kinder
krant
Lelle rku ndici e Ru 11 f'te k
De veertig dagen
van den Musa-Dagh
door Fianz Werfel
Deel I: De nadering
In zijn book „De Europeesche Oorlog", een ver
zameling weekschetsen door een tijdgenoot, deelt
Prof. Kernkamp in het weekoverzicht over 26—31
October 1915 het volgende mee uit een brief van
iemand, die ongenoemd moet blijven, maar die
van nabij bekend is met de toestanden in Armenië
tijdens de wereldoorlog: „De Armeniërs hebben Je
tusschenkomst, van welke macht ook, meer noodig
dan ooit. De vroegere massacres waren vrecseiijk
en in Europa weten slechts enkele kringen wat
er gebeurd is. Maar de stelselmatige wijze, waarop
de Jong-Turken thans de Armeniërs gevangen
nemen en hen overal, ook in Constantino pel, den
dood tegemoet zenden, overtreft alles wat op dit
punt is gebeurd. De dwaze politiek der Jong-
Turken zal de Armenische kwestie na den oorlog
weer doen oplevenindien er dan tenminste
nog Armeniërs zijn."
Over de afschuwelijke wreedheden, door de Tur
ken in die tijd bedreven, handelt deze „Grooto
Armenische roman" van den bekenden auteur
Franz Werfel, door Jhr. R. G. H. Nahuys in het
Nederlandsch vertaald. Het is een omvangrijk
boekwerk geworden, een trilogie, waarvan het
eerste deel hier onze aandacht vraagt.
De Musa Dagh is een berg in Syrië, aan welks
voet zeven kleine Armenische dorpen liggen, dio
ver van de bewoonde wereld verwijderd, lange
tijd gespaard of vergeten worden door de gruw
zaam wrede Turken. Te midden van die nijvero
Aziatische Christenen woont op zijn vorstelijk
buitenverblijf de schatrijke koopman Gabriel
Bagradian, een Armeniër, die lange tijd in Parijs
verblijf hield, met een Franse vrouw getrouwd is,
en die juist bij het begin van de oorlog naar zijn
vaderland terugkeren moet, omdat zijn broer, dio
in Armenië het beheer over de zaken voerde,
dode'ijk ziek is; hij overlijdt, vóór Gabriël hem
bereikt heeft, die hem van herstellingsoord tot
herstellingsoord is nagereisd.
Gabriel en ook zijn mondaine vrouw Juliette
schikken zich met hun enigen zoon to gemakke
lijker in het aan den een ontwende en voor de
ander onbekende gebied, omdat ze ver van het
krijgsgewoel dat ook Frankrijk zo zeer verontrust,
vredig menen te kunnen leven in het afgelegen
land van de Musa Dagh. Wel loopt Gabriël, die
oud-Turks officier is en die in de Balkan-oorlog
zich dapper onderscheiden heeft, de kans dat hij
met de Turken tegen de Fransen zal moeten
strijden, maar hij voelt zich te zeer vaderlander
en oud-officier dan dat hij, daarvoor beducht, het
vaderlijk grondbezit zou verlaten. Spoedig maakt
echter de vrees voor het actief moeten deelnemen
aan de strijd plaats voor een onbestemd wan
trouwen, dat bij nadere informaties zijnerzijds al
gauw tot sterke achterdocht groeit: De Turken
wensen geen Armeniërs in het legert allerwegen
worden ze van het front teruggeroepen en in
zware arbeidsdienst geplaatst om daarna op een
1) Uitgeversbedrijf De Pauw, Amsterdam 1937.
i kant te i
uden
gegeven moment onverwacht 1
gemaakt.
Alle tekenen wijzen er op, dat bittere rampen do
Christenen bedreigen. Ook het afgelegen woon
oord van Gabriel kon wel eens gevaar lopen,
daarvan ie hij weldra zeker. Hij gebruikt de tijd
die hem nog overblijft om de Musa Dagh te ver
sterken en als vesting in te richten; zijn militaire
kennis en ervaring van enkele jaren vroeger
komen hem daarbij goed te pas. Intussen weet -lij
zich voor grof geld, dat voor hem in ieder opzicht
bijzaak is, op de hoogte te stellen an de nadering
van het gevaar en als hij de volkomen zekerheid
heeft, dat binnen enkele dagen de beurt aan het
gebied van de Musa Dagh zal komen, roept hij de
dorpsnotabelen bijeen en legt hun zijn verdedi
gingsplan voor. De op het kerkhof verborgen
wapenen worden voor den dag gehaald; een
stelsel van loopgraven wordt in allerijl in gereed
heid gebracht en als de officicele mededeling van
de Turkse regering komt, dat allen binnen enkele
dagen hun huizen cn bezittingen zullen hebben
te verlaten, om verbannen te worden naar een
onbekende streek, waarbij ze alleen mee mogen
nomen, wat ze op de rug en in de handen dragen
kunnen, zijn de zeven dorpjes om de Musa Dagh
in staat van verdediging gebracht. Hiermee is do
nadering beschreven cn het eind van het eerste
deel bereikt. Naast de beschrijving van deze voor
bereidingen ter verdediging geeft dit eerste deel
ook al de sombere en aangrijpende verhalen van
het onbeschrijfelijk leed, dat de inwoners van
andere dorpen heeft getroffen, die vóór het Musa
Daghgebied aan de beurt waren.
Op sobere maar daardoor vaak te sterker treffen
de wijze geeft de schrijver het relaas van de
gruwelijkste foltering; op verschillende plaatsen
is zijn book moer ©cn nuchter geschiedkundige
verhandeling en uiteenzetting dan ccn roman. De
lezer moet vooral aan het begin even doorzetten;
de uitvoerige beschrijvingen van ons geheel on
bekende toestanden en gewoonten vorderen meer
inspanning dan de gemiddelde romanlezer zich
gewoonlijk wil getroosten.
Toch zou ik hem willen adviseren zich niet tc
spoedig gewonnen te geven; het loont de moeite
door te zetten; al heel spoedig volgen episoden
die de aandacht volledig boeien en die oen ont
roerend beeld bieden van wat zich voor enkele
tientallen jaren onder de Armeniërs, wier lot bij
ons zo vaalt deernis opwekte, afspeelde. Het gehele
werk is de ten hemel schreiende aanklacht, die
spreekt uit het motto, ontleend aan de Openbaring
van Johannes: „Iloe lang, o heilige en waarach
tige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet
van degenen die op de aarde wonen?"
Het bock is betrekkelijk goedkoop, maar daarvoor
moet de lezer zich dan ook een zeer vermoeiend
lettertype getroosten, wat het werk uiterlijk aller
minst aantrekkelijk maakt.
Hoewel de vertaling over het algemeen geen on
prettige indruk mnakt, noteerde ik toch een aan
tal storende stilistische fouten, die ik hier niet
alle kan aanhalen, daar dat te veel plaats zou
vragen. Ik moge volstaan met de vermelding dat
hot lelijke Germanism© „beduidend" ons niet ge
spaard wordt. Ook de correctie en de spelling had
op verschillende p'aatscn beter verzorgd kunnen
worden.
Dr J. KARSSEMEYER
DE STERRENHEMEL IN SEPTEMBER
De pijlen op de kaartjes geven de richting van
de hemeldraaiing aan.
De sterrenbeelden
De Groote Beer nadert weer tot zijn loagston
stand boven den noordelijken horizon. Cepheus en
Cassiopeia staan hoog in het noorden.
Arcturus en Slang neigen in het westen ten onder
gang, terwijl in het oosten Visschen, Walvisch en
Plejaden opkomen. In het oosten staat de „vier-
Saturnus in oppositie
De kaartjes 6tellcn elk het halve hemelgewelf
voor boven den noordelijken en den zuidelijken
horizon in den stand van IS September 's avonds
te negen uur.
Een loodlijn uit de Poolster neergelaten, wijst het
noordpunt van den horizon aan.
De circumpolaire sterrenbeelden, op het noord-
ikaartjo binnen dc gebogen lijn, staan op onze
breedte altijd boven den horizon.
Koek" van Pegasus cn hoog in het zuiden de drie*
hoek, gevormd door Deneb, Wega en Altair.
Boven den zuidelijken horizon staat de ster der
eerste grootte alfa van den Zuidelijken Visch,
terwijl daar tevens de planeten Mans en Jupiter,
in den Schutter, en Saturnus in de Visschen do
aandacht trokken.
Juist in het oosten komt Mira Celi, omicron van
den Walvisch, op. Mira is ©en langperiodischo
veranderlijke, waarvan echter noch de periode
(ongeveer 330 dagen), noch do helderheid in
maximum en minimum vaststaan. In haar maxi
mum dat aan het eind van deze maand kén val
len, kan de ster de helderheid van de tweedo
grootte bereiken.
De Melkweg die door het zenith gaat, vertoont
zich ook in September, bij afwezigheid van maan
licht, in volle pracht.
Algolminima zijn waarneembaar o.a.: 8 Sept. te
1 uur vm. en 10 Sept. te 9.45.
Saturnui
Wat wondere kogel wordt ginder bewogen?
Een waereld, zich wentlend in blauwenden gloor,
Gevat in een Ring, verdrievuldigd voor de oogen,
Dio vrij haar omcirkelt, in 't eigenste spoor!
Saturnus, door Ten Kate aldus bezongen, was voor
do ouden de buitenste planeet van het planeten
stelsel en daarom, maar ook om haar loodkleurig
lioht en tragen gang, de god der geschiedenis
(grieksch: Kronos) en van het onvermijdelijke,
het noodlot.
Aan Israël werd ten strengste verboden zich te
buigen voor of afbeeldingen te maken van
„het heer des hemels". Niet zonder reden, want
bij bijna alle Israël omringende volken vinden
wij dezen vorm van afgoderij. Er werden ook wel
gesymboliseerde natuurkrachten, als b.v. het
gouden stierkalf of Dagon, de vischmensch e.d.
vereerd, maar overwegend is toch de vereering
van zon, maan en planeten. In den bijbel, vooral
in het oude testament, ontmoeten wij die afgoderij
met de hemellichamen telkens. Baal en Moloch
zijn eigenlijk zonnegoden. Melechet, Astarte en
Diana zijn namen voor de maan of voor Venus.
Nergal uit 2 Kon. 17 30 is Mars en Remfan of
Rompha uit Hand. 7 (in Amos 5 26 Kijün gc-
heetcn) is waarschijnlijk Saturnus. Bij de Assy-
risch-Babylonische, volken is de laatste dag der
week aan Saturnus gewijd en daarom niet als
bij Israël een heilige rustdag, maar een soort
ongeluksdag, waarop het maar beter was niets te
ondernemen en geen arbeid te verrichten. In ons
woord Zaterdag hooren wij nog de naklank van die
oude Saturnusdicnst of vrees. Wij denken er wei
nig aan, maar dc namen onzer weekdagen zijn
vrucht van een taaie duizenden jaren oude tradi
tie, al zijn die namen dan ooit voor ons betcekenis-
looze woorden geworden.
Saturnus is van de zon af gerekend de vijfde der
groote planeten. Op een afstand van 1426 milliocn
k.m. doorloopt zij haar baan om de zon in ruim
29 jaren. Zij wentelt om haar as in 10 uren en
ten gevolge van die snelle wenteling is dc planeet
sterk afgeplat. De as helt 28 graden op de ecliptica.
De groote bijzonderheid van Saturnus is dc ring
welke dc planeet aan den equator omgeeft.
Kort na de uitvinding der kijkers zag Galilei in
1612 reeds iets bijzonders aan Saturnus, maar
vermocht niet het vreemde verschijnsel te ver
klaren. Ruim veertig jaar later vond Huygens de
oplossing: „Zij wordt omgeven door een dunnen,
vlakken ring die nergens (met de planeet) samen
hangt en ten opzichte van de ecliptica helt."
In grootere kijkers zijn scheidingen in den ring
op te merken en een drietal ringen te onderschei
den. Vroeger meende men dat de ring vast en
samenhangend was, maar sinds lang weet men
dat dc ringen uit kleine niet samenhangende
deeltjes bestaan.
De ring heeft een vasten stand in de ruimte,
waaruit volgt dat het vlak van den ring telkens
na plm. 15 jaren door de zon gaat. In dezen stand
ziet men van uit de aarde den ring dus van „ter
zijde", wat praktisch onzichtbaarheid beteekercL
Na ongeveer 7Vi Jaar zullen de bewoners der
aarde den ring met de grootst mogelijke opening
zien, en zoo vervolgens. Dit laatste zal ongeveer,
in 1944 het geval zijn want in dit jaar, 1937, is
Saturnus van de aarde uit gozien „ringloos".
Behalve door een ring wordt Saturnus nog om
cirkeld door 10 manen, waarvan de eerste ontdekt
is door Huygens in 1655 cn de laatste door Picke
ring in 1905.
15 AUG* I" U.
VENUS
MAR5
■f J UPtTER
5 Al URNU<3
/hFRC VlF5 #W6fER
1/ «.IMW. fifl
•y*Lu£"'*\
386
't Was een duistere nacht.
Djahat de Konings-tijger, sloop over de woeste
■velden.
Hij was hongerig en daardoor slecht geluimd.
Twpp dagen en nachten had hij al over deze vlakte
gezworven maar geen prooi van betekenis kunnen
veroveren.
Hoe kwam dat toch?
Wel hier op deze vlakte, zo ver van het machtige
woud, waren mensen!
Dc dieren van de wildernis hadden voor die men
sen de vlucht genomen.
Djahat voelde zijn hongerige maag en een wild
begeren om te overrompelen en te moorden kwam
in hem op. En sneller sloop hij over de vlakte, nog
nauwkeuriger speurend.
Misschien dat hij toch èrgens wat zou ontdekken.
Wan- '-i' hnd zo'n honger, zo'n geweldige
honger
Opeens, een eind vóór hemwat was dét?...„
Hoog richtte hij zijn geweldige kop op; zijn neu3
rilde
Déérin de verte.... Vuur!Vuur!
En daar waren ze zo vreselijk bang van, die ver
metele rovers uit het dierenrijk.
Als vuurstralen rolden Djahats ogen door zijn
woeste kop.
Vuurvuur! Daar vóór hem.... vèr weg nog....
Daar waren dus mensen!
Mensen, die vreemde, twee-benige wezens
Er ging een geweldige trilling door Djahats
lichaam.
Mensen!Zijn vijanden!
Mensen, die hij steeds hacl ontweken.
Achter uit zijn keel steeg een rommelend geluid op.
Toen zwiepte hij wild met de staart tegen zijn
flanken. En hij gceselde de steppe-grond met zijn
zwart-gekringde staart
Even stond Djahat besluiteloos.
Gaan of terugkeren?....
Toen kwam de honger weer opzetten, zijn altijd
durende honger.
En met grote kat achtige sprongen ging hij plot
seling weer vooruit. Verder, él verder.... recht
op het vuur af, recht op ménsen af
Een vreemde gewaarwording kwam er in Djahat:
nu ging hij in de richting van mensen; wezens
dio hij anders ontweekzo ging hij naar de
richting van het vuur, dat hem anders trillen
deed van angst.
Vuurdat was zo iets wonderlijks voor de
dieren in de wildernis, zo iets geheimzinnigs en
vreselijks.
Djahat sloop voort naar de aldoor dansende vlam
men, die een rood licht wierpen in die zwarte
nacht. Het was zo donker en gevaarlijk
Nadat ze urenlang een grote olifanten-bul hadden
achtervolgd, was snel de avondschemer over do
vlakte gekomen en konden de jagers hun kamp
niet nieer bereiken. Zo moesten ze de nacht in do
vlakte doorbrengen.
De beide jagers, twee rijke Duitsers, lieten hun
inlandse helpers dor hout bij elkander zoeken,
waarna zij een kampvuur maakten.
Dat was niet alleen om warm te blijven in do
kille nacht, maar vooral ook om de roofdieren op
een afstand te houden.
Dc Duitse mannen wisten dat zo'n nacht in do
wildernis altijd gevaarlijk was cn de negen bij
hen zijnde inlanders wisten dat nog beter. Ze
wisten elkaar wonderlijke verhalen te vertellen
van gevaarvolle tochten. En de ene geschiedenis
was al griezeliger dan de ander.
Hoog laaiden dc vlammen van het kampvuur op
en verlichtte sprookjesachtig de omgeving. Do
vlammen toverden een donkerrode glans op de
bruin-zwarte gezichten van de inlanders.
Een der blanke jagers zat een pijp te roken, ter
wijl dc ander de wacht hield, het geweer in do
hand. Ook een inlander stond met een geweer
op post, aan de andere kant van het kampvuur.
Dc blanke, die oen pijp zat tc roken, had zijn ge
weer naast zich liggen evenals drie inlanders. Dat
was voor de veiligheid. Je kon nooit weten in deze
streken waar de dieren nog heer en meester
waren
„Geen onraad, Kaiser?" vroeg dc blanke man aan
zijn vriend, die op wacht stond.
„Neen, geen onraadMaar 't is geweldig don
ker," sprak deze langzaam.
„Ja. heel wat anders dan in de stad." lachte do
ander.
„Inderdaad, heel wat anders. Maar 't is hier véél
mooier"
Enige zwartjes zaten te soezen bij het knappenao
vuur.
Ze waren niet bevreesd. De blanke heer stond
immers op wacht? En diens ogen zagen scherp
cn zijn schot miste haast nooit.
En ze hadden wel meer nachten in de wildernis
doorgebracht. Ze waren de trouwe helpers van de
twee blanke heren
Saloe, het kleine maar altijd moedige inlandcrtjc,
viel spoedig in slaap. En oven later volgden nog
twee hem na.
De blanke man, die op post stond, tuurde door
dringend de duisternis in. Zijn ogen speurden do
omgeving af, voor zover er nog iets te zien w<js.
Hoorde hij niet iets?.... Geritsel in gindso
struiken?
OM NA TE TEKENEN TE KLEUREN
Stille getuigen
Al denkt gij ook: „Wij zijn alleenl"
de sterren houden wacht,
de wind strijkt door de linden heen,
die fluisteren in de nacht;
er zijn getuigen bij uw eed
in 't rustig avonduur,
en wat geen mens bekend is, weet
do zwijgende natuur!
En schendt gij d' eed van liefde en trouw
dan is uw rust verstoord,
verwijt u 't reine hemelsblauw
het breken van uw woord,
dan huivert ge, als het koeltje zacht
door 't lindelover stoeit,
cn mijdt uw oog de gouden wacht,
die aan de hemel gloeit!
F. L. HEMKES,
Onwillekeurig omklemde hij het geweer vaster,
gereed om, indien nodig, terstond te vuren....
Sluipend, alsof hij over zijn buik gleed, kwam
Djahat nader, al dichter bij het gehate vuur. Da
rookwalm van het brandende hout ving hij op in
zijn opengesperde neusgaten.... Een verachtelijke
reuk was dat.
En de mens rook hij
In hem kwelde de honger, de dorst naar bloed;
bloed, altijd maar weer
Toen kreeg Djahat een moorddadige haat tegen
de mensen, die wondere wezens op twee benen.
Hij was ze steeds ontweken, doch nu ging hij
voor hen niet uit de weg. Bah,.... hij op da
vlucht gaan omdat hij de geur van mensen in
zijn neus kreeg?.... Nimmer!.... Die honger, o,
die honger!
Nu zat hij achter het kreupelhout ineen gedoken.
Djahats ogen rolden wild als vuurballetjes in hun
kassen, zijn kwijlende bek stond verschrikkelijk
wreed.
Hij was nu héél dicht bij do dansende vlammen
van het kampvuur; dat gehate vuur, dat wonder
lijke Maar hij kende er nu geen vrees voor.
Honger, honger.
Toen gebeurde het....
Opeens sprong do geweldenaar achter het kreu
pelhout vandaan.
Vliegensvlug ging dat en onder vreselijk huil?
gebrul
Met een geweldige sprong vloog de gevaarlijk©
toeOverrompelde Saloe, die te slaj)cn lag. In
één ogenblik sloeg hij zijn klauwen in Saloe's
lichaam cn tegelijkertijd beet hij in de hals van
Saloe en sleepte do inlander weg
Dit alles ging zó vlug en onverwacht, dat Kaiser,
de blanke wachtpost, noch do op wacht etaando
inlander tijd hadden te vuren. Er voer een sid
dering door de mannen.
In razende vaart sleepte Djahat de kleine Saloe
weg
Daar knalden bijna tcgelijktijdig drie scholen. Zo
weerklonken ver door de nacht. Maar Djahat, do
geweldenaar werd niet geraakt. Hij was al in
de duisternis verdwenen, Saloe meeslepend.
De beide blanke mannen en de acht inlanders
vervolgden den rover en schot op schot knalde
en kogels suisden bliksemsnel de duisternis in
De inlanders, hevig ontsteld, slaakten wildo
schreeuwen.
Saloe, Saloe!Beste Saloe!
Een angstige jacht in een donkere nacht.
Maar Djahat sloop over de vlakte, Saloe in zijn
bek meeslepend cn schoten knalden, maar hij
werd niet getroffen
Zo vond Saloe, het kleine maar dappere inlan-
dertje, een verschrikkelijke dood. Vrijwel terstond
was hij gestorven nadat Djahat hem hesprongen
had, want deze had hem de strot afgebeten en het
bloed van Saloe vloeide over dc droge steppe-grond.
Saloearme Saloe!
De treurende inlanders zeidon tot Kaiser, terwijl
ze de duisternis inwezen: „Toean, djahatl"
„Heer, de gehate!"betekende dat Daar be
doelden ze dc koningstijger mee.
Wordt vervolgd
3911