Twee oud-leerlingen over hun Meester Dr Kuyper als docent KUYPER-NUMMER van 3e Vijf Samenwerkende Christelijke Dagbladen 29 OCTOBER 1937 BLZ. 9 Professor Kuyper en zijn colleges Persoonlijke herinneringen door Ds J. D. v. d. Velden ccnzetting. Als student wildet ge zooveel mogelijk alles opschrijven in je dictaten-cahier, maar meer malen sleepte zijn voordracht zoo mede, dat ge vergat de pen te gebruiken. Als men twee uur college achter elkander van onzen Professor had. dacht ge er niet over om naar de studeerkamer te gaan, ge moest dan eerst eens wat frissche buitenlucht inademen; we wandelen langs de gracht en het IJ. Toch viel het moeilijk om het gesprek buiten het gehoorde in de collegezaal te houden. I ET is mij altijd een groot voorrecht geweest een der eerste studenten te zijn geweest van Prof. Kuyper. Hij was toen in zijn volle kracht. Met vreugde denk ik nog terug aan zijn colleges. Welk een rijke gaven had God hem geschonken. Ge wist niet wat ge het meest moest bewonderen, zijn prachtstijl, zijn zoggenskracht, zijn woordenkeus, zijn heldere uiteenzetting, ook waar het zware en moeilijke be grippen betrof, zijn uitspraak dan wel zijn uitbeel dend vermogen. Ja, vooral de beelden, die hij ge bruikte op zijn colleges, waren gegrepen uit het leven. Ze waren zoo juist, ze pasten. Geen vvonoer dat hij eens de studenten waarschuwde om later in de prediking z" niet te veel te gebruiken en vooral eerst te overwegen of ze passend waren. Een gebruikt beeld blijft het meest in het geheugen hangen, en als het onjuist is. leidt het tot een ver keerde voorstelling der zaak, dan werkt het niet verhelderend, maar verwarrend. Zoo waren zijn colleges ook practisch. Hii was niet de man van abstracties. Op een zijner colleges zei hij: Mijne heeren, straks wordt ge geroepen tot Dienaar des Woords. Weet ge wat Beaiening des Woords is? Het is het uit dragen van het Woord Gods in het midden der ge meente, maar zóó, dat het toegepast wordt op het leven, dat ieder hoort, wat de boodschap Gods is, die in en met dat Woord tot de Gemeente komt. Hij wees er eens op, hoe we moesten zorgen, dat het geraamte van oe preek goed was. want, zeide hij, als bij een mensch het geraamte goed is. dan mag er bij den een meer, b» den ander minder vleesch om het geraamte zijn, maar dan krijgt ge in allen gevalle een normaal mensch. In het andere geval wórdt het een abnormale gestalte. Zoo is het ook met de preek. Zijn colleges over Dogmatiek en de Encyclopaedie der Godgeleerdheid waren schitterend. Eerst dic teerde hij een korte paragraaf, dan volgde de uit- Kuyper als doctor honoris causa, Princeton, 1898 Prof. Kuyper kon soms op zijn colleges wel eens scherp uitvallen. Nog hoor ik hoe hij tot een stu dent, die later een plaats der eere heeft ingenomen, eens. toen deze een Hebreeuvvsche locus moest le zen, zei: „Mijnheer, U 'moest U schamen, is dat He breeuwse!) lezen, het is Ilebreeuwsch spellen-" Toen een eerste jaars student het er naar zijn zin slecht afbracht' op het college en Professor hem duchtig onder handen nam. merkte hij het ver schrikte gezicht van den student. En wat zei Professor? Het is heel goed eens hard te worden aangepakt, als dat met mij niet gebeurd was. zou ik nooit geworden zijn, wat ik door Gods genade werd. Prof. Kuyper hield ook colleges, die niet bepaald verplicht whren. Zoo denken we nog vol verwonde ring aan zijn colleges in de Letterkunde, waar hij o.a. Vondel en Cats behandelde; aan zijn dispuut colleges, waar de studenten om de beurt enkele stellingen, die eerst gedrukt en rondgezonden wer den, moesten veroedigen. Eerst waren de mede studenten dan de opponenten, terwijl het laatste kwartier Professor zelf den aanval overnam. Dan moest ge u maar zien te bergen. Nog herinner ik mijn beurt. Ik kwam met mijn geschreven stellin gen, zooals de gewoonte was, in de Senaatskamer om ze hem te laten lezen. Ja. van der Velden, «lat zijn wel aardige stellingen, maar de tweede kunt ge niet volhouden. Meteen zei hij: Wandel maar een eindje met me mee. Gretig nam ik dit aanbod aan om uit mijn leermeester te krijgen, wat er dan toch aan die tweede stelling haperde. Maar toen hij dat merkte, zei hij op eens: Dag, van der Velden, ik moet de Singel langs. En ik heb op het dispuut college mijn bewuste stelling moeten laten vallen. Dr. Kuyper kende zijn studenten goed. Trouwens toen was het getal nog zeer klein. Eén ding heeft mij als student steeds getroffen. Hij waardeerde het als men de gave, die God gegeven had, goed gebruikte. Er waren ook-zwakke broe ders, minder begaafden. Daar kon hij rekening mede houden. Maar toornen deed hij, wanneer iemand de gaven en talenten niet goed gebruikte en z.g. met een Franschen slag studeerde. Dan kon hij streng zijn, zooals een enkele dat op het tentamen ondervond. Onvergetelijk zijn ook geweest de colleges over: „Aesthetica", de „schoonheidsleer". Dat was ge heel een z.g. liefhebberij-college. Wie zijn „Calvi nisme en de Kunst" gelezen heeft, kan eenigzins begrijpen welk een indruk dit merkwaardig en schitterend college maakte. Het ging over beeld houwkunst, schilderkunst, enz. Laat me het begin van zijn college, uit zijn dictaat overnemen, over schilderkunst en kleurenwereld. Het was de in leiding: „God heeft ieder ding schoon gemaakt op zijn tijd. ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat een mensch het werk, dat God gemaakt heeft, kan uitvinden van het begin tot het einde". Met dit woord van den wijzen Prediker wordt op krachtige wijze gezegd, dat alle schoon uit God is. In de schoonheidsleer moet dies in de allereerste plaats gerekend worden met Hem, dien wij belijoen als God den Vader, den Almachtige, Schepper van hemel en van aarde. Het schoon zijn der dingen behoort bij Gods Scheppingsordinantie. En nu heeft God de Heere de eeuw, d.i.: de eeuwigheid in het hart des menschen gelegd, opoat hij het vermogen zou hebben om door al dat tijdelijk schoon heen te blikken in den heerlijken achtergrond van het eeuwige. Dan eerst wordt het schoone recht be zien en gewaardeerd, als we op het schoone het goddelijk cachet opmerken. Een aesthetica, een schoonheidsleer buiten den Schepper, mist het goede fundament, mist een lei dend beginsel en treft het juiste doel niet. Doel van het schoone is niet uitsluitend genieting te bereiden aan het schepsel, maar in de eerste plaats Gods welgevallen te dienen. Hij heeft alle dingen geschapen om Zijns zelfs wil, ook fiet schoone. Neen, het schoone in de natuurpracht, of in de machtige kleurenwereld of in de wereld der tonen is er niet alleen voor of om den mensch, ook hier geldt het eerst: „Soli Deo gloria!" Het schoone bestaat eerst om Gods wil. Nu heeft God gewild, dat ook de mensch als kun stenaar zou optreden en dat de mensch ook in de kunst de vruchten van Z ij n kunst zou openbaren. Zoo heeft Hij den mensch geschonken niet alleen de gave om het schoone te genieten, maar ook om het schoone voort te brengen, m.a.w.: God heeft het kunstvermogen gegeven. Dat is een gave Gods, die bij de algemeene genade behoort, ook bij onge- loovigen. Zoo is er n a t u u r- en k u n s tschoon en deze staan niet tegenover elkander, alsof het eerste al leen Goddelijk en het tweede menschelijk schoon zou zijn, neen, maar het natuurschoon vloeit on- middelijk uit God, terwijl het kunstschoon midde- lijk van Hem afdaalt. Neem de kleurenwe- rel d. Ook hier hebt ge natuurschoon, de kleuren p-acht doo" den Schepper tentoongespreid en on middeljjk i it Hem voortgekomen; maar nu hebt ge ook het kunstschoon, waar de schilder bij Gods gratie de kleuren toovert op he» dork, hoewel toch zijn kunstvermogen van God afdaalt. Terecht is ppgemerkt da' eenerzijds verkeerd gaat, wie de kunst van de natuur losmaakt, maar dat ander zijds niet mag worden vergeten, dat de natuur het schoon geeft voo" vormen en kleuren. Zoo is dan de wereld der tonen, d.i. de kunst der muziek; de wereld der vormen, d.i. de beeldhouw kunst en houwkunst; de wereld der dichterlijke ge dachten. de dichtkunst en de wereld der kleuren, de schilderkunst uit God, en alleen wie Zijn beeld drager is, verstaat ze en kan ze recht genieten. Hij. Die het oor plant, hoort het schoon der tonen wereld, hoe kon Hij die anders scheppen? Hij. Die het oog formeerde, ziet dus ook het schoon van vorm en kleur. Of hoe kon hij anders het schoon van lijn en kleur scheppen? Welnu, van die kleu renwereld willen we u spreken en welke betoeke- nis God in het natuur- en kunstschoon heeft ge geven. Hoe ontstaat nu het schoone in de kleurenwereld? Het schoone ontstaat uit een atoom, een ondeelbaar stofje en dat in beweging. Dit moge vreemd schij nen. maar het is de Majesteit Gods, dat God al machtig daaruit de geheele wereld van het schoone produceert. Een punt duidt de rust aan, maar laat nu die on deelbare punt in beweging geraken, dan krijgt ge de lijn. En de lijn is het eerste begin van alle schoonheid. Al de pracht van lijnen zitten in de nerven van het blad, zoo vol verschil aan het geboomte. Neem die einaelooze verscheidenheid van lijnen, die veel heid van vormen en ge ziet deze gedachte telkens bewaarheid. Het beeld, uit het marmer gehouwen, geeft u altijd van den eersten beitelslag tot de laatste hand, die er aan gelegd wordt, de beweging van een punt, waar de beitel gezet wordt, voort gaande in alle richting, totdat het fijnse kunstpro duct voltooid is. In de muziekwereld is het even zoo. maar met sneller beweging, het aanslaan van den toon en de duizendvoudige trillingen. Bij het licht is de beweging nog weer sneller. Welnu, bij de kleurenwereld wordt ook deze verschijning waargenomen. Bij de schilderkunst ziet ge de beweging van het penseel en al dat krachtige, rijke, volle in de schilderstukken is weder geworden door de bewe ging, door dat tooveren als 't ware met vorm en Over de kleurenwereld bestaan twee theoriën. De eerste is van Newton. Het is de theorie, dat het wit, het zuivere licht, het volste is, da de verschil lende kleuren uit het wit ontstaan door straalbre king en wel in rood. oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet. Denk hierbij aan de kleuren van den regenboog. De tweede theorie is die van Goethe. Hij zegt: niet het wit is de moeder der zeven hoofdkleuren, maar wij hebben wit en zwart als twee polen, het zwart noemt hij de absentie van het licht. Beweegt het wit zich. waar het van zijn zuiverheid verliest, dan komt het geel, evenzoo waar het zwart van zijn donkerheid verliest, ontstaat het blauw. Waar liet geel zich meer verdiept, gaat het in rood over. Zoo verkrijgt men door toenadering of vermenging ver schillende kleuren". Tot zoover deze proeve van een college. Is het wonder, dat de colleges van Prof. Kuyper altijd druk bezocht waren. Nog eens, God gaf hem als een rijke gave aan onze Vrije Universiteit. En we gedenken op den herinneringsdag Zijner ge boorte, nu 100 jaren geleden, met dankbaarheia aan hetgeen we aan hem naast onzen God te danken hebben. Het gebouw der Vrije Univer siteit (rechts) aan de Keizers gracht te Amsterdam. Of: Dr Kuyper op den katheder, docens ex cathedra Ds H. C. v. d. Brink VOORZEKER, hij was ook docent in zijn rede voeringen en preeken, een buitengewoon genot om ze te hooren. Door vriend en vijand is hij ge huldigd als machtig Spreker, wiens kristallen taal en duidelijkheid van dictie groote en kleine luiden meesleepte en biologeerde; als onweerstaanbaar debater, die in parlement, kerkelijke en politieke vergaderingen, ja om het even waar zijn woord weerklonk, de zege wegdroeg. Hij was docent en is het nog door zijn tallooze ge schriften. i 'pulaire denk aan zijn Standaard asterisken en zijn Heraut-meditaties, de keur der inderdaad stichtelijke lectuur en wetenschappe lijke, zooals zijn Encyclopaedie der Heilige God geleerdheid, de Gemeene Gratie en Antirevolutio naire Staatkunde om slechts dit trio uit zijn stan daardwerken te noemen. Schier op elk gebied heeft hij geschitterd, universeel geleerde, oie heel het terrein der wetenschap overzag; uitmuntend stylist van origineele stijl, die de Nederlandsche taal on gemeen heeft verrijkt; journalist par excellence, die aan de christelijke pens een plaats der eere be zorgd heeft. Vele van zijn tijdgenooten en ook menigeen in onze dagen zal ongetwijfeld instem men met wat iemand 30 jaar geleden schreef: „Schoon zelf geen discipel der Vrije Universiteit, kan ik met velen verklaren, wat er aan weten schappelijke Gereformeerdheid aan mij is, heb ik voornamelijk aan Dr. Kuyper te danken". Doch dit.artikel bedoelt iets te zeggen over ijn professorale colleges aan de door hem gestichte IT' -•school op Gereformeerden gronaslag. Een reuzetaak! Die ik alleen durf ondernemen, omdat die colleges op mij een onuifwischbaren indruk ge maakt en een onu it roei baren invloed geoefend heb ben; en omdat vooral die colleges een diep, door niets en niemand te onderdrukken gevoel van pië teit voor mijn hooggeschatten, door Gods genade echter niet aangebeden leermeester in mij hebben gewekt. 't Is juist 50 jaar geleden, dat ik voor het eerst aan de voeten van dezen toen 50 jarigen geleerde mocht zitten. Het was wel een eigenaardig, merkwaardig begin. Ingeschreven op de lijst der alumni op ver toon van bewijs van overgang uit de 5e naar de 6c klasse van het Stedelijk Gymnasium te Utrecht, had ik het vqprrecht 2 jaar lang met de propae- d utische colleges van den onvergetelijken Prof. T-r. J. Woltjer ook die van Dr. Kuyper, hoogleeraar in twee faculteiten, de litterarische en de theologische, te volgen. Zoo profiteerde ik van Prof. Kuyper's colleges inhet Hebreeuwse hl Blijkbaar had hij bemerkt, dat de kennis dezer laai bij dé aankomende studenten niet bepaald schitterend was. En doordrongen van de noodzakelijkheid, oat theologen toch in staat moesten zijn het Oude Testament in de grondtaal te kunnen lezen, maak te hij zich op hen daartoe te trainen. Ongedachte capaciteiten traden toen zooals dit trouwens zich wel meermalen heeft voorgedaan bij hem aan het licht. Hij ontpopte zich alseen echte schoolmeester, wien de drilkunst niet vreemd is. Dictées, thema's, vertalingen uit het Latijn, de voertaal der litterarische colleges, in het He- breeuwsch vormden het menu van dezen interes santen maaltijd. En hoewel hij overkropt was met werk, 'ond hij toch steeds den tijd om thuis onza schriftelijke proefstukken nauwkeurig te contro leeren en afle fouten te onderstreepen. Er zat ook een paedagogische strekking in dit college, om ons aankomende studenten, die zich licht nogal wat verbeeldden, een rem tegen hooggevoelendhcid aan te leggen. Misschien heeft ook dit hem wel tot zijn gedragslijn bewogen. Hoe dit ook zij. duidelijk toonde 'lij hiermede, dat een groot man ook groot en getrouw kan zijn in het kleine en geringe. Van geheel andere structuur waren natuurlijk zijn colleges over d e Nederlandsche letter kunde, echte colleges in den waren zin des woords, van hooge superioriteit, met name die over Bilderdijk en Da Costa, vooral over den eerstge noemde, wiens leven en weriien hij in den brecde behandelde, 'k Acht het niet onwaarschijnlijk, dat beiden tot Kuyper's geestelijke vaders hebben be hoord. Het staat wel vast, dat zij mede baanbrekers zijn geweest voor zijn antirevolutionairen, refor- matorischen arbeid. En Bilderdijk, de onverbeter lijke Oranjeklant, zwervend buiten zijn.vaderland, omdat hij „de rechten van den Mensch en Burger" niet wilde erkennen en alzoo niet wilde gelooven in „het oppermachtige volk van Hollana";. die, teruggekeerd op !den vaderlandschen bodem, door hem met een kus begroet, als een Goliath, die al leen een leger aandurft, in de kracht van Davids God het opnam voor „de slagorden des levenden Gods", coor zijn tegenstanders gehoond; die het waagde met nimmer ontziende moed en nimmer verflauwde volharding het volk van Nederland terug te roepen tot de oude paden en de krijgsbanier van Koning Jezus op de erve der vaderen te planten die dichter en duloer bij de gratie Gods moest wel een bijzonder aantrek kelijke figuur voor Kuyper zijn. Zijn warme sym pathie voelden wij aan uit de magistrale schets van Bilderdijk's leven welks raadselen sterk werden belicht, zij het ook niet ten volle ont ward, welks zonden niet werden verbloemd, wel Tot onze vreugde vonden wij Ds J. D. v. d. Velden en Ds H. C. v. d. Brink - twee van Kuyper's eerste studenten aon de V. U. - bereid hier iets te vertellen van de vele herinneringen, die zij aon hun grooten Meester bewaren. Beide hoogbejaarde schrijvers kunnen er zich van overtuigd houden, dat ons Kuyper- nurnmer inzonderheid ook door hun bijdragen bijzondere waardij verkreeg. zoeken, en door genade mocht hij ook vin den. Geen wonder, dat hij steeds weer aan dat alles-beslissende oogenblik in zijn leven to rugdacht. En nimmer heeft 't hem berouwd de eigen gekozen paden verlaten te hebben om den weg te bewandelen door Pietje Baltus hem gewezen. „Wat gaven mij zoo schreef hij later wat gaven mij al die schoone vormen aer moderne orthodoxie! Ik was krank en ook m ij n ziel had genezing van noode, en alleen uit dat sterkere kruidenveld, waar onze vaderen met al hun wonden nog bij zongen, mengde hooger erbarmen mij toen het reddend medicijn." Predikant te Utrecht Natuurlijk Kuyper kon te Beesd niet blijven. Toen zijn vader hem in deze eerste gemeente bevestigde, zeide hij in zijn zoon reeds vroeg een Calvinistische trek ontdekt te hebben. Weldra zou blijken, dat dit pro fetische woorden waren. Utrecht beriep den jongen predikant en 10 Nov. 1867 deed hij zijn intrede in de Domkerk met een rede over: „De mensch wording Gods, het levensbeginsel der kerk" Kort daarop opende hij den strijd tegen dc bestaande organisatie der Ned. Herv. Kerk naar aanleiding van de schriftelijke kerk visitatie, waarbij de hoogere besturen moes ten toegeven. Heftig traden deelnemers van een congres ter herdenking van het convent van Wesel tegen Dr. Kuyper op, toen deze de samen komst een gereformeerd karakter wilde ge ven. De leiding kwam echter in handen van predikanten van de z.g.n. Groninger Spoedig kwam 't voorgoed tot een breuk met Dr. Nicolaas Beets en met de ethischen. Zij meenden, dat een ontzaglijk gevaar dreigde van de zijde der Gereformeer den, nu Dr Kuyper hun woordvoerder was. Voor vrij beheer der kerkelijke goederen in de Nea. Herv. Kerk stond Dr. Kuyper pal en meer en meer veroordeelde hij de organisa tie der kerk. Was te Utrecht strijd voor hem weggelegd kwam er verwijdering, Dr Kuyper mocht aan den avond van 19 Mei 1869 hier Groen van Prinsterer ontmoeten, wiens gees teskind en opvolger hij werd. Ook kwam hij hier in aanraking met den vromen Dih bets, wiens omgang van groote invloed is geweest op zijn verder leven. Dibbets en Bechthold moedigden hem aan een beroep naar Amsterdam aan te nemep Den 31sten Juli 1869 nam hij afscheid van Utrecht met een leerrede over: „Conserva tisme en orthodoxie". In de hoofdstad des Rijks Den lOden Augustus 1869 deed Dr Kuyper zijn intrede te Amsterdam, met een leerrede welke tot titel droeg: „Geworteld en ge grond". Hier in de hoofdstad vond hij een kern, die hem verstond, en weldra begon hij den strijd tegen de modernen over het bestuur van het weeshuis, waarbij hij den kerkeraad aan zijn zijde haa\ Ook tegen de synodale organisa tie zette hij den strijd voort. Weldra trok de kerkelijke strijd zich samen op de aannemingskwestie. De bezwaren te gen de geloofsovertuiging konden volgens de Haagsche Synode geen grond tot afwijzing opleveren. Dit besluit bracht een storm van verontwaardiging bij al degenen, die aan Kuypers zijde stonden. De 80 kerkeraadsleden, die zich verzetten tegen het synodale bestuur, werden geschorst Na het synodaal besluit ging een der me' geschorste predikanten op wacht staan, om te verhinderen, dat van de vergaderzaal des kerkeraads gebruik werd gemaakt. Dit werd beschouwd als een grijpen In hel recht van beheer, waarom Dr F. L. Rutgers, Dr A. Kuyper en Jhr Mr A. F. de Savornin Lobman zich naar de Nieuwe Kerk begaven en de bewakers adviseerden heen te gaan. die daaraan voldeden. Hierna liet men de bepantsering van de deur en het slot weg nemen. Dit is in 't kort de geschiedenis van de „paneelzagerij". Een oogenblik scheen het of dit een zaak voor de rechtbank zou wor den. Later hebben rechtsgeleerden van vrij zinnige richting erkend, dat genoemde hee ren volkomen in hun recht waren en het classicaal bestuur volkomen abuis. Onder de geschorste kerkeraadsleden waren vijf predikanten, die nu in verschillende lokalen bijbellezingen hielden. Den lsten December 1886 werd de uitspraak van afzetting door de Synode bevestigd en 75 kerkeraadsleden afgezet. De afgezette pre dikanten waren de heeren P. van Son, H. W var Loon, B. van Schelven, N. A. de Gaay Fortman, D. J. Karssen en C. A. Renier. In een stuk, dat geheel in Dr Kuypers stijl was gesteld, werd opgewekt in Gods kracht het werk der reformatie voort te zetten. Onvergetelijk is voor Dr Kuyper de ure ge weest, toen hij in „Frascati" tal van opzie ners en gemeenteleden om zich heen zag, om den strijd voor de vrijmaking voort te zet ten. Op dit congres bleek weer. welk een or ganisatorisch vermogen deze eminente lei der bezat en welk een werkkracht hij in die schokkende dagen wist te ontwikkelen. Journalist en Kamerlid Over den arbeid van Dr Kuyper op kerkelijk terrein tijdens zijn Amsterdamsche periooe zou natuurlijk veel meer te zeggen zijn. Wij kunnen hier slechts aanstippen. Wie er meer over lezen wil, verwijzen wij o.m. naar de bekende werken van Dr J. C. Rullmann en Dr W. J. de Wilde. 't Was ook in de hoofdstad, dat hij bij zijn velen arbeid nog twee nieuwe terreinen be trad: de journalistiek en de politiek. Reeds te Utrecht had hij veel geschreven, maar voortaan zou hij door middel van de pers elke dag ons volk toespreken. Op 1 April 1872 aanvaardde hij de hoofd redactie van „De Standaard" En welk een journalist, bleek hij weldrr te zijn! Zijn drie starren waren juweeltjes van taalschoon klaar en> klankrijk, zijn hoofdartikelen mees terstukken van studie en heldere betoogtrant of van polemiek, welke in de Nederlandsche journalistiek nog geëvenaard moeten wor den. Hij wist onder woorden te brengen, wat de antirevolutionairen in het diepst hunner ziel gevoelden. Met Keuchenius en Van Otterloo behoo.de hij tot het driemanschap, dat door Groen van Prinsterer was aanbevolen als de eenige candidaten, van wie herstel en verdedigin» der antirevolutionaire richting was te ver wachten. Niet één van Groens candidaten werd echter gekozen. Toch werd Dr Kuyper steeds meer de leider der antirevolutionaire partij „jure suo", zoo als Groen het uitdrukte. Groen zag reeds in zijn vriend den genialen leider en zijn op volger in den staatkundigen strijd. Geheel onverwacht werd Dr Kuyper in 1871 hij herstemming als lid der Tweede Kamei voor Gouda gekozen, bij welke gelegenheid de liberalen zich zoo hoos toonden, dat ze zelfs de ruiten bij eenige antirevolutionairen stuk gooiden. De gemeente van Amsterdam leefde in 'ge weldige spanning. Wat zou Dr Kuyper doen? Als hij Kamerlid werd. zon hij voor 't pre dikambt moeten bedanken. Er werd zelfs een bidstond gehouden „om van den Heere lich' af te smeeken in den moeilijken toestand waarin zich een geliefd predikant bevond". Groot was dan ook de teleurstelling, toen Dr Kuvper de benoeming tot Kamerlid aan nam en als Ned. Herv. predikant emeritaat vroeg, dat hem 16 Maart 1874 eervol werd verleend. In de Kamer bepleitte hij de noodzakelijk heid van een wetboek voor den arbeid, waar voor men echter de schouders optrok. Verder nam hij het woord over sociale vraagstukken, vooral den kinderarbeid betreffende. De schoolkwestie en het koloniale vraagstuk be hoorden eveneens tot zijn onderwerpen. Ook wees hij op het aangroeiend socialistisch ge vaar, doch naar zijn stem werd niet geluis lerd. Inmiddels heeft Dr Kuyper in deze eerste periode van" zijn Kamerlidmaatschap niei veel Kamerzittingen kunnen bijwonen. In 1S76 tastte een ernstig zenuwlijden hem aan. Hij ging naar de Rivièra en bleef daar ruim een jaar. Het was in dien tijd, dat Mr Groen van Prinsterer stierf. In zijn rede, uit gesproken op de Deputatenvergadering van 1885 deelt Dr Kuyper mede: „Ik sliep op den top van den Simplon in dien eigen nacht van den 20en Mei 1876. toen Groen stierf. Ik droomde zonder van zijn dood te weten, dal hij, door engelen gedragen, in zaliger ge westen inging. Toen verliep nog ruim een iaar eer mijn krachten genoegzaam hersteld waren om aan terugkepr naar het vaderland te kunnen denken. In de stille eenzaamheid van het lijden, dat ik te Nice doorbracht was mijn ziel overgegaan tot de besliste en door tastende religie onzer vaderen. Wel ging ook vroeger mijn hart er naar uit. maar toch •■erst te Nice ging ik met beslistheid over" Toen was h" tot volle ruimte geworden. Toen Dr. Kuyper in Mei 1S77 aanvankelijk hersteld naar 'f vaderland terugkeerde, her "atte hij weldra zijn arbeid aan .De Stan laard" En ook aan ..De Heraut", het vroe gere blad van Dr Schwartz, waarvan Dr Kuyper in den aanvang van 1S71 als hoofd redacteur optrad. Stichter en hoogleeraar der Vrije Universiteit Dr Kuyper was ook een van de groote voor vechters van 't Christelijk onderwijs. In de actie voor het Volkspctitonnement van 1878 ontwikkelde hij een geweldige werkkracht, die vriend en viian verbaasde. De oprich- D-K iV'-an ^n'e -Een School met den Bijbel en van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Geref. grondslag is voor een groot deel eveens aan zijn stuwkracht te danken. Reeds in 1870 pleitte hij voor de stichting van een Vrije Universiteit. Maar eer 'l zóó ver kon komen moesten tien jaren van har den strijd worden doorworsteld. Een pennestrijd had zich ontwikkeld tus- schen Dr Kuyper en Dr A. W. Bronsveld. In: „Strikt genomen" wist Dr Kuyper echter aan te toonen het goed recht der Vrije Uni versiteit. „Zóó te worden verpletterd is nog genot", schreef Dr. Schaapman na de lectuur van dit strijdschrift. Den 20sten October 1880 werd de grootsche stichting door den vader der Universiteit geopend met een rede: „Souvereiniteil in eigen kring", waarin» hij de nationale hetee- kenis, het wetenschappelijk bedoelen en het •-.ereformeerd karakter der Vrije Universiteit schetste. Meesterlijk wist hij het recht der hoogeschool ui Staatsrechtelijk en weten schappelijk oogpunt te veroedigen. Van 18801901 is Dr Kuyper hoogleerrar geweest aan de Vrije Universiteit <m heeft als zoodanig schier bovenmenschelijke werk kracht ontwikkeld en buitengewoon veel van de vrucht zijner wetenschappelijke studie ge publiceerd Daaronder mogen gerekend wor den de door hem gehouden rectorale oraties en vele omvangrijke theologische studiën als: Het werk van den Heiligen Geest, F, Votó Dordraceno. De Gemeene Gratie. De Ency clopaedie der Heilige Godgeleerdheid enz. enz In 1882 achtte Dr. Kuyper het aan geen twijfel onderhevig of de Overheid, „die nu reeds de,studenten der Vrije Universiteit ner gens voor een gesloten deur laat komen, zou na niet lange dagen die deur nog wijder voor hen open zetten". Aan de^ vervulling dezer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 19