kinder
kranl
Het Wapen der Wassenaars
UIT HET ARSENAAL. DER HERALDIEK
De overlevering zegt, dat Philips, de eerste heer
van Wassenaar, die omstreeks 1200 leefde, een
zoon was van Halewijn en een broer van Jaco
bus, achtereenvolgens Burggraven van Leiden.
Ofschoon het historisch bewijs dezer afstamming
ontbreekt, is er toch ook ge>cn reden om de over
levering beslist tot dwaling to verklaren. Als
breuktecken, d.w.z. als teeken van een jongere
linie van 't zelfde geslacht, zou heer Philips dan
in plaats van den gouden dwarsbalk drio zilveren
.wassenaars hebben genomen.
Zooals sommige heraldici in den gouden dwars
balk een symbool van den Rijn zien, zoo 'zouden
de wassenaars op andere wijze voorstellen, dat
de voerder van deze attributen., heerscher was
over een landstreek bezaaid met waterplassen.
Of deze verklaring juist is, laut ik geheel in 't
midden. Doch zeker is, dat de heeren Van Was
senaar heerschten over een streek, die in dien
tijd met meren en poelen nog rijker gezegend
was dan thans. Hun bezittingen strekten zich uit
langs den duinvoet van af Wassenaar naar Voor
hout en Noordwijk-Binnen en werden verder be
grensd door Zuidwijk of Suyck. Naar het oordeel
;van Prof. Fruin, behoort dit bekken tot een der
deelen van Holland, die het vroegst in cultuur
werden gebracht, terwijl zij langzamerhand steeds
Oostelijker plassen drooglegden en moerassen in.
bruikbaar land hervormden.
In dat gebied, dat overigens niet nauwkeurig te
begrenzen is, lag in de eerste plaats Wassenaar,
dat aan de heeren zijn naam ontleende. Uit dorp
wordt tenminste nog niet genoemd in de bekende
goederenlijst van het Stift van St. Maarten, waar
van de oudste deelen tusschen 777 en 800 ont
stonden, en waarin alle plaatsen en gehuchten
in de buurt van Leiden worden verme''1 Zij had
den daar hun stamslot, waaraan voor enkele
jaren nog een heuvel aan den Z.O. kant van bet
dorp herinnerde. Verder behoorde hen de heer
lijkheid Zuidwijk tusschen Den Deyl en de Ilaag-
sche Schouw; 't Zand tusschen Rijnsburg en
Katwijk aan den Rijn, Valkenburg, Voorschoten,
Ter Horst, thans van H. M. de Koningin, Sant
horst aan de Papclaan, Oegstgeest, Paddcnpoel
bij Leiden, en nog tallooze bezittingen van ge
ringer omvang rondom Leiden, te Alfcn, Zwam-
merdam, Bodegraven, enz., enz.
Dat alles is nog maar een greep.
Onverklaarbaar blijft het dan ook, dat de naam
;van deze machtige heeren eerst in het jaar 1200
in de oude stukken voor het eerst wordt ge
noemd, tenzij men aan mag nemen, dat de naam
toen pas werd aangenomen, wat verklaarbaar
zou kunnen zijn als de eerste heer Van Wasse
naar inderdaad een zoon was van Burggraaf
Halewijn. Wij hebben in 1200 als burggraaf zeke
ren Jacobus. Diens erfdochter huwde met Dirck
,van Cuyck, waardoor het burggraafschap in dezo
familie kwam. En eindelijk kwam het omstreeks
3328 door het huwelijk van Bartha van Cuyck
met Dirk II van Wassenaar in diens handen.
Sinds dien voerden de Waasenaars hun oude
wapen gevierendeeld met dat der burggraven,
met dien verstande, dat zij de zilveren wasse
naars voortaan in rood plaatsten.
De oudste zoon van Philips 1 was Dirk. Dezo
gaf op zijn beurt aan zijn zoon Dirk in 1224 het.
riddergoed Santhorst, gelegen tusschen Den Deyl
cn Voorschoten, in erfleen. Deze Dirk en nage
slacht, dat in 1400 uitstierf, noemden zich Van
Santhorst en voerden als breuk in zilver drio
roode wassenaars.
In hetzelfde jaar 1224 beleende de reeds genoem
de Dirk I zijn zoon Arend met een hofstede en 75
morgen land, genaamd Groeneveld in do buurt
.van Delft. Deze linie noemde zich Van Groene-
veld en stierf in 1010 uit met Maria van Groenc-
.veld, die gehuwd was met Charles de Héraugiè-
res, de bekende bevelhebber van de manschap
pen, die in 1590 met „het turfschip van Breda"
werden vervoerd. De Groenevelds maakten het
Wapen „sprekend" door in groen drie zilveren
Wassenaars te plaatsen.
Weer een andere linie ontstond toen Dirk II van
Wassenaar in 1270 zijn oom Bartholomcus met
Cranenburch beleende, een bezitting der Burg
graven van Leiden, even ten noorden van Bleis
wij k aan de Rotte gelegen. Het geslacht van Cra
nenburch, dat reeds in 1484 uitstierf, voerde als
breuk in zwart drie zilveren wassenaars.
De linie der Wassenaars die zich tot den huidi-
gen dng heeft gehandhaafd is die der Duven-
.voorde's. De tweede zoon van Philips I van Was
senaar heette eveneens Philips cn kreeg van zijn
vader de heerlijkheid Duvenvoordc in erfleen.
Hij cn zijn nageslacht narrnen den naam Van
Duvenvoordc aan en kozen als wapen: in goud
drio zwarte wassenaars, welk wapen thans nog
door de gemeente Voorschoten wordt gevoerd.
Toen de eerste linie Van Wassenaar in 1544 was
uitgestorven met Maria die gehuwd was met do
graaf De, Ligny, handhaafden de Duvenvoorde's
den ouden naam door zich Van Wassenaar-
Du ven voorde te noemen en weer later, toen ook
de uit hen voortgesproten linies van Wassenaar
Obdam, WasscnuurWarmond en Wassenaar-^
BURCCRAVTN WASSENAAR«AANDERHEER
VAN LEiDCN. IOUD» VAti
<u> <y>
9
PO LANEN CROCNEVELD. mitamsscnaa*.
me
<^scw^
WASSENAAR.
Alkemadc verdwenen waren, noemden ze zichi
kortweg Van Wassenaar. Dezo levenskrachtige
familie, die reeds sinds eeuwen zoovele hoogst-
verdienstelijke mannen heeft opgeleverd voert
nog steeds het oude wapen, in 13^9 m T339 aan
genomen toen de Wassenaars Burggraaf van
Leiden werden met het wapendevies: Mit gansch
trouwe.
Zeer belangrijk is ook geweest de tak der Pola-
nens, uit de Duvenvoorde's ontsproten, en waar
van Johanna van Polanen huwde met Engeli
bert I graaf van Nassau-Dillenburg. Het geslacht,
dat in zilver drie zwarte wassenaars voerde stierf
In de 15de eeuw in de mannelijke linie uit
Een broer van genoemde Johanna van Polanen,
Otto van der Lecke, huwde Sophia, erfdochter
van 's Heerenbcrg. Dientengevolge werd hij Baan
derheer van Berg. Zijn nageslacht, in 's lands
historie zeer bekend geworden, stierf in 1712 uit
met Oswald III, graaf van Berg.
Het wapen van Polanen werd door de graven'
van Berg gevierendeeld gevoerd met het grafe
lijk wapen Van Berg.
Eindelijk is uit de graven Van Berg nog de liniö
der „Comtes de Breda" voortgekomen. Ludolf van
der Lecke, geboren 1444, huwde tegen de wil
zijner familie Cntharina de la Chapella, een
aanzienlijke Belgische dame. Ludolf werd onti
erfd en verkeerde dus in groote moeilijkheden.
Doch zijn zoon ging in Franschen krijgsdienst en
wist in den vreemde den luister zijner voorvade
ren te herstellen. De familie bleef evenwel in
Frankrijk en vervreemdde van het oude vader-i
land. Zij heeft zich tot op den huidigen dag ge
handhaafd. Het wapen is het oude Burggraven
wapen vergezeld van onderen van een zilveren
wassenaar, boven een gouden vogal. Tenslotto
noemen we volledigheidshalve nog do familio
Van Half-Wasscnaar. Deze zou afstammen van'
Andries een bastaardzoon van Jan van Wassc*
naar, den stadhouder van Friesland omstreeks
1500. Het nageslacht van dezen Andries noemdo
zich Half-Wassenaar en voerde in het oude Was-
aenaarswapen een bastaard balk. Het is evenwel'
niet bekend, of het in de 19de eeuw bekende gei
slacht Van Half-Wassenaar hier van afstamt,
ofschoon het door dezen gevoerde wapen wel op
verwantschap wijst. Het is gedeeld: I zilver, II
doorsneden: a. in rood een zilveren dwarsbalk,
b. in blauw drie zilveren wassenaars.
Ik heb dit overzicht van de takken der familio
Van Wassenaar gegeven, om te doen zien, op
welke wijze het stamwapen door verschillendo
linies werd gebroken. Heeft men daarin eenig
inzicht, dan ontdekt men in de middeleeuwen
allerlei wapengroepen, die ontstaan uit één oor
spronkelijk wapen. Ziet men een schild met twe«
beurtelings gekanteelde dwarsbalken, dan denkt
men aan Arkel. Een schild met drie geknopto
ruiten voert terug tot Gerard van Velzen. En zop
kan men doorgaan.
Er zit systeem in de heraldiek.
N. J. S»
Uw belangstelling waard)
Zeeziekte der dieren
De dieren kunnen, evenals de menschen, zeeziek
zijn. Bijna alle dieren zijn op zee veel tammer dan
op het land; zelfs het wildste dier schijnt op zee
een soort van zwakte te overvallen. Vooral apen
hebben veel van zeeziekte te lijden. De vogels, die
op een boot zitten, zingen tijdens de vaart niet.
Kippen en ganzen worden op een schip met den
dag magerder; de hanen kraaien niet; duiven
sterven op zee, eenden blijven vroolijk en eten
flink. Katten en honden worden zocr onrustig; de
katten zijn aan boord bang en schuw en houden
zich 6oms uren lang verborgen. Honden zijn op
zee liefst voortdurend in gezelschap van men
schen; zij worden echter zeer zenuwachtig. De
koppigste dieren, buffels en paarden zijn op zoo
hoel tam. Alleen op zwijnen en slangen heeft de
zee geen invloed.
Het gebruik der klokken
In 't jaar 550 werd in Frankrijk cn in 1020 in
Zwitserland het gebruik der klokken ingevoerd;
zij werden uitgevonden omstreeks liet jaar 400 in
Nola in Campanië. Voor dien tijd riep men al de
menschen tot de openbare godsdienstoefening op,
door het slaan tegen zekere planken, de heilige
planken genaamd.
Een geslachten olifant
Een geslachte olifant leverde op: worstvleeseh
1795 Kg.; beenderen 550 Kg.; kop 151 Kg.; hart 25
Kg.; lever 50 Kg.; longen 2*4 Kg.; tong 15 Kg.; in
gewanden 300 Kg.
Goud en Zilver
Lang niet altijd is do verhouding van de waarde
van goud cn zilver zoo geweest als zc nu is.
In het begin onzer jaartelling was het goud negen
maal zoo duur als het zilver.
Omstreeks 1450 was do verhouding als 61. Het
zilver was dus in waarde gestegen. Maar mi
daalde het. In 1600 was do verhouding als 101,
1725 als 13 1. In 1880 als 151 en tegenwoordig
is het goud 20 maal zoo duur als het zilver.
Wandelstokken
Alleen in Engeland worden jaarlijks, in een rond
getal uitgedrukt 5.000.000 wandelstokken ingevoerd
die een waarde vertegenwoordigen van 300.000
gulden.
Een bijzondere soort wordt van de Normandischo
eilanden ingevoerd. Die zijn namelijk gemaakt
van de stronken van kool. Door een eigenaardige
teelt weet men dit gewas in de hoogte te drijven,
zoodat het een soort van stam vormt.
Fritz Reuter op zijn best
To Eisenach toont men den vreemdeling gaarna
de mooie villa, in dewelke Fritz Reuter lango
jaren heeft gewoond, alsook zijn stamlokaal „Zuin
Löwen", waar hij verschillende avonden van do
week in gezelschap van enkele bravo burgers uit
alle kringen der stad heeft doorgebracht. Hij
vertelde dan de zonderlingste verhalen en hij
was steeds vriendelijk gestemd. Eén ding kon hij
echter niet verdragen, namelijk, dat men hem in.
het Plat-Duitsch aansprak. Nu wildo het toeval,
dat in hetzelfde lokaal ook vaak een rijke koopi
man, een bekende smulpaap, uit Hamburg ver
toefde, die steeds weer trachte in het Plat-Duitsch'
toenadering tot den populniren schrijver te zoei
ken. Noch de koopman noch diens pogingen vie
len echter in den smaak van Reuter.
Op zekeren avond zit de koopman te kaarten;
met een leeraar. De koopman heeft zwart haar,
maar een grijzen baard. De leeraar daarentegen
heeft grijs haar, maar een donkeren baard. Ploti
seling staat de koopman op, stapt op Reuter too
en vraagt hem in het platste Plat-Duitsch: „IIoo
komt dat toch, dokter, dat de professor een grijs
hoofd en een zwarten baard heeft, terwijl ik een
grijzen baard en zwart haar heb?"
„Nu heb ik je" dacht Reuter en hij antwoordde,
niet minder plat: „Dat komt, omdat de professor
zijn leven lang met zijn hersens heeft gewerkt
gij echter uw leven lang met uw kinnebakken"»
378
ïa, onverzadigbaar is hij, do gevaarlijke. Hij zal
roven van zonsondergang totdat de zon weer komt
en licht brengt. Zo keek Djahat de apen uit de
boom.
En verder sloop hij, Al verder.
De nacht was nu gekomen over de wildernis.
Bij de waterpoel gekomen verborg hij zich tussen
bamboe-stammen. Straks zal zijn prooi komen,
wit het ook mocht zijn....
Nu was het zo stil in de wildernis; alleen hier
en daar kraakte er iets of 6oms hoorde men van
héél ver een leeuw brullen met zware, machtige
stem. Alles was zo vol geheimen en zo wonderlijk.
De natuur is ook zo prachtig en er is nog zo veel
dat mensen niet kunnen begrijpen en ook nóóit
zullen begrijpen....
Bij de waterpoel heerste doodse stilte. In het
Bamboe-bosje, waarin Djahat verscholen lag, was
geen beweging.
Opeens kraakte er iets in het rondom do poel
groeiende riet.
Djahat spitste de oren. Hij snoof de lucht in en
rook prooi....
Nadat het weer even geheel etil was geweest in
het riet, kwam er beweging....
Schuw, voorzichtig, de kop angstig omhoog ge
heven, trad een antilope te voorschijn. De grote
oren stonden recht overeind om zo het minste
geluid terstond op te vangen. Maar geen geluid,
dat gevaar betekende, werd gehoord. Daarna
kwamen nog twee antilopen te voorschijn.
Geen onraad bespeurend, stapten dc slanke anti
lopen voorzichtig naar de waterpoel
Djahat sloop op zijn buik onhoorbaar nader, zijn
achterpoten trillend gereed tot een geweldige
sprong. Als een reuzen-kat, de kop langs de grond
met groen-gele lichtogen, was hij gereed
De schuwe, altijd rillende antilopen wisten niet
van het groote gevaar dat daar lag achter de
bamboe-stammen
Toen juist was dc voorste antilope tot 't water
genaderddaar kraakte iets in het alang-alang
en Djahat, de geweldenaar, sprong plotseling luid
brullend te voorschijn en onbeschrijfelijk snel be
sprong hij een der antilopen. Wild sloeg hij zijn
klauwen in de nek en onder de trillende bek van
zijn slachtoffer en beet het de strot af
Katachtig vlug had Djahat dit gedaanEr was
geen tijd tot vluchten geweest voor de arme
antilope
De andere twee antilopen waren in doodsangst
met grote sprongen weggerend, do steppen over,
vèr weg van het gevaar, dat ontzettend gevaar.
Ze renden door, de twee ontkomen antilopen, in
het maanlicht dat zacht over do onherbergzame
steppen gleed. Eon hoel eind verder, vèr van de
gevaarlijke plaats, nadat ze meer dan een half
uur onhoorbaar over de steppen hadden gejaagd,
bleven zij bevend staan onder een acaciaboom, de
angst in de trillende, slanke poten
Geen lange doodstrijd had de door Djahat over
rompelde antilope. Snel had hij het dier de strot
afgebetenDo grote glazige antilope-ogen
staarden stervend in het gezicht van Djahat, haar
machtige vijand
Begerig slurpte hij met de ruwe tong lekkend, het
warme bloed. Diep uit zijn keel kwam een brom
mend gcluicjDat was zijn vreugde over het
zelf bemachtigde prooi.
Nadat hij het dampende bloed had opgelokt sleepte
hij do antilope met zijn sterke tanden weg, het
bos in.
In het alang-alang peuzelde Djahat de lekkerste
hapjes op
Zo stilde zijn geweldige honger wel.
Maar meer nog ging hij roven. Al was het alleen
maar de zucht om te doden, om als machtige de
dieren die minder waren dan hij te overrompelen,
om ze te overtuigen dat hij Djahat, dc geweldige
koningstijger, was. Hij moordde om de honger
ie 6tillen, maar óók uit speelse luim of wilde
woede.
De weerstandloze en zwakke dieren moesten weten
dat hij de rood-gele zwartgestreepte geweldenaar
was van het Sumatraanse oerwoud. Zijn huilend
gebrul moest hen doen schrikken en vrezen. Zijn
vader was oen machtige rover, maar hij zou gro
ter, machtiger, geweldiger zijn. Alleen de leeuw,
die trotse bloed-likkcr. kon hem evenaren....
Djahat had een geweldige afkeer van de leeuwen,
de machthebbers van woud steppen en ge
bergte. Hij wilde er niet aan denken dat ze mis
schien machtiger waren dan hij....
Angst-wekkender liet Djahat zich horen. Een
kleine kudde buffels, grazende op de maan-ver-
lichte steppen, renden in wilde haast weg toen
zij de brui-stem van den Koningstijger hoorden.
Djahat sloop ze na, onhoorbaar maar vlug. Ais
een schim gleed hij door het dorre steppen-gras.
Toen de buffels hun vaart remden en eindelijk
staan bleven, lag Djahat stil als een dode onder
een acaciastruikZijn ogen waren twee flit
sende lichtjesHonger had Djahat niet meer..
Ja, hij had eigenlijk altijd honger, dorst naar
bloed, een onweerstaanbare drang om te vermoor
den
Dc buffels waren weer rustig geworden en zochten
naar voedsel.
Plotselingals een lichtstraal zo vlug en met
een ontzaglijk gebrul besprong hij een sterko
buffcl6tier cn sloeg hem zijn scherpe klauwen in
de zijden en zijn vreselijke moord-tanden in de
nek. De buffclstier, woedend van pijn holde voort
over do steppen maar Djahat hield vast. Met ont
zettende sprongen tracht to de buffel zijn vijand
van zich af te schudden, maar tevergeefs... Dja
hat, de geweldenaar hield vast, vist....
Indien de aanval zou mislukken, zou het misschien
kwaad voor hem aflopen. Dan zou de verwoede
stier hem met zijn krachtige horens hoog in de
lucht slingeren en weer opvangen op de spietsende
horens. Of hij zou, lelijk toegetakeld, als een over
wonnene moeten afdruipen.
Maar Djahat hield vast, vast....
Dieper hakten zijn klauwen zich in het buffel
lichaam, snijdender beet hij....
Met waanzinnige kracht wierp zich de buffel
eindelijk op de rug om zo Djahat tc verpletteren.
Maar Djahat, de vlugge, deed een zijsprong en
vloog de buffelstier naar do keel. Zo maakte hij
hem af
Dc overige buffels waren weggevlucht in een
wilde ren. de steppe-grond dreunde er van.
En de buffel-stier die zo dikwijls zijn kudde had
verdedigd met ongelooflijke moed, stierf in Dja-
lmt's sterke klauwen
Djahat, de geweldige.
Djahat, de gevaarlijke.
HOOFDSTUK V
Djahat, de menseneter
Het scheen dat het grote oerwoud voor Djahat te
klein werd. Wel zwierf hij er soms in rond, slui
pend onder dikke met lianen omgroeide oomen
De krekels en de wandelaar
De dag ging heen, zonk eenzaam achter
Een oude wijze vlier,
Do meiliedjes werden al zachter,
De wei lag vol getier
De kleine krekels riepen:
Kom hierl kom hier! kom hierl
'k Sloop zachtjes door de bron—n wei,
Het zong er als een lier,
Ik hoorde 't ik was heel dicht bij
Dan zweeg 't ik zag geen zier,
't Was verder dat ze 't riepen:
Kom hierl kom hierl kom hier!
Dc avond borg zijn schoonheid weg
Zijn schatkist op een kier.
Ik zag hel niet, 'k zocht langs de weg,
Ik zocht zo'n zingend dier.
't Was ginder dat zc riepen:
Kom hier! kom hier! kom hierl
Ik voelde mij alleen in 't donker,
Een sterretje had plezier.
En lachte met zijn fijn geflonker
Door de oude wijze vlier,
Alleen do krekels riepen:
Kom hier! kom hierl kom hierl
C. S. ADAMA VAN SCIIELTEMA'
door, lenig springend over kabbelende bosbeckjes.
doch meer nog zocht hij zijn prooi in rotsachtige
streken.
Dagen lang soms kwam hij 's morgens niet in zijn
hol terug. Dan zwierf hij over steppen cn prairiéa
om te moorden, Altijd maar weer
Hij wist dat hij door velen gevreesd werd.
Hij had ontdekt dat lammeren bang voor hen»
waren cn al6 hij naar hen toesloop sidderend op
hem toe liepen, wanneer ze hem hadden gezien.
Ook had hij de angst gezien van buffels en kar
bouwen als deze in uiterste zclf-vcrdortiging hon
horens dreigend lieten zien.
Doch de olifanten, de oude bullen, die waren niet
bevreesd voor hem. Wanneer ze kans zagen zou
den ze hem verpletteren onder de zware poten, die
als pilaren onder het zware doch lenige lichaam
stonden.
Zo was Djahat temidden van gevaren cn onder
donkere bomen opgegroeid tot verslinder van bijna
alles waar bloed in stroomde.
Maar het scheen toch dat den woud-moordóhaar
het bos te eng werd.
Al verder trok hij op pad, vérder bij het veilig»
hol vandaan.
(Wordt vervolgd)
Een grappige
plaat en ook
heel geschikt
om te kleuren.
Denk er om,
dat je de kleu
ren met zorg
kiezen moet.
383