Het eerste contact tusschen Groen en Kuyper
De Jonge Kuyper
*227"^
en Uitgever
KUYPER-NUMMER van 3e Vijf SafnënwerEenHë CKnstelijEe DagBIa3ëB
29 OCTOBER 1937 BLZ. 25
(1864-1876)
Prof. Dr C. Gerrelson
IN de eerste dagen van October 1864 loopt op de
studeerkamer van de oude pastorie te Beesd de
jonge dominee in gedachten op en neer. Hij zit in
de knel.
De zaak is deze. De jonge dominee, een kweekeling
van Leiden, is, na een schitterende promotie, naar
zijn eerste gemeente gegaan met het vaste voor
nemen dm er veel te werken. Niet alleen in zijn
gemeente, maar ook, misschien wel vooral, op het
wetenschappelijk gebied, waarop hij, met zijn
proefschrift over Lasco, zoo gelukkig heeft gede
buteerd: dat der vroege Vaderlandsche Kerkge
schiedenis. Maar hij doet al spoedig de ervaring op,
die velen voor en na hem hebben opgedaan: n.l.
dat het studeeren op een afgelegen dorp niet mee
valt. Tijd te over; maar de hulpmiddelen! Boeken
ramen zijn van de
gaat nog, maar handschriften! En wat is een his
toricus zonder handschriften? Ook Kuyper heeft
er een noodig, zonder welk hij onmogelijk voort
kan. Hij weet waar het zit, in het Koninklijke
Geheime Archief te Koningsbergen, de stad van
Kant, heel in Oost Pruisen. Maar hoe dit in een
Betuwsche pastorie te krijgen?
De jonge dominee was geen onvindingrijk man,
tmaar hoeveel maal hij, al peinzende, zijn vingers
ook door zijn ravenzwarte krullebol had gestreken,
In dit geval zag hij toch geen gat.
TenzijJa, als die zou willen helpen
Maar hij kende hem nietEnfin, vragen staat
Wij.
En zoo besloot de jonge-dominee, na veel aarzelen,
fhet „eenig redmiddel" dat hem restte, aan te
grijpen en ging er een episteltje met een bede om
bijstand in zee aan Zijner Majesteits Huisarchi
varis, den Hoogedelgeboren Heer Mr. G. Groen
van Prinsterer, op den Vijverberg te 's-Gravenhage.
Dat episteltje was het eerste in een lange, in be
langrijkheid voor onze kerk- en staats-geschiedenis
snel toenemende reeks van tusschen beide mannen
gewisselde brieven, die thans, ten getale van 500,
door Prof. Dr. A. Goslinga bewerkt en met uitvoe
rige verklarende aanteekeningen en bijlagen
voorzien, in een kloek boekdeel bij den uitgever
Kok te Kampen dezer dagen het licht zullen zien.
Het door Kuyper, want zoo heette Groens corres
pondent, aangegrepen redmiddel had probaat ge-
werkt, en twee jaren later kon er uit de Betuwsche
pastorie een pakketje worden afgezonden naar den
Vijverberg met de voorrede van het door Groens
.tusschenkomst mogelijk gemaakte werk: Johan-
nis a Lasco: Opera tarn edita quam
Ine dit a. Het pakketje bereikte Groen midden in
fcie staatkundige crisis, die een keerpunt zou wor
den in da Vaderlandsche Geschiedenis, in de poli?»
i
tieke loopbaan van Groen ook; maar het staat
kundig terrein was den, in het verleden verdiepten
jongen kerkhistoricus nog geheel vreemd. En zoo
bleef de aangevangen briefwisseling steken.
Het toepad tot het staatkundig gebied zou voor
Kuyper loopen over het terrein van den kerkelijken
strijd, waartoe hij, zoowel door zijn ambt als door
zijn studie beter toegerust was.
In die studiejaren te Beesd had de jonge geleerde
ook een diepe geestelijke ontwikkeling doorge
maakt: hij had, door zijn studie heen, aanraking
gekregen met het Geloof der Gepieente. „Modern",
bekende hij 5 April 1867 aan zijn Haagschen
vriend, „modern, neen, dat ben ik nooit ge
weest, maar wel was helaas! het moderne on
derwijs, dat ik in Leiden gebruiken moest, oorzaak
dat ik een viertal jaren al dieper wegzonk in \ol-
strekte neologie. Een schijnbaar toevallige om
standigheid, het schrijven van een prijsvraag over
Lasco, was de eerste band, dien mijn trouwe Vader
mij weer aanbond om mij uit dien afgrond weer
op te trekken. Dat werk vervreemdde mij van
mijn commilitones en bracht me in beter
gezelschap dan Leidens Academie aanbood, in ge
zelschap van óe groote en ernstige geesten van een
Calvijn en a Lasco. Een hersenziekte, door over
spannen studie veroorzaakt, voltooide mijn isole
ment van den Leidschen geest
„Van dat oogenblik af w a s ik orthodox van le-
vensgrond, zonder het zelf te weten". En nu begon
een langzame gestadige ontwikkeling, die hem
„stuk voor stuk de heilige Waarheden van ons
Evangelie als levensbrood der ziel" deed aanne
men, het eindelijk aan zijn „bewustzijn ontdekte,
dat ik orthodox was." Die ontwikkeling bereikte
haar eindpunt, toen hij het geloof, dat in zijn hart
begon te leven, levend vond in het hart zijner
gemeente.
De Hervormde Kerk was in die dagen een echfp.
dominees-kerk; een kerk die door, zijn leeraren
werd overheerd. „Wij worden", zooals Kuyper het
een paar jaar later, reeds te Utrecht, kernachtig
uitdrukte, „verdrukt door de dominees", die daar
door voor zich zelf leervrijheid, d.i. „clericalistische
losbandigheid" verwerven.
Een hard, maar, historisch bezien, allerminst on
gerechtvaardigd oordeel. Die „clericalistische los
bandigheid" werd, zooals bekend is, mogelijk ge
maakt door de kerkgenootschappelijke organisatie,
die, als consolidatie van de reeds in dé 17e en 18e
eeuw alom in de kerk ingeslopen regen tenover-
heersching, in 1816 aan de Kerk was opgelegd.
Dat dwangbuis was in 1852 door een ander, \an
weinig verschillende makelij vervangen; maar het
Reglement van 1852 bevatte één bepaling, die het
mogelijk maakte, om een bres te slaan in de ker
kelijke oligarchie: n.l. art. 23, dat bepaalde, flat
„het regt tot benoeming van ouderlingen en dia
kenen, en tot beroeping van predikanten", bij de
gemeente berustte, die het öf zelf óf door gemach
tigden kon doen uitoefenen. Het had lang geduurd,
eer dat art. werd uitgevoerd, maar 1 Maart 1867
was dan toch het betrokken Reglement in werking
getreden, dat aan de gemeente vrijliet om de ver
kiezing van predikanten, ouderlingen en diakenen
zelf in handen te nemen.
Kuyper, zich nu „man der gemeente" voelende
doorzag aanstonds de geweldige mogelijkheden, die
in deze bevoegdheid voor de vrijmaking der Kerk
besloten lagen en richtte zich tot de gemeente met
een merkwaardig vlugschrift, waarin hij op krach
tige wijze aanried om van dit recht gebruik te
maken.
Dit vlugschrift, door Chantepie als „het merk
waardigste" geprezen, wat over „la question rü-
lante" geschreven was, bracht den tot dan onbe
kenden predikant, opeens in de voorste rijen van
de strijders voor KeI"kherstel. Groen knoopte zelf,
met een lofprijzend schrijven de briefwisseling
weer aan, die nu tot Groens dood onafgebroken
zou voortduren.
Die briefwisseling, het dagverhaal van een altoos
spannenden, vaak dramatisclien strijd tegen een
overmacht, door een Gideonsbende gevoerd met
geen ander wapentuig, dan een diep geloof en een
onverzettelijk pliohtsbewustzijh, vormt een uiterst
merkwaardig document humain, dat voorbe
stemd is een der belangrijkste bronnen te worden
voor de geschiedenis van Kerk en Staat. Het is een
uitstekende gedachte geweest van de Dr. A. Kuy-
perstichting, van dit werk een volksuitgave te
maken; het behoort inderdaad, naast de briefwis
seling van Groen met YVorirtser en met Da Costa
thuis op de boekenplank van ieder, die op een
juist begrip van de heroïsche jaren zijner richting
prijs stelt. Het is, in dit kort bestek, onmogelijk,
een overzicht te geven van den rijkdom die ons
hier wordt geboden. Slechts één aanhaling uit het
voorjaar van 1876, wanneer, na de schitterende
overwinning van 1875, door Kuypers inzinking
plotseling weer alles verloren schijnt. Een briefje
dat Groen, 8 Maart 1876 aan den te Nice machte
loos nederliggende Kuyper doet toekomen, en dat
den edelen toon van beider verkeer treffend ka
rakteriseert:
„Gistermorgen is uw trouwe vriend Heemstra
bij mij geweest en heeft mij veel van u en uwe
lieve vrouw verhaald. Er is, dunkt mij, allezins
reden van dank dat gij voor eenigen tijd buiten
een toestand die dagelijks moeijelijker werd gerukt
zijt. In velerlei omstandigheden heh ik ook dik
wijls ondervonden dat alleen het zien op het
voor ons volbragte werk rust geeft. Niet
het klagen over onze lotsbedeeling. maar het:
„Vernedert u onder de krachtige hand des Hee-
opdat Hij u verhooge te zijner tijd." Ik ben
zelf diep getroffen door uw leed en daarbij door
zooveel hartaangrijpenden rouw over geliefde
vrienden in jeugdigen en vergevor den
den leeftijd. Nu ook weder van mijn veeljari
gen strijdgenoot Mackay. Ik heb thans overmaat
van arbeid, door het rangschikken en gedeeltelijk
vernietigen van mijne correspondentiën, een werk
dat veel te lang reeds onafgedaan bleef. I k k a n
mij niet meer bezig houd'en met de po
lemiek van den dagDe tederhartige
zorg uwer lieve vrouw, de verzekering dat ook
voor uwe kinderen met hartelijke liefde gezorgd
wordt, zal u en haar tot opbeuring zijn en voorts
de eenige genoegzame troost in leven en in ster
ven, die alleen tegen elke vuurproef, voor dag-
looner en wijsgeer, bestand is! Van harte uw
vriend en broeder, Groen van Prinsterer".
Het zou Groens afscheidswoord zijn.
Een gebouw, een leecaar. een bijbel en een ge
meente maken nog geen kerk en geen prediking.
Een kerk en een prediking wordt dat alles eerst
als God er b ij komt.
Een gedeelte van
de werken van
Dr A. Kuyper, die
bij de firma J. H.
Kok te Kampen
het licht zagen.
Dr Kuyper en de Krant
DE tegenwoordige dagbladschrijvers aan de
Christelijke pers missen bijna zonder uitzon
dering een journalistieke opleiding; zijn nolens
volens bijkans allen self made journalisten.
Doch eeren zij niet allen als hun grooten leer
meester Dr. Kuyper, die ons voorging, inspireerde,
hulp bood; hetzij tijdens zijn leven door woorden
van bemoediging of critiek; hetzij hij na zijn dood
nog geaurig tot ons spreekt door wat hij heeft
geschreven?
Zijn stijl: niemand onzer kan als woordkunste
naar ook maar in zijn schaduw staan; maar wij
allen volgen hem, zij het op verren afstand, op
eenigerlei wijze na.
Heeft iemand zoo treffend, zoo roerend bijna, als
hij, de groote beteekenis der Christelijke dagblad
pers in het licht gesteld?
Daarom mag in dit gedenknummer het woord van
oprechte hulde aan zijn nagedachtenis niet ont
breken; dharom herinnere zijn beeltenis ons aan
het lichtende voorbeelci, dat hij voor ons geweest
is en blijven zal.
Daarom staren wij hem nog immer na, gelijk
Elisa dat Elia deed, met de bede, of God eenige
deelen van zijn geest op ons wil doen nederdalen.
Dan zullen wij onzen arbeid in steeds grooter
trouw en met groeiende toewijding verrichten.
De persoonlijke herinneringen, wel
ke vélen van ons aan Dr Kuyper
hebben, zijn vele en velerlei. Als we
Dr Kuyper omtrent een of andere
zaak advies vroegen, dan waren we
bij voorbaat verzekerd reeds oen
volgenden dag zijn antwoord te
ontvangen.
Hiernaast vindt men de facsimili
van een correspondentie-kaart, door
schrijver dezes ontvangen in ant
woord op een persoonlijk schrijven,
welke houding aangenomen moest
worden tegenover een „neutrale
kiesvereen. „Gemeentebelangen".
Ten gerieve van onze lezers, di(f
mogelijk anders wat lang moeten
turen op het moeilijke handschrift,
schrijven we den inhoud even over:
tuten van de neutrale Vereeniging ken. Voor
algemeene politieke verkiezingen zou dit niet
hoeven, maar voor Gemeenteraadsverkiezingen
heb ik zelf meermalen zeker compromis aange
raden. Ik zou dus om een oordeel te vellen beter
op de hoogte moeten zijn, al geloof ik, de zaak
oppervlakkig beschouwd, dat het meedoen aan
die neutrale vereeniging voor ons niet kan.
Vale t.t, K.
Het is waarlijk geen wonder, dat slechts enkele
zetters in staat waren om de copie van Dr. Kuy
per te. behandelen, en dat particuliere correspou-
aentie vaak onder de oogen van heel wat schrift
kundigen kwam om uit te maken, wat de inhoud
Het handschrift van Dr. Kuyper verdwijnt. Het
wordt dopr velen" in den,"lande, die hem liefhad
den als een kind zijn Vader, nog zorgvuldig en vol
piëteit bewaard; maar het is vergankelijk, gelijk
alles op aeze wereld;
Doch zijn werken blijven.
Zijn geest blijft leven. En zijn voorbeeld lokt ons
c'eeds om ook en daar niet in de laatste plaats,
ln de Christelijke dagbladpers Gode en ons volk
te dienen.
Oti. 'hja-*+J-i-£e. - -
t
1oCl, ln* 1» o-*J* e
y Lcrx,j^
(tj^/t lut? w* A* kc* - ft.» Fit. tlcfi*.
\ftru «x iiW °i
[rui*
Ut G% Groen van prinsterer
(Honig uit den Rotssteen II)
't Was de avond van 20 September 1937.
Ik zat thuis rustig te werken op mijn kamer.
De Bilt had 's morgens aan alle wachtposten
geseind: weest op uw hoede. En 't was uit
gekomen ook. Een najaars-stormwind gierde
langs mijn ramen. En een felle regen kletter
de er tegen aan.
Mijn gedachten dwaalden af. 'k 1-Iad mede
lijden met onze soldaten, die met zulk weer
nu in ons polderland manoeuvres moesten
maken en 'k begon deernis te gevoelen met
óe duizenden en duizenden, Gie den volgen-
den dag zouden optrekken naar Den Haag.
om daar Prinsjesdag te gaan vieren
Jtrrrttt, ratelde de telefoon.
„Hallo, ja, Kok te Kampen".
„Hallo, hallo, Diemer te Rotterdam".
Ja wat is er?"
"zeg, Kok, luister eens. 't Ben van plan voor
de Kuyper-hcrdenking een extra gedachtenis
nummer van „D e Rotterdammer te
geven. En nu moest jij daarvoor eens een
artikel schrijven over enkele persoon
lijke herinneringen aan Dr. Kuyper,
als Autejir tegenover zijn Uitgever en over
de groote beteekenis van Dr. Kuyper als
Schrijver. Er zullen ongetwijfeld wel enkele
dingen zijn die de moeite van het lezen
waard zijn. en diep nu eens uit je geheugen
enkele aardige belevenissen op".
„Ja, ja, dat gaat maar zoo niet, amice. Maar
*k zal er eens ernstig over denken hoor en
Overwegen of ik het doen kan..-^,"
door
J. H. Kok
Dat telefoongesprek is, na eenige correspon
dentie, de geboorte-oorzaak van dit artiKcl
geworden.
De eerste maal dat ik Dr. Kuyper persoonlijk
mocht ontmoeten dateert van het jaar 1901.
In de Heraut was in dien tijd een artikelen
reeks geplaatst over Intellectualisme, Mys
ticisme en Practicisme.
On zekeren dag gaf Prof. Bavinck, dien ik in
dien tijd geregeld sprak, mij den wenk: „Je
moet Prof. Kuyper eens vragen om die arti
kelen als boek te mogen uitgeven. Ze zijn
het dubbel waard, en ik denk wel dat hij het
doen zal".
'k Ben er nooit achter gekomen op welken
grond Prof. Bavinck deze laatste verzekering
had kunnen geven, maar in elk geval: ik
trok de stoute schoenen aan en deed Dr.
Kuyper schriftelijk het verzoek.
Bijna omgaand ontving ik per briefkaart ant
woord. Geen woord te veel. Geen woora te
weinig. Zooiets van: „Verwacht u Donderdag
12 uur, Keizersgracht 164".
Tusschen twee haakjes: in latere jaren leer
de ik beter verstaan dat, wanneer men Dr
Kuyper schreef, daarop bijna immer onmid
dellijk het antwoord kwam. Als er niet héél
spoedig weid geantwoordkwam er een
voudig ook geen antwoord. Een man als Dr.
Kuyper, die zoo ongelooflijk veel werk kon
verzetten, meer dan men van één mensch
mogelijk zou achten, werkte el k en d a g
ook zijn correspondentie blijkbaar éf. En hij
liet nooit zijn correspondentie op zijn bureau
zich opstapelen, om er nu en dan wat „van
af te doen", zooals sommige groote mannen
de gewoonte hebben. Ook dit deel van zijn
arbeid had Dr, Kuyper zóó stipt geregeld,
dat het liep als het best en nauwkeurigst
vervaardigde horloge.
Dat ik precies op tijd in Amsterdam pre
sent was, spreekt van zelf. 't Gebouw van
de V.U. kende ik wel. Dat was op nr. 162, en
'k moest er dus vlak naast zijn. 'k Belde aan,
werd óoor een gedienstige in 't spreek-ka-
mertje gelaten en moest daar even wachten.
Om eerlijk te zijn: 'k mag niet ontveinzen,
dat mijn hartslag wel wat vlugger ging dan
normaal. Maar was dat te verwonderen?
Plotseling, zoodat ik er bijna van schrok,
werd de deur opengetrokken en een jonge
dame stond op den drempel. Een in mijn oog
van jong uitgever indrukwekkende en sterk
imponeerende verschijning, 't Wa^ Mej. Hen-
riette Kuyper, die toen reeds dikwijls de huip
van haar vader was.
Ze zei de eerst niets. Keek mij maar strak
aan met scherp gefronste, diep-donkere
oogen. Liet haar blik gaan van mijn hoofd
tot de voeten, en 'toen weer van de voeten
naar mijn hoofd, alsof ze mij goed wilde
monsteren en taxeeren, en vroeg toen met
haar welluidende stem: „is u meneer Kok?"
„Om U te dienen, dame", was mijn antwoord.
„Mijn vader wacht u, volgt u mij maar".
(In latere jaren, toen we elkander beter
handen leeren kennen, hebben we nog wel
eens over deze eerste ontmoeting gesproken,
enook gelachen!)
'k Had slechts enkele stappen te doen, en
toen stond ik in een kamer, als overgeplaatst
uit de Gouden Eeuw naar onze prozaïsche
twintigste eeuw.
Een kleine kamer, geheel betimmerd met
prachtig, dof-getint en rustig glanzend eiken
hout, met groote schouw en balken-zoldering.
De kamer, later door Mej. Henriette Kuyper
aangeduid als de Schaepman-kamer, omdat
in die kamer in de dagen van de Coalitie
gebeurtenissen, zoo vele hoogst belangrijke
conferenties tusschen Dr Kuyper en Dr
Schaepman hebben plaats gevonden.
'k Zal nooit het oogenblik vergeten toen ik
aaar voor 't eerst van mijn leven, van aan
gezicht tot aangezicht, stond tegenover den
man, wiens naam op aller lippen was en -lie
zulk een machtige figuur was in ons land.
Al dadelijk stelde hij mij, met mijn bonzend
hart, op mijn gemak door zijn vriendelijk
heid en de wonderlijk warme intonatie .van
zijn stem. Kort en zakelijk werd de zaak be
sproken, waarvoor ik kwam; ik ontving de
opdracht van de uitgave en 't duurde maar
korten tijd, of met een handdruk kreeg ik
mijn congé en stond ik weer op de Keizers
gracht.
Ik had het gevoel alsof ik „op proef" ge
weest was. 'k Had kennis gemaakt met een
groot man die mij, zij het ook met alle
vriendelijkheid, duidelijk had doen verstafan,
hoezeer hij de waarde en de beteekenis van
c.en t ij d kende, en hoe hij met oogcublik-
ken wist te woekeren.
Maar ik voelde mij opgewekt en 'k liep met
lichte voeten over de Keizersgracht Blijde
en verheugd, dg.t ik de eer had ook „een boek
van Dr. Kuyper te mogen uifgeven".
En spoedig daarna volgde de verschijning
van: „Drie kleine vossen".
Natuurlijk kon ik toen niet vermoeden, dat
er nog eens een tijd zou komen, dat ik de
„vaste uitgever" van Dr. Kuyper zou woracn.
Dat was in het jaar 1907. Dr. Kuyper was
inmiddels Minister geworden en naar de
Residentiestad verhuisd.
De Uitgeversfirma Höveker en Wormscr, bij
welke firma in den loop der jaren, met be
trekkelijk weinig uitzonderingen, ongeveer
alle geschriften van Dr. Kuyper waren ver
schenen, liquideerde. Alle uitgaven van dat
groote Fonds zouden stuk voor stuk in vei
ling gebracht worden.
In die dagen ontving ik een uitnoodiging van
Dr. Kuyper „eens met hem te komen praten",
waaraan ik natuurlijk direct gevolg gaf.
Dr. Kuyper deelde mij mede aat hij. nu de
firma Höveker en Wormser ophield te be
staan, een vasten uitgever zocht. Hij had een
onderzoek naar mij ingesteld en was ber-ud
mij de voorkeur te geven en een contract met
mij af te sluiten, waarmede ik mij zou vei
binden om alles wat Dr. Kuyper wenschte
uit te geven ter perse te leggen od na-lor
overeen te komen voorwaarden. En hij ver
zocht mij dringend, dat ik alles zou doen
wat mij slechts mogelijk was om te zorgen
dat alle geschriften en boeken van hem! tot
dusver uitgegeven ooor de firma Höveker en
Wormser en welke uitgaven allen in veiling
zouden komen, door mij gezamenlijk zouden
worden aangekocht, zoodat alles in óén hand
bleef.
Natuurlijk was ik door dit aanbod zier ver
eerd. Er opende zich een perspectief van be
teekenis! Maar anderzijds gevoelde ik toch
ook wel ter dege dat er voor mij als jong
uitgever, véél op het spel stond.
Ik kende Dr. Kuyper toen nog niet zooals ik
hem later heb leeren kennen. Maar ik had
wel allerlei geruchten vernomen, cat Dr. K.
buitengewoon veeleischend was, en dat hij
zóóveel van zijn uitgevers vergde, dat deze
feitelijk het schip niet zeilklaar konden hou
den!
Met het oog op de belangrijkheid van zijn
voorstel en de consequenties welke er aan
verbonden waren, verzocht ik eenige dagen
bedenktijd, waarin ik mij inmiddels ook op
de hoogte zou kunnen stellen van de maatre
gelen welke er genomen moesten worden om
aan het verlangen van Dr. K. te kunnen
voldoen.
'k Heb toen, eerlijk gezegd, enkele moeilijke
dagen gehad. Maar het eind was, dat ik voor
mij zelf tot volkomen zekerheid kwam en
Dr. Kuyper om een onderhoud verzocht,
waarin ik mij gaarne bereid verklaarde het
contract af te sluiten.
Wij hebben toen alles uitvoerig besproken
en Dr. Kuyper beloofde mij door zijn advo
caat alle gegevens te doen verstrekken,
welke ik voor den aankoop van zijn boeken
in de veiling meende noodig te hebben.
Laat ik hierop hu onmiddellijk mogen laten
volgen, da) de geruchten, welke er liepen
over de veéleischendheid van Dr. Kuyper en
de moeilijkheden welke hij aan zijn uitge
vers placht te bezorgen, gebleken zijn niets
dan zeepbellen te zijn geweest! Ik heb al de
jaren, welke ik met Br Kuyper als uitgever
heb mogen samenwerken, daarvan nooit iets
ondervonden. Wèl het tegendeel. Want zoo
als Dr. Kuyper in alles geniaal was. bleek
hij ook volbomen op de hoogte te zijn met
alles, wat er jn de uitgevers-wereld omging
Hij wist precies hoe groot oe oplage van elk
werk of elke brochure ongeveer kon zijn. hoe
veel onkosten er af moesten, en hoeveel pro
visie de Boekhandel ontving in allerlei
nuances. Hij wist precies wat de kosten van
drukken, papier, binden en reclame waren.
Hij was er perfect yep, op de hoogte, welk
een klein deel van ons land een Christelijke
uitgever feitelijk als zijn werk-domein kan
beschóuwen, welke groote deelen van ons
land er afvallen waar niets of zoo goed als
niets verkocht wordt aan Christelijke lectuur.
Voor hoeveel er gerekend kon worden op de
biet in Amerika. Afrika en Indië. En hij
wist héél goed, dat het een zeer groote
handicap is voor den Christclijken uitgever,
die groote werken, vooral Theologische wer
ken, aan de markt brengt, dat een boek „nu
eenmaal geen kistje sigaren is". Een kistje
sigaren wordt gekocht en opgerookt en
't kistje is weg. Maar een boek van eenige
beteekenis wordt gekocht enb 1 ij f t in
den omgang voortleven. Na den dood
van den eigenaar erven de kinderen het of
wordt het door anderen gekocht, zoodat het
zelfde boek zeer langen tijd dienst blijft noen.
Kortopi, het bleek mij. dat Dr. Kuyper alles
wist en volstrekt geen onbillijke eischen stel
de of een ander „er maar aan waagde". Daar
voor zag hij de exploitatie-mogelijkheden veel
te nuchter in. Maar daarom ook stelde hij
voorwaarden, welke voor zijn uitgever zeker
niet onaahneméhlijk waren.
De aankoop van de boeken en brochures op
de veiling, welke 12 December 1907 werd ge
houden, slaagde volkomen naar wensch.
't Gelukte mij bij den afslag „in massa" op
alle boeken beslag ie leggen.
Dr. Kuyper, dien ik oirect telcgraphisch op
de hoogte had gesteld, bleek zeer verheugd
te zijn, zooals uit zijn aqtwoord merkbaar
was. en noodigde mij uit den Tweeden Kerst
dag bij hem te komen om alles verder rustig
te kunnen hespreken.
Dien 26 December 1907 zal ik hiet licht ver
geten. Die dag was een ..mijlpaal" in miin
leven, en sinds dien dag was ik de vaste uit
gever van Dr. Kuyper. heh ik steeds op de
meest prettige en zakelijke wijze met hem
samengewerkt, zonner dat er ooit eenige
moeilijkheden tusschen ons is ontstaan. En
hoe meer ik Dr. Kuyper leerde kennen, hoe
grooter mijn hoogachting werd, hoe hooger
mijn waardeering steeg, hoe meer ontzag ik
kreeg voor dezen in schier elk opzicht ..won
derbare man", èn als mensch èn als auteur.
Geleidelijk heb ik de volgende jaren de wei
nige boeken, welke vroeger bij andere uit»