Ons koH verhaal
Zes kwade jaren voor Amsterdam
De verrassing
door G. van Buren
■„Welgefilisteerd, Gerrit,"
iMet deze woorden kwam Jan Goedhart de bak
kerij binnen, alwaar zijn ongetrouwde broer
•Gerrit juist een trillende bol deeg op tafel plakte.
„Dank je, Jan."
.„Er is val!"
„Zoo, is er val!"
ÜJat waren vanimorgen twee belangrijke dingen,
waard om besproken te worden. Neen, toch niert.
Die verjaardag van hem was vooruit te berekenen.
'Viel vandaag voor de tachtigste maal precies op
■den zelfden dag. Begon en eindigde om twaalf
■uur. Tenzij
Maar het water was ongewis. Om dat te weten
^behoefde je geen tachtig jaar aan een rivier to
wonen. Dat wist ieder kind in Waaldorp. Nu was
Oiet voorjaar, de boer moest werken, maar er,
kwam water, steeds maar water. „Keulen meldt
was" vertelde de radio.
„De overlaat werkt," schreef de courant.
„Dan zouden wij het ergste gehad hebben."
„Ja, dan ga ik maar."
*Zoo, het water viel. Tachtig jaar worden is anders
ook niet mis. Als dominee Mentel nu de bakkerij
binnenstapte zou hij bepaald zeggen: „Zoo Gerrit,
5e hebt den leeftijd van de zeer sterken bereikt,
kun je nu ook met David zeggen: „Ik zal wande
len voor het aangezicht des Heeren in de landen
der levenden."
In de landen der levenden! Tachtig jaar. Hoeveel
waren er niet den weg van alle vleesch gegaan.
Wat zou hij dominee dan antwoorden?
■Eens had hij op een soortgelijke vraag geantwoord:
„Och, dominé:
Doe ik mijn oogen toe,
Dan wil ik wel gelooven,
Doch als ik ze open doe
Komt weer de twijfel boven."
In tachtig jaar zag je en hoorde je zooveel! Wat
zou hij nu antwoorden? Wat een reeks van wel
daden had hij genoten!
„Zij de gij jaorig, Gerrit?"
ïluiibs van Japkes stond sinds een half uur met
een brood onder zijn arm te kijken. Schijnbaar
•keek hij naar het uitpuilende deeg, zou het vallen
of niet, maar in werkelijkheid zochten zijn be-
llet standbeeld van Burgemeester van der Werft
"wordt ek jaar bij de herdenking van Leiden's
ontzet feestelijk verlicht.
328
geerige oogen de krenten op de tafel. Die moesten
nog uitgezocht worden. Tevergeefs bepeinsde hij
hoe hij Gerrits aandacht op do krenten kon ves
tigen. De gelukwensch van Jan Goedhart gaf hem
xichting.
*Ja."
„Ok gefilisteerd dan."
„Dank je.".... Wandelen in de landen der leven
den, ja, dat deed hij, bijna tachtig jaar lang. Maar
wandelen voor het aangezicht des Heeren in do
landen der levenden, dat was wat anders.
„Hoe oud zij de gij, Gerrit?"
„Tachtig jaar."
„Zoo,"deed Huibs, alsof hij dat maar heel ge
woon vond. Waarom keek Gerrit ook niet naar
de krenten. Zou hij ze vergeten hebben?
„Vind je dat niet oud, Huibs?"
„Gaat nogal, der zijn der ouder geworden!"
Natuurlijk, er waren er ouder geworden, maar.»^
zeventig jaar en zoo zij zeer sterk zijn....
„Die krenten zullen zoo oud niet worden, Gerrit.
Nu was ie der. Anders kon hij nog wel een uur,
6taan. Gerrit scheen nogal te piekeren vanmorgen.
„Die krenten, neem er maar wat, Huibs.
„Dank je, Gerrit, en veel plezier vandaag."
Die jongens toch. Tachtig jaar, der kan anders
heel wat gebeuren. Dan behoefde je al niet ver
der te gaan dan in de bakkerij. Kijk nu eens voor
zestig, neen, zeg dertig, jaar terug. Als de dominó
kwam, zat hij in een wip op de trog. Wat werd
er dan geboomd. Meer dan één onderwerp werd
er grondig behandeld. Tegenwoordig legt hij zijn
horloge voor zich neer. Precies één uur, dan is
een andere broeder en zuster aan de beurt. Een
borstel voor het meel is niet meer noodig.
En kijk die reizigers eens. Alles per auto. In één
dag de heele omgeving af. Penning kwam vroe
ger met de boot. Als die in de bakkerij was had
niemand haast, zelfs in de hooibouw niet. Ieder
een, die hem had zien gaan, moest toevallig in
de bakkerij zijn.
Dan waren ze wel eens laat met het brood ge
weest. Maar als je een paar uur met de boeren
in Afrika achter de kopjes had gelegen, dan kon
je ook niet bedenken, dat Waaidorp nog brood
moest hebben, 's Avonds stegen de papieren van
de boeren belangrijk. Op verschillende punten van
Waaldorp groepte men bijeen. Ja hoor, de boe
ren wonnen het. Penning had het gezegd en die
wist het. Maar ook Penning was den weg van
alle vleesch gegaan. De leeftijd van de zeer ster
ken had hij nog niet bereikt. Maar hoeveel had
den die bereikt?
Vanaf zijn schooltijd had hij, met een kleine
onderbreking, hier in de bakkerij gestaan. Hier,
waar de wegen van Waaldorp uiteen liepen.
Rechts naar 't kantoor. Links naar den doodon-
akker.
Hoeveel waren er niet in de bakkerij geweest.
„Zóde effentjes mee kunnen gaan, Gerrit?" Na
tuurlijk, daar behoefde je alleen maar je handen
voor af te vegen. Een jas aantrekken was niet
nodig. Op 't kantoor kende ze je wel. Je naam
behoefde je niet te zeggen. Vragen „wat het was"
was ook overbodig. Straks werd het wel voor
gelezen. Om drie uur geboren een kind van hat
manlijk geslachtwil je maar teeltenen Goed
hart, daar, je weet den wegDat is tegenwoor
dig niet meer noodig. Hoeveel paartjes waren er
later naar rechts gegaan, waarvan je dacht: „Kijk,
is die al zoover! Is dat al zoolang geleden! Toen
ben ik nog naar het kantoor geweest." Hij bedacht
dan dat hij oud werd. Nu werd hij echter oud-
Tachtig jaar.
Maar hoeveel waren er naar links gegaan!
Velen zelfs voor wie hij naar 't kantoor was ge
weest, die later juichend dien weg hadden geno
men voor hun huwelijk en thans gingen zij naar
links. Buiten hun medeweten. In trage gang.
Stap voor slap. De weg van alle vleesch. En hij,
Gerrit, verkeerde nog in de landen der levenden.
Vandaag tachtig jaar.
„Koffie, Gerrit."
Wat is het gauw laat.
Miuiziek vulde de kamer. Dat deden ze anders
nooit. O ja, er zou nog een bijzonder bericht
doorkomen. Wat zou dat woor zijn? Spanje, een
kabinetscrisis, een bijzonder wereldgebeuren? Ook
dat was veranderd. Tegenwoordig kwam je het
grootste nieuws maar zoo onder het koffiedrinken
tegenwaaien. De Prinses verloofd. Eer de eerste
vlag in Den Haag is uitgestoken weet heel Ne
derland het.
Even pauze.
„Er is val, gisteravond door de radio gekomen."
Natuurlijk, tachtig jaar en het water valt.
De muziek zwijgt Nu zal het komen. Binnen- of
buitenland.
„Hier zijn we met onze gclukwenschen," zegt de
stem door de radio.
Dus nog niet. Zoolang kan het werk niet blijven
'Boven de ingang van afdeeling Burgerlijke Stand
van het Rotterdamsche SadJiuis heeft een duiven-
paar zijn nestje gebouwd
liggen. Maar «ven roepen als er wat bijzonder!
isWacht...r.
„Wij gaan eerst naar Waaldorp," gaat de stem
iverder.
iWaaldorp, Waaldorp, dat is hun dorp. De stilte
Is voelbaar. Oogen blikken naar de luidspreker.
Dan valt er een groote ontroering in de kamer,
iHoorhoor
De onzichtbare stem gaat voort
„Gerrit Goedhart is vandaag tachtig jaar en wordt
Lartelijk gelukgewcnscht door de familie Heiboer
uit Rotterdam en de familie van Nerub uit Berg
steen
De stem gaat voortnoemt veel namen....
Slechts dat eene blijft in de kamer hangen)
„Gerrit Goedhart is vandaag tachtig jaar." Dat
wordt aan Nederland kond gedaan. Ook dat vern
«andert. Vroeger alleen je naaste familie, nu golft'
Qict over den aardbodem, daar vult de zang de
Ikamer, voor al de jarigen, ook voor Gerrit
Goedhart:
*k Zal met mijn gansche hart Uw eer
•Vermelden, Heer,
U dank bewijzen;
•"k Zal U in 't midden van de goön,
Op hoogen toon,
Met psalmen prijzen;
Ik zal mij buigen, op Uw eisch,
•Naar Uw paleis,
Het hof der hoven,
Er., om Uw gunst en waarheid saam,
Uw grooten naam
'Eerbiedig loven.
De kring, die kleiner werd, wordt steeds
grooter. Ze omvat ook Rotterdam en Bergsteen,
•Niets zeggen, Gerrit, dan loopt 't mis. Naar de
bakkerij. Daar stond je een mcnschcnleven. Daar
'is je werk. Daar kun je ook.... verwerken. Als
•er maar niemand komt.
Gerrit Goedhart is vandaag tachtig jaar.
Dat zegt de radio.
'Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn;
V-eventig jaren, of,'zoo wij zeer sterk zijn, tachtig
5aren
Dat zegt de Schrift.
'k Zal met mijn gansche hart Uw eer
Vermelden Heer, U dank bewijzen.
Dat zong Gerrit Goedhart.
Zwitserland in Indië
Indisch-Zwitserland moet men op Java zoeken',
in de buurt van Soerabaja Daar doet de Tengiger-
vulkaan aan het gabergte nabij Luzern denken,
aan den Rigi maar ijs is er natuurlijk niet. Het ijs
is vervangen door lava, vuur en rook! Drieduizend
meter is de Tengger hoog en het sanatorium bij
Tosari behoort tot de schoonste ter wereld. De kud
den Alpenvee worden voorgesteld door geiten en
Verder vindt men hier aardbeien, bramen, vergeet*
mij-nietjes, Alpenroosjes en zelfs: het kostbare Edel*
weisz, het witte bloempje met zijn vilten blaadjes,
Vroeger jaren was de Tengger nog hooger maat)
vulkanische uitbarstingen hohben hem 'n kopje
kleiner gemaakt
Spaansch toen Holland Geus geworden was - Strijd met de watersteden
De jaren 15721578 zijn de mooiste niet uit de
geschiedenis van Amsterdam.
Zoo roemrijk als ze waren voor de Hollandsche
watersteden van het Noorden, zoo beschamend
zijn deze jaren voor het machtige Amsterdam
geweest. Die andere steden hadden het Spaansche
juk afgeschud en streden onversaagd voor de
vrijheid van het gemeenebest. Amsterdam bleef
Spaan6ch en vocht in dienst van den dwingeland
tegen den Prins van Oranje. Amsterdam dolf het
onderspit. De kleine watersteden zetten Amster
dam naar hun hand en bereidden daarmee de
onafhankelijkheid der Nederlanden voor.
Het beslissende element in dezen strijd viel in
October 1573 bij den slag op de Zuiderzee, maar
tot dezen zeeslag heeft de oorlog tussahen Am
sterdam en zijn buren zich toch lang niet bepaald.
Reeds in Juni 1572, vlak na den overgang van
Enkhuizen naar den Prins heeft de Amstcrdamsche
Vloot onder Boshuizen, die op de reede van Tessel
lag, koers gezet naar de rebelsche stad en ze i6
gaan liggen in het Zuidergat, tusschen Hoorn en
Enkhuizen, opdat het Geus geworden Enkhuizen
geen contact kon hebben met het suspecte Hoorn.
Boshuizen had echter onder zijn officieren drie
Enkhuizer kapiteins, die, aangespoord door hun
vrouwen, naar de Geuzen overliepen. Drie sche
pen kwijt! En onder het overig scheepsvolk uit
liet Noorden een robelsche geest. Dat dorst Bos
huizen niet langer riskoeren en hij trok naar
Amsterdam terug.
Echter niet om daar te blijven. Zijn vloot werd
geducht versterkt en met meer schepen, meer
geschut en meer krijgsvolk voer hij reeds na
enkele weken opnieuw de Zuiderzee op.
En nu vangt een korte periode aan, waarin Am
sterdam het overwicht heeft op de Zuiderzee.
Boshuizens vloot concentreert zich bij do Ven, de
Noord-oostpunt van West-Friesland, vlak ten
Noorden van Enkhuizen, en snijdt de groote
scheepvaart van Enkhuizen en Hoorn af, op ge
lijke wijze als deze steden tot dusver de Amster-
damsche «cheepvaart afgesneden hadden. Hij tart
de Enkhuizers zelfs door een landing te onder
nemen en eenige huizen buiten de Noorderpoort
van Enkhuizen in brand te steken.
De Enkhuizers, razend over die smaad, willen
hem aanstonds wreken. Met hun kleine staalevers
willen de visschers pardoes op de oor'ogsschepen
van Boshuizen af en die enteren. Maar Sonoy,
'de bewindhebber van Prins Willem, verbiedt dat.
Men moet wachten tot de watersteden hun vloot
gereed hebben. En men wacht, hoezeer de handen
Van de vechtlustige geuzen jeuken, en hoezeer
het gebrek aan koren in de geïsoleerde stad gaat
nijpen.
Half Juli was.de Noord-Hollandsche vloot gereed.
Enkhuizen had vier weltoegcruste oorlogsschepen
geleverd, Hoorn een gelijk eskader. Medemblik,
Edam en Monnikendam elk één, en daarnevens
waren ettelijke galeien in zee gebracht.
Boshuizen maakte geen gebruik van de gelegen
held om zich een zeeheld te betoonen. Toen hij
hoorde, welk een zeemacht de watersteden ge
vormd hadden, „gaf hij de zee ten besten", naar
Velius het uitdrukt, en trok naar Amsterdam
■terug.
Thans zijn de Geuzen meester op do Zuiderzee.
De Waterlanders bestaan het om schansen op te
werpen te Nieuwqndam, vlak aan den overkant
Van het IJ. De Enkhuizers varen het IJ op, even
onvervaard als later De Ruyter de Theems opzeilt
en zoo is Amsterdams verbinding met de zee
•radicaal verlamd en de handel van de groote
Ikoopstad aan het IJ verplaatst zich naar Enkhui
zen en Hoorn.
De Geuzen in de knel
De voorspoed van de Geuzen duurt tot aan den
winter. Dan nadert Don Toledo aan het hoofd
van de strafexpeditie die het afgevallen Holland
tuchtigen zal, Zutphen is reeds uitgemoord, door
het Gooi rukt het Spaansche leger op. Naarden
boet awaar voor zijn opstandigheid. En onder die
omstandigheden raken de sphepen van de water
steden bij Pampus vast in het ijs. Dat ziet er
donker uit voor de opvarenden. Hun schepen
vastgevroren, weinig proviand aan boord en vlak
bij het wrekende leger van de Spanjaarden, dat
over het ijs heen de sahopen even gemakkelijk
kan overvallen als het de Geldersche en Holland
sche steden heeft gedaan.
Mon ontbiedt Waterlanders om een vaart te bijten
over Pampus. De kleine schepen worden losge
zaagd en onder groote moeite en veel tegenslagen
krijgt men ze in Monnikendam binnen. Maar de
groote zijn niet te redden. Het ijs kan men weg
zagen maar over de droogte van Pampus krijgt
men de schepen bij dezen lagen waterstand niet
heen. „Verbrandt ze maar," beveelt Sonoy. Dat
kunnen de schepelingen toch niet over hun hart
verkrijgen. Men wacht ofschoon zonder, hoop.
Eu ziet, als menschen geen uitkomst meer zien,
daagt er hulp van boven. Een Noordwesterstorin
snijdt een saheur in het ijs van Pampus af tot
aan Hoorn en Enkhuizen toe. Diezelfde wind
drijft zooveel water in de Zuiderzee, dat het peil
omhoog vliegt en de schepen over alle droogten
heen glijden. Ze zeilen onverlet zelfs over het
Zand bij Enkhuizen, waar anders staalevers niet
eens konden varen! En nauwelijks zijn de schepen
in veiligheid of het slaat weer zoo hard aan 't
vriezen, dat do zee weldra even dicht ligt ais
tevoren.
„Dit was," zegt Brandt, „een grootachtbare won
derdaad Gods, Die zijn wapenen van wind en
water in dienst stelde tot handhaving van de
rechtvaardige zaak."
Thans gaat het aan op den beslissenden slag. De
vrijgemaakte steden staan hachelijk. Haarlem is
gevallen. Het zegevierende leger van den Don
van Toledo rukt naar het Noorden op en slaat
het beleg voor Alkmaar. Onderwijl spant Amster
dam zijn uitenste krachten in om een vloot in
zee te brengen, die af zal rekenen met het Geu
zengebroed. Na Alkmaars val zal Don Frederik
Hoorn en Enkhuizen van de landzijde aanvaller»
en het lot van deze haarden van den opstand, «iie
het vuur van verzet over heel Holland hebben
aangewakkerd, zal vreeselijk zijn.
Inmiddels zal de Amsterdamsche vloot de Zui
derzee voor Spanje heroveren. Aan het eind van
1573 zal de opstand der Hollandsche steden in
bloed zijn gesmoord, even stellig als de Nassauem
bij Jemmingen en Bergen verslagen zijn.
Zoo rekende Alva.
Maar de Noordhollanders lieten „den moed door
geen wanhoop verstikken", en rustten met groote
vlijt nieuwe schepen toe. Naar het getuigenis
van Bentivoglio overtroffen de Enkhuizers al de
andere steden, „niet alleen in menigte van sche
pen, maar ook in geoefend bootsvolk." Spanjaar
den en Amsterdammers schimpten wat op de
Noordhollandsche vloot: „Inplaate van geschut
hebben ze houten pompen op hun schuiten, en
inplaats van soldaten boeren." Ze zouden onder
vinden wat die „houten pompen" en die „boeren"
mans waren!
In den aanvang verliep Bossu's vlootactie overi
gens niet slecht Hij kwam op 3 October over
Pampus, ondanks dat de Enkhuizers een aantal
wrakken in het vaarwater hadden laten zinken.
Hij joeg zijn tegenstanders de schrik op het lijf
door een aantal Waterlandsohe dorpen te ver
branden en bij het eerste treffen van de vloten
op 5 en 6 October leek Bossu inderdaad de
sterkste. Zijn schepen waren beter bezeild dan
de Noordhollandsche, zijn geschut droeg verder
en hij wist zich de Geuzen, die hun kracht in
enteren en handgemeen zochten, behoorlijk van
het lijf te houden. Slechts aan één schip konden
de Geuzen zich vastklampen en het overweldigen.
De overige aanvallen sloegen de Amsterdammers
af, en 's avonds werden de Noordhollanders door
tegenwind naar Hoorn gedreven, waar ze anker
dien bij Nok.
Vijf dagen lang lagen de vloten werkeloos tegen
over elkaar. De Noordhollanders konden niet
attaqueeren, want zij lagen bot aan lager wal;
de Amsterdammers aarzelden blijkbaar het ge
vecht to heropenen.
De slag op de Zuiderzee-
In den morgen van den llden October is de wind
gedraaid. De commandant der Noordhollandsche
vloot, de wakkere zeevaarder Cornclis Dirksz,
burgemeester van Monnikendam, staat gereed om
het bovel tot den aanval te geven. Daar komt een
brief van Sonoy. De Gouverneur van den Prins
raadt den admiraal nog eenige dagen te wachten.
„Ankers lichten!" beveelt Dirksz. De brief verteert
in het vuur. En de vloot zeilt recht voor den wind
op Bossu's schepen af.
Bossu wil het spel van 6 October herhalen. Zeilen
en schieten, telkens de linies van den vijand
doorbreken, maar geen enterhaken aan boord. De
Geuzen daarentegen staan met de enterbijlen
klaar, en ditmaal lukt hun toeleg. Als nijdige
fretten klampen hun kleine scheepjes zich aan do
galjoenen vast. Admiraal Dirksz heeft het eerst
het admiraalschip van 'Bossu te pakken. Een
Enkhuizer en een Horineos bijten zich mede aan
de flanken van den Spanjaard vast. Een Schel-
linkhouter scheepje entert bij het roer van de
„Inquisitie". Van het hooge dek van den Span
jaard storten vuurpotten en brandende olie op
de Geuzen neer. De Schellinkhouter moet loslaten,,
maar de drie andere schepe" houden vast, en
eensklaps valt de admiraalsvlag van Bossu in zee
De stoutmoedige Jan Haring is in den mast van
den Spanjaard geklommen en heeft de vlag van
den steng gerukt. De jonge Geus moet zijn waag
stuk met den dood bekoopen. Een kogel haalt
hem uit den mast omlaag. Maar de gestreken
admiraalsvlag van den vijand doet den moed der
Noordhollanders stijgen. Verscheiden Spaansche
schepen worden geënterd en overmeesterd; som
mige op het strand gejaagd. De anderen nomen
de vlucht naar Amsterdam.
Bossu alleen verweert zich nog. Met de drie
Geuzenschepen aan zijn flanken, raakt de „Inqui
sitie" bij Wijdenes tegen den dijk. Bossu strijdt
door, een bloedig, wanhopig gevecht van man
tegen man, met messen en kortjans en handspa
ken. Den heelen nacht duurt het gevecht tot den
volgenden middag toe. Dan eindelijk, als Bossu
gewaar wordt dat al zijn schepen veroverd of
verdreven zijn, gaat de Spaansche admiraal na 28
uur vechten, onderhandelen: lijfsbehoud bedingt
hij voor zijn manschappen, een gravelijke gevan
genschap voor zichzelf. Zijn voorwaarden worden
ingewilligd. Deels te Hoorn, deels te Enkhuizen
worden Bossu en de zijnen gevangen gezet.
De slag op de Zuiderzee is door de Geuzen ge
wonnen!
En hiermee ging de victorie van Alkmaar ge
paard!
Na een reeks tegenslagen en teleunstellingen, na
het barnendst gevaar, twee schoone overwinnin
gen, te land en ter zee.
Het Spaansche gevaar is afgewend, de zaak van
den Prins in Hollands Noorden krachtig bevestigd.
Een algemeene dankdag wordt in alle West-
frieschc steden gehouden voor deze groote over
winning.
Van Amsterdam uit zijn na dezen beslissenden
slag geen pogingen meer gedaan om den Prins
de heerschappij over de Zuiderzee te betwisten.
De Friesohe stadhouder, Caspar di Robles, heeft
dit nog wel enkele malen geprobeerd. Hij heeft
een aanslag op Enkhuizen ondernomen, die ont
dekt en in de kiem gesmoord werd. Hij heeft een
rooftocht "emaakt naar het Marsdiep en het Vlie.
Maar de watersteden werden in weinige jaren zoo
sterk, iat zij niet alleen de Amsterdamsche vloot
In het IJ konden opsluiten, maar ook de zeegaten
bij de eilanden Texel en Terschelling verzekerden
en zelfs de Eems volledig controleerden.
De handel van Amsterdam kwijnde. Tal van koop
lieden verhuisden naar Hoorn en Enkhuizen.
Handel en scheepvaart van deze steden gingen
met sprongen vooruit. De Prins van Oranje werd
in heel Holland als Heer erkend.
Eindelijk, in 1578, volgde ook Amsterdam het
voorbeeld door Enkhuizen gegeven: het zei Spanje
vaarwel en koos de zijde van den Prins.
Amsterdam maakte toen aanspraak op herkrijging
van een recht dat de stad van 1452 af gehad had,
en dat in 1573 door den Prins van Oranje aan
Enkhuizen was gegeven. Het was het recht van
de „Paalkist". De stad, die dit privilege had,
moest zorgen voor de bobakening van de Zuiderzee
en had het recht van alle schepen, die de Zui
derzee bevoeren ir. ruil daarvoor een tol te hef
fen. De Generale Staten wezen echter de Am
sterdamsche aanspraken af, omdat „die van Enk
huizen sooveel voor de vrijheit hadden godaen,
toen Amsterdam mei de Spanjaerden tegen het
vaderlandt aenspande."
Enkhuizen heeft van zijn privilege zeer geprofi
teerd. De schoepvaart op de Zuiderzee werd ge
durig drukker. In de gouden eeuw zijn kapitalen
in de paalkist gevloeid.
Aan den bloei van Amsterdam heeft het verlies
van dit recht intusschen niet in den weg gestaan.
„Sedert die tijdt begost die stadt weer te blocijcn
en te groeijen door den koophandel." Het verlies
in de zes kwade jaren geleden, was weldra inge
haald, en al zagen de watersteden ook met leedo
oogen, dat de voorsprong die zij eenige jaren
op Amsterdam hadden gehad, weer teloor ging
en zij bij de Amstelstad achterop kwamen, de
vrede is nimmermeer verstoord geworden. In de
Compagnieën-van-verre is in de 17de eeuw innig
samengewerkt en naderhand hebben de water
steden Amsterdam gaarne als hoofdstad erkend.
De „hondenmama"
Een zonderlinge verschijning was destijds öa
Engelsche schrijfster Ouida. Eigenlijk heette zija
mejuffrouw Ramé. Zij werd vroeger veel gelezen.
Tegenwoordig zal men haar naam nauwelijks
meer in een boek over de Engelsche letterkunde
aantreffen Honden waren haar grootste liefheb
berij .Haar bijnaam was dan ook: „de honden
mama!" Zij ontzag zich niet den dieren de duurste
spijzen voor te zetten en weigerde hen te muil
korven in tijden van hondsdolheid. Door deze en
andere verkwistingen werd zij tenslotte straatarm.
Hoewel de honger haar kwelde gunde zij nog lie*
ver haar eten aan haar honden dan aan zichzelf,
Naast grenzelooze verwaandheid onderscheidde
haar een zekere haat jegens andere vrouwen!
329