Ons koH verhaal Zes kwade jaren voor Amsterdam De verrassing door G. van Buren ■„Welgefilisteerd, Gerrit," iMet deze woorden kwam Jan Goedhart de bak kerij binnen, alwaar zijn ongetrouwde broer •Gerrit juist een trillende bol deeg op tafel plakte. „Dank je, Jan." .„Er is val!" „Zoo, is er val!" ÜJat waren vanimorgen twee belangrijke dingen, waard om besproken te worden. Neen, toch niert. Die verjaardag van hem was vooruit te berekenen. 'Viel vandaag voor de tachtigste maal precies op ■den zelfden dag. Begon en eindigde om twaalf ■uur. Tenzij Maar het water was ongewis. Om dat te weten ^behoefde je geen tachtig jaar aan een rivier to wonen. Dat wist ieder kind in Waaldorp. Nu was Oiet voorjaar, de boer moest werken, maar er, kwam water, steeds maar water. „Keulen meldt was" vertelde de radio. „De overlaat werkt," schreef de courant. „Dan zouden wij het ergste gehad hebben." „Ja, dan ga ik maar." *Zoo, het water viel. Tachtig jaar worden is anders ook niet mis. Als dominee Mentel nu de bakkerij binnenstapte zou hij bepaald zeggen: „Zoo Gerrit, 5e hebt den leeftijd van de zeer sterken bereikt, kun je nu ook met David zeggen: „Ik zal wande len voor het aangezicht des Heeren in de landen der levenden." In de landen der levenden! Tachtig jaar. Hoeveel waren er niet den weg van alle vleesch gegaan. Wat zou hij dominee dan antwoorden? ■Eens had hij op een soortgelijke vraag geantwoord: „Och, dominé: Doe ik mijn oogen toe, Dan wil ik wel gelooven, Doch als ik ze open doe Komt weer de twijfel boven." In tachtig jaar zag je en hoorde je zooveel! Wat zou hij nu antwoorden? Wat een reeks van wel daden had hij genoten! „Zij de gij jaorig, Gerrit?" ïluiibs van Japkes stond sinds een half uur met een brood onder zijn arm te kijken. Schijnbaar •keek hij naar het uitpuilende deeg, zou het vallen of niet, maar in werkelijkheid zochten zijn be- llet standbeeld van Burgemeester van der Werft "wordt ek jaar bij de herdenking van Leiden's ontzet feestelijk verlicht. 328 geerige oogen de krenten op de tafel. Die moesten nog uitgezocht worden. Tevergeefs bepeinsde hij hoe hij Gerrits aandacht op do krenten kon ves tigen. De gelukwensch van Jan Goedhart gaf hem xichting. *Ja." „Ok gefilisteerd dan." „Dank je.".... Wandelen in de landen der leven den, ja, dat deed hij, bijna tachtig jaar lang. Maar wandelen voor het aangezicht des Heeren in do landen der levenden, dat was wat anders. „Hoe oud zij de gij, Gerrit?" „Tachtig jaar." „Zoo,"deed Huibs, alsof hij dat maar heel ge woon vond. Waarom keek Gerrit ook niet naar de krenten. Zou hij ze vergeten hebben? „Vind je dat niet oud, Huibs?" „Gaat nogal, der zijn der ouder geworden!" Natuurlijk, er waren er ouder geworden, maar.»^ zeventig jaar en zoo zij zeer sterk zijn.... „Die krenten zullen zoo oud niet worden, Gerrit. Nu was ie der. Anders kon hij nog wel een uur, 6taan. Gerrit scheen nogal te piekeren vanmorgen. „Die krenten, neem er maar wat, Huibs. „Dank je, Gerrit, en veel plezier vandaag." Die jongens toch. Tachtig jaar, der kan anders heel wat gebeuren. Dan behoefde je al niet ver der te gaan dan in de bakkerij. Kijk nu eens voor zestig, neen, zeg dertig, jaar terug. Als de dominó kwam, zat hij in een wip op de trog. Wat werd er dan geboomd. Meer dan één onderwerp werd er grondig behandeld. Tegenwoordig legt hij zijn horloge voor zich neer. Precies één uur, dan is een andere broeder en zuster aan de beurt. Een borstel voor het meel is niet meer noodig. En kijk die reizigers eens. Alles per auto. In één dag de heele omgeving af. Penning kwam vroe ger met de boot. Als die in de bakkerij was had niemand haast, zelfs in de hooibouw niet. Ieder een, die hem had zien gaan, moest toevallig in de bakkerij zijn. Dan waren ze wel eens laat met het brood ge weest. Maar als je een paar uur met de boeren in Afrika achter de kopjes had gelegen, dan kon je ook niet bedenken, dat Waaidorp nog brood moest hebben, 's Avonds stegen de papieren van de boeren belangrijk. Op verschillende punten van Waaldorp groepte men bijeen. Ja hoor, de boe ren wonnen het. Penning had het gezegd en die wist het. Maar ook Penning was den weg van alle vleesch gegaan. De leeftijd van de zeer ster ken had hij nog niet bereikt. Maar hoeveel had den die bereikt? Vanaf zijn schooltijd had hij, met een kleine onderbreking, hier in de bakkerij gestaan. Hier, waar de wegen van Waaldorp uiteen liepen. Rechts naar 't kantoor. Links naar den doodon- akker. Hoeveel waren er niet in de bakkerij geweest. „Zóde effentjes mee kunnen gaan, Gerrit?" Na tuurlijk, daar behoefde je alleen maar je handen voor af te vegen. Een jas aantrekken was niet nodig. Op 't kantoor kende ze je wel. Je naam behoefde je niet te zeggen. Vragen „wat het was" was ook overbodig. Straks werd het wel voor gelezen. Om drie uur geboren een kind van hat manlijk geslachtwil je maar teeltenen Goed hart, daar, je weet den wegDat is tegenwoor dig niet meer noodig. Hoeveel paartjes waren er later naar rechts gegaan, waarvan je dacht: „Kijk, is die al zoover! Is dat al zoolang geleden! Toen ben ik nog naar het kantoor geweest." Hij bedacht dan dat hij oud werd. Nu werd hij echter oud- Tachtig jaar. Maar hoeveel waren er naar links gegaan! Velen zelfs voor wie hij naar 't kantoor was ge weest, die later juichend dien weg hadden geno men voor hun huwelijk en thans gingen zij naar links. Buiten hun medeweten. In trage gang. Stap voor slap. De weg van alle vleesch. En hij, Gerrit, verkeerde nog in de landen der levenden. Vandaag tachtig jaar. „Koffie, Gerrit." Wat is het gauw laat. Miuiziek vulde de kamer. Dat deden ze anders nooit. O ja, er zou nog een bijzonder bericht doorkomen. Wat zou dat woor zijn? Spanje, een kabinetscrisis, een bijzonder wereldgebeuren? Ook dat was veranderd. Tegenwoordig kwam je het grootste nieuws maar zoo onder het koffiedrinken tegenwaaien. De Prinses verloofd. Eer de eerste vlag in Den Haag is uitgestoken weet heel Ne derland het. Even pauze. „Er is val, gisteravond door de radio gekomen." Natuurlijk, tachtig jaar en het water valt. De muziek zwijgt Nu zal het komen. Binnen- of buitenland. „Hier zijn we met onze gclukwenschen," zegt de stem door de radio. Dus nog niet. Zoolang kan het werk niet blijven 'Boven de ingang van afdeeling Burgerlijke Stand van het Rotterdamsche SadJiuis heeft een duiven- paar zijn nestje gebouwd liggen. Maar «ven roepen als er wat bijzonder! isWacht...r. „Wij gaan eerst naar Waaldorp," gaat de stem iverder. iWaaldorp, Waaldorp, dat is hun dorp. De stilte Is voelbaar. Oogen blikken naar de luidspreker. Dan valt er een groote ontroering in de kamer, iHoorhoor De onzichtbare stem gaat voort „Gerrit Goedhart is vandaag tachtig jaar en wordt Lartelijk gelukgewcnscht door de familie Heiboer uit Rotterdam en de familie van Nerub uit Berg steen De stem gaat voortnoemt veel namen.... Slechts dat eene blijft in de kamer hangen) „Gerrit Goedhart is vandaag tachtig jaar." Dat wordt aan Nederland kond gedaan. Ook dat vern «andert. Vroeger alleen je naaste familie, nu golft' Qict over den aardbodem, daar vult de zang de Ikamer, voor al de jarigen, ook voor Gerrit Goedhart: *k Zal met mijn gansche hart Uw eer •Vermelden, Heer, U dank bewijzen; •"k Zal U in 't midden van de goön, Op hoogen toon, Met psalmen prijzen; Ik zal mij buigen, op Uw eisch, •Naar Uw paleis, Het hof der hoven, Er., om Uw gunst en waarheid saam, Uw grooten naam 'Eerbiedig loven. De kring, die kleiner werd, wordt steeds grooter. Ze omvat ook Rotterdam en Bergsteen, •Niets zeggen, Gerrit, dan loopt 't mis. Naar de bakkerij. Daar stond je een mcnschcnleven. Daar 'is je werk. Daar kun je ook.... verwerken. Als •er maar niemand komt. Gerrit Goedhart is vandaag tachtig jaar. Dat zegt de radio. 'Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn; V-eventig jaren, of,'zoo wij zeer sterk zijn, tachtig 5aren Dat zegt de Schrift. 'k Zal met mijn gansche hart Uw eer Vermelden Heer, U dank bewijzen. Dat zong Gerrit Goedhart. Zwitserland in Indië Indisch-Zwitserland moet men op Java zoeken', in de buurt van Soerabaja Daar doet de Tengiger- vulkaan aan het gabergte nabij Luzern denken, aan den Rigi maar ijs is er natuurlijk niet. Het ijs is vervangen door lava, vuur en rook! Drieduizend meter is de Tengger hoog en het sanatorium bij Tosari behoort tot de schoonste ter wereld. De kud den Alpenvee worden voorgesteld door geiten en Verder vindt men hier aardbeien, bramen, vergeet* mij-nietjes, Alpenroosjes en zelfs: het kostbare Edel* weisz, het witte bloempje met zijn vilten blaadjes, Vroeger jaren was de Tengger nog hooger maat) vulkanische uitbarstingen hohben hem 'n kopje kleiner gemaakt Spaansch toen Holland Geus geworden was - Strijd met de watersteden De jaren 15721578 zijn de mooiste niet uit de geschiedenis van Amsterdam. Zoo roemrijk als ze waren voor de Hollandsche watersteden van het Noorden, zoo beschamend zijn deze jaren voor het machtige Amsterdam geweest. Die andere steden hadden het Spaansche juk afgeschud en streden onversaagd voor de vrijheid van het gemeenebest. Amsterdam bleef Spaan6ch en vocht in dienst van den dwingeland tegen den Prins van Oranje. Amsterdam dolf het onderspit. De kleine watersteden zetten Amster dam naar hun hand en bereidden daarmee de onafhankelijkheid der Nederlanden voor. Het beslissende element in dezen strijd viel in October 1573 bij den slag op de Zuiderzee, maar tot dezen zeeslag heeft de oorlog tussahen Am sterdam en zijn buren zich toch lang niet bepaald. Reeds in Juni 1572, vlak na den overgang van Enkhuizen naar den Prins heeft de Amstcrdamsche Vloot onder Boshuizen, die op de reede van Tessel lag, koers gezet naar de rebelsche stad en ze i6 gaan liggen in het Zuidergat, tusschen Hoorn en Enkhuizen, opdat het Geus geworden Enkhuizen geen contact kon hebben met het suspecte Hoorn. Boshuizen had echter onder zijn officieren drie Enkhuizer kapiteins, die, aangespoord door hun vrouwen, naar de Geuzen overliepen. Drie sche pen kwijt! En onder het overig scheepsvolk uit liet Noorden een robelsche geest. Dat dorst Bos huizen niet langer riskoeren en hij trok naar Amsterdam terug. Echter niet om daar te blijven. Zijn vloot werd geducht versterkt en met meer schepen, meer geschut en meer krijgsvolk voer hij reeds na enkele weken opnieuw de Zuiderzee op. En nu vangt een korte periode aan, waarin Am sterdam het overwicht heeft op de Zuiderzee. Boshuizens vloot concentreert zich bij do Ven, de Noord-oostpunt van West-Friesland, vlak ten Noorden van Enkhuizen, en snijdt de groote scheepvaart van Enkhuizen en Hoorn af, op ge lijke wijze als deze steden tot dusver de Amster- damsche «cheepvaart afgesneden hadden. Hij tart de Enkhuizers zelfs door een landing te onder nemen en eenige huizen buiten de Noorderpoort van Enkhuizen in brand te steken. De Enkhuizers, razend over die smaad, willen hem aanstonds wreken. Met hun kleine staalevers willen de visschers pardoes op de oor'ogsschepen van Boshuizen af en die enteren. Maar Sonoy, 'de bewindhebber van Prins Willem, verbiedt dat. Men moet wachten tot de watersteden hun vloot gereed hebben. En men wacht, hoezeer de handen Van de vechtlustige geuzen jeuken, en hoezeer het gebrek aan koren in de geïsoleerde stad gaat nijpen. Half Juli was.de Noord-Hollandsche vloot gereed. Enkhuizen had vier weltoegcruste oorlogsschepen geleverd, Hoorn een gelijk eskader. Medemblik, Edam en Monnikendam elk één, en daarnevens waren ettelijke galeien in zee gebracht. Boshuizen maakte geen gebruik van de gelegen held om zich een zeeheld te betoonen. Toen hij hoorde, welk een zeemacht de watersteden ge vormd hadden, „gaf hij de zee ten besten", naar Velius het uitdrukt, en trok naar Amsterdam ■terug. Thans zijn de Geuzen meester op do Zuiderzee. De Waterlanders bestaan het om schansen op te werpen te Nieuwqndam, vlak aan den overkant Van het IJ. De Enkhuizers varen het IJ op, even onvervaard als later De Ruyter de Theems opzeilt en zoo is Amsterdams verbinding met de zee •radicaal verlamd en de handel van de groote Ikoopstad aan het IJ verplaatst zich naar Enkhui zen en Hoorn. De Geuzen in de knel De voorspoed van de Geuzen duurt tot aan den winter. Dan nadert Don Toledo aan het hoofd van de strafexpeditie die het afgevallen Holland tuchtigen zal, Zutphen is reeds uitgemoord, door het Gooi rukt het Spaansche leger op. Naarden boet awaar voor zijn opstandigheid. En onder die omstandigheden raken de sphepen van de water steden bij Pampus vast in het ijs. Dat ziet er donker uit voor de opvarenden. Hun schepen vastgevroren, weinig proviand aan boord en vlak bij het wrekende leger van de Spanjaarden, dat over het ijs heen de sahopen even gemakkelijk kan overvallen als het de Geldersche en Holland sche steden heeft gedaan. Mon ontbiedt Waterlanders om een vaart te bijten over Pampus. De kleine schepen worden losge zaagd en onder groote moeite en veel tegenslagen krijgt men ze in Monnikendam binnen. Maar de groote zijn niet te redden. Het ijs kan men weg zagen maar over de droogte van Pampus krijgt men de schepen bij dezen lagen waterstand niet heen. „Verbrandt ze maar," beveelt Sonoy. Dat kunnen de schepelingen toch niet over hun hart verkrijgen. Men wacht ofschoon zonder, hoop. Eu ziet, als menschen geen uitkomst meer zien, daagt er hulp van boven. Een Noordwesterstorin snijdt een saheur in het ijs van Pampus af tot aan Hoorn en Enkhuizen toe. Diezelfde wind drijft zooveel water in de Zuiderzee, dat het peil omhoog vliegt en de schepen over alle droogten heen glijden. Ze zeilen onverlet zelfs over het Zand bij Enkhuizen, waar anders staalevers niet eens konden varen! En nauwelijks zijn de schepen in veiligheid of het slaat weer zoo hard aan 't vriezen, dat do zee weldra even dicht ligt ais tevoren. „Dit was," zegt Brandt, „een grootachtbare won derdaad Gods, Die zijn wapenen van wind en water in dienst stelde tot handhaving van de rechtvaardige zaak." Thans gaat het aan op den beslissenden slag. De vrijgemaakte steden staan hachelijk. Haarlem is gevallen. Het zegevierende leger van den Don van Toledo rukt naar het Noorden op en slaat het beleg voor Alkmaar. Onderwijl spant Amster dam zijn uitenste krachten in om een vloot in zee te brengen, die af zal rekenen met het Geu zengebroed. Na Alkmaars val zal Don Frederik Hoorn en Enkhuizen van de landzijde aanvaller» en het lot van deze haarden van den opstand, «iie het vuur van verzet over heel Holland hebben aangewakkerd, zal vreeselijk zijn. Inmiddels zal de Amsterdamsche vloot de Zui derzee voor Spanje heroveren. Aan het eind van 1573 zal de opstand der Hollandsche steden in bloed zijn gesmoord, even stellig als de Nassauem bij Jemmingen en Bergen verslagen zijn. Zoo rekende Alva. Maar de Noordhollanders lieten „den moed door geen wanhoop verstikken", en rustten met groote vlijt nieuwe schepen toe. Naar het getuigenis van Bentivoglio overtroffen de Enkhuizers al de andere steden, „niet alleen in menigte van sche pen, maar ook in geoefend bootsvolk." Spanjaar den en Amsterdammers schimpten wat op de Noordhollandsche vloot: „Inplaate van geschut hebben ze houten pompen op hun schuiten, en inplaats van soldaten boeren." Ze zouden onder vinden wat die „houten pompen" en die „boeren" mans waren! In den aanvang verliep Bossu's vlootactie overi gens niet slecht Hij kwam op 3 October over Pampus, ondanks dat de Enkhuizers een aantal wrakken in het vaarwater hadden laten zinken. Hij joeg zijn tegenstanders de schrik op het lijf door een aantal Waterlandsohe dorpen te ver branden en bij het eerste treffen van de vloten op 5 en 6 October leek Bossu inderdaad de sterkste. Zijn schepen waren beter bezeild dan de Noordhollandsche, zijn geschut droeg verder en hij wist zich de Geuzen, die hun kracht in enteren en handgemeen zochten, behoorlijk van het lijf te houden. Slechts aan één schip konden de Geuzen zich vastklampen en het overweldigen. De overige aanvallen sloegen de Amsterdammers af, en 's avonds werden de Noordhollanders door tegenwind naar Hoorn gedreven, waar ze anker dien bij Nok. Vijf dagen lang lagen de vloten werkeloos tegen over elkaar. De Noordhollanders konden niet attaqueeren, want zij lagen bot aan lager wal; de Amsterdammers aarzelden blijkbaar het ge vecht to heropenen. De slag op de Zuiderzee- In den morgen van den llden October is de wind gedraaid. De commandant der Noordhollandsche vloot, de wakkere zeevaarder Cornclis Dirksz, burgemeester van Monnikendam, staat gereed om het bovel tot den aanval te geven. Daar komt een brief van Sonoy. De Gouverneur van den Prins raadt den admiraal nog eenige dagen te wachten. „Ankers lichten!" beveelt Dirksz. De brief verteert in het vuur. En de vloot zeilt recht voor den wind op Bossu's schepen af. Bossu wil het spel van 6 October herhalen. Zeilen en schieten, telkens de linies van den vijand doorbreken, maar geen enterhaken aan boord. De Geuzen daarentegen staan met de enterbijlen klaar, en ditmaal lukt hun toeleg. Als nijdige fretten klampen hun kleine scheepjes zich aan do galjoenen vast. Admiraal Dirksz heeft het eerst het admiraalschip van 'Bossu te pakken. Een Enkhuizer en een Horineos bijten zich mede aan de flanken van den Spanjaard vast. Een Schel- linkhouter scheepje entert bij het roer van de „Inquisitie". Van het hooge dek van den Span jaard storten vuurpotten en brandende olie op de Geuzen neer. De Schellinkhouter moet loslaten,, maar de drie andere schepe" houden vast, en eensklaps valt de admiraalsvlag van Bossu in zee De stoutmoedige Jan Haring is in den mast van den Spanjaard geklommen en heeft de vlag van den steng gerukt. De jonge Geus moet zijn waag stuk met den dood bekoopen. Een kogel haalt hem uit den mast omlaag. Maar de gestreken admiraalsvlag van den vijand doet den moed der Noordhollanders stijgen. Verscheiden Spaansche schepen worden geënterd en overmeesterd; som mige op het strand gejaagd. De anderen nomen de vlucht naar Amsterdam. Bossu alleen verweert zich nog. Met de drie Geuzenschepen aan zijn flanken, raakt de „Inqui sitie" bij Wijdenes tegen den dijk. Bossu strijdt door, een bloedig, wanhopig gevecht van man tegen man, met messen en kortjans en handspa ken. Den heelen nacht duurt het gevecht tot den volgenden middag toe. Dan eindelijk, als Bossu gewaar wordt dat al zijn schepen veroverd of verdreven zijn, gaat de Spaansche admiraal na 28 uur vechten, onderhandelen: lijfsbehoud bedingt hij voor zijn manschappen, een gravelijke gevan genschap voor zichzelf. Zijn voorwaarden worden ingewilligd. Deels te Hoorn, deels te Enkhuizen worden Bossu en de zijnen gevangen gezet. De slag op de Zuiderzee is door de Geuzen ge wonnen! En hiermee ging de victorie van Alkmaar ge paard! Na een reeks tegenslagen en teleunstellingen, na het barnendst gevaar, twee schoone overwinnin gen, te land en ter zee. Het Spaansche gevaar is afgewend, de zaak van den Prins in Hollands Noorden krachtig bevestigd. Een algemeene dankdag wordt in alle West- frieschc steden gehouden voor deze groote over winning. Van Amsterdam uit zijn na dezen beslissenden slag geen pogingen meer gedaan om den Prins de heerschappij over de Zuiderzee te betwisten. De Friesohe stadhouder, Caspar di Robles, heeft dit nog wel enkele malen geprobeerd. Hij heeft een aanslag op Enkhuizen ondernomen, die ont dekt en in de kiem gesmoord werd. Hij heeft een rooftocht "emaakt naar het Marsdiep en het Vlie. Maar de watersteden werden in weinige jaren zoo sterk, iat zij niet alleen de Amsterdamsche vloot In het IJ konden opsluiten, maar ook de zeegaten bij de eilanden Texel en Terschelling verzekerden en zelfs de Eems volledig controleerden. De handel van Amsterdam kwijnde. Tal van koop lieden verhuisden naar Hoorn en Enkhuizen. Handel en scheepvaart van deze steden gingen met sprongen vooruit. De Prins van Oranje werd in heel Holland als Heer erkend. Eindelijk, in 1578, volgde ook Amsterdam het voorbeeld door Enkhuizen gegeven: het zei Spanje vaarwel en koos de zijde van den Prins. Amsterdam maakte toen aanspraak op herkrijging van een recht dat de stad van 1452 af gehad had, en dat in 1573 door den Prins van Oranje aan Enkhuizen was gegeven. Het was het recht van de „Paalkist". De stad, die dit privilege had, moest zorgen voor de bobakening van de Zuiderzee en had het recht van alle schepen, die de Zui derzee bevoeren ir. ruil daarvoor een tol te hef fen. De Generale Staten wezen echter de Am sterdamsche aanspraken af, omdat „die van Enk huizen sooveel voor de vrijheit hadden godaen, toen Amsterdam mei de Spanjaerden tegen het vaderlandt aenspande." Enkhuizen heeft van zijn privilege zeer geprofi teerd. De schoepvaart op de Zuiderzee werd ge durig drukker. In de gouden eeuw zijn kapitalen in de paalkist gevloeid. Aan den bloei van Amsterdam heeft het verlies van dit recht intusschen niet in den weg gestaan. „Sedert die tijdt begost die stadt weer te blocijcn en te groeijen door den koophandel." Het verlies in de zes kwade jaren geleden, was weldra inge haald, en al zagen de watersteden ook met leedo oogen, dat de voorsprong die zij eenige jaren op Amsterdam hadden gehad, weer teloor ging en zij bij de Amstelstad achterop kwamen, de vrede is nimmermeer verstoord geworden. In de Compagnieën-van-verre is in de 17de eeuw innig samengewerkt en naderhand hebben de water steden Amsterdam gaarne als hoofdstad erkend. De „hondenmama" Een zonderlinge verschijning was destijds öa Engelsche schrijfster Ouida. Eigenlijk heette zija mejuffrouw Ramé. Zij werd vroeger veel gelezen. Tegenwoordig zal men haar naam nauwelijks meer in een boek over de Engelsche letterkunde aantreffen Honden waren haar grootste liefheb berij .Haar bijnaam was dan ook: „de honden mama!" Zij ontzag zich niet den dieren de duurste spijzen voor te zetten en weigerde hen te muil korven in tijden van hondsdolheid. Door deze en andere verkwistingen werd zij tenslotte straatarm. Hoewel de honger haar kwelde gunde zij nog lie* ver haar eten aan haar honden dan aan zichzelf, Naast grenzelooze verwaandheid onderscheidde haar een zekere haat jegens andere vrouwen! 329

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 14