BELANGRIJKE DATA UIT HET LEVEN van Dr KUYPER KUYPER-NUMMER van de Vijf Samenwerkende Christelijke Dagbladen 29 OCTOBER 1937 BLZ. iï 29 October 1837 Te Maassluis in de Herv. pastorie op de Zuidvliet geboren. 16 Juli 1855 Ingeschreven als student aan de Leidsche Hoogeschool. 6 December 1861 Candidaatsexamen in de Theologie (summa cum laude). 20 September 1862 Te Leiden gepromoveerd tot doctor in de theologie. 9 Augustus 1863 Intrede te Beesd (1 Joh. 1:7). 3 November 1867 Afscheidspreek te Beesd (Matth. ,6 12). 10 November 1867 Intrede te Utrecht (Joh. 1 14). 19 Mei 1869 Eerste ontmoeting met Groen van Prinsterer 31 Juli 1870 Afscheid te Utrecht (Openb. 3 11b). 10 Augustus 1870 Intrede te Amsterdam (Efeze 3 17). 6 Januari 1871 Hoofdredacteur van „De Heraut". 1 April 1872 Hoofdredacteur van „De Standaard". Januari 1874 Gekozen tot lid der Tweede Kamer voor Gouda. 16 Maart 1874 Eervol emeritaat als predikant. 29 Mei-5 Juni 1875 Bijwoning van de groote meeting te Brighton in Engeland. 7 Februari 1876 Neemt ontslag als lid der Tweede Kamer. Februari 1876—Mei 1877 Verblijf in 't buitenland wegens ernstige ziekte. 3 Augustus 1878 Aanbieding van het Volkspetitionnement aan Koning Willem III. 22 October 1878 Oprichting van de Vereen, voor Hooger Onderwijs op Geref. grondslag. 23 Januari 1879 Oprichting van de Unie „Een School met den Bijbel", 20 October 1880 Plechtige opening der Vrije Universiteit. 4 Januari 1886 Uitbreking van het kerkelijk conflict te Amsterdam. 21 April 1888 Optreden van het eerste rechtsche kabinet (Mackay). November 1891 Eerste Chr. Sociaal Congres. Juni 1894 Weer lid var. de Tweede Kamer (voor Sliedrecht). Augustus 1898 Reis naar Amerika Eere-doctoraat Universiteit te Princeton). 1 Augustus 1901 Optreden van het kabinet-Kuyper. April 1903 Spoorwegstaking. 16 Augustus 1905 Aftreden van het kabinet-Kuyper. 1905-1906 Reis om de Oude Wereldzee. 8 Januari 1907 Promotie tot Doctor honoris causa aan de Techn. Hoogeschool te Delft. 31 Augustus 1908 Benoemd tot Minister van Staat. 15 October 1908 Weer lid van de Tweede Kamer (voor Ommen). 14 September 1912 Neemt wegens toenemende doofheid ontslag als Tweede Kamerlid. 8 Juli 1913 Gekozen tot lid der Eerste Kamer. 23 November 1917 Laatste deputaten-rede („De kleine luyden"). 21 September 1920 Neemt ontslag als lid der Eerste Kamer. 8 November 1920 In zijn woning (Kanaalstraat 5, Den Haag) overleden. 12 November 1920 Op Oud Eik-en-Duinen begraven. ■psychologisch en biologisch ontleed. De persoon en de werken van dezen idealistischen denkoren dich ter begonnen onder do machtige taal van den genialen redenaar op den katheder voor ons to leven. En als bij het voordragon van Blloerdijk's zangen zijn oratorische gaven haar glanspunt be reikten, dan werd het in do propvolle collegezaal muisstil. Dan rustten aller pennen, ook van hen, die zich anders geen seconde rust gunden, maar vliegensvlug voortbewogen om zich niets uit het beeldrijke betoog te laten ontglippen, en allen hin gen wij aan de lippen van don bezielden spreker. Daarna de d o g m a t i e k-c o 11 e gos. Hier was onze professor in zijn volle kracht. Kuyper was een groot kanselredenaar, omdat hij een geboren dominee was. Met zijn gansche hart, niet gchpol zijn ziel. met al zijn gaven en krachten, mot al zijn herderlijke liefde voor de gemeente van zijn Heiland, die hem als een verloren schaap had go zocht en gevonden en teruggebracht tot Zijn kudde, verkondigde hij het Evangelie, bediende hij Gods Woord. Hij was en bleef in l.et djepst van zijn hart dominee, zelfs toen hij, „onze premier", stond op de hoogste sport der staatkundige ladder, 't Is to be grijpen, dat h.ij geheel in zijn element was op den voornaamsten katheder der theologische faculteit. Hij schiep er een gewijde, haast heilige sfeer. Hij bracht ons in het heiligdom der zelfopenbaring en der kennisso des Heoren. Onlangs hoorde Ik in een Dr A. Kuyper als hoogleeraar aan de Vrije Universiteit. dat allo dogma's met oat geheel en daarom ook onderling met elkander in levend organisch ver band stonden. Wel kwamen, als do bekoring van zijn imponoe- rende verschijning en de biiologeerende invloed van zijn machtig woord wat waren weggeweken, sommigen onzer door nadere bestuduering en toetsing van hun dictaat tot de ontdekking, oat nu en dan de exegese van ónzen professor de sporen van „inlegkunde" scheen te vortoonen; doch dat nam niet weg, dat hij bij de meesten onzer de overtuiging er diep instampte, ja rots vast inmetselde: het dogma mag niets anders zijn dan weergave van wat God in de Heilige Schrift tot Zijn volk zegt. Toch .gaf Kuyper geen „Bijbelsche dogmatiek", dio doet denken aan een snoer van samongeregen koralen, waarbij de smaak en de keur van den samensteller den doorslag gaven. Ook niet een „Glaubenslehre", een geloofsleer, die, ook al houdt zc zich dicht bij het Woord en wil zo den inhoud der Belijdenis vertolkon, nochtans do gevoelens van een afzondorlijkcn geloovige tot uiting brengt. Evenmin oen dogmatiek als vrucht van „orvarings- theologie", die niet in den rotsbodem van de Heilige Schrift wortelt, maar opwelt uit het 'hart van don geloovige of van do geloovige gemeente. Neen, onze dogmaticus plaatste zich steevast op dit standpunt, dat het dogma niet behoefde go- zocht noch gevonden te worden, maar dat het er roed9 was; dat het niet privaat, maar communaal bezit was, niet zijn dogma maar het dogma der Kerk; dat het voor hom een gegeven was, neerge legd in oe gereformeerde belijdenisschriften; dat, hot zijn taak was dit spectale dogma te toetsen aan de Heilige Schrift, te .verduidelijken en te verdiepen, en zich bij zijn arbeid aan te sluiten bij de reformatoren der 10e eeuw, met name bij Calvijn, en bij de groote theologen in ons vader land uit de 16e en de 17e eeuw. Er zijn en er worden nog wel tegen deze werk methode bezwaren ingebracht. Het is hior niet de plaats aaarop in den breede in te gaan. Slechts een kort woord over twee beschuldigingen, t.w. die van onwetenschappelijkheid en van repristinatie. Men wraakt het in Kuy per, dat hij met een vooropgezette meening, met zijn eigen, subjectieve gevoelens en zijn persoon lijke geloofsovertuiging tot den Bijbel ging, om voor zijn gereformeerde opvattingen in de Heilige Schrift grond en steun te vinden, zelfs uitspraken der Schrift naar die opvattingen te verklaren. Doch als daarom zijn werk niet wetenschappelijk heeft kunnen zijn, zal ditzelfde stempel moeten gezet worden op den theologischen arbeid van ieder geleerae, onverschillig van welke richting hij ook zij. Voorwaar, die theoloog moet nog ge boren worden, in staat om zich geheel van eigen gevoelens en van alle ingenomenheid mot be staande dogma's te isoleeren, ja te ontdoen, en dan als een onbeschreven papier zich tot den Bijbel te wenden. En wat die repristinatie betreft, toen Prof. Dr. H. Bavinck op den 70sten verjaardag van Dr Kuyper zijn jubileerenden ambtgenoot toesprak, zei hij o.a. ook dit: „Al gingt Gij naar het tijdperk der Reformatie terug, het was U toch nooit om repristinatie van het verleden te ooen. Gij naaml het verleden wel in U op, maar om het tot een bestanddeel van het heden en de toekomst te maken." Reeds ruim 30 jaar te voren, enkele jaren vóórdat Dr. Kuyper zijn arbeid aan do V.U. aanving, had hij in zijn Confidentie, een geschrift uit 1873, dit getuigd: „Eerst Calvijn zelf ontdekte mij die vaste onbedriegelijke lijnen, wier spoor slechts behoefde geteekend te worden, om tot volledig vertrouwen uit te lokken. Wel bleek mij terstond, dat we exegetisch, psychologisch en historisch verder moesten dan hij kwam, maar toch, hier vond ik de fundamenten, die, den twijfel bannend, in streng logischen stijl het geloofsge- bouw vergunden op te trekken, met het verrassend gevolg, dat de strengste ethiek in zijn practicale binnenkameren heerschte." Voorzeker, Kuyper ging terug naar Dordt, maar hij wilde niet in Dorat blijven. Herhaaldelijk heeft hij, mondeling, in persoonlijk gesprek en op zijn colleges, en in zijn geschriften aangedrongen op herziening en uitbreiding der „drie formulieren van eenighoid". En dat het tot dusver daartoe niet kwam, dat is zeker niet aan hem te wijten, maar aan de schro melijke nalatigheid der Kerk, om aan de waarheid Gods openlijk getuigenis te geven tjg.o. allerlei leugenleer van vorige tijden en inzonderheid van deze eeuw. Nog één "belangrijk kenmerk van Kuypers dogma tische colleges wil ik naar voren brengen. Er ging onder zijn spreken op den katheder een overwel digende kracht van hem uit, een kracht, die ons aanpakte, die we aanvoelden, die a's een electri- sche stroom in ons drong en ons innerlijk beroer de. Was het zijn woordkracht? Ongetwijfeld! Door zijn woord wekte hij geestdrift in ons hart, gloed in ons oog, spanning in onze ziel, in geheel ons wezen. Was het zijn denkkracht? Voorzeker en niet minoer! Eén onzer christen-paedagogen, zelfstan dig denker bij uitnemendheid, heeft eens gezegd dus oeelt Johan A. Nederbragt mee dat hij dat zelfstandig logisch denken van Dr. Kuyper had geleerd. En vele studenten, natuurlijk niet alle, zeggen hem dit dankbaar na. Maar het geheim van zijn kracht lag niet alleen in oe rnacht zijner welsprekendheid, noch in die van zijn inten sief, logisch denken, maar ook en bovenal in zijn onverwinnelijke, onvenvoestbarc, onuitputtelijke geloofskracht. Hij deed ons denken beide aan Cal vijn en aan Luther. Hoog, al hooger verhief hij de Souvereiniteit Gods, naar mate hijzelf zich al dieper voor Hem in het stof boog, roemend in Zijn genade, Zijn almachtige en vrijmachtige genade alleen. En als hij, èn in het uitgangspunt èn op het hoogtepunt van zijn dogmatisch betoog daar van gewaagde, dan stond hij daar als de geloofs held van Worms, op wien hij ook in zijn uiterlijke verschijning geleek. Dat vervulde ons met diepen eerbied voor onzen geliefden leermeester, dat baande voor zijn woord den weg naar ons hart. Terecht wordt 'gezegd, dat thans, in deze ontroe rende, angstwekkende tijden van grenzcnlooze ver warring do jongeren en waarlijk zij niet alleen behoefte hebben aan hetgeen hun vastheid en zekerheid kan schenken. Het stond er met de jon geren van een halve eeuw geleden niet anders voor. Vandaar dat Kuyper's besliste en vaste ge loofsovertuiging ons zoo krachtig aangreep. Om nog eens Bavinck te citeeren, „daar is, zoo zei hij tot den 70-jarige, één rechte lijn, die door heel uw leven loopt. De belijdenis van ons algemeen onge twijfeld Christelijk geloof is nog de grondslag voor uw voet, het rustpunt voor uw hart, de leiddraad voor uw hand, de drijfkracht van uw streven. En door die zekerheid van uw geloof, hebt gij rondom U heen in breeden kring veler knie weer vast, veler hand weer vaardig gemaakt en talloos velen voor struikelen en vallen behoed." Die woorden vonden en vinden nog weerklank in het hart van velen, wien het voorrecht werd geschonken Kuyper's dog matische colleges mee te maken. „Amen, zoo is het, dank zij Gods genade alleen!" Tenslotte nog een paar opmerkingen over b e t e e- kenis en invloed van Dr. Kuyper als docent, als professor op den katheder, hoofdzakelijk op dien der theol. faculteit. In het algemeen kan ge zegd worden, dat zijn wetenschappelijke arbeid als vrucht heeft afgeworpen den opbloei der gerefor meerde theologie. In een tijd, toen voor het calvi nistisch, gereformeerd beginsel slechts spot en hoon over was in wetenschappelijk theologische kringen, bijna zonder uitzondering, heeft hij met geloofsmoed en geloofsvolharding het pleit ge voerd voor de majesteit van Gods Woord en dies voor de belijdenis der souvereiniteit Gods. En in het bijzonder heeft hij door de geniale wijze, waar op hij dat deed in zijn colleges een school gevormd van jongemannen, die op den kansel alom in den lande, elk op zijn wijze en naar de mate zijner kennis, doorgaven wat zij van en door hem had den ontvangen. Inzonderheid door zijn dogmati sche colleges. Ach ja, zijn beteekenis en invloed niet alleen in 't binnen-, maar ook in het buiten land, zouden zeer zijn gestegen, indien hij aan ons volk een dogmatiek had geschonken. Dat het hier toe niet is gekomen, omdat hij de collegezaal ver wisselde met de vergaderzaal der Staten-Generaal, tijdelijk ook met ,,'t Torentje" een feit, dat 'k hier slechts memoreer zonder het nader te be schouwen en te beoordeelen blijven velen met mij betreuren, al willen we geenszins zijn geze- genden arbeid voor Staat en Maatschappij en School minachten noch miskennen. Het gemis van een gereformeerde dogmatiek, die van hem met zijn ruim hart, breeden blik, universeele kennis geen benepen en bekrompen karakter had kunnen dragen, maar een echt-katholiek, christelijk cachet zou hebben vertoond, kan door niets ten volle ver goed worden. Niet door zijn talrijke geschriften van dogmatischen aard, meest afdrukken van in de periodieke pers verschenen artikelen, die wel den man van wetenschap verraden, doch door hun populair karakter maar vorm en inhoud den loets der echte wetenschappelijkheid niet kunnen doorstaan. Evenmin door de veelszins uitnemende college-dictaten, die wel in druk verschenen, maar „niet in den handel" kwamen, waarvoor de pro fessor dus geen verantwoordelijkheid droeg en waarop men zich tot instemming met of bestrij ding van zijn leeringen niet beroepen kon noch kan. De stof, die hij op de colleges verwerkte, was, naar het mij voorkomt, in hoofdzaak studcerka- merapparaat voor een handboek over dogmatiek. Toch heeft hij school gemaakt, een corps van „Kuyperiapen" gevormd, al was hij van dezen naam volstrekt geen minnaar evenmin als van „Calvinisten". Daarvoor was het apostolisch ver maan van 1 Cor. 321—23 te diep in zijn hart ge zonken. De meesten zijner leerlingen dweepten met hem, sommigen vereerden hem afgodisch, waar voor anderen door Gods genade werden bewaard, ook omdat hun oog werd geopend voor de fouten en karakterzonden van dezen „groote in Israël". Vrij algemeen was echter de indruk, dat zijn uit eenzettingen sloten als een bus, zoodat er geen speldeknop tusschen was te krijgen; velen waren zelfs van gevoelen, dat de heilswaarheden zóó diep en zóó breed waren ontwikkeld, dat verder gaan onmogelijk was, „er blijven nu geen mysteriën en problemen meer over, wij weten het nu." En zij bleven bij dit gevoelen. Het kwam hun geestelijke inertie, hun „onverstand en traagheid van hart" In 't gevlei. Kuyper had alles voor hen klaar ge maakt als gesneden koek, die zij slechts hadden te verorberen, met groote zelfvoldaanheid en echt smullersgenot, waarin zij hun gemeenten wilden doen aeelen. Zij zijn het vooral geweest, die veler lei misverstand over de leer van Kuyper hebben verbreid of althans er aanleiding .toe gaven. Zelf hadden zij hun leermeester niet begrepen en, zoo als dat in zulke gevallen gewoonlijk gaat, zij gin gen nog verder dan hij en kwamen met conclusies aandragen, die hij nooit had gemaakt noch bedoeld te maken. Hun zou kunnen worden voorgehouden wat het Algemeen Handelsblad dezer dagen in herinnering bracht. Dr. Kuyper moet in een twist gesprek met Prof. Mr. Anema, toen deze hem toe riep: „dat is niet consekwent!" terstond daarop gezegd hebben: „consekwent? Alleen een k r u i- d e n i e r is consekwent." Met het maken van con- sekwenties moeten we, vooral op wetenschappelijk terrein, hoogst voorzichtig zijn. Een spreekwoord zegt: „Jeder Consequenz führt zum Teufel." Echte leerlingen van Dr. Kuyper, die groot was voor zijn volk, klein voor zijn God, waren en zijn zij, die, immers geheel in zijn geest, zijn leeringen raarstig en biddend onderzoeken en er een hun betamelijke, bescheiden critiek op toepassen. Die aan wel bemerken, dat de „bus" volstrekt niet hermetisch gesloten is, maar hier en daar duide lijk zichtbare reetjes en naadjes vertoont, en dat de gereformeerde dogmatiek volstrekt nog niet kant en klaar is, maar de weg tot de kathedraal van het dogma nog steeds open staat. Om dan bij voortgaande studie al dieper en inniger den Heere te danken voor de kennis Zijns Naams, door hun onvergetelijken leermeester hun aangebracht, en voor de onuitwischbare richtlijnen, welke Dr. Kuyper als docent voor hun denken en doen ge lrokken en hun gewezen heeft preek het dogma vergelijken met een kathedraal. De beeldspraak werd ongeveer aldus toegelicht. Wanneer ge in zoo'n grootsch gebouw staat, stil en rustig, en ge laat kalm alles om u en boven u 'op u inwerken, dan ontvangt go een diepen indruk van de majesteit Gods. Zoo ook, als ge mot een ver licht verstand en een heilbegeerig hart de licht stralen van het dogma laat indringen in uw ziel, dan wordt ge vervuld met een heilig besef van de heerlijkheid des Heeren; want het dogma is een stuk der Openbaring Gods. Welnu, Kuyper bezat op buitengewone .wijze en in schier ongeëvenaarde mate de gave.om ons te leidon in de kathedraal van het dogma en in die heilige gebouwen onze ziel te doen weiden mot een verwond'rcnd oog. En aan het eind was menigeen er geheel in weg, stil en stom van extase. Maar nog was het college niet geëin digd. Als het laatste van den dag werd het beslo ten met gebed. En soms worden we daardoor zóó aangegrepen, geroerd, ontroerd, ontzet, verslagen en toch tegelijk opgeheven, getroost, gesterkt, geze gend, gezaligd, dat we na het amen nog eonige oogenblikken zwijgend moesten blijven zitten. De bewondering van onzen leermeester maakte plaats voor aanbidding des Heeren Mocht iemand vragen naar hetkenmerkendo ,van Kuyper's dogmatische beschouwingen en betoo- gen, dan zou ik op het volgende willen wijzen. Het voornaamste is zeker wel zijn voortdurend beroep op de Heilige Schrity. De wortelen van het dogma, dus doceerde hij o.a.'in zijn Encyclopaedie, moeten vastliggen in den bodem der Schrift. Diep gravend in dien heiligen grond, iegae hij die wor telen voor zijn studenten bloot. Met kwistige hand strooide hij zijn Bijbelteksten en -pericopen onder ons uit. Dan ging hij ze exegetisecren en verraste en verbaasde hij ons dikwijls door zijn eigen, bree de, diepe visie op den zin van Gods Woord en door 't nieuwe licht, waaronder hij dat Woord voor ons plaatste. Om daarna glashelder aan te toonen, in hoeverre het dogma, dat hij behandelde, in over eenstemming was met de uitspraken der Heilige Schrift, ook als zij werden geplaatst in het raam van het geheel der Openbaring Gods, waarvan geen enkel dogma los mocht worden gedacht, om srerwachting heeft hijzelf met alle macht medegewerkt en hij heeft haar beleefd. Maar ook zijn profetie, dat de Synode der Ned. Herv. Kerk voor de studenten der Vrije Universiteit de deur zelfs niet op een kier zou openzetten, heeft hij vervuld gezien. Op 7 Febr. 1886 werd te Kootwijk de candi- daat der Vrije Universiteit J. H. Houtza gers bevestigd, nadat de kerkeraad aldaar het Synodaal verband had verbroken. Meer kerken volgden het voorbeeld van Kootwijk, en weldra was de groote kerkelijke beweging van 1886 (bekend onder den naam van Doleantie) in volle gang. In den politiekcn strijd Steeds meer bracht Dr. Kuyper de Anti-Rev. partij tot ontwikkeling en actie. In zijn „Het Calvinisme, oorsprong en waar borg onzer constitutioneele vrijheden" had hij reeds zijn denkbeelden neergelegd, waar in hij rijk gedocumenteerd op geschiedkun dige gronden het calvinistische staatsrecht bepleit. Een en ander werd in „Ons Pro gram" nader ontwikkeld. In de eerste periode van zijn optreden was dr. Kuyner anti-papist, waarvan hij echter al spoedig terugkwam. „Ons Program" zag in 1878 het licht en was met de toelichting weldra een standaard werk van beteekenis, waarin gansch de staatkundige belijdenis der antirevolutio naire partij wordt uiteengezet. Heel veel was er veranderd in de antirevo lutionaire partij. Kuyper's orgaan de „Stan daard", geflankeerd weldra door vele andere bladen, een Centraal-comité, waarvan hij voorzitter was, een groot aantal kiesvereeni- gingen, een program van beginselen, het waren even zoovele teekenen van groei en bloei. Het was de lentetijd der antirevolutionaire partij, waarin eendracht en broederlijke lief de schitterden Het was de periode na de êcherno resolutie van Kappeyne, In 1888 kwam het eerste Christelijk ministe rie, dat van Mackay, hetwelk verruiming bracht in den schooldruk, aanvankelijke op lossing dtr schoolkwestie. Ons volk had deze weldaad naast God te danken aan den onver- moeiden strijd, dié door Dr. Kuyper werd gevoerd. In die jaren werd ook op een Deputatenver- gadering een breed program van actie aange nomen en ging men met blijde verwachting de nieuwe toekomst in. Helaas viel het ministerie-Mackay na drie jaren en trad een liberaal ministerie daar voor in de plaats. Na de lentedagen beleefde de entire vol utio naire partij stormperiode, toen de kieswet van Tak scheuring bracht onder de anti revolutionairen. Dr. Kuyper steunde de voorstellen van Tak, daar hij van gevoelen was, dat hierdoor iets voor het huismanskiesrecht was te verkrij gen, dat voorshands toch in zijn geheel on bereikbaar soheen. Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lobman scheidde zich met negen antirevolutionaire Kamerleden af. Uit deze breuk is de Christe- lijk-Hist. Unie gegroeid. Dr. Kuyper is vooral sterk geweest als de man der antithese. Ddt was juist zijn kracht Niemann heeft zoo helder als hij de tegen stelling tusschen geloof en ongeloof door schouwd. Op elk gebied toonde hij die anti these aan. Hij heeft ze doorgewerkt in zijn gemoedsleven, op het terrein der kerk, op dal van den staat, der wetenschap en van het sociale leven. Daarom zocht hij ook steeds samenwerking met andere Christelijke par tijen, om in het staatkundige leven naar Christelijke beginselen lar.d en volk te be sturen. In 1894 kwam Dr. Kuyper voor het kiesdis trict Sliedrecht andermaal in de Tweede Ka mer, in 1897 en in 1901 werd hij herkozen. Tijdens die periode gaf hij aan de bespre kingen in de Kamer hij de discussies over de Kamers van Arbeid en de Ongevallenwet een zeer hoog karakter en was zijn rede in het belang der Zending en de toetsing van het kabinet-Pierson van magistrale kracht. Op elk gebied wist Dr. Kuyper zijn meesterschap te toonen, zoowel op sociaal terrein als op oat der buitenlandsche politiek. Minister-president In 1901 wisten de vereenigde Christelijke partijen (Anti-Rev. partij, Chr. Hist. Unie en R.K, Staatspartij) de overwinning te behalen en werd Dr. Kuyper premier in een kabinet, c.at het liberale verving. Het kabinet stak in zee met een program, dat de finale oplossing van de onderwijs kwestie wenschte, verplichte verzekering en tariefsverhooging. In deze periode had Dr. Kuyper met veel tegenhodon te kampen. Een erfenis van het vorige kabinet gaf een jaar voJ moeilijkheden. Daarbij kwamen de bemiddeling in oen oor log tusschen Engeland en Transvaal en de kwestie der troonopvolging door het ernstig levensgevaar waarin onze Koningin toenter tijd verkeerd heeft. Maar de spoorwegstaking in 1903 heeft Dr. Kuyper toch wel de meeste beslommeringen bezorgd. Deze staking kwam zoo plotseling en de houding der directies was zoo ongelukkig, dat Dr. Kuyper eerst in April kon toonen. dat hij heer en meester van oen toestand was Hij doorzag do misdadige woeling en hel anarchistische avontuur direct als een poli tieke staking. Door al deze dingen kon Dr. Kuyper niet be reiken wat hij wel gewenscht had. Zijn staatkundig leven vertoont in dat op zicht overeenkomst met het bewind van ecu anderen grand old man, den Engelschen cal vinist Gladstone Toch wist Dr. Kuyper nog vele dingen to« stand te brengen. Hij wist de positie der Christelijke ondur wijzers aanzienlijk te verbeteren. De herzie ning van do wet op het lager- en middelbaar onderwijs kwam aan de orde en de effectus civilis (de verleening der graden) werd aan de Vrije Universiteit verleend. Verder kwam een pensioenregeling voor de oncerwijzers tot stand en de algeheele her ziening der drankwet. Bovendien werden nog tal van wetsontwer pen in gereedheid gebracht. De hetze tegen Dr. Kuyper, zoowel van iibc ralen als van soc.-dcm. was in 1905 zoo hevig dat de Christelijke partijen een nederlaag leden, met als gevolg, dat het kabinet-Kuyper 16 Aug. 1905 aftrad. De laatste levensjaren Na de nederlaag in 1905 begaf Dr. Kuyper zich voor geruimen tijd naar het buitenland en bezocht hij de Europeesche, Aziatische en Afrikaansche landen rond de Middellandsche Zee. In zijn groot werk „Om de oude Were.d zee" blijkt, hoe hij de religieuse, politieke en sociale toestanden in die landen heeft na gespeurd. Na zijn reis werd hij in 1908 voor het dis trict Ommen tot lid der Tweede Kamer gekozen. Maar in 1012 moest hij wegens een oorgebrek het Kamerlidmaatschap voor goed «aarwei zeggen Op 8 Jan. 1907 ha*, er te Delft een eigenaar dige plechtigheid plaats: de promotie van Dr. Kuyper tol doctor honoris causa aan de Technische Hoogescbool aldaar. Zijn promo tor, de rector magnificus Prof. Dr. S. Hoo g e w a r f f herinnerde er in een keurige rede aan hpe de Polytechnische School door Dr. Kuyper werd omgezet in de Technische Hoo gesrhool. Juist deze bewindsman zoo zeide de spreker o.m. van een geheel andere dan technische opleiding, heeft zoo treffend de beteekenis van het hooger teohnische onder wijs gevoeld. In 't jaar 1908 werd Dr. Kuyper door H.M. de Koningin benoemd tot Minister van Staat. Hij was reeds commandeur in de orde van den Ned Leeuw en drager van tal van eere- tee kenen. In oe periode van 1909 tot 1912 was er meer of minder wrijving tusschen het kabinet Heemskerk en Dr. Kuyper. Dr. Kuyper was niet tevreden over de handelingen van ge noemd kabinet ten opzichte van oe Zending en over de Weinig princlpieele antirevolutio naire politiek, welke gevoerd word. Evenwel werd Dr. Kuyper door Mr. Heems kerk bevredigd en werd In 1913 door hem het ministerie-Heemskerk warm aanbevolen in zijn Deputatenrede: De Meiboom in de kap. In de laatste jaren van zijn leven werden bedenkingen tegen Dr. Kuyper's leiding ge maakt. Bekend is de brochure: „Leider -mi leiding" van Mr. Anema. Dr. Bavinck, Mi- Diepenhorst, Mr Heemskerk en Mr. de Vries Ook met de roomsch-kath. was Dr. Kuyper meermalen in polemiek. De strijdbare natuur bleef hem bij, wat ook bleek in de Eerste Kamer, waarvan hij in 1913 door de Prov Staten van Zuid Holland tot lid gekozen werd. Minister Pleyte ondervond dat meer dan eens bij de koloniale debatten. De Inatste jaren des levens doden hem den last des ouderdoms gevoelen. Zoo voor en na moest daarom Dr. Kuyper de leiding van verschillende zaken aan.jeug diger krachten toevertrouwen. Die van oe .Standaard" ging in andere handen over. ter wijl het voorzitterschap van het Centrnal Comité aan den heer II. Colijn werd overge dragen. In 1918 werd zijn rede ter Dcputa- tenvergaderinr nog voorgelezen door den heer Idenburg, toen voorzitter. De laatste De- putatenvergndering, die Dr. Kuyper presi deerde, was die van 23 Nov. 191? Zijn rede had toen tot titel „De kleine luvden" Een eigenlijke ziekte was het niet. die het >erti:'ds zoo sterke lichaam (de doktoren noemden hem een „medisch phenomeen") sloopte; het was „een stil gestadig uitgaan van de levenslamp". Op 21 Sept. 1920 vroeg hij schriftelijk ontslag als lid der Eerste Kamer. De handteekening onder dit stuk is de laatste door Dr. Kuyper geschreven. Op Maandagavond 8 Nov. 1920 is hij zacht en kalm in Jezus ontslapen. Zijn kinderen en de heer Idenburg waren in de sterfkamer aan wezig. Vrijdag 12 Nov- werd zijn stoffelijk overschot, op Oud Eik-en-Duincn te 's-Gravenhage aan den schoot der aarde toevertrouwd. Vele duizenden waren naar de residentie ge-> togen om den grooten staatsman de laatste eer te bewijzen. H.M. de Koningin en H.M. de Koningin Moeder lieten zich bij de be grafenis vertegenwoordigen. Aan het graf werd 't woord gevoerd door Mr. Th. Heemskerk namens de Nederland- sche regeering, door den heer H. Colijn namens de Anti-Rev. partij. Prof. Dr. R. H. Wolf je r ais rector magnificus der Vrije Universiteit, door Dr. K. Dijk nflmens de Gereformeerde Kerken, en door den heer A. W. F. Idenburg als vriend. Namens de familie sprak Prof. Dr. H. H. Kuyper een woord vo dank. De aangrijpende plechtigheid werd besloten mot 't zingen van 't Psalmlied, dat in een enkele regel het groote levensdoel van Dr. Abraham Kuyper weergeeft en waar mee we dan ook deze vluchtige levensschets willen besluiten: Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen, Men loov' Hem vroeg en spa; De wereld hoor' en volg' mijn zangen Met amen, amen na!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 21