BELANGRIJKE DATA UIT HET
LEVEN van Dr KUYPER
KUYPER-NUMMER van de Vijf Samenwerkende Christelijke Dagbladen
29 OCTOBER 1937 BLZ. iï
29 October 1837
Te Maassluis in de Herv. pastorie op de Zuidvliet
geboren.
16 Juli 1855
Ingeschreven als student aan de Leidsche Hoogeschool.
6 December 1861
Candidaatsexamen in de Theologie (summa cum laude).
20 September 1862
Te Leiden gepromoveerd tot doctor in de theologie.
9 Augustus 1863
Intrede te Beesd (1 Joh. 1:7).
3 November 1867
Afscheidspreek te Beesd (Matth. ,6 12).
10 November 1867
Intrede te Utrecht (Joh. 1 14).
19 Mei 1869
Eerste ontmoeting met Groen van Prinsterer
31 Juli 1870
Afscheid te Utrecht (Openb. 3 11b).
10 Augustus 1870
Intrede te Amsterdam (Efeze 3 17).
6 Januari 1871
Hoofdredacteur van „De Heraut".
1 April 1872
Hoofdredacteur van „De Standaard".
Januari 1874
Gekozen tot lid der Tweede Kamer voor Gouda.
16 Maart 1874
Eervol emeritaat als predikant.
29 Mei-5 Juni 1875
Bijwoning van de groote meeting te Brighton in
Engeland.
7 Februari 1876
Neemt ontslag als lid der Tweede Kamer.
Februari 1876—Mei 1877
Verblijf in 't buitenland wegens ernstige ziekte.
3 Augustus 1878
Aanbieding van het Volkspetitionnement aan Koning
Willem III.
22 October 1878
Oprichting van de Vereen, voor Hooger Onderwijs op
Geref. grondslag.
23 Januari 1879
Oprichting van de Unie „Een School met den Bijbel",
20 October 1880
Plechtige opening der Vrije Universiteit.
4 Januari 1886
Uitbreking van het kerkelijk conflict te Amsterdam.
21 April 1888
Optreden van het eerste rechtsche kabinet (Mackay).
November 1891
Eerste Chr. Sociaal Congres.
Juni 1894
Weer lid var. de Tweede Kamer (voor Sliedrecht).
Augustus 1898
Reis naar Amerika Eere-doctoraat Universiteit te
Princeton).
1 Augustus 1901
Optreden van het kabinet-Kuyper.
April 1903
Spoorwegstaking.
16 Augustus 1905
Aftreden van het kabinet-Kuyper.
1905-1906
Reis om de Oude Wereldzee.
8 Januari 1907
Promotie tot Doctor honoris causa aan de Techn.
Hoogeschool te Delft.
31 Augustus 1908
Benoemd tot Minister van Staat.
15 October 1908
Weer lid van de Tweede Kamer (voor Ommen).
14 September 1912
Neemt wegens toenemende doofheid ontslag als Tweede
Kamerlid.
8 Juli 1913
Gekozen tot lid der Eerste Kamer.
23 November 1917
Laatste deputaten-rede („De kleine luyden").
21 September 1920
Neemt ontslag als lid der Eerste Kamer.
8 November 1920
In zijn woning (Kanaalstraat 5, Den Haag) overleden.
12 November 1920
Op Oud Eik-en-Duinen begraven.
■psychologisch en biologisch ontleed. De persoon en
de werken van dezen idealistischen denkoren dich
ter begonnen onder do machtige taal van den
genialen redenaar op den katheder voor ons to
leven. En als bij het voordragon van Blloerdijk's
zangen zijn oratorische gaven haar glanspunt be
reikten, dan werd het in do propvolle collegezaal
muisstil. Dan rustten aller pennen, ook van hen,
die zich anders geen seconde rust gunden, maar
vliegensvlug voortbewogen om zich niets uit het
beeldrijke betoog te laten ontglippen, en allen hin
gen wij aan de lippen van don bezielden spreker.
Daarna de d o g m a t i e k-c o 11 e gos. Hier was
onze professor in zijn volle kracht. Kuyper was
een groot kanselredenaar, omdat hij een geboren
dominee was. Met zijn gansche hart, niet gchpol
zijn ziel. met al zijn gaven en krachten, mot al
zijn herderlijke liefde voor de gemeente van zijn
Heiland, die hem als een verloren schaap had go
zocht en gevonden en teruggebracht tot Zijn kudde,
verkondigde hij het Evangelie, bediende hij Gods
Woord. Hij was en bleef in l.et djepst van zijn hart
dominee, zelfs toen hij, „onze premier", stond op de
hoogste sport der staatkundige ladder, 't Is to be
grijpen, dat h.ij geheel in zijn element was op den
voornaamsten katheder der theologische faculteit.
Hij schiep er een gewijde, haast heilige sfeer. Hij
bracht ons in het heiligdom der zelfopenbaring en
der kennisso des Heoren. Onlangs hoorde Ik in een
Dr A. Kuyper als hoogleeraar aan de
Vrije Universiteit.
dat allo dogma's met oat geheel en daarom ook
onderling met elkander in levend organisch ver
band stonden.
Wel kwamen, als do bekoring van zijn imponoe-
rende verschijning en de biiologeerende invloed
van zijn machtig woord wat waren weggeweken,
sommigen onzer door nadere bestuduering en
toetsing van hun dictaat tot de ontdekking, oat
nu en dan de exegese van ónzen professor de
sporen van „inlegkunde" scheen te vortoonen;
doch dat nam niet weg, dat hij bij de meesten
onzer de overtuiging er diep instampte, ja rots
vast inmetselde: het dogma mag niets anders zijn
dan weergave van wat God in de Heilige Schrift
tot Zijn volk zegt.
Toch .gaf Kuyper geen „Bijbelsche dogmatiek", dio
doet denken aan een snoer van samongeregen
koralen, waarbij de smaak en de keur van den
samensteller den doorslag gaven. Ook niet een
„Glaubenslehre", een geloofsleer, die, ook al houdt
zc zich dicht bij het Woord en wil zo den inhoud
der Belijdenis vertolkon, nochtans do gevoelens
van een afzondorlijkcn geloovige tot uiting brengt.
Evenmin oen dogmatiek als vrucht van „orvarings-
theologie", die niet in den rotsbodem van de
Heilige Schrift wortelt, maar opwelt uit het 'hart
van don geloovige of van do geloovige gemeente.
Neen, onze dogmaticus plaatste zich steevast op
dit standpunt, dat het dogma niet behoefde go-
zocht noch gevonden te worden, maar dat het er
roed9 was; dat het niet privaat, maar communaal
bezit was, niet zijn dogma maar het dogma der
Kerk; dat het voor hom een gegeven was, neerge
legd in oe gereformeerde belijdenisschriften; dat,
hot zijn taak was dit spectale dogma te toetsen
aan de Heilige Schrift, te .verduidelijken en te
verdiepen, en zich bij zijn arbeid aan te sluiten
bij de reformatoren der 10e eeuw, met name bij
Calvijn, en bij de groote theologen in ons vader
land uit de 16e en de 17e eeuw.
Er zijn en er worden nog wel tegen deze werk
methode bezwaren ingebracht. Het is hior niet de
plaats aaarop in den breede in te gaan. Slechts
een kort woord over twee beschuldigingen, t.w.
die van onwetenschappelijkheid en
van repristinatie. Men wraakt het in Kuy
per, dat hij met een vooropgezette meening, met
zijn eigen, subjectieve gevoelens en zijn persoon
lijke geloofsovertuiging tot den Bijbel ging, om
voor zijn gereformeerde opvattingen in de Heilige
Schrift grond en steun te vinden, zelfs uitspraken
der Schrift naar die opvattingen te verklaren.
Doch als daarom zijn werk niet wetenschappelijk
heeft kunnen zijn, zal ditzelfde stempel moeten
gezet worden op den theologischen arbeid van
ieder geleerae, onverschillig van welke richting
hij ook zij. Voorwaar, die theoloog moet nog ge
boren worden, in staat om zich geheel van eigen
gevoelens en van alle ingenomenheid mot be
staande dogma's te isoleeren, ja te ontdoen, en
dan als een onbeschreven papier zich tot den
Bijbel te wenden.
En wat die repristinatie betreft, toen Prof. Dr. H.
Bavinck op den 70sten verjaardag van Dr Kuyper
zijn jubileerenden ambtgenoot toesprak, zei hij
o.a. ook dit: „Al gingt Gij naar het tijdperk der
Reformatie terug, het was U toch nooit om
repristinatie van het verleden te ooen. Gij naaml
het verleden wel in U op, maar om het tot een
bestanddeel van het heden en de toekomst te
maken." Reeds ruim 30 jaar te voren, enkele
jaren vóórdat Dr. Kuyper zijn arbeid aan do V.U.
aanving, had hij in zijn Confidentie, een
geschrift uit 1873, dit getuigd: „Eerst Calvijn zelf
ontdekte mij die vaste onbedriegelijke lijnen, wier
spoor slechts behoefde geteekend te worden, om
tot volledig vertrouwen uit te lokken. Wel bleek
mij terstond, dat we exegetisch, psychologisch en
historisch verder moesten dan hij kwam, maar
toch, hier vond ik de fundamenten, die, den twijfel
bannend, in streng logischen stijl het geloofsge-
bouw vergunden op te trekken, met het verrassend
gevolg, dat de strengste ethiek in zijn practicale
binnenkameren heerschte." Voorzeker, Kuyper
ging terug naar Dordt, maar hij wilde niet in
Dorat blijven. Herhaaldelijk heeft hij, mondeling,
in persoonlijk gesprek en op zijn colleges, en in
zijn geschriften aangedrongen op herziening en
uitbreiding der „drie formulieren van eenighoid".
En dat het tot dusver daartoe niet kwam, dat is
zeker niet aan hem te wijten, maar aan de schro
melijke nalatigheid der Kerk, om aan de waarheid
Gods openlijk getuigenis te geven tjg.o. allerlei
leugenleer van vorige tijden en inzonderheid van
deze eeuw.
Nog één "belangrijk kenmerk van Kuypers dogma
tische colleges wil ik naar voren brengen. Er ging
onder zijn spreken op den katheder een overwel
digende kracht van hem uit, een kracht, die ons
aanpakte, die we aanvoelden, die a's een electri-
sche stroom in ons drong en ons innerlijk beroer
de. Was het zijn woordkracht? Ongetwijfeld! Door
zijn woord wekte hij geestdrift in ons hart, gloed
in ons oog, spanning in onze ziel, in geheel ons
wezen. Was het zijn denkkracht? Voorzeker en niet
minoer! Eén onzer christen-paedagogen, zelfstan
dig denker bij uitnemendheid, heeft eens gezegd
dus oeelt Johan A. Nederbragt mee dat
hij dat zelfstandig logisch denken van Dr.
Kuyper had geleerd. En vele studenten, natuurlijk
niet alle, zeggen hem dit dankbaar na. Maar het
geheim van zijn kracht lag niet alleen in oe rnacht
zijner welsprekendheid, noch in die van zijn inten
sief, logisch denken, maar ook en bovenal in zijn
onverwinnelijke, onvenvoestbarc, onuitputtelijke
geloofskracht. Hij deed ons denken beide aan Cal
vijn en aan Luther. Hoog, al hooger verhief hij de
Souvereiniteit Gods, naar mate hijzelf zich al
dieper voor Hem in het stof boog, roemend in Zijn
genade, Zijn almachtige en vrijmachtige genade
alleen. En als hij, èn in het uitgangspunt èn op
het hoogtepunt van zijn dogmatisch betoog daar
van gewaagde, dan stond hij daar als de geloofs
held van Worms, op wien hij ook in zijn uiterlijke
verschijning geleek. Dat vervulde ons met diepen
eerbied voor onzen geliefden leermeester, dat
baande voor zijn woord den weg naar ons hart.
Terecht wordt 'gezegd, dat thans, in deze ontroe
rende, angstwekkende tijden van grenzcnlooze ver
warring do jongeren en waarlijk zij niet alleen
behoefte hebben aan hetgeen hun vastheid en
zekerheid kan schenken. Het stond er met de jon
geren van een halve eeuw geleden niet anders
voor. Vandaar dat Kuyper's besliste en vaste ge
loofsovertuiging ons zoo krachtig aangreep. Om
nog eens Bavinck te citeeren, „daar is, zoo zei hij
tot den 70-jarige, één rechte lijn, die door heel uw
leven loopt. De belijdenis van ons algemeen onge
twijfeld Christelijk geloof is nog de grondslag voor
uw voet, het rustpunt voor uw hart, de leiddraad
voor uw hand, de drijfkracht van uw streven. En
door die zekerheid van uw geloof, hebt gij rondom
U heen in breeden kring veler knie weer vast, veler
hand weer vaardig gemaakt en talloos velen voor
struikelen en vallen behoed." Die woorden vonden
en vinden nog weerklank in het hart van velen,
wien het voorrecht werd geschonken Kuyper's dog
matische colleges mee te maken. „Amen, zoo is
het, dank zij Gods genade alleen!"
Tenslotte nog een paar opmerkingen over b e t e e-
kenis en invloed van Dr. Kuyper als docent,
als professor op den katheder, hoofdzakelijk op
dien der theol. faculteit. In het algemeen kan ge
zegd worden, dat zijn wetenschappelijke arbeid als
vrucht heeft afgeworpen den opbloei der gerefor
meerde theologie. In een tijd, toen voor het calvi
nistisch, gereformeerd beginsel slechts spot en
hoon over was in wetenschappelijk theologische
kringen, bijna zonder uitzondering, heeft hij met
geloofsmoed en geloofsvolharding het pleit ge
voerd voor de majesteit van Gods Woord en dies
voor de belijdenis der souvereiniteit Gods. En in
het bijzonder heeft hij door de geniale wijze, waar
op hij dat deed in zijn colleges een school gevormd
van jongemannen, die op den kansel alom in den
lande, elk op zijn wijze en naar de mate zijner
kennis, doorgaven wat zij van en door hem had
den ontvangen. Inzonderheid door zijn dogmati
sche colleges. Ach ja, zijn beteekenis en invloed
niet alleen in 't binnen-, maar ook in het buiten
land, zouden zeer zijn gestegen, indien hij aan ons
volk een dogmatiek had geschonken. Dat het hier
toe niet is gekomen, omdat hij de collegezaal ver
wisselde met de vergaderzaal der Staten-Generaal,
tijdelijk ook met ,,'t Torentje" een feit, dat 'k
hier slechts memoreer zonder het nader te be
schouwen en te beoordeelen blijven velen met
mij betreuren, al willen we geenszins zijn geze-
genden arbeid voor Staat en Maatschappij en
School minachten noch miskennen. Het gemis van
een gereformeerde dogmatiek, die van hem met
zijn ruim hart, breeden blik, universeele kennis
geen benepen en bekrompen karakter had kunnen
dragen, maar een echt-katholiek, christelijk cachet
zou hebben vertoond, kan door niets ten volle ver
goed worden. Niet door zijn talrijke geschriften
van dogmatischen aard, meest afdrukken van in
de periodieke pers verschenen artikelen, die wel
den man van wetenschap verraden, doch door
hun populair karakter maar vorm en inhoud den
loets der echte wetenschappelijkheid niet kunnen
doorstaan. Evenmin door de veelszins uitnemende
college-dictaten, die wel in druk verschenen, maar
„niet in den handel" kwamen, waarvoor de pro
fessor dus geen verantwoordelijkheid droeg en
waarop men zich tot instemming met of bestrij
ding van zijn leeringen niet beroepen kon noch
kan. De stof, die hij op de colleges verwerkte, was,
naar het mij voorkomt, in hoofdzaak studcerka-
merapparaat voor een handboek over dogmatiek.
Toch heeft hij school gemaakt, een corps van
„Kuyperiapen" gevormd, al was hij van dezen
naam volstrekt geen minnaar evenmin als van
„Calvinisten". Daarvoor was het apostolisch ver
maan van 1 Cor. 321—23 te diep in zijn hart ge
zonken. De meesten zijner leerlingen dweepten met
hem, sommigen vereerden hem afgodisch, waar
voor anderen door Gods genade werden bewaard,
ook omdat hun oog werd geopend voor de fouten
en karakterzonden van dezen „groote in Israël".
Vrij algemeen was echter de indruk, dat zijn uit
eenzettingen sloten als een bus, zoodat er geen
speldeknop tusschen was te krijgen; velen waren
zelfs van gevoelen, dat de heilswaarheden zóó diep
en zóó breed waren ontwikkeld, dat verder gaan
onmogelijk was, „er blijven nu geen mysteriën en
problemen meer over, wij weten het nu." En zij
bleven bij dit gevoelen. Het kwam hun geestelijke
inertie, hun „onverstand en traagheid van hart"
In 't gevlei. Kuyper had alles voor hen klaar ge
maakt als gesneden koek, die zij slechts hadden te
verorberen, met groote zelfvoldaanheid en echt
smullersgenot, waarin zij hun gemeenten wilden
doen aeelen. Zij zijn het vooral geweest, die veler
lei misverstand over de leer van Kuyper hebben
verbreid of althans er aanleiding .toe gaven. Zelf
hadden zij hun leermeester niet begrepen en, zoo
als dat in zulke gevallen gewoonlijk gaat, zij gin
gen nog verder dan hij en kwamen met conclusies
aandragen, die hij nooit had gemaakt noch bedoeld
te maken. Hun zou kunnen worden voorgehouden
wat het Algemeen Handelsblad dezer dagen in
herinnering bracht. Dr. Kuyper moet in een twist
gesprek met Prof. Mr. Anema, toen deze hem toe
riep: „dat is niet consekwent!" terstond daarop
gezegd hebben: „consekwent? Alleen een k r u i-
d e n i e r is consekwent." Met het maken van con-
sekwenties moeten we, vooral op wetenschappelijk
terrein, hoogst voorzichtig zijn. Een spreekwoord
zegt: „Jeder Consequenz führt zum Teufel."
Echte leerlingen van Dr. Kuyper, die groot was
voor zijn volk, klein voor zijn God, waren en zijn
zij, die, immers geheel in zijn geest, zijn leeringen
raarstig en biddend onderzoeken en er een hun
betamelijke, bescheiden critiek op toepassen. Die
aan wel bemerken, dat de „bus" volstrekt niet
hermetisch gesloten is, maar hier en daar duide
lijk zichtbare reetjes en naadjes vertoont, en dat
de gereformeerde dogmatiek volstrekt nog niet
kant en klaar is, maar de weg tot de kathedraal
van het dogma nog steeds open staat. Om dan
bij voortgaande studie al dieper en inniger den
Heere te danken voor de kennis Zijns Naams, door
hun onvergetelijken leermeester hun aangebracht,
en voor de onuitwischbare richtlijnen, welke Dr.
Kuyper als docent voor hun denken en doen ge
lrokken en hun gewezen heeft
preek het dogma vergelijken met een kathedraal.
De beeldspraak werd ongeveer aldus toegelicht.
Wanneer ge in zoo'n grootsch gebouw staat, stil
en rustig, en ge laat kalm alles om u en boven u
'op u inwerken, dan ontvangt go een diepen indruk
van de majesteit Gods. Zoo ook, als ge mot een ver
licht verstand en een heilbegeerig hart de licht
stralen van het dogma laat indringen in uw ziel,
dan wordt ge vervuld met een heilig besef van de
heerlijkheid des Heeren; want het dogma is een
stuk der Openbaring Gods. Welnu, Kuyper bezat op
buitengewone .wijze en in schier ongeëvenaarde
mate de gave.om ons te leidon in de kathedraal van
het dogma en in die heilige gebouwen onze ziel te
doen weiden mot een verwond'rcnd oog. En aan het
eind was menigeen er geheel in weg, stil en stom
van extase. Maar nog was het college niet geëin
digd. Als het laatste van den dag werd het beslo
ten met gebed. En soms worden we daardoor zóó
aangegrepen, geroerd, ontroerd, ontzet, verslagen en
toch tegelijk opgeheven, getroost, gesterkt, geze
gend, gezaligd, dat we na het amen nog eonige
oogenblikken zwijgend moesten blijven zitten. De
bewondering van onzen leermeester maakte plaats
voor aanbidding des Heeren
Mocht iemand vragen naar hetkenmerkendo
,van Kuyper's dogmatische beschouwingen en betoo-
gen, dan zou ik op het volgende willen wijzen.
Het voornaamste is zeker wel zijn voortdurend
beroep op de Heilige Schrity. De wortelen van het
dogma, dus doceerde hij o.a.'in zijn Encyclopaedie,
moeten vastliggen in den bodem der Schrift. Diep
gravend in dien heiligen grond, iegae hij die wor
telen voor zijn studenten bloot. Met kwistige hand
strooide hij zijn Bijbelteksten en -pericopen onder
ons uit. Dan ging hij ze exegetisecren en verraste
en verbaasde hij ons dikwijls door zijn eigen, bree
de, diepe visie op den zin van Gods Woord en door
't nieuwe licht, waaronder hij dat Woord voor ons
plaatste. Om daarna glashelder aan te toonen, in
hoeverre het dogma, dat hij behandelde, in over
eenstemming was met de uitspraken der Heilige
Schrift, ook als zij werden geplaatst in het raam
van het geheel der Openbaring Gods, waarvan
geen enkel dogma los mocht worden gedacht, om
srerwachting heeft hijzelf met alle macht
medegewerkt en hij heeft haar beleefd.
Maar ook zijn profetie, dat de Synode der
Ned. Herv. Kerk voor de studenten der Vrije
Universiteit de deur zelfs niet op een kier
zou openzetten, heeft hij vervuld gezien.
Op 7 Febr. 1886 werd te Kootwijk de candi-
daat der Vrije Universiteit J. H. Houtza
gers bevestigd, nadat de kerkeraad aldaar
het Synodaal verband had verbroken.
Meer kerken volgden het voorbeeld van
Kootwijk, en weldra was de groote kerkelijke
beweging van 1886 (bekend onder den naam
van Doleantie) in volle gang.
In den politiekcn strijd
Steeds meer bracht Dr. Kuyper de Anti-Rev.
partij tot ontwikkeling en actie.
In zijn „Het Calvinisme, oorsprong en waar
borg onzer constitutioneele vrijheden" had
hij reeds zijn denkbeelden neergelegd, waar
in hij rijk gedocumenteerd op geschiedkun
dige gronden het calvinistische staatsrecht
bepleit. Een en ander werd in „Ons Pro
gram" nader ontwikkeld. In de eerste periode
van zijn optreden was dr. Kuyner anti-papist,
waarvan hij echter al spoedig terugkwam.
„Ons Program" zag in 1878 het licht en was
met de toelichting weldra een standaard
werk van beteekenis, waarin gansch de
staatkundige belijdenis der antirevolutio
naire partij wordt uiteengezet.
Heel veel was er veranderd in de antirevo
lutionaire partij. Kuyper's orgaan de „Stan
daard", geflankeerd weldra door vele andere
bladen, een Centraal-comité, waarvan hij
voorzitter was, een groot aantal kiesvereeni-
gingen, een program van beginselen, het
waren even zoovele teekenen van groei en
bloei.
Het was de lentetijd der antirevolutionaire
partij, waarin eendracht en broederlijke lief
de schitterden Het was de periode na de
êcherno resolutie van Kappeyne,
In 1888 kwam het eerste Christelijk ministe
rie, dat van Mackay, hetwelk verruiming
bracht in den schooldruk, aanvankelijke op
lossing dtr schoolkwestie. Ons volk had deze
weldaad naast God te danken aan den onver-
moeiden strijd, dié door Dr. Kuyper werd
gevoerd.
In die jaren werd ook op een Deputatenver-
gadering een breed program van actie aange
nomen en ging men met blijde verwachting
de nieuwe toekomst in.
Helaas viel het ministerie-Mackay na drie
jaren en trad een liberaal ministerie daar
voor in de plaats.
Na de lentedagen beleefde de entire vol utio
naire partij stormperiode, toen de kieswet
van Tak scheuring bracht onder de anti
revolutionairen.
Dr. Kuyper steunde de voorstellen van Tak,
daar hij van gevoelen was, dat hierdoor iets
voor het huismanskiesrecht was te verkrij
gen, dat voorshands toch in zijn geheel on
bereikbaar soheen.
Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lobman
scheidde zich met negen antirevolutionaire
Kamerleden af. Uit deze breuk is de Christe-
lijk-Hist. Unie gegroeid.
Dr. Kuyper is vooral sterk geweest als de
man der antithese. Ddt was juist zijn kracht
Niemann heeft zoo helder als hij de tegen
stelling tusschen geloof en ongeloof door
schouwd. Op elk gebied toonde hij die anti
these aan. Hij heeft ze doorgewerkt in zijn
gemoedsleven, op het terrein der kerk, op dal
van den staat, der wetenschap en van het
sociale leven. Daarom zocht hij ook steeds
samenwerking met andere Christelijke par
tijen, om in het staatkundige leven naar
Christelijke beginselen lar.d en volk te be
sturen.
In 1894 kwam Dr. Kuyper voor het kiesdis
trict Sliedrecht andermaal in de Tweede Ka
mer, in 1897 en in 1901 werd hij herkozen.
Tijdens die periode gaf hij aan de bespre
kingen in de Kamer hij de discussies over de
Kamers van Arbeid en de Ongevallenwet een
zeer hoog karakter en was zijn rede in het
belang der Zending en de toetsing van het
kabinet-Pierson van magistrale kracht. Op
elk gebied wist Dr. Kuyper zijn meesterschap
te toonen, zoowel op sociaal terrein als op
oat der buitenlandsche politiek.
Minister-president
In 1901 wisten de vereenigde Christelijke
partijen (Anti-Rev. partij, Chr. Hist. Unie en
R.K, Staatspartij) de overwinning te behalen
en werd Dr. Kuyper premier in een kabinet,
c.at het liberale verving.
Het kabinet stak in zee met een program,
dat de finale oplossing van de onderwijs
kwestie wenschte, verplichte verzekering en
tariefsverhooging.
In deze periode had Dr. Kuyper met veel
tegenhodon te kampen.
Een erfenis van het vorige kabinet gaf een
jaar voJ moeilijkheden.
Daarbij kwamen de bemiddeling in oen oor
log tusschen Engeland en Transvaal en de
kwestie der troonopvolging door het ernstig
levensgevaar waarin onze Koningin toenter
tijd verkeerd heeft.
Maar de spoorwegstaking in 1903 heeft Dr.
Kuyper toch wel de meeste beslommeringen
bezorgd.
Deze staking kwam zoo plotseling en de
houding der directies was zoo ongelukkig,
dat Dr. Kuyper eerst in April kon toonen.
dat hij heer en meester van oen toestand was
Hij doorzag do misdadige woeling en hel
anarchistische avontuur direct als een poli
tieke staking.
Door al deze dingen kon Dr. Kuyper niet be
reiken wat hij wel gewenscht had.
Zijn staatkundig leven vertoont in dat op
zicht overeenkomst met het bewind van ecu
anderen grand old man, den Engelschen cal
vinist Gladstone
Toch wist Dr. Kuyper nog vele dingen to«
stand te brengen.
Hij wist de positie der Christelijke ondur
wijzers aanzienlijk te verbeteren. De herzie
ning van do wet op het lager- en middelbaar
onderwijs kwam aan de orde en de effectus
civilis (de verleening der graden) werd aan
de Vrije Universiteit verleend.
Verder kwam een pensioenregeling voor de
oncerwijzers tot stand en de algeheele her
ziening der drankwet.
Bovendien werden nog tal van wetsontwer
pen in gereedheid gebracht.
De hetze tegen Dr. Kuyper, zoowel van iibc
ralen als van soc.-dcm. was in 1905 zoo hevig
dat de Christelijke partijen een nederlaag
leden, met als gevolg, dat het kabinet-Kuyper
16 Aug. 1905 aftrad.
De laatste levensjaren
Na de nederlaag in 1905 begaf Dr. Kuyper
zich voor geruimen tijd naar het buitenland
en bezocht hij de Europeesche, Aziatische en
Afrikaansche landen rond de Middellandsche
Zee. In zijn groot werk „Om de oude Were.d
zee" blijkt, hoe hij de religieuse, politieke en
sociale toestanden in die landen heeft na
gespeurd.
Na zijn reis werd hij in 1908 voor het dis
trict Ommen tot lid der Tweede Kamer
gekozen. Maar in 1012 moest hij wegens een
oorgebrek het Kamerlidmaatschap voor goed
«aarwei zeggen
Op 8 Jan. 1907 ha*, er te Delft een eigenaar
dige plechtigheid plaats: de promotie van
Dr. Kuyper tol doctor honoris causa aan de
Technische Hoogescbool aldaar. Zijn promo
tor, de rector magnificus Prof. Dr. S. Hoo
g e w a r f f herinnerde er in een keurige rede
aan hpe de Polytechnische School door Dr.
Kuyper werd omgezet in de Technische Hoo
gesrhool. Juist deze bewindsman zoo zeide
de spreker o.m. van een geheel andere dan
technische opleiding, heeft zoo treffend de
beteekenis van het hooger teohnische onder
wijs gevoeld.
In 't jaar 1908 werd Dr. Kuyper door H.M.
de Koningin benoemd tot Minister van Staat.
Hij was reeds commandeur in de orde van
den Ned Leeuw en drager van tal van eere-
tee kenen.
In oe periode van 1909 tot 1912 was er meer
of minder wrijving tusschen het kabinet
Heemskerk en Dr. Kuyper. Dr. Kuyper was
niet tevreden over de handelingen van ge
noemd kabinet ten opzichte van oe Zending
en over de Weinig princlpieele antirevolutio
naire politiek, welke gevoerd word.
Evenwel werd Dr. Kuyper door Mr. Heems
kerk bevredigd en werd In 1913 door hem het
ministerie-Heemskerk warm aanbevolen in
zijn Deputatenrede: De Meiboom in de kap.
In de laatste jaren van zijn leven werden
bedenkingen tegen Dr. Kuyper's leiding ge
maakt. Bekend is de brochure: „Leider -mi
leiding" van Mr. Anema. Dr. Bavinck, Mi-
Diepenhorst, Mr Heemskerk en Mr. de Vries
Ook met de roomsch-kath. was Dr. Kuyper
meermalen in polemiek. De strijdbare natuur
bleef hem bij, wat ook bleek in de Eerste
Kamer, waarvan hij in 1913 door de Prov
Staten van Zuid Holland tot lid gekozen
werd. Minister Pleyte ondervond dat meer
dan eens bij de koloniale debatten.
De Inatste jaren des levens doden hem den
last des ouderdoms gevoelen.
Zoo voor en na moest daarom Dr. Kuyper
de leiding van verschillende zaken aan.jeug
diger krachten toevertrouwen. Die van oe
.Standaard" ging in andere handen over. ter
wijl het voorzitterschap van het Centrnal
Comité aan den heer II. Colijn werd overge
dragen. In 1918 werd zijn rede ter Dcputa-
tenvergaderinr nog voorgelezen door den
heer Idenburg, toen voorzitter. De laatste De-
putatenvergndering, die Dr. Kuyper presi
deerde, was die van 23 Nov. 191? Zijn rede
had toen tot titel „De kleine luvden"
Een eigenlijke ziekte was het niet. die het
>erti:'ds zoo sterke lichaam (de doktoren
noemden hem een „medisch phenomeen")
sloopte; het was „een stil gestadig uitgaan
van de levenslamp".
Op 21 Sept. 1920 vroeg hij schriftelijk ontslag
als lid der Eerste Kamer. De handteekening
onder dit stuk is de laatste door Dr. Kuyper
geschreven.
Op Maandagavond 8 Nov. 1920 is hij zacht en
kalm in Jezus ontslapen. Zijn kinderen en de
heer Idenburg waren in de sterfkamer aan
wezig.
Vrijdag 12 Nov- werd zijn stoffelijk overschot,
op Oud Eik-en-Duincn te 's-Gravenhage aan
den schoot der aarde toevertrouwd.
Vele duizenden waren naar de residentie ge->
togen om den grooten staatsman de laatste
eer te bewijzen. H.M. de Koningin en H.M.
de Koningin Moeder lieten zich bij de be
grafenis vertegenwoordigen.
Aan het graf werd 't woord gevoerd door Mr.
Th. Heemskerk namens de Nederland-
sche regeering, door den heer H. Colijn
namens de Anti-Rev. partij. Prof. Dr. R. H.
Wolf je r ais rector magnificus der Vrije
Universiteit, door Dr. K. Dijk nflmens de
Gereformeerde Kerken, en door den heer A.
W. F. Idenburg als vriend. Namens de
familie sprak Prof. Dr. H. H. Kuyper een
woord vo dank.
De aangrijpende plechtigheid werd besloten
mot 't zingen van 't Psalmlied, dat in een
enkele regel het groote levensdoel van Dr.
Abraham Kuyper weergeeft en waar
mee we dan ook deze vluchtige levensschets
willen besluiten:
Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen,
Men loov' Hem vroeg en spa;
De wereld hoor' en volg' mijn zangen
Met amen, amen na!