De officieele Gedachtenisviering in het Concertgebouw KUYPER-NUMMER van 9e V ijl SamenwerEen9e Cfiristelijlcë Dagtta3en DINSDAG 2 NOVEMBER 1937 BLZ. 42 De Ochtendvergadering DE plechtige herdenking van Dr A. Kuyper in het Concertgebouw te Amsterdam, op Vrijdag 29 October, droeg een eenigszins ander karakter dan de samenkomst der vrouwen den dag te voren in de Apollohal. Men zou deze laatste vergadering de officieuse herdenking kun nen noemen in de wijde ruimte van de feestelijk aangekleede Apollohal. De grootere bewegelijkheid der vrouw kwam er meer tot uiting. Men was vrij gul met het applaus en er heerschte een gemoe delijke sfeer, die vooral in de meer feestelijke avondsamenkomst op gelukkige wijze tot uiting kwam. rijdag was het de officieele gedachtenisviering, die inderdaad 't beoogde plechtige karakter droeg. De rustige, voorname zaal van het Concertge bouw leent zich vooral tot het houden van ver gaderingen als wij er op den geboortedag van Dr. Kuyper een hebben genoten. Geweldige belangstelling De groote zaal van het Concertgebouw, langs den rand van het podium feestelijk versierd met oranje dahlia's en bonte hulst, was tot in de uiterste hoeken bezet en nóg waren er vele tcleurge- stelden en hadden, behalve de familieleden van Dr Kuyper, zeer vele autoriteiten plaats genomen. Onder hen merkten we op de ministers van Buuren, van Dijk, Geseling, Patijn, Slotemaker de Bruine, Weiter en De Wilde (de ministers Van Boeijen en van Steenberghe waren verhinderd); de commissaris der Koningin in Gelderland, mr. S. Baron van Heemstra, de vice-president van den Raad van State, Jhr. Beelaerts- van Blokland en de leden dr. Rutgers, mr. dr. Kooien, mr. Kan en mr. dr. Schokking; burgemeester dr. de Vlugt cn de wethouders Baas en Rustige namens het gemeentebestuur van Amsterdam, de voorzitter van de Eerste Kamer Baron de Vos van Steenwijk, de voorzitter van de Tweede Kamer, Prof. mr. Aalberse, de vrijwel complete A.R. Tweede Kamer fractie. de A.R. Eerste Kamerleden, Jhr. van Cit- ters, Jhr. mr. van Asch van Wijck, prof. mr. Anema, prof. mr. Diepenhorst, prof. dr. Woltjer, de gezant van Zuid-Afrika, dr van Broekhuyzen, mr. dr. De Vries en mr. Verdam, namens het Cura torium der Vrije Universiteit, mr. van Beeck Cal- koen, mr. Grosheide en Wolzak, namens het directorium van de V.U.; de oud-min. van Schaik en Bongaerts; le minister van Staat mr. Fock, den rector-magnificus en den secretaris van de Senaat van de Technische Hoogeschool te Delft; prof. dr. Eerdmans, namens de Senaat van de Rijksuniversiteit te Leiden; het oud-Kamerlid mr. Baron van Wijnbergen; oud-min. mr. Verschuur; weth. mr. Kropman en prof. dr. Steger, namens de Kath. Eerste Kamerfractie; jhr. mr. de Savornin Lohman en J. ter Haar namens de Chr. Hist. Eerste Kamerfractie; jhr. mr. D. J. De Geer, mcj. mr. Frida Katz en Tilanus, namens de Chr. Hist. Tweede Kamerfractie; burgemeester mr. Schwartz, namens het gemeentebestuur van Maassluis; Snoeck Henkemans en prof. dr, de Zwaan, namens het hoofdbestuur van de Chr. Hist. Unie; prof. dr. den Hartogh, hoogleeraar aan de Theol. School te Kampen; Maris en Bergmeijer, namens de Oir. Staatk. Partij in Ned.-Indië; Ds. Schouten en Ds. Meijster, namens 't Curatorium van de Theol. School te Kampen; Ds. Schouten en Dr. Keizer, praeses en scriba van het moderamen van de jongste Gen. Synode der Geref. Kerken; prof. dr. Noordtzij uit Lausanne; een deputatie van het bestuur van den Ned. Journalistenkring, de senpat van het Studentencorps der Vrije Universeiteit; alle leden van het Centraal Comité van A.R. Kies- vereenigingen; alle leden van den Raad van Be heer van de dr. A. Kuyperstichting; het bestuur van de Geref. Studenten vereen. S.S.R.; namens den Senaat van het Studentencorps van de Theol. School te Kampen de heeren A. Veldman en R. de Vries; de besturen van de Bonden van Jonge- lings- en Meisjesvereenigingen op Geref. grondslag en tenslotte alle organisaties, welke een afgevaar digde in het comité hebben. In de middaguren kwamen nog de Commissaris van de Koningin in de prov. Noord-Holland, mr. dr. A. Baron Roëll en Staatsraad mr. J. Limburg. Op de voorste rijen hadden plaats genomen Douair. Rammelman ElsevierKuyper, de 90-ja rige zuster van wijlen Dr. Kuyper, de kinderen van Dr. Kuyper: prof. dr. H. H. Kuyper, Dr. A. Kuyper Jr. en burgemeester G. Kuyper, de dames J. H. Kuyper en mej. C. M. E. Kuyper en verschil lende kleinkinderen. Al deze officieele personen werden bij de ingang van het Concertgebouw ontvangen door een com missie, bestaande uit de heeren F. L. v. d. Bom, dr. C Beekenkamp en jhr. nir A. F. de Savornin Lohman. De opening der samenkomst. Door de aanwezigheid van zoovele grooten en voortreffelijken, die zich niet spoedig door geest drift laten vervoeren, droeg de vergadering een bepaald deftig karakter, hetgeen met het doel der bijeenkomst, „om te doen gedenken", zeker niet in 6trijd Was. Toch kwam de groote vergadering uit de plooi, toen te kwart vóór elf dr H. Colijn met de sprekers en de leden van het herdenkingscomité de zaai binnentraden. Een warm applaus weer klonk en zweeg eerst, toen de leider der vergade ring, dr. Colijn, zich achter het spreekgestoelte plaatste. Wonderschoon waren de oogenblikken, toen de forsche, donkere zang van deze grootendeels uit mannen bestaande vergadering, begeleid door den organist Jac. Kort, op het sublieme orgel, weer klonk Psalm 6S 1G, het „Gij, Koninkrijken, zingt Gods lof", een der gewijde liederen, door Calvi nisten gaarne op de lippen genomen, leent zich bij uitstek voor een gedachtenisviering als deze. Na het lezen van Psalm 91 ging dr. Colijn voor in gebed. 't Eerste werk van den president was nu woorden van welkom te spreken tot de talrijke aanwezigen, in de eerste plaats tot de familie Kuyper. Twee kinderen van Dr. Kuyper, aldus dr. Colijn. zijn door den dood weggenomen. Voor .hen, die in leven mochten blijven, zal het een bijzondere ge waarwording zijn te bemerken, hoezeer de gedach tenis aan Dr. Kuyper is blijven voortleven. Inzonderheid richtte Spr. zich tot de zuster van dr. Kuyper, douairière Rammelman Elsevier, dia den 90-jarigen leeftijd overschreden en toch dit uur in volle gezondheid mag medeleven. U hebt, ging dr. Colijn voort, het leven en den arbeid van dr. Kuyper van 1867 af, toen U den leeftijd van 20 jaar hadt, met bewustheid mogen volgen. Welk een voorrecht moet het voor U zijn dezen dag nog te mogen beleven. Ik ben er van overtuigd, dat Uw diepste dank uitgaat tot Hem, in Wiens hand ons leven is. In de tweede plaats verwelkomde Spr. hier Dr. van Broekhuizen, den gezant van Zuid-Afrika, wiens tegenwoordigheid meer dan een beleefdheid is. In Uw land, zei Spr. wonen geestverwanten van hen, die hier nu bijeen zijn. Vervolgens begroette dr. Colijn dc leden der Regeering, den burgemeester van Amsterdam en andere Overheidspersonen. Eerbeid voor de Over heid betaamt ons, zei Spr., deze is ons met den paplepel ingegeven (hilariteit). Een bijzonder woord van welkom richtte Spr. tot de voorzitters van de beide Kamers en tot hen, die nog getuige zijn geweest van dr. Kuyper's arbeid op politiek gebied. Tot slot noemde de president onder de vele auto riteiten den vertegenwoordiger van de Leidsche Universiteit, door Kuyper bezocht en aan welke academie hij is gepromoveerd; alsmede den voor zitter en den secretaris van den Delftschen Senaat, van de Technische Hoogeschool, welke dr Kuyper het doctoraat honoris causa heeft vereerd. »Dr Kuyper als Nationale figuur« Herdenkingsrede van Dr H Colijn Daarna betrad de Minister-President Dr. H. Colijn, het spreekgestoelte voor het houden van zijn rede, die tot titel droeg: „Dr. Kuyper als nationale figuur", DEMAGOOG, scheurmaker, versplinteraar van de Nederlandsche volkseenheid, exclusief par tijman, partijdig regeerder! Zoo aldus ving Dr Colijn aan luidde het oor deel van een groot deel onzer landgenooten over Dr Kuyper in het laatste kwart der 19de en in de eerste decennia der 20ste eeuw. Inoien er nu en dan dan ook voor waardeering plaats was, dan gold die de universeele gaven van den man, die tegelijk wijsgeer, theoloog, groot-redenaar, staats man en journalist genoemd mocht worden. Die waardeering hield echter op zoodra het ging om de beoordeeling van den titanenarbeid door dezen volksleider verricht Eer was men geneigd hem, zoo mogelijk, buiten de natie te plaatsen, dan dat men hem als expo nent van nationale kracht zou beschouwen. In deze herdenkingssamenkomst aldus spr., wil len wij juist den nadruk er op leggen, dat zijn le venswerk voor ons nationale leven van bijzondere waarde is geweest en hij zelf daarom een nationale figuur van eminente beteekenis mag worden ge noemd. De herleving van den Calvinistischen volksgeest Is in zeer bijzondere mate vrucht van den arbeid van Dr Kuyper en daarin schuilt het geheim van zijn beteekenis als nationale figuur. Spr. schetste vervolgens hoe dc partijschappen in de lSde eeuw geleid hadden tot het verlies van onze nationale zelfstandigheid en men na de her wonnen volkseenheid door een ziekelijke be duchtheid voor herleving van feilen partijstrijd gedreven werd bij het optreden jegens de eerste ritselingen van een herlevend Calvinisme. Dat was het geval toen het ging om de houding tegenover de Afgescheidenen; maai' het was ook nog zoo 30 40 jaar daarna, toen Groen zijn politieken strijd te voeren had. Groens vrees voor de verzwakking der nationale eenheid deed hem pleiten voor de naar gezindhe den gesplitste Overheidsschool. Niet schei ding ui t, maar zuivering van de Hervormde kerk was zijn doel. Op de schouders van Groep staat Kuyper. Groen heeft den akker beploegd en beëgd. Daar om kan men over Groen niet zwijgen als men over Kuyper spreken wil. Het doel was bij beiden hetzelfde. Hoe wordt de invloed van het Christelijk volksdeel weer tot gelding gebracht? Hoe wordt de geeste lijke kracht van het Gereformeerde volksdeel be vorderd? Hoe wordt, indien het Nederlandsch Cal vinisme eenmaal weer tot hernieuwd leven ge wekt is, die nieuwe nationale kracht in ons volks leven weer tot gelding gebracht? Hoe wordt het tekort aan burgerlijke vrijheid voor een groot deel van het gewone volk opgeheven? Ziedaar vier vragen, waarvoor Groen zijn leven lang geplaatst was geweest en waarop hy tot 1871 het antwoord had trachten te geven door saam werking met hen, die als het ware instinctmatig steeds geijverd hadden voor het ongerept behoud ecner volkseenheid en die even instinctmatig af- keerig waren van een scheiding van het toch wel wezenlijk onvereenigbare; die zulk een scheiding zelfs als diabolisch hadden uitgekreten. In de methode was er verschil van optreden bij Groen en Kuyper. Men is achteraf licht geneigd aan deze dingen van tweede orde gelijke beteekenis toe te kennen als aan de meer gewichtige zaken van de eerste orde. Zoo heeft Kuypers latere saamwerking met Rome wel getoond, dat het samengaan met anderen met een bepaald doel door de stringente formu leering van vroeger tijd niet werd uitgesloten. En zoo kunnen er zich zeer wel omstandigheden voor doen, die een andere methode van optreden dan door Kuyper voorgestaan zouden rechtvaardigen. Splitsing in het leven van een volk kan ook zóó ver gaan, dat de nood van den tijd er weer om roept aan de volkseenheid zeer bijzondere aan dacht te schenken. Vooral wanneer men leeft in een periode, waarin die eenheid met zooveel warmte en geestdrift wordt bepleit in de richting van den totalitairen Staat, kan er aanleiding be staan om geen brandstof te leveren voor de kachel waarop deze spijs te vuur staat. Bij de beantwoording van de eerste vraag behoefde „Kuyper .over het antwoord niet te aarzelen. Voor hem stond het vast, dat de bewustwording van hare roeping ten aanzien van ons volksleven slechts behoefde bevorderd te worden om het be geerde doel te bereiken. Daarvoor was allereerst noodig een directe band tusschen hen die de ge formuleerde beginselen lief hadden, was onver mijdelijk een afzonderlijke organisatie van de directe geestverwanten, was noodig ook een ge regelde en principieele voorlichting. Die voorlichting werd verschaft door Heraut en Standaard en dat op een wijze, die tot nu toe niet geëvenaard kon worden. Wie let op onze groote dagbladen, op den kring dien ze bestrijken, op de hulpmiddelen waarover ze beschikken en dan zich realiseert, dat het aantal abonné's op Standaard en Heraut gedurende Kuypers tijd de 5000 niet overschreed, die vraagt zich niet zonder verwondering af, hoe het mogelijk is ge weest, dat met zoo geringe hulpmiddelen zooveel bereikt is kunnen worden. Ook bereikt is, dat thans, wat de circulatie betreft, de Standaard gerekend mag worden tot de groote bladen en naast dit orgaan een ander groot dagblad onzen kring bestrijkt, terwijl daarnevens een niet te ver onachtzamen provinciale pers aan deze voorlich ting medewerkt. De verklaring voor Kuypers succes ligt niet al leen in zijn talent. De oorzaak ligt ook hierin, at Kuyper dichter bij het eenvoudige Gereformeerde volk stond dan met Gro en het geval is geweest. Groens liefde voor het Calvinisme was vooral voortgekomen uit zijn historische waardeering er van; uit de waardeering van de groote beteekenis, die het voor ons volksleven had gehad, uit de er- ln het Concertgebouwt waar de officieele Kuyper-herdenking plaats had Dr. Colijn houdt zijn groote rede over Dr. Kuyper als nationale figuur, kenning van de krachtbron waaruit wij In de XVIe en XVIIe eeuw hadden geput. Ook Kuyper mangelt het allerminst aan waardeering voor deze zijde van het Calvinisme. Het Calvinisme werd echter voor hem een zaak van beleven, het ging uit boven de waardeering van een begrip. Daardoor ook werd Kuypers taal, hoe verzorgd ook naar den vorm, tevens zuivere volks taal. Hij gaf vorm aan de gedachten van het eenvoudige volk; als zij Kuyper lazen was het alsof zij zichzelf hoorden. En daardoor nu werd die mystieke band gelegd, die aan Kuyper het zedelijk gezag verschafte om een band in het le ven te roepen tusschen gelijkgezinde belijders, om te komen tot een organisatie van directe geest verwanten, een organisatie waarover met Groen bij herhaling overleg was gepleegd, doch die eerst in 1878 tot stand kwam. Daarmee was de poort ontsloten van den weg, die leiden moest tot 't weer tot gelding brengen van de Christelijke levensbeginselen in Staat en Maatschappij. Het volgend jaar zal het 60 jaar geleden zijn, dat de organisatie der A.R. partij haar beslag kreeg. Dat werk is Kuypers werk ge weest; hij was de meester, die 't werktuig ver vaardigde, waarmee ook wij te arbeiden hebben. Met diepe dankbaarheid valt te getuigen: wij zijn gewassen in dit land en onze invloed op den gang van 's Lands zaken is in 1937 heel wat belang rijker dan in 1877 toen de eerste helft van dien eeuwkring werd afgesloten en de tweede helft een aanvang nam. Doch meer was noodig, dan organisatie. Wilde de historische volkskracht tot herleving worden gebracht, wilde men de inwerking daarvan op ons geheele volksleven bevorderen, dan moest de Christelijke geest ook de gelegenheid ontvangen zich wetenschappelijk te bezinnen op de groote levensvragen. Die gelegenheid bestond aan de Rijksuniversiteit vóór het openbaar optreden van Dr Kuyper nagenoeg niet. De idee van de Staatsschool had ook bij het Hooger Onderwijs tot een exclusivisme geleid, dat aan den invloed der Christelijke levensbeginselen den weg versperde. Daarom moest ook het academisch onderwijs wor den vrijgemaakt van de knellende Staatsmacht en moest derhalve Universiteitsstichting ter hand worden genomen. Deze gedachte van Kuyper is in zijn levenswerk ongetwijfeld de stoutste geweest. Zoo dan het allerhoogste niet of nog niet is be reikt, wel mag worden getuigd, dat de geestelijke en intellectueele kracht van het Gereformeerde volksdeel door de Vrije Universiteit in bijzondere mate versterkt is. Was Groen een veldheer zonder leger, had Kuyper een leger zonder ge schoolde officieren, wij Anti-Revolutionairen van 1937 hebben ook dit laatste. En dat danken we aan Kuypers scheppende daad van 1880. Wat hij voor het nationale leven beoogde was niet onduidelijk gezegd. De krachten, die in onze gouden Eeuw vruchten voortbrachten, kunnen, met inachtneming van gewijzigde omstandigheden, ook nu nog den hartslag van het nationale leven krachtiger doen kloppen, zoo oordeelde Kuyper; zoo zeggen wij het hem na. In den oorsprong zijn we een nationale partij om- .dat wij ons laven uit dezelfde bron als de vaderen. Hun kracht toch is ook de onze. Nationaal zijn we ook als we er op aandringen reeds op de lagere school ernst te maken met onze volkshistorie. Nationaal denken en voelen we als het gaat om behartiging van 's Lands weermacht. Dat is ge toond door de ministeries,- die door A. R. werden geleid. In dit alles schuilt geoorloofde werfkracht voor het beginsel zelf. Kuyper heeft het gezien, wij moeten het zoo b 1 ij ven zien, dat een partij-groe peering temidden van ons volk alleen dan waar deering verwerven en op den duur slechts behou den kan, wanneer zij haar nationale taak onder alle omstandigheden blijft voorop stellen, wanneer zij hare roeping niet Verwaarloost uit vrees voor impopulariteit. Of het nu gaat om een spoorwegstaking als in 1903, om het weerstaan van een bedreiging als in de Novembermaand 1918, om het sluitend maken van een budget als in 1923 en 1924, om bestrijding van de crisis als in de laatste jaren, om het afwijzen van onvervulbare verlangens als in de jaren 19371941 in menigte geuit zullen worden, steeds mag alleen het nationale belang, het belang van het volk als ge heel gelden. Partijbelang in den engeren zin van het woord mag nooit meetellen. Of eigenlijk moet ik het zoo zeggen: naarmate een politieke partij meer en krachtiger met 't nationale belang in den hoogsten zin van het woord rekent, naar dezelfde mate zal de natie op den duur meer waardeering toonen voor de partij die zich door deze beginselen laat leiden. Daarom leidt de weg tot het tot gelding brengen van de hernieuwde levenskracht van het Neder landsche Calvinisme ten bate van het vaderland niet via de vervulling van allerlei nesterij aan eert politieke rommelwinkel ontleend, maar langs het op breede wijze dienen van het vaderland in zijn grootste, hoogste en diepste nationale belangen. Zoo heeft Kuyper het ook altijd gezien. De man, die sprak van een „Christendom van groote keur", was niet tevens de man van kleinzielige geniepig heden, door partijzucht gedreven, gelijk vele zijner tegenstanders 't niet ongaarne deden en soms nog doen voorkomen. Men beroept zich dan vooral op de jaren 19011905 toen Kuyper de leiding had van het Kabinet dat zijn naam draagt. Het merk waardige feit doet zich voor, dat Kuyper zelf in zijn lange loopbaan nooit sterker dan toen zich bewust is geweest van zijn nationale roeping. Voor het wetgevend beleid zeker, want als regent heeft hij den grondslag gelegd voor de waardeering in den boezem des volks van de ge schiktheid van Antirevolutionairen om deel te nemen aan de regeering des lands. Minder gelukkig is, van algemeen nationaal standpunt gezien, zijn optreden geweest in den strijd over de voorstellen-Tak tot uitbreiding van het kiesrecht, wijl leidend tot een breuk in de, ondanks alle moeilijkheden op kerkelijk terrein, tot dan gehandhaafde eenheid. Al kan men stellen, dat de breuk tusschen de geestelijke nakomelingschap van het Réveil en de meer starre Calvinisten waarschijnlijk op den duur toch gekomen zou zijn, zeker is dit niet en in elk geval was het niet wenschelijk zulk een breuk te forceeren, omdat men gelijk de uitkomst heeft getoond door het uiteen gaan voedsel gaf aan latente tegenstellingen op ander gebied. Na de scheiding van 1894 hebben kerke lijke opvattingen, meer dan goed en noodig is, invloed geoefend op de staatkundige groe peeringen. Overziet men echter het geheel van de gevoerde actie vanaf 1878, dan mag, ondanks een enkele struikeling, toch worden getuigd, dat men er ooor volhardend beleid in geslaagd is de door het her leefde Calvinisme nieuw gewekte krachten dienst baar te maken aan de waarachtige belangen van land en volk. Niet het minst blijkt dit als we de vierde vraag in bespreking brengen, hoe nl. het tekort aan burgerlijke vrijheid voor een groot deel van ons volk, in den loop der jaren, mede door de actie j van Dr Kuyper voor goed is opgeheven. In de eerste helft der 19de eeuw hebben wij in Neder land gezucht onder de verheerlijking van de Staats macht. Wanneer Kuyper dan ook pleit voor de volledige vrijheid der Kerk, wanneer hij met Lohman, Schaepman en anderen den strijd voert voor de vrijheid van de school, dan handhaaft hij daar in de traditiën van den besten Calvinistischen tijd. Te merkwaardiger is deze periode van strijd om dat men tegelijkertijd tegenover diezelfde Overheid die men om meerdere vrijheid vroeg, die zich op menig punt aan gezagsaanmatiging schuldig maakte en die de rechtmatige volksvrijheden be knotte, ook het pleidooi had te voeren voor een krachtige handhaving van het gezag aan de Overheid van Godswege toegekend. Wel een bewijs hoe de beginselen der Fransche revolutie alle verhoudingen hebben omgekeerd en hoe noodzakelijk het is voor een gezond volks leven, voor onze burgerlijke vrijheden, dat de Antirevolutionaire beginselen een sterk tegenwicht i leveren. Als men dit alles nu overziet, als men 1837 of wil j men 1887 vergelijkt met het jaar 1937, als men het oog niet moedwillig sluit voor de groote verande ringen die, niet het minst door Kuypers arbeid, in ons volksleven zijn ingetreden, kan er dan ook maar een oogenblik twijfel bestaan over ons recht om van Kuyper te gewagen als van een nationale figuur? Een nationale persoonlijkheid niet on danks, maar krachtens het feit dat hij de leider eener partij was, die begeert te leven uit de krachten die eens onze natie hebben groot ge maakt. Wij eeren een Co en, een De Ruyter en zooveel andere rasechte Calvinisten die ons vaderland hielpen groot maken. Zou men dan niet als nationale figuur mogen eeren hem, die in i het Nederland der 19e eeuw geworsteld heeft om herwinning der geestelijke krachten, die eens tot j zoo kloeke daden in staat stelden? We weten het wel: het Calvinisme is niet de eenige factor van staatsvormende kracht in ons land geweest. Ook I geheel andere invloeden hebben bijgedragen tot de vorming van ons volkskarakter en van ons nationale leven. Maar niemand ontkent, dat aan het Calvinisme een overwegende beteekenis moet f worden toegekend. Partijman, zeker! Maar daardoor verwekker van krachten, die eens de roem van ons volk waren, j (Zie vervolg op blz. H)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 16