Twee oud-leerlingen over hun Meester
Dr Kuyper als docent
KUYPER-NUMMER van 3e Vijf Samenwerkende Christelijke Dagbladen
29 OCTOBER 1937 BLZ. 9
Professor Kuyper en zijn colleges
Persoonlijke herinneringen
door
Ds J. D. v. d. Velden
ccnzetting. Als student wildet ge zooveel mogelijk
alles opschrijven in je dictaten-cahier, maar meer
malen sleepte zijn voordracht zoo mede, dat ge
vergat de pen te gebruiken.
Als men twee uur college achter elkander van
onzen Professor had. dacht ge er niet over om naar
de studeerkamer te gaan, ge moest dan eerst eens
wat frissche buitenlucht inademen; we wandelen
langs de gracht en het IJ.
Toch viel het moeilijk om het gesprek buiten het
gehoorde in de collegezaal te houden.
I ET is mij altijd een groot voorrecht geweest
een der eerste studenten te zijn geweest van
Prof. Kuyper.
Hij was toen in zijn volle kracht. Met vreugde
denk ik nog terug aan zijn colleges. Welk een rijke
gaven had God hem geschonken. Ge wist niet wat
ge het meest moest bewonderen, zijn prachtstijl,
zijn zoggenskracht, zijn woordenkeus, zijn heldere
uiteenzetting, ook waar het zware en moeilijke be
grippen betrof, zijn uitspraak dan wel zijn uitbeel
dend vermogen. Ja, vooral de beelden, die hij ge
bruikte op zijn colleges, waren gegrepen uit het
leven. Ze waren zoo juist, ze pasten. Geen vvonoer
dat hij eens de studenten waarschuwde om later
in de prediking z" niet te veel te gebruiken en
vooral eerst te overwegen of ze passend waren. Een
gebruikt beeld blijft het meest in het geheugen
hangen, en als het onjuist is. leidt het tot een ver
keerde voorstelling der zaak, dan werkt het niet
verhelderend, maar verwarrend. Zoo waren zijn
colleges ook practisch. Hii was niet de man van
abstracties.
Op een zijner colleges zei hij: Mijne heeren, straks
wordt ge geroepen tot Dienaar des Woords. Weet
ge wat Beaiening des Woords is? Het is het uit
dragen van het Woord Gods in het midden der ge
meente, maar zóó, dat het toegepast wordt op het
leven, dat ieder hoort, wat de boodschap Gods is,
die in en met dat Woord tot de Gemeente komt.
Hij wees er eens op, hoe we moesten zorgen, dat
het geraamte van oe preek goed was. want, zeide
hij, als bij een mensch het geraamte goed is. dan
mag er bij den een meer, b» den ander minder
vleesch om het geraamte zijn, maar dan krijgt ge
in allen gevalle een normaal mensch. In het
andere geval wórdt het een abnormale gestalte.
Zoo is het ook met de preek.
Zijn colleges over Dogmatiek en de Encyclopaedie
der Godgeleerdheid waren schitterend. Eerst dic
teerde hij een korte paragraaf, dan volgde de uit-
Kuyper als doctor honoris causa,
Princeton, 1898
Prof. Kuyper kon soms op zijn colleges wel eens
scherp uitvallen. Nog hoor ik hoe hij tot een stu
dent, die later een plaats der eere heeft ingenomen,
eens. toen deze een Hebreeuvvsche locus moest le
zen, zei: „Mijnheer, U 'moest U schamen, is dat He
breeuwse!) lezen, het is Ilebreeuwsch spellen-"
Toen een eerste jaars student het er naar zijn zin
slecht afbracht' op het college en Professor hem
duchtig onder handen nam. merkte hij het ver
schrikte gezicht van den student.
En wat zei Professor? Het is heel goed eens hard
te worden aangepakt, als dat met mij niet gebeurd
was. zou ik nooit geworden zijn, wat ik door Gods
genade werd.
Prof. Kuyper hield ook colleges, die niet bepaald
verplicht whren. Zoo denken we nog vol verwonde
ring aan zijn colleges in de Letterkunde, waar hij
o.a. Vondel en Cats behandelde; aan zijn dispuut
colleges, waar de studenten om de beurt enkele
stellingen, die eerst gedrukt en rondgezonden wer
den, moesten veroedigen. Eerst waren de mede
studenten dan de opponenten, terwijl het laatste
kwartier Professor zelf den aanval overnam. Dan
moest ge u maar zien te bergen. Nog herinner ik
mijn beurt. Ik kwam met mijn geschreven stellin
gen, zooals de gewoonte was, in de Senaatskamer
om ze hem te laten lezen. Ja. van der Velden, «lat
zijn wel aardige stellingen, maar de tweede kunt ge
niet volhouden. Meteen zei hij: Wandel maar een
eindje met me mee. Gretig nam ik dit aanbod aan
om uit mijn leermeester te krijgen, wat er dan toch
aan die tweede stelling haperde. Maar toen hij dat
merkte, zei hij op eens: Dag, van der Velden, ik
moet de Singel langs. En ik heb op het dispuut
college mijn bewuste stelling moeten laten vallen.
Dr. Kuyper kende zijn studenten goed. Trouwens
toen was het getal nog zeer klein.
Eén ding heeft mij als student steeds getroffen. Hij
waardeerde het als men de gave, die God gegeven
had, goed gebruikte. Er waren ook-zwakke broe
ders, minder begaafden. Daar kon hij rekening
mede houden. Maar toornen deed hij, wanneer
iemand de gaven en talenten niet goed gebruikte
en z.g. met een Franschen slag studeerde. Dan
kon hij streng zijn, zooals een enkele dat op het
tentamen ondervond.
Onvergetelijk zijn ook geweest de colleges over:
„Aesthetica", de „schoonheidsleer". Dat was ge
heel een z.g. liefhebberij-college. Wie zijn „Calvi
nisme en de Kunst" gelezen heeft, kan eenigzins
begrijpen welk een indruk dit merkwaardig en
schitterend college maakte. Het ging over beeld
houwkunst, schilderkunst, enz. Laat me het begin
van zijn college, uit zijn dictaat overnemen, over
schilderkunst en kleurenwereld. Het was de in
leiding:
„God heeft ieder ding schoon gemaakt op zijn tijd.
ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder
dat een mensch het werk, dat God gemaakt heeft,
kan uitvinden van het begin tot het einde". Met dit
woord van den wijzen Prediker wordt op krachtige
wijze gezegd, dat alle schoon uit God is. In de
schoonheidsleer moet dies in de allereerste plaats
gerekend worden met Hem, dien wij belijoen als
God den Vader, den Almachtige, Schepper van
hemel en van aarde. Het schoon zijn der dingen
behoort bij Gods Scheppingsordinantie. En nu heeft
God de Heere de eeuw, d.i.: de eeuwigheid in het
hart des menschen gelegd, opoat hij het vermogen
zou hebben om door al dat tijdelijk schoon heen te
blikken in den heerlijken achtergrond van het
eeuwige. Dan eerst wordt het schoone recht be
zien en gewaardeerd, als we op het schoone het
goddelijk cachet opmerken.
Een aesthetica, een schoonheidsleer buiten den
Schepper, mist het goede fundament, mist een lei
dend beginsel en treft het juiste doel niet.
Doel van het schoone is niet uitsluitend genieting
te bereiden aan het schepsel, maar in de eerste
plaats Gods welgevallen te dienen. Hij heeft alle
dingen geschapen om Zijns zelfs wil, ook fiet
schoone. Neen, het schoone in de natuurpracht, of
in de machtige kleurenwereld of in de wereld der
tonen is er niet alleen voor of om den mensch, ook
hier geldt het eerst: „Soli Deo gloria!" Het schoone
bestaat eerst om Gods wil.
Nu heeft God gewild, dat ook de mensch als kun
stenaar zou optreden en dat de mensch ook in de
kunst de vruchten van Z ij n kunst zou openbaren.
Zoo heeft Hij den mensch geschonken niet alleen
de gave om het schoone te genieten, maar ook om
het schoone voort te brengen, m.a.w.: God heeft het
kunstvermogen gegeven. Dat is een gave Gods, die
bij de algemeene genade behoort, ook bij onge-
loovigen.
Zoo is er n a t u u r- en k u n s tschoon en deze
staan niet tegenover elkander, alsof het eerste al
leen Goddelijk en het tweede menschelijk schoon
zou zijn, neen, maar het natuurschoon vloeit on-
middelijk uit God, terwijl het kunstschoon midde-
lijk van Hem afdaalt. Neem de kleurenwe-
rel d. Ook hier hebt ge natuurschoon, de kleuren
p-acht doo" den Schepper tentoongespreid en on
middeljjk i it Hem voortgekomen; maar nu hebt ge
ook het kunstschoon, waar de schilder bij Gods
gratie de kleuren toovert op he» dork, hoewel toch
zijn kunstvermogen van God afdaalt. Terecht
is ppgemerkt da' eenerzijds verkeerd gaat, wie de
kunst van de natuur losmaakt, maar dat ander
zijds niet mag worden vergeten, dat de natuur het
schoon geeft voo" vormen en kleuren.
Zoo is dan de wereld der tonen, d.i. de kunst der
muziek; de wereld der vormen, d.i. de beeldhouw
kunst en houwkunst; de wereld der dichterlijke ge
dachten. de dichtkunst en de wereld der kleuren,
de schilderkunst uit God, en alleen wie Zijn beeld
drager is, verstaat ze en kan ze recht genieten.
Hij. Die het oor plant, hoort het schoon der tonen
wereld, hoe kon Hij die anders scheppen? Hij. Die
het oog formeerde, ziet dus ook het schoon van
vorm en kleur. Of hoe kon hij anders het schoon
van lijn en kleur scheppen? Welnu, van die kleu
renwereld willen we u spreken en welke betoeke-
nis God in het natuur- en kunstschoon heeft ge
geven.
Hoe ontstaat nu het schoone in de kleurenwereld?
Het schoone ontstaat uit een atoom, een ondeelbaar
stofje en dat in beweging. Dit moge vreemd schij
nen. maar het is de Majesteit Gods, dat God al
machtig daaruit de geheele wereld van het schoone
produceert.
Een punt duidt de rust aan, maar laat nu die on
deelbare punt in beweging geraken, dan krijgt ge
de lijn.
En de lijn is het eerste begin van alle schoonheid.
Al de pracht van lijnen zitten in de nerven van
het blad, zoo vol verschil aan het geboomte. Neem
die einaelooze verscheidenheid van lijnen, die veel
heid van vormen en ge ziet deze gedachte telkens
bewaarheid. Het beeld, uit het marmer gehouwen,
geeft u altijd van den eersten beitelslag tot de
laatste hand, die er aan gelegd wordt, de beweging
van een punt, waar de beitel gezet wordt, voort
gaande in alle richting, totdat het fijnse kunstpro
duct voltooid is. In de muziekwereld is het even
zoo. maar met sneller beweging, het aanslaan van
den toon en de duizendvoudige trillingen. Bij het
licht is de beweging nog weer sneller. Welnu, bij
de kleurenwereld wordt ook deze verschijning
waargenomen.
Bij de schilderkunst ziet ge de beweging van het
penseel en al dat krachtige, rijke, volle in de
schilderstukken is weder geworden door de bewe
ging, door dat tooveren als 't ware met vorm en
Over de kleurenwereld bestaan twee theoriën. De
eerste is van Newton. Het is de theorie, dat het
wit, het zuivere licht, het volste is, da de verschil
lende kleuren uit het wit ontstaan door straalbre
king en wel in rood. oranje, geel, groen, blauw,
indigo en violet. Denk hierbij aan de kleuren van
den regenboog.
De tweede theorie is die van Goethe. Hij zegt: niet
het wit is de moeder der zeven hoofdkleuren, maar
wij hebben wit en zwart als twee polen, het zwart
noemt hij de absentie van het licht. Beweegt het
wit zich. waar het van zijn zuiverheid verliest, dan
komt het geel, evenzoo waar het zwart van zijn
donkerheid verliest, ontstaat het blauw. Waar liet
geel zich meer verdiept, gaat het in rood over. Zoo
verkrijgt men door toenadering of vermenging ver
schillende kleuren".
Tot zoover deze proeve van een college.
Is het wonder, dat de colleges van Prof. Kuyper
altijd druk bezocht waren. Nog eens, God gaf hem
als een rijke gave aan onze Vrije Universiteit. En
we gedenken op den herinneringsdag Zijner ge
boorte, nu 100 jaren geleden, met dankbaarheia aan
hetgeen we aan hem naast onzen God te danken
hebben.
Het gebouw der Vrije Univer
siteit (rechts) aan de Keizers
gracht te Amsterdam.
Of: Dr Kuyper op den katheder,
docens ex cathedra
Ds H. C. v. d. Brink
VOORZEKER, hij was ook docent in zijn rede
voeringen en preeken, een buitengewoon genot
om ze te hooren. Door vriend en vijand is hij ge
huldigd als machtig Spreker, wiens kristallen taal
en duidelijkheid van dictie groote en kleine luiden
meesleepte en biologeerde; als onweerstaanbaar
debater, die in parlement, kerkelijke en politieke
vergaderingen, ja om het even waar zijn woord
weerklonk, de zege wegdroeg.
Hij was docent en is het nog door zijn tallooze ge
schriften. i 'pulaire denk aan zijn Standaard
asterisken en zijn Heraut-meditaties, de keur der
inderdaad stichtelijke lectuur en wetenschappe
lijke, zooals zijn Encyclopaedie der Heilige God
geleerdheid, de Gemeene Gratie en Antirevolutio
naire Staatkunde om slechts dit trio uit zijn stan
daardwerken te noemen. Schier op elk gebied heeft
hij geschitterd, universeel geleerde, oie heel het
terrein der wetenschap overzag; uitmuntend stylist
van origineele stijl, die de Nederlandsche taal on
gemeen heeft verrijkt; journalist par excellence,
die aan de christelijke pens een plaats der eere be
zorgd heeft. Vele van zijn tijdgenooten en ook
menigeen in onze dagen zal ongetwijfeld instem
men met wat iemand 30 jaar geleden schreef:
„Schoon zelf geen discipel der Vrije Universiteit,
kan ik met velen verklaren, wat er aan weten
schappelijke Gereformeerdheid aan mij is, heb ik
voornamelijk aan Dr. Kuyper te danken".
Doch dit.artikel bedoelt iets te zeggen over ijn
professorale colleges aan de door hem gestichte
IT' -•school op Gereformeerden gronaslag. Een
reuzetaak! Die ik alleen durf ondernemen, omdat
die colleges op mij een onuifwischbaren indruk ge
maakt en een onu it roei baren invloed geoefend heb
ben; en omdat vooral die colleges een diep, door
niets en niemand te onderdrukken gevoel van pië
teit voor mijn hooggeschatten, door Gods genade
echter niet aangebeden leermeester in mij hebben
gewekt.
't Is juist 50 jaar geleden, dat ik voor het eerst aan
de voeten van dezen toen 50 jarigen geleerde mocht
zitten. Het was wel een eigenaardig, merkwaardig
begin. Ingeschreven op de lijst der alumni op ver
toon van bewijs van overgang uit de 5e naar de 6c
klasse van het Stedelijk Gymnasium te Utrecht,
had ik het vqprrecht 2 jaar lang met de propae-
d utische colleges van den onvergetelijken Prof. T-r.
J. Woltjer ook die van Dr. Kuyper, hoogleeraar in
twee faculteiten, de litterarische en de theologische,
te volgen. Zoo profiteerde ik van Prof. Kuyper's
colleges inhet Hebreeuwse hl Blijkbaar
had hij bemerkt, dat de kennis dezer laai bij dé
aankomende studenten niet bepaald schitterend
was. En doordrongen van de noodzakelijkheid,
oat theologen toch in staat moesten zijn het Oude
Testament in de grondtaal te kunnen lezen, maak
te hij zich op hen daartoe te trainen. Ongedachte
capaciteiten traden toen zooals dit trouwens
zich wel meermalen heeft voorgedaan bij hem
aan het licht. Hij ontpopte zich alseen echte
schoolmeester, wien de drilkunst niet vreemd is.
Dictées, thema's, vertalingen uit het Latijn, de
voertaal der litterarische colleges, in het He-
breeuwsch vormden het menu van dezen interes
santen maaltijd. En hoewel hij overkropt was met
werk, 'ond hij toch steeds den tijd om thuis onza
schriftelijke proefstukken nauwkeurig te contro
leeren en afle fouten te onderstreepen. Er zat ook
een paedagogische strekking in dit college, om
ons aankomende studenten, die zich licht nogal
wat verbeeldden, een rem tegen hooggevoelendhcid
aan te leggen. Misschien heeft ook dit hem wel tot
zijn gedragslijn bewogen. Hoe dit ook zij. duidelijk
toonde 'lij hiermede, dat een groot man ook groot
en getrouw kan zijn in het kleine en geringe.
Van geheel andere structuur waren natuurlijk zijn
colleges over d e Nederlandsche letter
kunde, echte colleges in den waren zin des
woords, van hooge superioriteit, met name die over
Bilderdijk en Da Costa, vooral over den eerstge
noemde, wiens leven en weriien hij in den brecde
behandelde, 'k Acht het niet onwaarschijnlijk, dat
beiden tot Kuyper's geestelijke vaders hebben be
hoord. Het staat wel vast, dat zij mede baanbrekers
zijn geweest voor zijn antirevolutionairen, refor-
matorischen arbeid. En Bilderdijk, de onverbeter
lijke Oranjeklant, zwervend buiten zijn.vaderland,
omdat hij „de rechten van den Mensch en Burger"
niet wilde erkennen en alzoo niet wilde gelooven
in „het oppermachtige volk van Hollana";. die,
teruggekeerd op !den vaderlandschen bodem, door
hem met een kus begroet, als een Goliath, die al
leen een leger aandurft, in de kracht van Davids
God het opnam voor „de slagorden des levenden
Gods", coor zijn tegenstanders gehoond; die het
waagde met nimmer ontziende moed en nimmer
verflauwde volharding het volk van Nederland
terug te roepen tot de oude paden en de
krijgsbanier van Koning Jezus op de erve der
vaderen te planten die dichter en duloer bij
de gratie Gods moest wel een bijzonder aantrek
kelijke figuur voor Kuyper zijn. Zijn warme sym
pathie voelden wij aan uit de magistrale schets
van Bilderdijk's leven welks raadselen sterk
werden belicht, zij het ook niet ten volle ont
ward, welks zonden niet werden verbloemd, wel
Tot onze vreugde vonden wij Ds J. D. v. d.
Velden en Ds H. C. v. d. Brink - twee van
Kuyper's eerste studenten aon de V. U. -
bereid hier iets te vertellen van de vele
herinneringen, die zij aon hun grooten
Meester bewaren.
Beide hoogbejaarde schrijvers kunnen er
zich van overtuigd houden, dat ons Kuyper-
nurnmer inzonderheid ook door hun
bijdragen bijzondere waardij verkreeg.
zoeken, en door genade mocht hij ook vin
den.
Geen wonder, dat hij steeds weer aan dat
alles-beslissende oogenblik in zijn leven to
rugdacht.
En nimmer heeft 't hem berouwd de eigen
gekozen paden verlaten te hebben om den
weg te bewandelen door Pietje Baltus hem
gewezen.
„Wat gaven mij zoo schreef hij later
wat gaven mij al die schoone vormen aer
moderne orthodoxie! Ik was krank en ook
m ij n ziel had genezing van noode, en
alleen uit dat sterkere kruidenveld, waar
onze vaderen met al hun wonden nog bij
zongen, mengde hooger erbarmen mij toen
het reddend medicijn."
Predikant te Utrecht
Natuurlijk Kuyper kon te Beesd niet
blijven. Toen zijn vader hem in deze eerste
gemeente bevestigde, zeide hij in zijn zoon
reeds vroeg een Calvinistische trek ontdekt
te hebben. Weldra zou blijken, dat dit pro
fetische woorden waren.
Utrecht beriep den jongen predikant en
10 Nov. 1867 deed hij zijn intrede in de
Domkerk met een rede over: „De mensch
wording Gods, het levensbeginsel der kerk"
Kort daarop opende hij den strijd tegen dc
bestaande organisatie der Ned. Herv. Kerk
naar aanleiding van de schriftelijke kerk
visitatie, waarbij de hoogere besturen moes
ten toegeven.
Heftig traden deelnemers van een congres
ter herdenking van het convent van Wesel
tegen Dr. Kuyper op, toen deze de samen
komst een gereformeerd karakter wilde ge
ven. De leiding kwam echter in handen
van predikanten van de z.g.n. Groninger
Spoedig kwam 't voorgoed tot een breuk
met Dr. Nicolaas Beets en met de
ethischen. Zij meenden, dat een ontzaglijk
gevaar dreigde van de zijde der Gereformeer
den, nu Dr Kuyper hun woordvoerder was.
Voor vrij beheer der kerkelijke goederen in
de Nea. Herv. Kerk stond Dr. Kuyper pal en
meer en meer veroordeelde hij de organisa
tie der kerk.
Was te Utrecht strijd voor hem weggelegd
kwam er verwijdering, Dr Kuyper mocht aan
den avond van 19 Mei 1869 hier Groen
van Prinsterer ontmoeten, wiens gees
teskind en opvolger hij werd. Ook kwam hij
hier in aanraking met den vromen Dih
bets, wiens omgang van groote invloed is
geweest op zijn verder leven.
Dibbets en Bechthold moedigden hem aan
een beroep naar Amsterdam aan te nemep
Den 31sten Juli 1869 nam hij afscheid van
Utrecht met een leerrede over: „Conserva
tisme en orthodoxie".
In de hoofdstad des Rijks
Den lOden Augustus 1869 deed Dr Kuyper
zijn intrede te Amsterdam, met een leerrede
welke tot titel droeg: „Geworteld en ge
grond".
Hier in de hoofdstad vond hij een kern, die
hem verstond, en weldra begon hij den strijd
tegen de modernen over het bestuur van het
weeshuis, waarbij hij den kerkeraad aan zijn
zijde haa\ Ook tegen de synodale organisa
tie zette hij den strijd voort.
Weldra trok de kerkelijke strijd zich samen
op de aannemingskwestie. De bezwaren te
gen de geloofsovertuiging konden volgens de
Haagsche Synode geen grond tot afwijzing
opleveren. Dit besluit bracht een storm van
verontwaardiging bij al degenen, die aan
Kuypers zijde stonden.
De 80 kerkeraadsleden, die zich verzetten
tegen het synodale bestuur, werden geschorst
Na het synodaal besluit ging een der me'
geschorste predikanten op wacht staan, om
te verhinderen, dat van de vergaderzaal des
kerkeraads gebruik werd gemaakt.
Dit werd beschouwd als een grijpen In hel
recht van beheer, waarom Dr F. L. Rutgers,
Dr A. Kuyper en Jhr Mr A. F. de Savornin
Lobman zich naar de Nieuwe Kerk begaven
en de bewakers adviseerden heen te gaan.
die daaraan voldeden. Hierna liet men de
bepantsering van de deur en het slot weg
nemen. Dit is in 't kort de geschiedenis van
de „paneelzagerij". Een oogenblik scheen het
of dit een zaak voor de rechtbank zou wor
den. Later hebben rechtsgeleerden van vrij
zinnige richting erkend, dat genoemde hee
ren volkomen in hun recht waren en het
classicaal bestuur volkomen abuis.
Onder de geschorste kerkeraadsleden waren
vijf predikanten, die nu in verschillende
lokalen bijbellezingen hielden.
Den lsten December 1886 werd de uitspraak
van afzetting door de Synode bevestigd en
75 kerkeraadsleden afgezet. De afgezette pre
dikanten waren de heeren P. van Son, H. W
var Loon, B. van Schelven, N. A. de Gaay
Fortman, D. J. Karssen en C. A. Renier. In
een stuk, dat geheel in Dr Kuypers stijl was
gesteld, werd opgewekt in Gods kracht het
werk der reformatie voort te zetten.
Onvergetelijk is voor Dr Kuyper de ure ge
weest, toen hij in „Frascati" tal van opzie
ners en gemeenteleden om zich heen zag, om
den strijd voor de vrijmaking voort te zet
ten. Op dit congres bleek weer. welk een or
ganisatorisch vermogen deze eminente lei
der bezat en welk een werkkracht hij in die
schokkende dagen wist te ontwikkelen.
Journalist en Kamerlid
Over den arbeid van Dr Kuyper op kerkelijk
terrein tijdens zijn Amsterdamsche periooe
zou natuurlijk veel meer te zeggen zijn. Wij
kunnen hier slechts aanstippen. Wie er meer
over lezen wil, verwijzen wij o.m. naar de
bekende werken van Dr J. C. Rullmann en
Dr W. J. de Wilde.
't Was ook in de hoofdstad, dat hij bij zijn
velen arbeid nog twee nieuwe terreinen be
trad: de journalistiek en de politiek. Reeds
te Utrecht had hij veel geschreven, maar
voortaan zou hij door middel van de pers
elke dag ons volk toespreken.
Op 1 April 1872 aanvaardde hij de hoofd
redactie van „De Standaard" En welk een
journalist, bleek hij weldrr te zijn! Zijn drie
starren waren juweeltjes van taalschoon
klaar en> klankrijk, zijn hoofdartikelen mees
terstukken van studie en heldere betoogtrant
of van polemiek, welke in de Nederlandsche
journalistiek nog geëvenaard moeten wor
den. Hij wist onder woorden te brengen,
wat de antirevolutionairen in het diepst
hunner ziel gevoelden.
Met Keuchenius en Van Otterloo behoo.de hij
tot het driemanschap, dat door Groen van
Prinsterer was aanbevolen als de eenige
candidaten, van wie herstel en verdedigin»
der antirevolutionaire richting was te ver
wachten. Niet één van Groens candidaten
werd echter gekozen.
Toch werd Dr Kuyper steeds meer de leider
der antirevolutionaire partij „jure suo", zoo
als Groen het uitdrukte. Groen zag reeds in
zijn vriend den genialen leider en zijn op
volger in den staatkundigen strijd.
Geheel onverwacht werd Dr Kuyper in 1871
hij herstemming als lid der Tweede Kamei
voor Gouda gekozen, bij welke gelegenheid
de liberalen zich zoo hoos toonden, dat ze
zelfs de ruiten bij eenige antirevolutionairen
stuk gooiden.
De gemeente van Amsterdam leefde in 'ge
weldige spanning. Wat zou Dr Kuyper doen?
Als hij Kamerlid werd. zon hij voor 't pre
dikambt moeten bedanken. Er werd zelfs een
bidstond gehouden „om van den Heere lich'
af te smeeken in den moeilijken toestand
waarin zich een geliefd predikant bevond".
Groot was dan ook de teleurstelling, toen
Dr Kuvper de benoeming tot Kamerlid aan
nam en als Ned. Herv. predikant emeritaat
vroeg, dat hem 16 Maart 1874 eervol werd
verleend.
In de Kamer bepleitte hij de noodzakelijk
heid van een wetboek voor den arbeid, waar
voor men echter de schouders optrok. Verder
nam hij het woord over sociale vraagstukken,
vooral den kinderarbeid betreffende. De
schoolkwestie en het koloniale vraagstuk be
hoorden eveneens tot zijn onderwerpen. Ook
wees hij op het aangroeiend socialistisch ge
vaar, doch naar zijn stem werd niet geluis
lerd.
Inmiddels heeft Dr Kuyper in deze eerste
periode van" zijn Kamerlidmaatschap niei
veel Kamerzittingen kunnen bijwonen.
In 1S76 tastte een ernstig zenuwlijden hem
aan. Hij ging naar de Rivièra en bleef daar
ruim een jaar. Het was in dien tijd, dat Mr
Groen van Prinsterer stierf. In zijn rede, uit
gesproken op de Deputatenvergadering van
1885 deelt Dr Kuyper mede: „Ik sliep op den
top van den Simplon in dien eigen nacht
van den 20en Mei 1876. toen Groen stierf. Ik
droomde zonder van zijn dood te weten, dal
hij, door engelen gedragen, in zaliger ge
westen inging. Toen verliep nog ruim een
iaar eer mijn krachten genoegzaam hersteld
waren om aan terugkepr naar het vaderland
te kunnen denken. In de stille eenzaamheid
van het lijden, dat ik te Nice doorbracht was
mijn ziel overgegaan tot de besliste en door
tastende religie onzer vaderen. Wel ging
ook vroeger mijn hart er naar uit. maar toch
•■erst te Nice ging ik met beslistheid over"
Toen was h" tot volle ruimte geworden.
Toen Dr. Kuyper in Mei 1S77 aanvankelijk
hersteld naar 'f vaderland terugkeerde, her
"atte hij weldra zijn arbeid aan .De Stan
laard" En ook aan ..De Heraut", het vroe
gere blad van Dr Schwartz, waarvan Dr
Kuyper in den aanvang van 1S71 als hoofd
redacteur optrad.
Stichter en hoogleeraar der
Vrije Universiteit
Dr Kuyper was ook een van de groote voor
vechters van 't Christelijk onderwijs. In de
actie voor het Volkspctitonnement van 1878
ontwikkelde hij een geweldige werkkracht,
die vriend en viian verbaasde. De oprich-
D-K iV'-an ^n'e -Een School met den
Bijbel en van de Vereeniging voor Hooger
Onderwijs op Geref. grondslag is voor een
groot deel eveens aan zijn stuwkracht te
danken.
Reeds in 1870 pleitte hij voor de stichting
van een Vrije Universiteit. Maar eer 'l zóó
ver kon komen moesten tien jaren van har
den strijd worden doorworsteld.
Een pennestrijd had zich ontwikkeld tus-
schen Dr Kuyper en Dr A. W. Bronsveld.
In: „Strikt genomen" wist Dr Kuyper echter
aan te toonen het goed recht der Vrije Uni
versiteit. „Zóó te worden verpletterd is nog
genot", schreef Dr. Schaapman na de lectuur
van dit strijdschrift.
Den 20sten October 1880 werd de grootsche
stichting door den vader der Universiteit
geopend met een rede: „Souvereiniteil in
eigen kring", waarin» hij de nationale hetee-
kenis, het wetenschappelijk bedoelen en het
•-.ereformeerd karakter der Vrije Universiteit
schetste. Meesterlijk wist hij het recht der
hoogeschool ui Staatsrechtelijk en weten
schappelijk oogpunt te veroedigen.
Van 18801901 is Dr Kuyper hoogleerrar
geweest aan de Vrije Universiteit <m heeft als
zoodanig schier bovenmenschelijke werk
kracht ontwikkeld en buitengewoon veel van
de vrucht zijner wetenschappelijke studie ge
publiceerd Daaronder mogen gerekend wor
den de door hem gehouden rectorale oraties
en vele omvangrijke theologische studiën als:
Het werk van den Heiligen Geest, F, Votó
Dordraceno. De Gemeene Gratie. De Ency
clopaedie der Heilige Godgeleerdheid enz. enz
In 1882 achtte Dr. Kuyper het aan geen
twijfel onderhevig of de Overheid, „die nu
reeds de,studenten der Vrije Universiteit ner
gens voor een gesloten deur laat komen, zou
na niet lange dagen die deur nog wijder voor
hen open zetten". Aan de^ vervulling dezer