Triomf naar twee kanten
RAADSELS
I. InvulraadseL
Vul de lege vakjes in,
zodat je van links naar
rechts leest:
lste rij: een meisjes-
2de rij. een golf tussen
Azië en Afrika.
3de rij: een ander
woord voor havendarn.
4de rij: iets dat aan elk
kledingstuk te vinden
II. Verborgen eetwaren.
In onderstaande zinnetjes zijn eetwaren verbor
gen. Zoek op welke.
1 Deze mantel post eigenlijk zijn zusje beter.
2 Die dikke koe kan onmogelijk door dat nauwe
hekje.
3 Reisde oom Rasp in Azië of Amerika?
Iir. Op zoele naar een dier.
Mijn eerste is een verkorte meisjesnaam; mijn
tweede wordt zowel door den bakker als do huis
vrouw gebruikt en mijn geheel is een viervoetig
dier. Wie raadt dit?
IV. Welke stad is dat?
Mijn eerste is een rivier in Noord-Holland; mijn
tweede moet tegen hoog water beschermen; mijn
geheel is een stad in Noord-Holland.
GRAPJES
OPLOSSING
van de raadsels in de vorige Kinderkrant
I. De onderdelen zijn: pauw, hond, rood, boer,
Otto, oven, laat, bier, been. grot Op do kruisjes
staat dan de naam van Poort v liet.
II. De onderdelen vijn: Maas. mes, maan, raar.
De bedoelde knolvrucht is ram en as.
III. Adder; ladder.
IV. Dolfijn (dol en fijn).
V. Nantes; tantes.
Zeldzaam
Onderwijzer: „Piet weet jij *n zeldzaam dier ia
Australië?"
Piet: „De olifant"
Onderwijzer: „Maar dio komt dd&r tooh nicï
yoorl"
Piet: „Daaroim is hij er juist zo zeldzaam,
meheerl"
Toch 'n eerste prijs
A.„Onze vereniging heeft gisteren de lste prijs
behaald!"
B.„En ik las in do krant, dat 't maar 'n vierde
prijs was."
A.„Ja, maar we hadden nog nooit *n prijs ge
wonnen."
Domme Jan
Toen Beppie
bii Grootmoeder logeerde
door Dé Steinlort
I
Grootmoeder keek voor de laatste maal de
slaapkamer rond. Ja, nu was toch werkelijk
alles in orde.
't Was wat aardig geworden, dat kleine
kamertje. Beppie zou er vast wel mee in
haar schik zijn. Uitgezonderd 't wit gelakte
ledikant, dat Beppie's ouders overgestuurd
hadden, had Grootmoe zelf alles bij elkaar
gezoent, uit haar eigen meubeltjes en snuis
terijtjes.
11 eel even gleed haar oude gerimpelde hand
over het antieke wasstel. Dit had ze zelf nog
gebruikt toen ze een kind was.
Zou Beppie 't wel mooi vinden? Thuis was
't kmd natuurlijk een vaste wastafel ge
wend. Hier bij Grootmoe, was geen sprake
van al die nieuwerwetse dingen, want
Grootmoeder woonde al meer dan 25 jaar in
haar oude huisje.
Grootmoe verlangde naar Beppie's komst.
Heerlijk zou 't zijn, om weer iemand te heb
ben om voor te zorgen. En vooral de kleine
Bep. Dat kind deed haar steeds aan haar
moeder denken.
Beppie's moeder was 't enige kind van
Grootmoeder en Grootmoe hield heel veel
van naar dochter. Daar ze echter niet sterk,
en de nele winter ziek geweest was, had
dokter moeder voorgeschreven, om een paar
weken in een rusthuis te gaan.
Van de zon en de boslucht zou moe wel
gauw weer sterk en gezond worden.
Moe zelf had er niet veel voor gevoeld.
Wie zou er in die tijd 't huishouden doen en
voor vader en Bep zorgen?
Vader had echter doorgezet, en moeders
zorgen weg weten te praten.
„Och kom", had hij gezegd. „Beppie mag
immers vast wel bij Grootmoeder. Daar is
ze in goede handen, dat weet je. Ik kan voor
die paar weken best op kamers gaan. En
wanneer jij dan daar in dat rusthuis bent,
hoef je je ook geen zorgen over ons te
maken."
Na er nog eens over gesproken te hebben,
werd moe toch overtuigd, dat 't zo wel 't
beste was.
Nu was de tijd aangebroken, dat Beppie
met haar vader ieder ogenblik voor Groot
moeder konden staan. Ze werd eigenlijk een
beetje ongeduldig van 't wachten. Om wat
afleiding te hebben, pakte ze haar breiwerk
maar op.
Wel lyn, zo'n meisje weer. 't Zou haar kleine
huisje vullen. Als 't kind zich maar niet ver
veelde. Ze was al oud en heel geen kinderen
meer gewend. Grootmoe ging bij deze ge
dachte opeens rechtop zitten. Och welnee,
malligheid. Beppie zou de hele dag naar
school zijn en wanneer 't mooi weer was,
kon ze immers in de tuin spelen.
En zo oud was ze toch ook nog niet. Ten
minste niet te oud, om haar kleinkinderen
niet meer bezig te kunnen houden.
Een ring tikte tegen dé ruit.
Een vrolijk gezichtje van Beppie en daar
naast stond haar vader.
Grootmoeder veerde op uit haar stoel, en
trok met een ruk de voordeur open.
„Zo kinderen, zijn jullie daar? Dag Bep."
Jan Is uit do klas gestuurd,
Wat hij weer heeft uitgekuurd?
Och. die bengel van 'n Jan
Is zo lastig als 't maar kan.
Babbelen dat Jantje doet,
Ja, die kunst verstaat hij goed.
Maar bij 't maken van een som
Dan is 't ventje oliedom.
Strakjes daarom kreeg hij straf
Keek hij van zijn buurman af.
„Mars!" daar stond hij in de gang
Met een standje van belang.
Saai. om daar zo'n tijd te staan,
1-Iad hij het maar nooit gedaanl
Want hij krijgt nog bovendien
Strafwerk ook, dat zal je zien.
Domme Jan och, 't eind van 't lied,
Dat begrijp je nu nog niet,
Maar't ls je al meer gezeid,
Later heb je grote spijt.
Beppie hing al om Grootmoeders hals, ter
wijl ze elkaar eens flink pakten.
„Dag moeder."
„Zo myn jongen."
Vader bukte zich om Grootmoe een kus te
geven.
„Je bent mager geworden. Veel zorgen ge
had?" vroeg Grootmoeder aan vader, terwijl
ze Beppie's manteltje aan de kapstok hing.
„Ja, van de winter nogal moeder, maar dat
is nu gelukkig geleden."
Grootmoe knikte.
Beppie ging maar vast de kamer in.
O gelukkig. Mies, de poes van Grootmoeder,
was er ook nog. Ze hurkte naast de poes neer.
„Zo Mies, ken je me nog? Ja hè? Je weet nog
best, dat we verleden jaar vaak samen ge
speeld hebben niet?"
Als enig antwoord, knipperde Mies met haar
ogen, en rekte zich eens flink uit. Eigenlijk
vond ze het geen manier, om zo maar uit
haar middagslaapje gewekt te worden.
Ze keerde zich om, en wilde haar dutje weer
voortzetten. Maar daar was Beppie niet
tevreden mee.
„Zeg luie poes, wil jij niets meer van mij
weten? Ik vind je niets aardig hoor, en nu
kom ik nogal voor een poos bij je in huis
wonen."
't Kon Mies allemaal niets schelen. Ze
dacht: Ja, praat jij maar raak. Ik slaap
toch door, want vannacht wil ik klaar wak
ker zijn; dan ga ik de tuin in, op jacht naar
muisjes, want die zijn er; zo vast als een
huis. Ik heb ze zelf geroken. Evfen liet ze bij
dit vooruitzicht, een vrolijk gespin horen en
toen droomde ze weer verder over de mui
zenjacht en over allerlei dingen, die poesen
prettig vinden.
Beppie ging maar op een stoel zitten, want
met Mies was vandaag toch niets te begin
nen. Ze keek naar Grootmoe, die thee
schonk, in de mooie porseleinen kopjes.
V/at was Grootmoe toch kleim &ou je wan
neer je oud werd altyd kleiner worden? Op
do portretten van vroeger, was Grootmoeder
minstens even lang als moe.
Grootmoe was mooi, vond Beppie.
Volgende week verder
OM NA TE TEKENEN TE KLEUREN
416
ZATERDAG 25 SEPTEMBER No. 39 JAARGANG 1937
Want wij zijn Gode een goede reuk
van Christus, in degenen, die zalig
worden, en in degenen, die verloren
Dezen wel een reuk des doods ten
doode; maar genen een reuk des levens
ten leven.
2 Corinthe 2 15, 16.
Paulus lp>eft de prediking van het evangelie ge
zien als triomfgang van Christus door dezo
wereld.
Om Hem gaat het in die prediking.
Om I-Iom gaat het alleen.
Om Hem gaat het in alles.
Paulus, en 7-ijn medearbeiders in de prediking
van toen en van nu, zijn niet anders dan dicnar-vi
van den grooten Triomfator, die geen andere taak
hebben dan te zwaaien met de wierookbekkens
van het evangelie, opdat de reuk van de verlos
singsboodschap dóórdringen moge tot allen, die
ervan hooren.
Maar dan 7.óó, dat ze ook zelf vol zijn van den
eenigen naam, die onder den hemel gegeven is,
waardoor een verloren wereld moet zalig worden.
Ze hebben de wierooksehaal in handen. De ronk
van de kennis van Christus dampt er uit op. En
ze zijn daar zelf van doortrokken. Ze zijn ook z«lf
een goede reuk van Christus. Want Zijn triomf
moet door hen openbaar worden. Te allen tijde.
En in alle plaatsen.
Ge zoudt misschien willen zeggen: hoe kan Pau
lus zóó schrijven?
Te allen tijde?
In alle plaatsen?
Hij weet toch wel betert
Al werd nu Paulus' prediking zóó buitengewoon
gezegend, dat 'er door zijn apostolischcn arbeid
van nauwelijks een paar tientallen jaren duizen
den tot de gemeente werden gebracht, die in
Christus zalig werdenPaulus heeft toch ook
wel eens tevergeefs gearbeid.
Hot is ook hem wel overkomen, dat hij met do
iioodschnp der verlossing klopte aan doovomans-
<3"
Tnderaaau
Ge behoeft maar te denken aan wat Paulus op
\lcn Areopagus in Athene wedervaren is.
Daar heeft hij zoo dapper van den oabokendon
tJod gesproken on de opstanding van Christus
gepredikt.
'En wat is daar toen het resultaat van geweest?
Dan zeggen daar sommigen héél beleefd en héél
(koel: „Wij zullen u wederom hiervan hooren!"
'En dan knn Paulus weten, dat dit „wederom"
fcich nimmer voordoen zal.
'Zoo gebeurde dat toen! Zoo gebeurt het nog!
Is dat nu triomfeeren?
Dan zijn er andoren, heelemaal niet zoo beleefd
cn ook niet zoo koel.
Ze beginnen venijnig te spotten.
"Ze barsten uit in een schaterlach.
Stel je voor: opstanding der dooden!
En ook die spot met de evangelieboodschap her
haalt zich, gisteren en vandaag.
Is riat nu triomfeeren?
Dan staat Paulus voor Agrippa en Bernice in de
aula van den stadhouder tc Caesarca.
Ilij verantwoordt zich.
-En in die verantwoording predikt hij den triomf
van Christus; die de Eerste is uit de opstanding
'der dooden.
Maar wat werkt «daar in die sfeer de prediking uit?
Ge ziet dien Agrippa opstaan. En ge hoort hein
.Tëggcn, met dien lichten glimlach, die de onrust
van een wereldsch hart moet bedekken: „Je zoudt
me nog tot een Christen willen maken!"
Het verhoor is afgeioopen.
Paulus gaat weer geketend naar zijn kerker.
Is dat nu triomf van Christus?
Te allen tijde en in alle plaatsen?
Nu overdrijft ge toch, Paulus!
<3
Neen, Paulus overdrijft niet!
Al is de Qiristus-prediking naar haar aard een
wonderlijke zegen voor een arme, verloren wereld,
do apostel weet, zoo goed als wij, dat er velen zijn,
die er hun hart voor toesluiten cn verloren gaan.
En toch is er altijd en overal triomf voor Christus".
Naar twee kanten!
De reuk Zijner kennis dort altijd wat!
In degenen, die zalig worden.
En in degenen, die verloren gaan.
Hoe dat kan? Hoe dat mogelijk is, dat éénzelfde
prediking van denzelfdcn Christus voor den één
tot een reuk des levens ten loven is, en voor den
ander ©en reuk des doods ten doode?
Nog altijd staat aan Paulus voor oogen die
tnomfgang van den overwinnaar in de Romeiu-
sche wereld.
In het zwaaien met de wierookibckkcns sprak voor
den Romein een dubbele symboliek.
Allen, die bij den triomfeerenden veldheer behoor
den, snoven blijde den welriekendcn feostgeur op
en ze waren zeer vroolijk op den dag van zijn
heirkracht.
Maar zoo geloofde men daar en toen die
zelfde wierookgeur deed alle demonen en booze
machten verbeten-sidderend uit de omgeving van
den triomfator wegwijken
Die dubbele symboliek is nu geestelijke werkelijk
heid in de tweëerlei uitwerking, die er van de
prediking van den Christus in deze wereld uit
gaat
Ilct woord der prediking dringt tot een beslissing
van aanbidding of verwerping.
Bij de trouwe evangelieprediking gaan de geesten
der mensohen uiteen.
Zo kunnen er dezelfden niet onder blijven
Het evangelie wekt het leven!
Of hoi rioiif. f|on dood tegemoet!
Er zijn er, die op de evangelieprediking door Gods
genade wakker schrikken uit hun levensroes en in
die ontwaking roepen: „Heere, wat wilt Gij, dat ik
doen zal? Wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?
O God, woes mij, zondaar genadig!"
Er zijn er óók, die hoorende hooren en niet ver
staan en roepen als Farao: „Wie is de Heere, dat
ik Hem zou gohoorzamen, ik ken den Heere niei!"
Hetzelfde evungelie, dat levensreuk is voor hem
die tot loven ontwaken, is voor deze anderen, die
zich thuisvoelcn in de sfeer van deze tegenwoor
dige, booze wereld, een walm uit het doodenrijk.
Zo schuwen het evangelie. Want ze zouden op Je
roepstem van Christus zichzelf moeten opgeven.
En dat willen ze niet. Tot geen prijs!
Ze schuwen het e\nngelie. Ze wijkon ervan weg.
En dat is: van Christus weg! Het is: den eeuwigen
dood tegemoet!
Ze versnellen op do cvangelieroepsiem het tempo
van hun gang op den weg naar het eeuwig verderll
Ze willen immers van Christus niet weten.
Ze willen Zijn triomf niet erkennen.
Zo roepon: „Wijkt van mij, want aan de kennis
Uwer wegen heb ik geen lust! We willen niet, dat
deze koning over ons zij!"
Jezus Christus is immers het licht der wereld cn
•wie Hem volgt, zal in de duisternis niet wande
len, maar het licht des levens hebben.
Maar dit is ook het oordeel, dat het licht in de
wereld gekomen is, en de menschen hebben do
duisternis liever gehad dan het licht, omdat hunne
•werken boos waren.
Die kwaad doet, haat het licht en komt tot het
licht niet, opdat zijne werken niet bestraft worden.
Daar is de evangelieprediking reuke des doods ten
doode.
Dat is om van te huiveren! Door den jubel heen!
Dat wij het evangelie van den verhoogden Chris*
tus mogen hooren, brengt dus een ontzaglijke ver»
nntwoordelijkheid voor ons mee.
Ziet dan, hoe gij hoort!
Wat is de reuk van de kennis van Christus voor
Waar do wierooksehaal der prediking vol is vart
Christus, wordt de scheiding openbaar en komen
de geesten los.
Daar moet ons geweten wakker zijn geroepen*
Daar moeten we met onze lovensonrust zijn ge*
komen aan den voet van Jezus' kruis. Daar moeten
•we zijn gelokt en getrokken tot den Christus, dia
als lam Gods de zonde der wereld heeft wegge»
■nomen en als de leeuw uit Juda's stam heeft over»
II. M. Koningin Wilhelmina bij de plechtige
opening der Staten-Gencraal op j.l. Dinsdag.
Dat bedoelt de prediking.
'Ze bedoelt ons te okken en te trekken met het
•geestelijke geweld der liefde tot Hem, dien wij niet
iiiisson kunnen, nu niet cn nooit!
'Ze is een reuk des levens ten leven voor degenen,
die zalig worden.
"Lauwcn en lakschcn worden er door voor de be
sliste keuze gozet.
Vromo zondaren worden er door ontmaskerd,
todvroozendo schuchteren worden er door be
moedigd.
Wie in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwigo
lovcnl
"Maar wie den Zoon ongehoorzaam is, die zal het
leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op Hemt
Ten voordeel of ten oordeel.
Ten zogen of ten vloek.
Maar altijd ls er de triomfgang van Christus.
Naar twee kanten!
409