behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT Triomfgang van Gods Woord Moe zuchtte even. Foei, zo mocht ze de Kerst dagen toch niet te gemoet zien. Kerstfeest was het grote feest voor heel de aarde. Toen werd het kindje geboren. Gods Zoon, die gekomen was om zondaren zalig te maken. Joke was al opgestaan. Nu zou ze Tineke haar melk maar gaan brengen. Tineke sliep nog. 's Morgens vroeg had ze niet veel koorts en nu kon je pas goed zien, hoe mager en doorzichtig ze was geworden. Moe schrok er een beetje van. Ze ging op de stoel naast het bed zitten en bad: ..O God, indien het mogelijk is, wil haar dan behouden, want wij kunnen haar niet missen. Maar Uw wil geschiede. Als U het anders beschikt hebt, wil dan toch haar Middelaar zijn en haar in Uw hemel opnemen. Amen." „Wat doet U nu Moe?" Tineke was wakker geworden en lag naar Moe te kijken. ,.Ik bad, kind." „Wat bad U?" „Ik bad of de Heere je beter wilde maken, want je bent erg ziek, Tineke. Bid je zelf wel eens of je beter mag worden?" „Jawel Moe, maar 't is net of God nu niet meer naar me luistert. Dat komt, omdat ik zo ondeugend ben geweest. Ik ben heel oneerlijk tegen U geweest Moe, en U bent toch zo lief voor me." Tineke begon opeens heftig te snikken. „Kom, kom," suste Moe. 't Was slecht voor Tineke, dat ze zich zo opwond. Eindelijk was Tineke wat gekalmeerd. „O, Moesje, ik ben zo slecht geweest." Eu toen kwam het hele verhaal er uit en ook dat ze 's nachts uit haar bed was geweest en op de hal had gestaan. „Is Moe nu erg boos op me?" „Boos niet kind. maar wel bedroefd." „Wil U 't me vergeven?" „Jawel kind, maar dan moet je eerst vergeving vragen aan den Heere God. „Wil Moe me daar dan mee helpen?" Moe knielde voor Tineke's bed neer en vouw de haar handen om die van Tineke heen. Samen vroegen ze om vergeving. Moe zei 't voor en Tineke mocht 't nazeggen, 't Was een heel kort gebedje. Een paar regels maar. Maar Tineke voelde zich toch heel wat opgelucht. „Drink nu eerst je melk eens uit, Tineke." „Wanneer komt Vader thuis, Moe?" „Misschien morgenavond, of anders overmor-i gen. Ben je blij, Tineke?" „Ja Moe, ik verlang heel erg naar Papa." „Maar nu ga ik naar beneden, want Joke moet naar school." Joke liep in gedachten uit school. „Zou Tineke beter worden?" Deze vraag had Joke zich de laatste dagen al dikwijls gedaan. Tante zei, dat Tineke heel erg ziek was. Joke bad dikwijls of Tineke beter mocht worden en Ernst ook. Als alle mensen nu zo graag wil den dat Tineke beter werd, zou God het dan niet doen? Vanmorgen op school had de juf frouw ook nog voor Tineke gebeden. Joke had Tineke nu al de hele week niet gezien. Tante vond het niet goed, omdat Tineke al door koorts had. Dokter was er zeker, want de auto stond voor het hek. Joke belde zachtjes aan. „Heb je gehuild?" vroeg Joke aan Meta. „Je ogen zien zo rood." „Tineke is ook zo ziek, ik geloof dat ze gaat..." snikkend liep Meta de keuken weer in. Joke was bleek geworden. Ze wist wel dat Tineke erg ziek was, maar dat 't zo ver zou komen, had ze toch niet gedacht. Joke ging op de onderste traptrede zitten. Wat was 't stil in huis. Niets hoorde je. Hoe zou 't nu met Tineke zijn? Wat zou Oom schrikken als hij thuis kwam. 't Was al bijna helemaal donker in de hal. Joke voelde zich toch wel wat eenzaam. Stil vouwde ze haar handen, sloot haar ogen en bad: „Lieve Heer. U kunt toch immers alles, LI kunt toch ook Tineke beter maken? We willen het alle maal zo graag, Oom en Tante, Ernst, de juf frouw en de dokter en ik zelf ook. Doet U het alstublieft? Om Jezus' wille. Amen". Boven naast Tineke's bed stonden Moe en de dokter. Tineke had een erge hoestbui gehad. Nu lag ze hijgend achterover, met gesloten ogen. Dokter keek oplettend toe. „Als die KERSENT IJ D Kersen ha, 't is kersentijd En, de boomgaard wijd en zijd Hangt met rode kersen vol! Wie is daarop nu niet dol? Plukkers vullen, rap van hand Op hun ladders, mand na mand. Plukker, in je blauwe kiel 'k Wou maar, dat er eentje viel! hoestbuien nu maar wegbleven, anders was ze veel te uitgeput als de crisis kwam". Toen Tineke wat bij was gekomen, gaf dokter haar nog wat druppeltjes in. „Nu is ze tot vanavond wel weer rustig. Maar gaat U zelf nu ook wat rusten, want U ziet er zo vermoeid uit. Ja. blijf U maar hier, ik kom alleen wel beneden. Dag Mevrouw." Dokter liep vlug de trap af. „Maar Joke, zit jij nu hier zo in de donker op de trap. dat is toch veel te koud. Jij zou ook wel ziek kunnen worden". Joke stond op. „Dokter denkt U dat Tineke beter kan worden?" „God is machtig Joke. als Hij het wil, wordt Tineke zeker beter. Bid er maar veel om. Maar ga jij nu maar bij Meta in de keuken zitten, daar is 't lekker warm. Nu Joke, 't beste hoor"* Dokter duwde haar de keuken in. „Och arme stakker, hoe kan ik jou nu ver-< geten. Ga maar dicht bij 't fornuis zitten hoor. Duitse boerin Zo, mijn vent, lust jij ze graag? Hier, er zijn genoeg, vandaag! 'k Gooi een handvol naar benêe Maarwees daarmee dan tevrêe! ROEL DASMUS dan zal ik even een stukje pudding voor je halen". Joke keek eens naar Meta. die druk heen en weer liep. Wat was die Meta toch lief voor haar. „Eet dat maar gauw op''. Joke kreeg een schoteltje met lekkere pudding. „Wil jij vanavond bij mij in de keuken eten? Mevrouw blijft toch bij Tineke". Nu dat wilde Joke dolgraag, 't Was hier zo gezellig licht en warm in de keuken. Zoals dokter wel verwacht had, kwam de vol gende avond de crisis. Dokter en Moeder stonden naast Tineke's bed. Moe angstig, met een biddend hart. Dokter machteloos tegen datgene, wat niemand weren kon. En Tineke zelf? Een poos had ze half tussen bewusteloze, half tussen de werkelijke toe stand geleefd. Nu was de koorts weer gestegen en lag ze met de mond een beetje geopend, op haar rug, met gesloten ogen. Tineke beleefde wonder mooie dingen. Ze liepen ergens tussen de wit besneeuwde ber gen. Vader en Tineke. Op de top van de berg stond een kapel en daar moesten ze heen. Er zong een prachtig koor, omdat het Kerstmis werd. Een fijn klokje, met een glashelder zil veren geluid, kon Tineke nu al horen klinge len. O 't zou prachtig zijn. Maar Tineke gleed steeds weer uit en toen tilde Vader haar op zijn schouder en zo klom men ze steeds hoger. Eindelijk waren ze er. Nog nooit had Tineke zoiets moois gehoord. Heel in de verte kwam de muziek aanruisen, totdat het vlak bij was. Tineke kon niets onderscheiden. Alleen was alles wonderlijk licht. Net zulk licht als 's zo mers het avondrood. Het koor ging weer zachter zingen, 't Moest nu al wel heel erg ver weg zijn. Opeens was het wonderlijke licht verdwenen en Tineke hoorde nu ook geen muziek meer. Maar ze wilde het geluid toch vast houden. Ze richtte zich iets op. Alles, alles was weg en Vader was er ook niet meer. O wat kreeg ze nu een steek door haar borst. Ze viel met een snikje terug in het kussen. Volgende wcelt verder 31J ZATERDAG 26 JUNI No. 26 JAARGANG 1937 En ik zag, en zie. een wit paard en die daarop zat had cenen boog, en Hem is cene kroon gegeven en Hij ging uit overwinnende en opdat Hij overwonne. Openbaringen 6 2. Deze geheolc maand is gewijd aan de herdenking van het derde eeuwfeest onzer Statenvertaling. Geen enkele bevoegde mond betwist de beteeken is van dit monumentale werk, dat een onmiskeriba- ren invloed op de vorming onzer prachtige Neder- landsche taal uitgeoefend hooft. Voor óns staat de geestelijke waarde er van echter veel hooger dan de litteraire. Dozo vertaling, waarin het laal- pnarmer onder de bewerking bezield geworden schijnt te zijn, is een onschatbare gave Gods aan ons volk geweest. Reeds op het oerete Pinkster feest hoorde een iegelijk der vreemdelingen in hun eigen taal de groote werken Gods in Christus verkondigen. Uit dienselfden drang des Geestcs is nu ook, nevens andere oudere overzettingen, onze Statenbijbel voortgekomen. Het Godswoord, dat vóór dien tijd 6chaarsch was, is er door ver breid onder alle rangen des volks, van hoog tot laag, zij hebben er de genade Gods veel beter door loeren kennen. En indien er tot op den hui- digen dag een kern onder ons volk is, die in het Woord geworteld is en er uit leeft, dan is dit onder 's Heeren zegen mede te danken uan de lectuur in eigen taal van het Boek, dat onder de millioencn boeken even óénig is als de Zoon des menschen onder de millioencn menschen. Gods Woord is oud, maar tevens jong en frisch. I-Iet blijft het Bock voor alle tijden en geslachten. De éóne generatie geoft het aan de volgende door. Natuurlijk ontmoet het 6oms feilen tegenstand. De mensch-geworden Waarheid werd op Golgotha ge kruisigd. De Schrift-geworden Waarheid zal het zelfde lot moeten dcelen. Maar vernietigd kan zij niet worden. Toen Paulus te Rome om des Evan gelies wil verdrukkingen leed, en zijn pols met oen keten aan een krijgsknecht gebonden was, schreef hij aan Timolheiis: „Maar het Woord Gods js niet gebonden",het vervolgt zijn loop doop do wereld, en dit is een Triomfgang! Gods Woord is inderdaad niet gebonden. Het beweegt zich in vrijheid, zooals het witte paard uit het visioen, bereden door oen Ruiter, die niet nader bepuald wordt, 't Zou raden en gissen zijn, indien wij er Christus of een ander in wilden zien. Zeker is alleen, dat wij in paard en Ruiter een beeld van Gods Woord vóór ons hebben, en dan het volle Woord, d.w.z. Wet cn Evangelie. 'Alle trekken van 't visioen staan in het toeken eener overwinnende macht. Dit blijkt uit dc witte kleur van het ros; zoo goed als in alle landen der oudheid bestegen de terugkeerende triomfa toren een lelie-blank puard, cn reden zoo onder het juichen der menigte de stad in. 't Blijkt ook •uit de kroon, die op 't hoofd van den Ruiter rust; 't is geen koningskroon maar een zegekrans, die den ovenvinnendon veldheer om do slapen gebonden werd. 't Blijkt tenslotte uit wnt van den Ruiter gezegd wordt; dat hij bij 't ópkomen van het beeld overwinnende, d.w.z. reeds overwinnaar wóa, opdat hij nu ook verder overwon. Wij lecrcn Ier Gods Woord door zien als een altoos overwin nende macht: waar het zich voor 't eerst laat hooren, is het in beginsel reeds triomfccrcnd, al stuit liet op den lieftigstcn onwil, het behoeft niet aarzelend of schuchter op te treden, alsof het op den duur toch wel dc nederlaag kan lijden, het mag van te voren zeker van zijn uiteindclijkcn triomf zijn. en zich daarom met Goddelijk gezag poneeren en onverschrokken voortgaan van stad tot stad, van dorp tot dorp, van land tot land. van werelddeel tot werelddeel, het zal ondanks alle vijandschap een zalig volk scheppen, dat mei open hart naar die klanken hoort. Voelt gij zoo de majesteit des Woords? Paard cn Ruiter gaan straks verder. Nooit staan zij stil. want de geheele wereld moet hooren, dat God den schuldige geenszins voor onschuldig houdt, maar ook dat Hij in Christus groot van goedertierenheid is en zijn barmhartigheid en ge nade geen einde hebben. Soms draven zij snel, 't komt immers voor, dat gansche volken heilbegeerig naar het Woord schijnen te hongeren en zonder veel moeite voor Christus op de knieën zinken. Soms vertragen zij den loop en rijden in den stap, wanneer zij veel halsstarrigheid en weerbar stigheid op hun pad ontmoeten. Maar nooit hou den zij halt, de boodschap des Konings heeft haast, 't is een tijding van genade en heil! Is het een rit 'n 't wilde weg? Op avontuur of goed geluk? Zóó gedraagt zich een paard zonder ruiter. Maar het witte Paard van het visioen wordt door een Ruiter bereden, die de teugels vast in handen houdt en de richting bepaalt, waarheen zij zich voort moeten spoeden. Er is een wil, een hooger wil. die den gang van Gods Woord beheerscht en bestuurt; die liet heenwendt naar rechts of links; die het doet voortgaan, zwenken of teruggaan. In den loop des Woords is niets aan menschelijke willekeur overgelaten, noch aan het grillige toeval, noch aan mensche lijke berekening of wijsheid't hangt van hooger Wil af, langs welke wegen en op welk tijdstip het triomfeerende Woord hier- of daar heen zal gaan om er zijn overwinnende kracht te openbaren. In ons eigen land en onder ons eigen volk is door Gods goedheid het witte Paard des Woords KLAGE Mijn weg is stenig, steil en donker Maar daalt ook soms af ter vallei, Waar dood grijnst, waar het vals moeras liegt, De bergen klemmen van terzij. Toch is dit 't pad, dat Gij mij aanweest, Belovend mij Uw steun van 't Woord, Als gids cn richtsnoer op mijn reizc, Een licht, dat zich door 't duister boort. Tenzij Gij 't donker klaart, kan 'k lezen, De z i n Uws Woord mij doet verstaan, Zal 't mij, tot Gij het ordent, wezen. Mis 'k dat, ik durf geen stap meer gaan. Ik waoht Uw antwoord op mijn klage. Geef troost, die mij voor twijfelen hoedt. Gij zeidet: „Ik zal uw Leidsman wezen „En leren h o e ge wandelen moetl" Mijn weg is stenig, steil en donker Maar daalt ook dikwijls ter vallei, Hoed mij voor struikelen bij het klimmen, Voorkom, dat ik bij 't dalen glij. JOHAN GOOSSEN al heel vroeg verschenen om ons met don weg der zaligheid bekend te maken. Reeds in de ucht- ste eeuw, toen wij nog behoorden tot het volk, dat 'n de duisternis wandelt cn woont in het land der schaduwen des doods, hoorden wij den hoefslag van 't witte Paard, en predikte Boni fa- cius aan onze stoere Friezen het Evangelie van Gods genade. In onze overzeesche Bezittingen is Gods Woord daarentegen veel later aangekomen. Er zijn daar zelfs nu nog millioencn. die er ge heel onbekend mede zijn. De kerken en zendings- postcn zijn kleine eilanden in een groote zee. Ach, als 't aan óns lag, zouden wij het witte Puard wel in de teugels willen grijpen om zelf te sturen. Maar 't mag niet, wij moeten den gang des Woords overlaten aan Gods vrijmachtig welbeha gen. en kunnen slechts doen wat onze hand vindt om te doen, maar dan ook met alle macht! God heeft zijn tijd voor ieder volk. Oólt zijn tijd voor ieder onzer persoonlijk. Do éóne wordt reeds in zijn prille jeugd onder de zaligende macht des Woords gebracht, dit is een bijzondere genade. De ander leert eoist veel later wat het is allo gedachte te doen gevangen leiden tot dc gehoorzaamheid van Christus. Eg zijn er ook, die pas in de grijsheid Jezus Christus als den éónigen en algenoegzamen Zaligmaker; lecrcn kennen, en slechts de overgeschoten broks- ken van hun leven aan den dienst des Heeren kunnen toewijden. Het is een zonderlinge genade, dat tip Ruiter op het witte Paard soms op zulke menschelijke ruïnen wil aansturen om hun onge loof te brekeno, dóórin bewijst Hij bovenal dat Hij overwinnende uitrijdt, en opdat Hij over won! Do Heere heeft dus yoor ieder zijn tijd. Goed. maar op welke wijze brengt Ilij de zijnen tot Christus om hen in dien Middelaar en zijn verlossend werk door 't geloof te doen rusten, onverschillig, of het volken, dan wol afzonderlijke personen zijn? Het visioen beantwoordt die vraag. De Ruiter op 't witte Paard drnagt immers een wapen in dc hand, 't is een boog. bestemd om er pijlen mede af te zenden op zijn wederpartijdors. Die pijlen zijn er niet om te doodenntnar oin de zondaareharten te treffen, zijn dc predikaties, die overal gehouden worden, waar bet Woord aangekomen is. Zie, dóór zitten de kei-ken vol menschen. De pijlen vliegen niet zelden over do hoofden heen. Velen blijven onder de roerendsto prediking star en onbewogen, jaar in jnar uit. De Dienaren des Woords vragen zich soms wan kelmoedig af. of de zegekrans van den wonderen Ruiter soms verdord is. omdat zij zoo weinig vrucht op hun nrbeid zien. Maar niets is minder waar dan dat. Zij mogen den moed niet verliezen. Indien zij vertrouwend en standvastig voortgaan, zullen zij op Gods tijd, die vaak anders dan do onze is, door dc uitkomst verrast worden. Een trotsrhe, eigengerechtige Saul wordt door een pijl getroffen, en daar valt hij als een arm zon daar ter aarde. Een stokbewaarder hoort het éóne woord: „Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis," 't is een pijl, die hem treft, niet ten doode, maar ten loven. Een Lydia hoort nnar dc prediking van Paulus, cn de Ilocrc opent haar hart, 't wordt vrede daar binnen. Zóó treffen de pijlen ook nu nog. 't Gaat alles even rustig toe. In den krijg vnn den Ruiter dreunen geen kanonschoten, en bersten gocn granaten, en knallen geen gewereneen pijl suist schier onhoorbaar door de lucht, de Heere docj zijn werk in stilte! Wie er door getroffen werd. mnakt ook al geen drukte: zijn schuldbesef ontwnakt, de boetvaardige tranen wellen in de bedroefde oogen op. er is schaamte over zichzelf in zijn ziel, hij wendt don blik biddend cn gcloo\ig naar het kruis van Gol gotha met de bede: Genii, o God! genii, hoor mijn gebed!" cn die bode lost zich op in de belijdenis; „Mij is barmhartigheid geschied!" 301]

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 11