EEN NIEUW BEGIN II VOOR KNUTSELAARS Lijstjes van sigarenkistjes (III) Het aftekenen van dc plaatsen, waar de lijsten elkaar kruisen, doen we met behulp van de win kelhaak. Denk er om, dat je niet op do gepolijste hebben. Zorg dat ze recht komen. Ze zijn ongeveer 1/3 van de breedte van de lijst. Ze worden gelijmd en met een klein spijkertje vastgezet. Voor deze lijst gebruiken we het dikste hout, dat we krijgen kunnen. De spijltjes (sierstokjes) en de paneel tjes maken we van dunner hout. Op het zijaan zicht zie je het steunlatje, waardoor je dus een ..staande" lijst krijgt De consolen komen ook in een gleufje en worden aan do achterkant met een spijkertje OPLOSSING van de Rebus in de vorige Kinderkrant. Gelukkig hij, die zo betracht heeft zijn plicht te doen, dat hij met vertrouwen het onbekende kan tegemoet gaan. i, 3, 5, 1 is een waterplas. 1, 5, 6 is een deel van een kippenhok. III. Wie zou dat niet weten? Een keizer uit de oudheid, Maar ook een maand van 't jaar, Geschreven met acht letters Noem mij de naam nu maar. IV. Nog een gemakkelijk raadsel Mijn geheel wordt met 5 letters geschreven en is iets, dat je dagelijks oeL Een 4, 3, 2 is een lichaamsdeel. 2, 4, 3, 5 is een kleur. 5, 4, 2 is onvruchtbaar, droog, kaal. Een 1, 3, 4, 2 is timmergereedschap. OPLOSSING van de raadsels in de vorige Kinderlaant RAADSELS of gewaste lijst aftekent. Het aftekenen zelf doe je met 'n mes. Voor je gaat insteken bevestig je de lijsten weer stevig op de tafel. Doe je dit met een spanschroef dan leg je 'n stukje karton tus sen lijst en schroef. Gebruik vooral een scherpe beitel. Werk recht en haaks. De lijsten moeten zo zorgvuldig ingestoken worden, dat ze zonder lijm al vast zitten. De verbindingen zijn allemaal „half hout". Boven aan onze nieuwe lijst zien we een rij „sierstokjes". Deze brengen we pas aan, als we de lijst in elkaar I. Eén of twee letters veranderen Met k ben ik heel hard; met h kan ik vooral in de nazomer heel mooi zijn; met l word ik op school gebruikt; met m ben ik een maand; met pr ben ik een soort ui. II. Welk land zou dat zijn? Mijn geheel noemt een land in Europa en wordt met 8 letters geschreven. 4, 7, 8, 1 is een insect. 1, 2, 8, 1 is een deel van een schip. 1, 2, 4, 3 is een oude stad in Italië. II. De onderdelen zijn: A, ons, adder, andijvie, haver, pil, e. Op de twee kruisjeslijncn komt dusS andijvie. III. Oom, boom. IV. De onderdelen zijn: graan, Laren, vink, orgel* Het geheel is: kraanvogel. De wedloop tussen haas en schildpad door B. v. d. P. Daar kwam, wip! met een sprongetje, een jonge haas uit een kuil springen Hij had er een poosje liggen slapen, want hij was zo lui geworden van al het lekkere eten, en van de warme zon. En daarom was hij gaan slapen in zijn nest, in het hazen-leger. Maar nu was hij wakker geschrokken, hij wist niet, waarvan. Hij ging recht-op zitten, stak zijn lange oren in de hoogte, en keek eens om zich heen Wat wès dat? Waar was hij zo van geschrokken? Hij zag niets. „Misschien ben ik wel van mijn eigen stem ge schrokken" zei hij „Misschien heb ik wel hard op gedroomd. Maar nu ga ik niet meer slapen. Nu ga ik kijken, of ik ook iets héél lekkers kan vinden. Of ik ga een vriendje zoeken, en een poosje spelen". Hij deed nog een paac grote sprongen. Toen kwam hij op een weggetje. Aan de andere kant van het weggetje groeide koren. Dat was hoog en geel. En als je een halm doór-beet, zodat die op de grond viel, dan zaten er van boven zulke lekkere korrel tjes in. Hij knabbelde eens even aan een halm. Maar hij had niet zo'n erge honger. Hij wipte over het njpoie gele weggetje De zon scheen lekker op zijn rug. Hij maakte telkens huppel- sprongetjes van plezier. Hij keek eens links, hij keek eens rechts. Waar waren zijn vriend jes, zijn broertjes en zijn zusjes gebleven? Hij 2a9 er geen een Misschien sliepen ze wel, allemaal, in zo'n fijne kuil, die lekker zacht van binnen was. Misschien waren ze wel aan de andere kant van het bos en knabbelden ze aan de struikjes en de jonge boompjes. Was hij hier dan hélemaal alleen? Dat was niets gezel lig. Wacht, hij zou eens gaan kijken aan de andere kant van het korenveld, of daar ook een van zijn vriendjes was. En wip! wip! sprong hij van het weggetje het mooie gele ko renveld in. De lange halmen bogen uit elkaar, en gleden langs zijn gladde bruine ruggetje. Dat vond hij een leuk gevoel. Het korenveld was niet groot. Toen kwam hij wéér op een weggetje. Er za ten kuilen in. Er lagen grote stenen en kluiten op. Maar dat vond hij niet erg. Daar sprong hij Wip! wip! zó-maar overheen. Maar op dat weggetje was ook niet een van zijn vriendjes. Daar was welWat bewoog daar? Nieuwsgierig bleef het haasje staan, en keek naar het rare beest, dat nèt onder een struik uit kwam en het weggetje over zoti steken. .Wat een gek beest was dat! Het had een groot schild op zijn rug, en hele maal geen haren. Zijn ronde kopje en zijn pootjes staken er uit. Hij kroop heel langzaam over de grond. „Wie bén jij" vroeg Lang-oor lachend. Maar het beest gaf geen antwoord. Het trok vlug zijn kop en pootjes onder het ronde schild op zijn rug, en bleef stil zitten. Toen leek het hele maal geen beest meer Het leek wel een grote ronde steen, die daar op het wegje lag. Lang-oor duwde er tegen met zijn poot. Het was hard, en 't ging een klein eindje op zij. Toen lag het weer stil. „Wat zou het toch voor een raar beest zijn?" dacht Lang-oor, „dat zou ik toch wel eens willen weten". Hij bleef stilletjes zitten, en wachtte. Eindelijk stak het beest zijn kopje weer onder het schild uit. Zijn pootjes kon je ook weer zien. „Wie bén je?" vroeg Lang-oor nog eens. „Je hoeft voor mij niet bang te zijn hoor, want ik doe je niks. Ik wou alleen maar zo graag we ten hoe je heet". Het beest richtte zijn kopje recht om-hoog en keek hem aan met zijn glim mende ogen. „Ik ben een schild-pad" zei hij ernstig, ^en jij bent Lang-oor, de haas, dat weet ik wel „Zo" zei Lang-oor, „maar waarom zie je er toch zoo gek uit? Je hebt geen haren op je rug,; zoals ik, en de vos, en de wolf". „Maar ik heb een schild op mijn rug en op mijn buik" zei de schild-pad, „dus ik hoéf ook geen haren te hebben". „Toch vind ik, dat je er mal uit-ziet" lachte Lang-oor, „ik heb nog nóóit zo'n raar beest gezien!" „Zo" zei de schildpad, „ik geloof wél, dat je nog niet veel hebt gezien Je bent toch ook nog niet lang op de wereld, is 't wel?" Lang-oor zette zijn grote oren stijf recht-op. „Wou je soms zeggen, dat jij ouder bent dan ik?" zei hij, en hij ging eens trots op zijn ach terpoten staan. „Ik ben immers véél groter dan jij. klem ding. Ik kijk zó over je rug heen!" „Goed, goed" suste de schild-pad, „daar heb je ook gelijk in. Maar tóch ben ik veel ouder dan jij. Jullie hazen bent maar eén-tweé-drié groot. Maar ik doe daar wat langer over, dat kun je wel begrijpen. Ik ben wel drie keer zoo oud als jij!" (Volgende week slot Limonade met ijs Herman mocht met zijn Oom Jan Naar de zee. En natuurlijk ging hij graag Met hom mee. Wat een pret, daar aan het strand Nou en ófl En de zon scheen heel de dag; Wat een bof! 't Water van de zee was zout; Dat was raarl Ja, en Herman kreeg zo'n dorst: Dat was naar! Oom, die ook eens drinken wou, Zei aldra: Herman, lust je wel oen glas Limona? En al gauw dronk Herman fijn In een stoel 'n Glaasje Ranja met wat ijs Heerlijk koel! Herman, 'hoe is 't met je dorst? Is 't ie weg? Ja, Oom, fijn, dat U het gaf Lokker, zeg! ROEL DASMUS De kuikentjes Een leuk verhaaltje voor de lezertjes van onsKleulerkrantje Twee kleine kuikentjes Zagen een grote peen. Eén schrok zich een ongeluk, toen was er nog maar n« Eén klein kuikentje Heeft alleen geen pret. 't Loopt nu wat het lopen kan, en guat maar, gauw naar bcdt UIT 352 I o CO I iWÈKH&ft SlfhlltflHii; IVU ZATERDAG 31 JULI No. 31 JAARGANG 1937 Daarom, zie, Ik zal haar lokken en zal haar voeren in de woestijn en lk zal naar haar hart spreken. Hosea 2 13. Wat zou, naar Israëlietische zeden, een man moe ten doen, wien het in de grauwe werkelijkheid van het leven, benauwend duidelijk is geworden, 'dat zijn vrouw, die hem eenmaal trouw heeft be loofd en voor wie hij zijnerzijds ook alles heeft over gehad, bozig is hem eerst heimelijk en dan openlijk te bedriegen? Wat moet wel zijn houding zijn tegenover zulk een trouwelooze, wier gedach ten en droomen, de klop van haar hart, en dc blos van haar wang, niet meer gelden hem. die haar van dag tot dag met zijn liefde heeft om ringd, maar een ander, een vreemde? Hij zal haar naar de wet kunnen ver§tooten uit Zijn huis. Hij zal haar kunnen prijsgeven aan dc schande der scheiding. Hij zal haar zelfs kunnen brengen voor de oudsten, voor het gerecht, om haar doodvonnis te ei6chen. Dat zal kunnen! Dat heeft ze zóó verdiend. Dat is ze waard' Maar, al< hij haar, trots alles, wat is gepasseerd, toch blijft liefhebben met die onbegrijpelijke liefde, welke alle dingen verdraagt? Dan zal hij zijn trouwelooze vrouw wel streng moeten aanpakken. Dan zal hij moeten beginnen met haar dc gewone bewegingsvrijheid te ont nemen. Dan zal deze trouwelooze overal haar weg versperd moeten vinden. Hij zal haar weg „met doornen betuinen", zoodat ze telkens op een hei ning zal stuiten.' Ook zal hij aan zijn ontrouwe vrouw moeten ont nemen. wat haar totnogtoe in staat heeft gesteld om zich met zekere weelde te omringen. Hij zal haar duchtig moeten rantsoeneeren in haar levens onderhoud. En hij zal haar bij al die pijnlijke maatrcgelon toch doen gevoelen, dat geen haat maar enkel liefde hem beweegt. Ze moet en ze zal tot bezinning komen. Maar als dat alles nog niet helpt, wat dan? Do conclusie ligt voor de hand, dat het dan ook Uit is. Dat dan door al de beleedigingen, welke aan zijn liefde zijn aangedaan, de liefde van dezen lang vol houdenden man, zal omslaan in haar tegendeel. Dan is er geen helpen meer aan! Dan moet die trouwelooze maar voor goed aan haar lot worden overgelaten! Dan is ze niet meer te redden. Dan moet ze maar leven en sterven, zooals ze leven en sterven zal! Maar de Hcere weet dan nog een weg met Zijn volk, dat, gelijk zulk een trouwelooze vrouw Zijn heilig liefdeverbond heeft geschonden en zich, niettegenstaande Zijn tuchtigingen, nog van Hem blijft afkoeren. kWant de Hcere laat Zijn knecht Hosea, die uit ©igen pijnlijke huwelijkservaring weet, wat liefdes krenking en liefdesversmading is, zeggen: „Daar om zie, Ik zal haar lokken en zal haar voeren in de woestijn En nu kleedt zich de profetie in het gewaad der historie. Eenmaal had de Heere in de woestijn het volk Israël als Zijn eigen volk aangenomen. En .wat daar in den aanvang van Israels volksge schiedenis heeft plaats gevonden, is profetie van 'de goddelijke methode tot verlossing van Zijn volk. Dc woestijn moge nu eenerzijds zijn het zinne beeld vnn eenzaamheid en ontbering, het Israëlie tische volk kon toch anderzijds nimmer vergeten, hoe wonderlijk de Heere dat volk juist in die (Woestijn had gevoed en beschermd. Daar in de woestijn maakt dc Heere een nieuw begin. Die trouwelooze vrouw, sprekend beeld van het verbondsvolk, dat den Heere Zijn liefde in het aangezicht heeft teruggeworpen, moet uit haar omgeving, waarin ze liefde ontving en liefde ver smaadde, worden losgemaakt. Daar heeft ze gezondigd. Daar heeft ze zich ge wend te zondigen. Daar is ze aan het zondigen gewoon geraakt Daar zit de zonde in heel haar levensgang ingeweven. Daar moet ze uit worden uitgelicht. Ze moet in retraite. Ze moet in de eenzaamheid tot bezinning komen. Ze moet uit het geroezemoes en uit de jacht van haar driften en passies worden overgezet in de stilte. Daar in de woestijn zwijgen de geluiden van haar verzondigde leven. Daar is de bekoring van wat haar hart heeft afgetrokken van de wonderlijke liefde van haar man, gebroken en geweken. Daar is geen andere stem dan de lokstem van zijn groote, vergevende liefde. F.n die stem dringt daar door tot in haar hart. Er komt in die woestijn een nieuw begin. Zóó heeft inderdaad het oude verbondsvolk dat doorgcniuakt, toen het in de ballingschap tot erkentenis kon komen van zijn schandelijke ontrouw, welke oorzaak is geweest, dat de Heere Zijn volk tijdelijk heeft moeten laten wegvoeren uit het land, dat Hij hun ten erve had gegeven. Doch niet alleen Israël heeft dat zoo doorgemaakt. Want ieder maakt dat door, die de waarheid er vaart van het Schriftwoord; „Al zijn wij ontrouw, Hij blijft getrouw, Hij kan zichzelven niet ver loochenen." In ons gehaaste en jachtende leven is er soms, VERLANGEN Wanneer ik stil, ver van de kleine menschcn, Gezeten ben, in eenzaamheid, aan zee, Dan gaan verdwijnen al mijn levcnswenschen Het wijde watervlak voert mijn gedachten mee. 'Als ik dan hoor het wilde brandingbruisen, Dat zonder poozen, eeuwen daar reeds was, De wolken schuim als regen nederruischen Dan voel ik mij zoo klein bij dien onmeetbren plas. Mijn blik voelt onweerstaanbaar zich getrokken Naar verre overzij, die ik niet vind; Dat ongeziene wil mij tot zich lokken; En ik Lk voel gedwee mij worden als een kind. Van heimwee vol, wil -zacht mijn ziel gaan wecncn, Omdat zoo zelden zij het helder ziet, Dat zich de hemel met haar wil vereenen, 'Als schijnbaar met dc zee in 't nevelig verschiet, Gij, Eeuwig God, Die ook de zee haar wezen In d'onbcgrcpon scheppingsmorgen gaf, Uw onbegrensde grootheid ons doet lezen Doe eeuwig licht ons zien, ook over 't donker graf. naar het schijnt, zoo weinig tijd om tot zelfinkeer en tot wederkeering tot den Heere te komen. Wc hebben het zoo druk. We maken het ons althans zoo druk. De dingen van dezen tijd, de zorgen van den dag of de pretjes van het oogenblik nemen ons dermate in beslag, dat we soms heel lang over onze ziel en onze zaligheid kunnen heenlevcn. De wereld wil ons achterna, al waar we gaan en staan en ooit de oogen slaan! En het lijkt wel, alsof we er niet uit kunnen los komen! Zelfs tot in ons kerkelijk leven onder de weko- lijkscho prediking van het evangelie nemen wc de wereld met ons mee. En de boodschap dos heils golft over ons leven heen, gelijk water golft over een rotsbodem. Er dringt geen hemelwoord door tot in ons binnenste. Want er dringen van alle kanten zooveel 6temmen naar ons op, dat we de stem van Gods groote liefde in Christus nau welijks opvangen. Indien dat zoo bleef, we zouden verloren zijn. We hebben dien God, wiens verbond ons reeds in onzen doop werd beteekend en verzegeld, trouwe loos verlaten. We hebben Zijn groote liefde met onze onverschilligheid beantwoord. We hebben maar aangelcefd naar dc lusten en de keuzen van het oogenblik. Maar zie, Hij laat ons nog niet los. Er gebeurt wat in ons leven, waardoor het plotseling anders wordt. De hand dos Heeren leidt Zijn ontrouwe volk, dat Hij toch liefheeft met een eeuwige liefde, in de woestijn. Want die woestijn, waar de Heere een nieuw begin met ons verzondigde leven maken wil, is ons zinnebeeld van die bang-blije levens perioden, die we wel niet gaarne weer zouden doormaken, maar die we nog veel minder gaarne in ons verleden zouden missen. Bij den een zal dat zijn een plotseling ziekbed, waardoor hij dagen of weken of maanden lang wordt uitgelicht uit de jacht van zijn leven. Bij den ander is dat misschien de periode van den grootcn slag in zijn leven als hij degenen, die hom het liefst zijn geweest, moet afstaan voor goed. Bij den derde is het de maatschappelijke nood, die den levensgang komt afbuigen naar ongekende en zeer gevreesde diepten. Wanneer we de levensgeschiedenissen van al Gods kinderen konden kennen, zouden we in ieder ander levensboek weer iets andersoortigs kunnen op merken. Dan is er zulk een bange periode, waarin ons alles ontviel. Zoodat we opeens uit de drukke jacht van het leven uit waren. Het werd zoo stil en zoo eernaam. Zóó eenzaam en zóó stil, dat we nu gin gen hooren, wat we misschien al zoo lang en zoo menigmaal hadden gehoord en we, hoorende, toch weer niet hadden gehoord. We hoorden het lokken van de liefde Gods. dio daar in de woestijn ging spreken naar ons hart. Voor den verloren zoon in de gelijkenis kwam dat bang-blije oogenblik, toen hij, arm en verge ten, bij de zwijnen en den draf tot zich-zelven is gekomen. Daar bewoog hem de liefde van zijn vader om, precies zooals hij was, zoo vcrellendigd en zoo verontredderd, het te wagen naar dien vader too te gaan. Dat is het moment van het nieuwe begin. Nooit zal die jonge man, van wien Jezus in Zijn gelijkenis heeft gesproken, in dat nieuw begonnen leven bij vader in het vaderhuis, nnar die zwijnen en dien draf hebben terugverlangd. Maar nog minder zal hij dat moment van inkeer en weder keering uit zijn verleden hebben willen missen. De woestijndat lijkt hard! Maar als de Hcere dat harde woestijnleven nu eens wil gebruiken om het met Zijn weggezworven volk en met zijn luchthartig kind nog eens op nieuw te beginnen? Dan staan we in de woestijn verwonderd over zooveel trouw tegenover zooveel ontrouw onzer zijds. 345

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 9