Lelie t-ku nd'iqe Ru b lie k
hen, die op de groote wateren zien Gods wonder
kerken en meer dan wie ook, verstaan en beleven
w^t het zeggen wil: steil afhankelijk te zijn van
Hem, Die wind en golven gebiedt....
•Wel bemerken we in haar wijze van .uitbeelden
tiier religieuze gevoelens, dat zij daarin nu juist
niet altoos het rechte woord op de rechte plaats
zette. B.v. als het heet: „Want de Visschers weten
het: een God waart rond boven alles')] Hij is
hij hen op zee en aan land, de dominé heeft liet
geleerd, de Bijbel heeft het bevestigd. Daarin ligt
hun zielerust, en de stille uren van verlatenheid
'dragen zij nog als een geluk." De dominé voorop,
'de Bijbel daarachter neen, mevrouw, zoo is
het niet geweest, zoo is het nog niet. Heusch, do
Bijbel heeft het gezegd en de dominé verduidelijkt
hetOverigens: zij laat ons de sfeer van „het
gebed" b.v. heel goed mee-voelen; de toon van
eerbiedig ontzag, waarop schipper Maarten Storm
leest uit de Schrift en ,J)e Christelijke Zeevaart".
Haar fantasie heeft hier en daar heel treffende
momenten weten te bereiken. Inderdaad, 't is
vaak of we er zelf bij zijn en 't geeft den onin
gewijde de suggestie ook technisch in orde te zijn.
Al zal 't een bevaren zeerob allicht niet ontgaan
dat de dilettant er een gooi naar doet als het lood
naar de grond van de oceaan.
Dit boek bevestigt het voor de zooveelste maal:
een sober stukkie brood. En: de visch wordt duur
betaald. We zeiden al: er hangt aldoor
een dreiging rondom de „Maria Magdalena" dat
het straks met de vaart zal gedaan zijn.
Dit is wel wat al te „bijgeloovig" aangedikt. En
o.i. gaat de schrijfeer te ver, door haar visschers,
ook den geloovigen schipper Storm, den ondergang
van de „fiets" te laten voorspellen door: een
spookschip; de sage van „De Vliegende Hollan
der" vindt ge eerder bekend op de groote vaart
dan bij onze cultureel weinig „bijgewerkte" Vla-
ringsche zeelui.
Als roman-motief moge het er bij door kunnen,
maar aan de werkelijkheid lijkt deze spokerij nnj
niet ontleend.
Hoor, hoe dit spookschip wordt gezien:
„Opeens keken zij allen naar het Westen. In een
schittering van roze tinten verscheen een kleine
wolk aan den horizon.
„Wat is dat?" vroeg Alewijn.
„Dat komt nog van de zon," zie Thijs GoedkncgC.
(Dit is de „opstandige", vreemd aan de religie. W.)
Maar de anderen schudden de hoofden en keken
zwijgend naar de roode gloed, die hooger kwam,
„Net een zeilschip," zei Jan Taal.
„Zooals de wolk daar naderde, was het of een
vijfmastcr met volle zeilen kruiste over de zee.
Duidelijk waren de ra's te onderscheiden en de
schqg stak trotsch vooruit. Toen leek hij lang
zaam de steven te wenden en hield recht op de
visschers aan. De roze schijn ging over tot rooi
en vurig oranje en het wolkenschip dreef heel
alleen als een fel licht door den grijs-blauwen
avondhemel.
„'t Spookschip!" zei Machiël. Zijn groene oogen
staarden wijd open naar het wonderlijke schouw
spel.
De andere knikten. Angstige gedachten trokken
door hen heen.
„Tik zou zeggen, dat het de Vliegende Hollander
is," lachte Thijs.
Een roman vanVlaringesse vissers
Visschers voeren uit, door Marie van
Dessel-Poot.
Uitg. C. A. J. van Dishoeck-N.V. Bussum.
t>p de titelbladzij lezen we: Opgedragen aan het
Comité voor het Vis6chersmonument te Vlaar
dingen.
Is dit Loek misschien geschreven in opdracht van
'dat Comité?
Het is een vertelling over Vlaardingsche visscher».
En het is heel prettig verteld, dit verhaal, dat ons
beurtelings inkijkjes geeft aan de wal, in de ge
zinnen, en op de Noordzee in vooronder en kajuit
van de „Maria Magdalena" VI. 226 ,een stoom-
ïiets
In het korte „voorwoord" betuigt de schrijfster
haar dank aan „alle reeders, schippers, matrozen
en zeemansvrouwen, die de oude herinneringen
hij mij hebben doen herleven".
'Ook noemt ze daarin den heer Vewnculen, direc
teur van de Visscherijschool te Vlaardingen, die
haar „met zijn uitgebreide technische kennis"
terzijde heeft gestaan.
't Is een heelo onderneming geweest voor deze
schrijfster (blijkbaar een Vlaardingsche van af
komst, die reeds bekend werd door een tweetal
in België spelende romans) een heel waagstuk,
over het visschersleven een roman op te zetten.
Immers, hier moet een geduchte voorstudie wor
den gemaakt om het bedrijf dóór en dóór in zien
op te nemen, zoowel van de haring- als van de
beugvaart. Dat zij Vlaardingen kent en de „Vla-
ringers" was voor haar een soort van „voorschool"
maar ik vermoed dat zij heel lang haar verhaal
heeft voorbereid, eer zij ging vertellen.
't Werd heel kunstig jn elkaar gezet; blz. 8 is een
bladzij uit de monsterrol, zestien man te zamen;
en de hoofdfiguur i6 de kloeke, trouwe schipper:
Maarten Storm. Hij domineert in 't verhaal, éa
omdat hij schipper is èn omdat in hem vooral d<*
tragiek van het wisselvallig visschensbestaan 't
meest tot uitdrukking komt. Want gedurende de
geheele loop van de vertelling hangt als een
Dnmocles-zwaard hem de dreiging boven het hoofd
dat zn schip door mijnheer Joost uit de vaart
zal genomen worden. Maar eer het zoover komt,
aan 't eind van de roman neemt een ramp de
„Maria Magdalena" uit de vaart: op de Jutiand-
6che banken „blijft" het schip met man en muis.
'k Zou deze bespreking eigenlijk heel kort willen
samenvatten in een aanbeveling van deze vertel
ling aan „de Vlaringens" in 't bizonder; aan allo
die in onze Noordzeevisschers en hun bedrijf be
lang stellen, waar ze dan ook wonen.
Maar van den kroniekschrijver wordt verwacht
een letterkundige beoordeeling. Want dit boei;
dient zich aan als roman, d.i. een werk, een pro
duct van de scheppende fantasie. Is het als zoo
danig geslaagd?
Als het waa.r is, wat ik vermoed dat dit boek
ontstaan is doordat het Comité bovengenoemd
haar een opdracht gaf, dan dreigde bij voorbaat
een gevaar voor de literaire waarde van deze
roman, nl. dat het meer gekunsteld zou blijken
dan waarlijk kunst te geven.
Aan dat gevaar ontkwam de schrijfster niet
Om te beginnen: die monsterrol-bladzij heeft zij
het hcele boek door gehandhaafd d.w.z. eerst
worden de leden der bemanning ons successieve
lijk voorgesteld; we worden van 't eene gezins
milieu verplaatst in 't andere, waardoor er zoo'n
wemeling van figuren ontstond, dat de schrijfster
achter in haar verbaal twee bladzij's namen geeft
familierelaties betreffende der in de roman
voorkomende figuren.
De bedoeling van de schrijfster was wel goed: Ze
wilde ons doen zien boc er op zoo'n schip „van
alles en nog wat" tijdelijk bij elkaar woont en ook
op elkaar aangewezen is met al de verwikkelingen
daaraan noodwendig verbonden, de oudere beza
digde visschers, de jonge opstandige, een „rooie",
twee broers, die elkaar haatten omdat ze op 't
zelfde meisje hol»bcn voorzien, een jonge vent
uit Spakenburg, gevlucht uit zijn verre Zuider-
zecdorp vanwege een liefdestragedic etc., etc.
Maar het verhaal werd daardoor te variecrend;
je valt telkens van den een op den ander zijn
levens-,.roman", zoodat er weinig eenheid is in
de ontwikkeling van de vertelling.
't Meest duidelijk is de figuur van Maarten Storm,
en die van zijn ouden vader, Opa Storm, die heel
veel van zijn ervaringen vertelt aan zijn klein
zoontje Alewijn, afhouder op de „fiets".
Ondanks deze warreling van vrouwen en mannen
is het boek boeiend gebleven, dank zij liet knappe
"vertel talent van de schrijfster, die heel handig
al lidar kennis van 't visscherijibedrijf, 's zomers
en 's winters, verwerkte in de loop van het veler
lei gebeuren.
We komen zelfs op Lerwick en in de na-zomer in
Dieppe, maken zelfs kennis met het mooie werk
van „Bethsaïda".
Groote eerbied toont de schrijfster te hebben voor
de religie van onze visschers, die ze zoo objectief
mogelijk hcenvlocht door 't tragische bestaan van
Maar Kobus viel hem scherp in de rede:
„Tusschen hemel en water gebeuren dikwijls din«
gen, die nemand bevatten kan."
Daartegenover halen we hier aan, hoe na hef
vergaan van de „Maria Magdalena" de rouw m
de kerk werd gebracht.
„Opa Storm zat alléén in zijn bank. Drie plaatsen
naast hem waren open. Twee daarvan zouden
ledig blijven. Maarten.... Alewijn.
Hij boog het fijne hoofd en vouwde de handen
op den ouden Bijbel.
Op de preekstoel stond de dominé. Hij sprak over
Psalm 42 vs. 8 en 9: „De afgrond roept tot den
afgrond, bij het gedruisch Uwer watergoten: alle
Uwe baren en Uwe golven zijn over mij heen-
gegaan.
Maar de Heere zal des daags Zijn goedertieren
heid gebieden en des nachts zal Zijn lied bij
mij zijn: het gebecf tot den God mijns levens.
„Zwaar, bijna ondraaglijk leed brengt ons nu
bijeen. Uitgevaren zijn uw dierbaren en helaas
niet teruggekeerd. Wij treuren met de gewonde
harten, weenen met allen, die wecncn willen,
hidden met hen, die zuchten tot God.
Wij peilen de diepte van het verlies niet, maar
ons hart gaat toch mee naar den kuil der ellende.
De afgrond is geopend, Gods watergoten zijn ge-
kamen, baren en golven hebben het liefste wat
gij bezat bedolven. Toch vlucht gij niet van den
Heere, maar klaagtllem uw nood.
Donkerheid is om u heen, duister is de toekomst,
maar Gij wilt den Heere niet aanklagen, gij
zwijgt Gode". Is dit allicht een citaat uit een ge-
legenheidspreek? Zoo niet dan is het goed in de
toon gehouden.
En dan:
Opa luisterde gespannen. Het was-bleeke gelaat
en de zilverwitte haren leken omgeven door een
aureool.
Sams klonk er een snik, vrouwen zaten in clkan-
der gedoken en weenden.
De gouden „boeken" en hangers aan de mutsen
van Trijntje, Opoe Brouwer en vrouw Goedknegt,
waren vervangen door zwarte. Zij trilden beverig
heen en weer. Pleuntjes handen wrongen in
elkander. De moeder van Dirk van der Plas, die
naast haar zat, stootte zachtjes aan en schudde
het hoofd.
„Nu mag het gordijn der eeuwigheid nog voor U
hangen, straks breekt de dunne wand en zult ge
zien waarom de Heere u zoo vroeg scheidde en
deze slag u zoo diep trof."
Opa leunde met het hoofd tegen het donkere hout
achter hem. Zijn oogen tuurden naar de kleurige
ramen waar tcere lichtbundels het grijs braken.
Zij schenen zich te verliezen in oneindige verten,
zooals zij eens over het water van do zee hadden
geschouwd.
•Nooit had Maarten over zijn zorgen gesproken.
Hij wist het wel waarom. Dóch él les had hij
toegrepen.
»'t Was alsof de doode tot hem sprak: Zóó was
toet goed. Voor hém en Alewijn.
•Alles werd ijl voor zijn blik, de muziek van het
"orgel 6cheen te komen uit den hemel. Zooals zijn
Zoon de aardsche voortzetting van hemzelf was
"geweest, oo werd hij de drager van diens hooge
gedachten Hij dankte God."
iAls „vertelling van de zee", is dit boek een he?ï
•verdienstelijke uitwerking van een heel moeilijke
•opgave.
1 A. WA PEN AAR*
De Vlaardingsche Vischbank met op den achtergrond de Groote Kerk,
We onderstrepen.
„Boeken" is niet „Vlarings"; op Maassluis droe
gen ze „boeken", jn Vlaring kurketrekkers; ook
geen gouden maar zilveren oorijzers.
326
Degeschiedenisvan Dolly,
de jonge olifant
I. GEVANGEN
Daar was eens een heel, heel klein olifantje. Ilct
leefde in Zuid-Sumatra en liep overal haar grote,
dikke moeder achterop. Wanneer zij moe was en
Iiiet verder kon, had moeder olifant haar sterke
slurf dikwijls om het jonge lijfje geslagen en
droeg haar kleintje zo een poos. Die moeder van
het jonge olifantje was een echte trouwe moeder.
Altijd zorgde zij dat het jonge diertje prettig
ru6ten kon tussen haar dikke, plompe poten, zodru
de avond viel in het dichte woud. Wanneer moe
der bij haar was behoefde Dolly, het kleintj»,
nooit bang te zijn voor die grote sterke apen, die
van de eene tak op de'andere sprongen en zo
dreigend grijnzen konden. En ook niet voor dio
grote uilen met die brede zware vleugels, waar
mede zij wel een aap konden slaan. Moeder liet
Dolly drinken van die heerlijk warme melk.
Wanneer Dolly langs het ruwe grijze vel van
moedens slurf of poot schuurde, begreep moeder
het al lang.
IZij liet Dolly ook wel eens snoepen van do
lekkere doerians, do stekelige vruchten, groot ais
oen pompoen, en zij zoog ook wel het zoete sap
van een palmboom op.
Moeder was verbazend sterk. Zij gooide soms een
hut om waar mensen in woonden. Dat gebeurde
wanneer zij 6amen rijst gingen eten op de grote
rijstvelden, door de bewoners van de dorpen aan
gelegd.
(Dit wilden de bruine mensen volstrekt niet heb-
(ben, want moeder olifant vertrapte de rijst zo
(vreselijk, dat die helemaal niet meer groeien
hvilde. Zij jaagden de olifanten weg met van die
rare blinkende dingen, geweren of pistolen, waar
uit vuur spatte. Moeder vertelde: „als je zo'n
"kogel in je kop krijgt ben je haast dood." Daarom
stond de olifant-moeder altijd hee' voorzichtig te
snuiven eer zij rijst ging roven. Ook wel wanneer
izij door het bas Hop. Want zodra zij mensen
rook, voorzichtig hoor, dan ging de olifant-moe
der met Dolly zo snel zij kon op de vlucht. Mensen
waren gevaarlijke schepsels, dat zeiden alle die
ren in het woud.
De olifanten hielden ook wel eens feest op een
open plek in het bos. Zo'n open plek was gauw
genoeg gemaakt waar dunne bomen stonden.
Want die trokken de olifanten met wortel en tak
•uit de grond, de bladeren en de takken aten zij
heerlijk op.
Op zekere nacht kwamen de olifanten 'weer bij
elkaar in het doerianl>os. In de verte gilden een
paar panters en een tijger in het kreupelhout
bliee heel nijdig, zodat je in het lirht van do maan
fcijn grote dikke tanden en rode bek kon zien,
doch de olifanten waren niet zo heel bang voor
Wie lacht er mee?
•dat gedierte. Wanneer zij geen honger hadden
deden de wilde dieren in het bos elkaar geen
kwaad en nu was 't zomer, de tijgers en de pan
tere vonden eten genoeg, konijntjes, lammetjes en
jonge hertjes. Wat moesten zij tegen die jonge
olifanten beginnen?
Het werd een prettig feest in het grote, woeste
bos. Zelfs een paar tamme olifanten, die anders 0
voor de mensen het zware hout voorttrokken en
de ploegen op het land, op wier rug de inlanders
naar de stad reden, hadden zich losgerukt om mee
te dansen op de ruime plek in hfet bos, de slurf
in de hoogte, op de logge poten almaar in de
rondte draaiend.
De olifanten schuurden langs elkander heen, de
grote koppen met de kleine oogjes omhoog, elkaar
strelend met de slurf en zo almaar voortbewegend
in het gedrang onder het licht van de sterren en
met de geur van de doerianvruchtcn om hen heen.
Kleine Dolly had al dat gedraai en geschuif onrustig
aangekeken met nog andere jonge olifantjes,
wier moeders ook deel namen aan de pret. Zij
verlangde er naar dat het feest eindigde en zij
weer heerlijk met moeder alleen in het bos zou
lopen of tussen moeders stevige, dikke poten sla
pen. Doch moeder wist van geen ophouden tot
het licht van maan en sterren verbleekte en de
zo nopging vol stralende heerlijkheid. Toen voel
den allen hoe moe zij waren van al dat gekke
draaien en dansen en schuiven en springen. In
«en wip lag het hele gezelschap uit elkaar en de
olifanten gingen ieder hun eigen weggetje, moe
en suf in hun kop en doezelig van de slapeloze
nacht. De olifanten-moeders namen haar kinderen
mee.
(Wordt vervolgd)
Zaaiing en oogst
Je bent nog in de bloei der jeugd,
De Lento van het leven.
Geniet die tijd in reine vreugd,
Daartoe van God gegeven.
Maar weet, nü is het zaaiingstijd,
Stréks komt de Landman speuren,
Of, wat gestrooid werd, ook gedijt,
Er zoete bloesems geuren.
En welkt de bloem, het is de vrucht,
Die God ter eer moet rijpen,
Waar plukkers, graag, met diep genucht,
In blijde oogst naar grijpen.
God zegene met dauw en zon,
Naar 't noodig is, de akker,
Hij, van het vocht en 't licht de Bron,
Roep' mee, de groeikracht wakker.
Zo kieme 't zaad en awellc 't ooft,
Tot d' Oogster kamt te garen,
Wat in de tijd was rijp gestoofd,
Om 't eeuwig te bewaren.
VOOR KNUTSELAARS
Een beweegbare eend
De meeste meisjes en jongens vindon 't leuk zelf
een stukje speelgoed te maken, 't zij voor hen zelf
of voor kleine broer of zus.
We gaan ons best doen een mooie eend te -naken.
We doen dat uit plankjes van sigarenkistjes. Al
leen voor de grondplank zou ik wat dikker hout
aanraden.
Optekenen en uitzagen. Denk om do gestippelde
r.vpD
stukjes aan de poot, waar je 't beestje in de gronl.
plank mee vastzet. Voor de wielen neem je de uit- 1
einden van lege garenklosjes. Netjes afzagen. De
ossen zijn ijzeren spijltjes. De achteras zie je ge
tekend bij III, en op fig. II zie je hoe hij vast
komt. Aan die as en aan de staart van het beestje
bevestig je ook 'n spijltje, dat ik bij IV tekende.
De romp van'de eend is draaibaar met de poten
verbonden. Je snapt nu wel wat er gebeurt. Als do
achterwielen draaien, wordt de eend beurtelings
omhoog geduwd en weer naar beneden getrokken.
Natuurlijk schilder je het geheel keurig op.
Voor de lange avonden
Nu de zomertijd is „afgeschaft", hebben we weet
fijne lange avonden.
Die lenen zich goed voor leuke spelletjes.
Vroeger speelden we graag met schaduwbeelden*
Vader en moodcr weten dat wel en zullen mis-i
sdhicn wel letterlijk „een handje willen helpen"*
Probeer eens dit konijntje op de wand te krijgen*
Een geheimzinnig briefje
IemanI kreeg van een vriend een briefje waar dit
tekeningetje op stond:
JOHAN GOOSSEN.
Wat zou dat betekenen!
Volgende week zullen we 't vertellen, maar mis
schien kun je de rebus zelf wel vinden.
Vreemdeling (in een klein plaatsje): „Wat voor
bijzonderheden heeft dit dorp? Is hier soms een
groot man geboren?"
Inwoner: „Nee. hier worden alleen maar kleinq
kinderen geboren".
331