Het geheim van het Woord des Heeren VOOR KNUTSELAARS De trekkar klaar Hieronder zie je de trekkar in volle glorie. Bij II het vóór-, eveneens het achterschot. Je maakt dus twee plankjes zoals hier getekend. EED E3 Het hout neem je 1 cM. dik. De ruitjes zijn 1 X 1 centimeter. Do zijwanden (III) van de wagen zijn 19X6.5c.M. De bodem (IV) =.19 X 4 c.M. Hier gebruiken we dikker hout voor. Op de zijkanten, voor en achter, spijkeren we 'n latje,, waartegen de beide schotten komen te rusten Heb je de hele geschiedenis stevig in elkaar ge spijkerd, dan timmer je het vast op het onderstel, dat we de vorige week gemaakt hebben. Verveelt de trekkar ons later, dan maken we er 'n ander soort wagen van. RAADSELS I. Kent ge mij? Ik besta uit twee delen. Mijn eerste deel wordt in de school veel gebruikt, mijn tweede is een bokende boom. Mijn geheel noemt de naam van een oude stad in pro vine je Zuid-Holland. II. Letterraadsel Mijn geheel bestaat uit tien lettens en is de naam van een plant. 1, 3, 4, 5 is om een wiel. 2, 3, 4, 5 is om een tafel. 6, 7, 8 dient om vissen te vangen. 9, 10 wordt gebruikt door manufacturiers. III. Wie zou dat zijn? Ik besta uit 13 letters en noem u de naam van een zeer bekend man uit de kerkgeschiedenis. I, 2, 3, 4, 5 is de naam van een maand. 8, G, 7, 10, 12 is een jaargetijde. 13, 9, 1 is een drank. II, 9, 10 is een kleine woning. IV. Kruisjesraadsel. Op de kruisjeslijn komt de naam van een plaats in Zuid-Holland. x het tegenovergestelde van kort. x een stromend water. x een lichaamsdeel. x kenmerk van azijn. x een deel van een tafel of kast. x tuingereedschap. x een deel van je gezicht. V. Breukenraadsel V» kar moer 1 heel land vormen samen oen eiland. Welk? OPLOSSING van het raadsel in de vorige Kinderkrant Gans, Hans, Stans, Frans. Het verschil Zeg eens, dokter, wat doet u bij verkoudheid?, Dat komt erop aan, de ene maal hoest ik, de andere maal nies ik. Klein Anneke Klein Anneke gaat slapen, Ze is van 't spelen moe, Mama geeft haar een kusje En dekt haar warmpjes toe. Zo klemt in 't pocz'le armpje Haar grote bruine beer. Krijgt beertje ook een kusje? Vleit 't kleine meisje teêr. Nu kust mamaatje zachtkens Bruin beertje's ruige oor, Een lachje van haar kindje, Krijgt zij als dank ervoor. Slaap lekker, lieve dreumes! Zegt moedertje nu zacht, En droom maar van je beertje, Dag, kindje, goedennacht. Klein Anneke wordt wakker. Ze wrijft zich d' oogjes uit. Het vriend'lijk morgenzonnetje Schijnt helder door de ruit. Beer, met zijn ruige lijlje Ligt rustig op één oor. De zon kan hem niet wekken, Hij sluimert kalmpjes door. Maar 't kindje, nu klaar wakker, Stoort beertje in zijn rust, Ze pakt hem bij de oren. Terwijl z'em hartTijk kust. Do deur gaat zachtjes open, Doch 't kindje merkt het niet; Dan slaakt z'n blijde juichkreet Als ze eensklaps moeder ziet. A. VAN DE MERWE en dan schiet 't opeens weer weg. 't Vindt dit zeker een leuk spelletje, want telkens komt 't weer boven. Nu gaan ze 't bos in. Daar spelen ze krij gertje, verstoppertje en nog meer andere spelletjes. Als ze erg moe zijn, zoeken ze een mooi plekje op en gaan daar een boterham eten. Leen en Lauw hebben allebei grote honger. Dat komt van de gezonde buiten lucht en van al dat spelen en stoeien, zegt oom. Als ze klaar zyn, probeert Leen in een boom te klimmen. Maar dat is erg moeilijk en je maakt er je blouse vuil mee. „Ik zal je eens helpen," zegt oom Gerrit, hy neemt de dreumes op en zet hem boven op een dikke tak. O, wat is dat fyn. „Nou ben 'k net een klim- aapje!" lacht Leen. Lauwtje mag 't ook eens doen. Hy Is wel een beetje bang, maar oom houdt hem stevig vast. Zo kan hy helemaal niet vallen. De heerlijke dag vliegt voorby. Leen en Lauw zouden nog best een poosje willen blyven. Maar de chauffeur wacht al.met zyn grote autobus. Toet toet! doet hy weer als allen zyn in gestapt. En dan ryden ze weer naar huis. 't Is een fyne dag geweest! Een fijne dag 't Is heerlijk weer. De zon staat hoog aan de hemel te schitteren en ze maakt de huizen, de bomen, de bloemen en het water alles even mooi. 't Is net of ze zeggen wilKom toch eens buiten kijken, want daar is 't nu veel en veel mooier dan in de stad! Leen en Lauw wachten al een poosje op oom Gerrit. Die heeft beloofd ze te komen halen. Met hun drieën zullen ze vandaag uitgaan: met een grote autobus, heel ver naar buiten Wat duurt dat wachten lang. Oom zal toch zeker wel komen? Maar eindelyk ja, daar komt hij aan en Leen en Lauw lopen hem blij tegemoet. „Dag Oom," zegt Leen, die al vier jaar is, „gaan we nu écht uit?" „Ja hoor, vast!" zegt oom Gerrit, „maak maar, dat je gauw klaar bent, dan gaan we zo weg." Leen en Lauw zyn nooit zó gauw klaar ge weest. „Zal je een gehoorzame grote jongen zyn," zegt moeder nog tot Lauwtje, die pas twee jaar is. De kleine baas belooft: „Ja Moes!" En dan gaan ze uit. 't Is gelukkig niet ver lopen naar de auto bus. Ze zyn er gauw. O, wat een mooie grote wagen is dat. Er zitten nog niet veel mensen in en Oom Ger rit zoekt een mooi plaatsje uit. Als alle mensen er zijn, doet de chauffeur met zyn hoorn: Toet toet! En dan gaan ze ryden. Eerst een heel eind de stad door en dan komen ze buiten op een lange weg met aan beide kanten dikke bomen. O, wat gaan ze ver! Zó lang hebben Leen en Lauw nog nooit in een autobus gezeten. Als ze een uurtje gereden hebben, komen ze aan een heel breed water. „Dat is 't Hol lands D»iep," zegt oom Gerrit. Over dat grote water liggen twee bruggen: „Daar gaat er weer een!" wijst oom aan. 392 „Nou ben '7c net een klimaapjc!" een leuk gezicht over de brede, verre water plas. Ze zien ook een paar scheepjes varen en ze kijken er naar zo lang ze kunnen. Maar nu ryden ze al weer op de weg en de autobus vliegt vooruit. Ze ryden een hele poos over prachtige wegen. En overal is 't druk van auto's en fietsen. Alle mensen schijnen op deze schitterende dag naar bui ten te willen: naar de heerlyke bossen, waar de zon zo mooi door heen schynt en waar de vogels zo prachtig zingen. Eindelyk staat de autobus stil en alle men sen stappen uit. Leen en Lauw ook. Ze ge ven elk oom Gerrit een hand en gaan fijn wandelen. O, wat is 't hier mooi. Hier zouden Leen en Lauw wel altijd willen blyven. Je mag hier overal lopen en spelen, en in de bossen ruikt het zo lekker. Ze komen langs een grote plas, waar een hele boel kinderen pootje baden en zwem men. Ze blyven er een poosje naar kijken en dan gaan ze weer verder. „Kyk, daar zwemt een visje!" roept Leen opeens, rfïaar Lauwtje ziet niets. „Even wachten," zegt oom, „misschien zien we 't visje dan weer." Ze houden zich heel stil en wachten een poosje. „Daar gaat er weer een!" wjjst oom aan en nu ziet Lauwtje 't ook. 't Mooie blanke visje komt even aan de oppervlakte van 't water een voor de spoortreinen en een voor auto's, fietsers en wandelaars. Die laatste brug gaat ook de autobus over waar Leen en Lauw in zitten. Wat is dat ZATERDAG 4 SEPTEMBER No. 36 JAARGANG 1937 Alzoo zal Mijn xooord, dat uit Mijnen mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wedcrkceren, maar het zal doen hetgeen Mij behaagt en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waar toe Ik het zende. Jesaja 55 11. In het tweede deel van Jesaja's profetenboek vin den we rijk en ruim de groote verlossingstijding voor een volk, dat zich met zijn zonden en ellende tot den Heero zal wenden. Er is voor den goddelooze: ontferming! Er is voor den ongerechtigen man: vergeving, menigvuldiglijk! Zulk een profetische verlossingsboodschap vinden wij nu wellicht vanwege de gewenning, vanzelf sprekend. Maar daarom spreekt die boodschap nog niet zoo vanzelf. Ze is en blijft een wonder! Iloe ter wereld kan de levende God, wiens heilig heid tegen elke zonde invlamt, een schuldig volk, dat verdient tot in eeuwigheid van Hem verstoo- ten te worden, toch in genade aannemen? Om die verlossingsbondschap te kunnen verkon digen, heeft Jesaja eerst den Knecht des Heeren moeten zien, die als Man van smarten om onze overtredingen is verwond en op wien de Heere al de ongerechtigheid van Zijn volk heeft doen aan- loopen! Nu is inderdaad het onmogelijke mogelijk! Nu moge de verlossingstijding vér en vér boven alle mcnschelijke gedachten uitgaan. Het hindert niet, dat wij er geen weg voor weten. Want Gods gedachten zijn zooveel hooger dan onze gedachten en Zijne wegen zooveel hooger dan de onze, als.... de hemelen hooger zijn dan de aarde! Gelukkig is dan ook de verlossingstijding, welke de profetie mag boodschappen, geen woord van mcnschelijke verzinning. Het is „Mijn woord, dat uit Mij,i mond uitgaat", zegt de Heere. En daar h bben we nu het geheim van het Woord des Heeren, vroeger, nu en straks: het gaat uit Zijn mond uit! <3- Het is ongetwijfeld waar, dat onze God voor de inbrenging van Zijn Woord in deze wereld zich van menschen heeft willen bedienen. Daar is de Schrift vol van. De Heere formeert en kiest en roept menschen, om Zijn organen te zijn, door wie Hij spreken zal. Daar waren de aartsvaders. En toen de psalmisten cn de profeten. En in de dagen der vervulling: de apostelen van onzen Heere Jezus Christus. Do Heere heeft Mozos willen gebruiken. En David. En Jesaja en Jeremia en al do zieners, die we kennen. En Petrus en Paulus. En wat deze menschen in dienst van hun God Ihobbcn gezegd en gezongen, gesproken en geschre ven, is ons in do Heilige Schrift bewaard. Maar deze organen Gods waren zich er toch diep van bewust, dat ze niet aan overleggingen en verzinningen van eigen hart gestalte gaven. Ze wisten het onomstootclijk zeker, dat niet hun eigen mcnschelijke geest in hun woorden sprak. Ze waren welbewuste boodschappers van een boodschap, allkomstig uit een andere en hoogere wereld. En zo schroomden niet om die boodschap zéér nadrukkelijk aldus bij hun volk te presenteeren: „Alzoo zegt de Heere...." Al ging het Woord uit hun mond uit, het ging toch door hun mond heen, uit Oods mond uil! En dat is het geheim van het Woord des Heeren! Wat baten ons de overdenkingen en overwegingen, de verwachting en de vrees van vrome menschen, twintig, dertig eeuwen geleden! Maar indien de Geest des Heeren langs onna speurlijke wegen door hen heen in de wereld brengt het Woord dat uit des Heeren mond uit gaat Dan luisteren we eerbiedig, naar wat de profeten zeggen. We hooren niet naar menschen! We hooron naar God! Dat is het geheim van het Woord des Heeren nog, vandaag! Er komen geen nieuwe woorden bij, bij het Woord dat in de Schrift gfcsproken is. De Heere onze God heeft zich ten volle uitgespro ken in Zijn Zoon, in wien het Woord is vleesch geworden. Sinds de apostelen door den Heiligen Geest de volheid van het heil in Christus voor verleden, heden en toekomst hebben bekend gemaakt, wordt er aan de gegeven openbaring geen nieuwe open baring meer toegevoegd. Er is geen woord, dat het eenmaal gesproken en geschreven Woord zou moeten aanvullen. Neen, er komen geen nieuwe woorden bij. Ze behoeven er ook niet bij te komen. Het gegeven Woord gaat ook vandaag nog uit den mond des Heeren uit. Al komen er geen nieuwe openbaringen, de open baring zelve duurt voort. Want er is een zeer principieel onderscheid tus- schen het Woord, dat uit den mond des Heeren uitgaat en de woorden, die wij, menschen, zeggen. Onze woorden kunnen, eenmaal uitgesproken, totaal van ons vervreemden. Als wij eens alles konden terughooren, wat we in den loop van ons leven al hebben gezegd.... stel, dat onze woorden waren opgenomen en werden weergegeven door gramofoonplaten. UW WEG Ps. 77 14a en 15a Uw weg is in het heiligdom, Uw weg is in het duister, De deemster van Uw wolkkolom Verhult voor ons Uw luister. In toorn verbergt Ge U voor ons Tussen zware gordijnen. Terzijde van Uw zetel staan IJv'rende cherubijnen. Die waken daar, dat nooit Uw eer Door iomand wordt geschonden, Opdat zijwie dat zou bestaan, Met bliksems doden konden. Zo wordt Uw tent voor ons een schrik. Wij durven nauwlijks naderen. Ons wacht daar wraak verterend vuur. Ons? God van onze vaderen? Staat daar in 't duister dan ook niet Uw ark, hot zeker teken, Dat Gij 't verbond met ons ons houdt Met trouw, nimmer bezweken? Gij zijt een God, die wonder doet. 't Bedoelen van Uw handelen Met ons, blijft, lacy, droef geheim, Dic6 wij in 't duister wandelen. Vraagt Gij van ons slechts blind geloof, Een hopen tegen hopen? Toon ons Uw liefde, wek ze in ons. Die doe ons willig lopen De weg, die Gij ons wijst te gaan Die moeilijk is en duister, Wijl in Uw tent Uw ark toch staat Schoon doom verhult haar luister. JOIIAN GOOSSEN we zouden onze woorden niet zelden als vreemde woorden, als woorden van een ander, aan hooren! We zouden ze niet herkennen! Onze woorden komen los naast ons te staan. Vreemd van ons. En wij vreemd van hen. Onze woorden zijn ook zoo dikwijls klanken, die in de ijle lucht vervliegen. Maar nu is hier het wonderlijk geheim van het Woord des Heeren: het gaat uit Zijn mond uit...., ook vandaag en morgen en eiken dae! Nooit komt Zijn Woord van Hem fif te staan, lol en vreemd van Hem zei ven! Nooit vlucht dat Woord van Hem weg als een vervliegende trilling van lucht. Nooit verstart ook dat Woord tot een doode let ter, die ergens in een boek. zij het dan ook in een voor heilig gehouden boek. begraven ligt. Het Woord des Heeren verstijft niet en wij mogen het er niet toe doen verstijven tot iets, dat losgerukt is van Hem, die het eenmaal sprak. Hij sprak het. En dat wil zeggen, dat Hij het ook heden spreekt. En dat Hij het in de toekomst spreken zal. Het hindert niet. dat wij zeggen, dat onze God toen en toen Zijn Woord gesproken heeft. Eeuwen geleden. En: daar en daar. In Egypte, in Palestina, in Babel. Wij menschen leven nu eenmaal en moeten ons ook uitdrukken in de vormen van tijd en van ruimte. Maar inderdaad is het toch zoo, dat onze Go1, wat Hij toen gesproken heeft, nog heden spreekt. En wat Hij daar gesproken hoeft, spreekt Hij hier. liet is Zijn Woord, dat uit Zijn mond uitgaat. En Hij is in Zijn eeuwige heden, alomtegenwoordig, boven den tijd verheven en doordringt alle ruimte. Uit Zijn mond! In Jesaja's dagen, enkele eeuwen vóór Christus? Ja, in Jesaja's dagen. Maar niet enkel in Jesaja's dagen. Ook thans: uit Zijn mond! Er is in Hem geen verleden en geen toekomst! Er is in Hem de eeuwigheid! En heden hooren wij Zijn stem! Nu worden we héél stil! Nu staan we vlak voor de vlammende heiligheid van het Woord des Heeren! Hij spreekt het vandaag! Hooren we Hem er in spreken? Nu mag niemand roemen in het bezit van het Woord des Heeren zonder deel te hebben aan Zijn Geest, die ons verstand opent, opdat we de Schrif ten zouden verstaan «r "t in zouden luisteren naar wat de levende God tot ons te zeggen heeft. Alle omgang met den Bijbel, die niet tegelijk is omgang met God zclven, is vergrijpen aan do heiligheid dos Heeren. Voorzichtig! Héél voorzichtig! We hebben in het Woord des Heeren met God zelf te doen! En alle roem in den Bijbel, die geen roem zou zijn in God is waan! Elk bezit van het Woord Gods, los van God, ts schijnbezit! De vrede, dien men zich dan misschien droomt, is droomvrede, waaruit de mensch vroeg of laat, menigmaal te laat, ontwaken zal in heftige zieleonrust! Den Bijbel te hebben, bij den Bijbel opgevoed to zijn, in den Bijbel thuis te zijn.... zie, allemaal onzegbare voorrechten! Maar voorrechten met geweldige verantwoorde lijkheden. Hooren we God er in spreken? En luisteren wc met ontzag cn vertrouwen naar Hom? De Bijbel is in een leven, dat los van God zijn eigen gang gaat, een oordeel. Want, al willen we dan nanr God niet hooren, toch blijft Zijn Woord uit Zijn mond uitgaan. En Zijn Woord zal met do doodsdreigingen, die er in spreken, achterhalen allen, die dat Woord hebben durven verwerpen! 385

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 13