.w.z. ge-
meenschapsmensch in alle opzichten.
Daarom roept hij ons, die uit de versplin
tering stammen van een Kerk, een maat
schappij, welke roept om eenheid, om saam
binding, op gevaar af van anders onder Ie
gaan, onherroepelijk, aan Staats ahsolu
tisme, daarom, zeggen we, roept deze geniale
rijk begaafde veelzijdige dichter, ons terug
naar die vastigheden, welke hij in zijn
kunst verheerlijkte en welke in deze deca
dente tijd een aanfluiting zijn geworden
voor de moderne menschheid, met sneltrein
vaart hollend naar het einde van alle cul
tuur: de barbaarschheid.
We hebben het tegenwoordig druk over:
ordening, een woord dat je slag op slag ont
moet. „Maar, zegt Verwey, het begrip van
rangorde, hiërarchie, zat in Vondels tijd.
Hij had zijn eigene: een kegel met aan de
top de Godheid, dan Amsterdam en de
Kerk, dan de vorsten en de burgerij, en tn
die burgerij als het eigenlijk waardevolle
alles wat niet om het goed diende, maar om
sest." En hoe sterk humanistische In
slag zijn productie ook moge hebben, daar
hij door de klassieken der Romeinsche en
Grieksche cultuur sterk werd beinvloed, 's
dichters constante ideaal is en blijft toch: de
heerlijkheid der kerk, die hij wel interpre
teert op Roomsch Katholieke wijze, maar ook
dan nog bezingt zoo dat zijn verzen stralen
de glans, aan de zon der gerechtigheid
ontstoken.
Geen wereldwijs behagen
Verdooft den glans van 't Kruis, Hebreeuwen
een schandaal, i)
Een dwaasheid bij den Griek, en
uitgelachen taal,
Een wijsheid en Gods kracht bij allen,
die betrouwen
Het aanschijn van Gods Zoon in 't eeuwig
licht t' aanschouwen.
Gelukkig is de man die uit de wilde zee
Zooveler dwalingen en jammeren en wee,
Door alle klippen heen, bijwijle in schuim
begraven,
Van barningen bestulpt 2),in 't eind de
stille haven
Des godsdiensts innezeilt, en veiliglijk
belandt
Bij God, der mensen heil, in 't hemels
vaderland
En Gods onsterflijkheid, van bozen
afgescheiden:
Daar wenst mijn godsgedicht een ieder
te geleiden,
Te sturen, buiten nood van schipbreuk
en gevaar,
Zo zij het God gewijd, op Zijn gewijd altaar.
Soli Deo Gloria!
<5 L-Sjt..
I C 'SiK-ré VvAU-V f
V>v. - ""4: '"P-s ft*—*
\v.A >?«- fj
M
*->A. 'C "Wa JK
e v - -v v „Hi
tea*.
Vv- "CT"'"" C'HSvV I-
>*3f •>-'-» -s
V3 L, Sjp,
Handschrift van Vondel
Dit ia 't slot van zijn „Bespiegelingen van
God en godsdienst". We kunnen zeggen van
den vromen Vondel dat hij metterdaad God
heeft gediend, zijn kunst offerende op Gods
gewijd altaar, zooals maar weinigen het
voor en na hem hebben gedaan met zulk
een overgegevenheid, en zeker niemand met
zulk een uitzonderlijk poëtisch vermogen.
i) ergernis
overstelpt door brandingen.
Vondels zon staat hoog aan den hemel!
Wel gaan er af en toe nog stemmen op, die
:'en dissonant vormen in het eenstemmig koor
der Vondelvereering, doch vrijwel alle ken
ners onzer literatuur gaan thans accoord met
de woorden van Gerard Vossius: „scribis
aetemitati". Ja, de dichter heeft „voor de
eeuwigheid geschreven".
Deze Vlamms die langs een omweg Hol
lander is geworden vertegenwoordigt het Ne-
derlandsche volkskarakter in zijn edelste en
fijnste trekken. Vondel staat met beide
beenen in het leven van zijn tijd, is gegrepen
door de machtige worsteling op godsdienstig
en politiek gebied, welke zich om hem af
speelde, had een diepe burgerzin, sterke
liefde voor stad en volk, ontoombare drang
naar vrijheid en zin voor recht en eerlijk
heid. Maar het diepste wezen van dezen dich
ter vinden wij in zijn vroomheid. De groote
dichter, die zich als dichter van zijn konink
lijke roeping bewust was, was tevens een
diep ootmoedig en afhankelijk mensch. die
zich bij Gods grootheid een nietig schepsel
voelde, maar ook een liefhebbend kind en
gewillig dienaar, wiens lust het was.
den Allerhoogste met zijn leven en kunst te
dienen. Er zijn weinig dichters aan te wijzen,
welke zoo permanent zich met de eeuwige
dingen hebben bezig gehouden, op zoo hooge
toon steeds opnieuw weer hun loflied tot eer
van God hebben doen opklinken als Vondel.
Vondels prachtige kunst culmineert in het
drama. Het drama is-die literatuursoort welke
aan den dichter de zwaarste eischen stelt.
Het schrijven van een drama veronderstelt
beheersching van de techniek, maar ook een
sterk vermogen zich tegelijkertijd volkomen
te kunnen inleven in de levens- en gedach-
tenwerelden van meerdere personen. Voor
Vondel, die nimmer half bleef staan, maar
steeds streefde naar het volle, de rijke tooi.
was het drama dan ook het inbegrip van
artistiek vermogen en hij zei het Ovidius van
harte na:
„Hoe hoog men stijge in maat of toon,
het treurspel spant alleen de kroon".
Er Is in Vondels ontwikkeling als dramati
cus een glanzende opgang waar te nemen.
Reeds onder zijn eerste werk treffen we een
drama aan: Het Pascha van 1612. In dit
stuk behandelde Vondel de geschiedenis van
de uittocht der kinderen Israëls uit Egypte en
bepaalde daarmee reeds dadelijk de richting,
waarin hij zijn grootste triomfen vieren zou.
Het Pascha was een aanloop, maar een
welke reeds deed vermoeden, wat van zijn
auteur verwacht mocht worden. Vondel had
alleen nog noodig geheel los te komen van
de rederijkersinvloed, waardoor zijn dicht
vermogen was gewekt, maar zijn dichtergroei
tevens werd belemmerd.
De machtige felle gebeurtenissen rond
1619, met name de terechtstelling van den
Landsadvocaat, gaven de stoot, om Vondel
bewust te doen worden van eigen kracht.
Palamedes is de grandioze allegorie,
waarin de dichter z ij n kijk op deze tragedie,
verscholen onder het mom van een Grieksche
geschiedenis, heeft weergegeven. Deze kijk is
zeer zeker niet geheel juist en met name de
smadelijke rol, welke Vondel aan Prins Mau-
rits heeft toebedeeld, niet in overeenstemming
met de werkelijkheid. Maar al is, gelijk Dr
Japikse opmerkt, het niet historisch Olden-
barnevelt Palamedes en Maurits Ulysses te
doopen en al moet de schuld van het conflict
in eerste instantie worden gezocht in Van
Oldembarnevelts staatsgevaarlijke handelin
gen, en is dus reeds het titelblad van
Palamedes:
„Het ongediert begrimt met open muyl
en pooten
Manhafte onnooselheyd, in 't beesten-
1 perek verstooten.
door M. J. Leendertse
Noch swichtse niet, hoe seer de
boosheyd brult en tiert
Maer spreeckt voor 't heyligh recht:
dies Themis haer lauriert."
principieel terug te wijzen, het drama is in
dubbele zin een verheuging: het toont Vondel
van zijn beste kant, in zijn ontembare, schier
roekelooze durf op te komen voor wat hij
recht meende te zijn; het toont ook, hoe hij
zich na Het Pascha breeder en voller
heeft ontwikkeld aan voorbeelden, welke bij
de oorspronkelijke een wezenlijke vooruit
gang beteekenden: was de jonge Vondel re
derijker, door studie van het Latijn was hij
tot Seneca gekomen.
Vondel was autodidact, zijn kennis van
talen beperkt, Latijn maakte hij zich eerst
eigen op oudere leeftijd, doch voor het ver
staan van het klassieke Latijn was Vondel
aangewezer op de hem overigens gaarne ver
leende hulp van klassiek geschoolde geleer
den als Gerard Vossius.
Juist aan deze hulp moet het worden toe
geschreven dat onze dichter, na zich aan de
rederijkersinvloed te hebben ontworsteld,
jaren lang heeft gewerkt naar het Latijnsch
model, gelijk die tevens de verklaring is voor
het feit. dat Vondel zich na 1639 van Seneca
afwendt en gegrepen wordt door de veel
hooger staande Grieksche treurspelen, welke
hem tot zijn hoogste en zuiverste kunst heb
ben geïnspireerd.
Men zou kunnen vra^n, hoe Vondel met
zijn artistiek zoo zuiver gevoel zóó Lang door
Seneca kon bekoord worden, wiens gebreken
hij in later jaren zoo onbarmhartig heeft
veroordeeld. Sprak hij niet ergens over de
„walgelijke opgeblazenheid, waarvan Grieken
en Latijnen hoe aalouder hoe vrijer zijn,"
daarbij ongetwijfeld doelende op Seneca?
Doordat Vondel niet in staat was zelfstan
dig de klassieken te lezen en te bestudeeren,
maar aangewezen was op bevriende hulp,
nam hij onwillekeurig ook de kijk der hu
manisten van zijn tijd op de klassieken over.
Dr W. M. A. v. d. Wijnpersse schrijft daar
over in een studie, waarin Vondels tweeledig*
verhouding tot Seneca belicht word-t:
„Vondels geheele literaire en wetenschap
pelijke'Omgeving heeft hem zijn leven door
in de richting van Seneca gedrongen. De ge
leerden te Leiden: Lipsius en Heinsius, Vos
sius in Amsterdam, daarbij de welkome
vreemdeling Scaliger, zij oefenden met hun
ne Seneca-studiën een intellectueele pressie
uit, waaraan Vondel zich moeilijk kon ont
trekken. Hooft en Coster waren navolgers van
Seneca; het tooneelleven met zijn barok-
smaak was Seneca und kein Ende. In dit
milieu moest Vondel de tragicus zich een weg
vinden
Hoe was dan het karakter van het Latljn-
sche voorbeeld? Seneca's treurspelen lijden
aan ernstige gebreken: gebrekkige bouw,
slechte compositie, weinig harmonische in
voeging der reien, grove scènes.
Welk een groot talent bleek Vondel, dat hij
zoover zijn voorbeeld heeft weten te over
treffen. Feitelijk staat het zoo, dat onze dich
ter de ouden, eerst Seneca, later Aristoteles,
alleen gevolgd heeft in de techniek, maar de
klassieke techniek heeft gebezigd om er een
Christelijke kunst mee voort te brengen.
De klassieke techniek werd beheerscht
door vaste wetten van constructie en con
ceptie. De bekendste zijn de drie eenheden:
van handeling, van plaats en van tijd. Vondel
heeft ondervonden, dat deze tooneelwe'.'.en
niet steeds te volgen waren. Zoo is de eisch:
eenheid van tijd er oorzaak van geweest,
dat zijn Jephta jaren onafgewerkt is blij
ven liggen: immers in de historie van Jephta
liggen er tusschen Jeptha's terugkeer uit de
strijd en de Offerdood van ziin s
niet minder dan twee maanden D? e
eisch dat „het treurspel begrijpt allermeest
den handel van eenen zonneschijn, of luttel