Bestanddeelen van een volledig Familiewapen UI" HET ARSENAAL DER HERALDIEK mdsche Hui» ;VVe willen thans bespreken uit welke bestand- deelen een volledig familiewapen is samenge steld.*) Dikwijls vindt men alleen het schild afgebeeld als het meest eesentieele bestanddeel. In de zes deelen van de „grootc Rietstap" vindt u niets anders dan duizenden schildjes afgebeeld. Het schild is het voornaamste bestanddeel en dikwijls is ook van verschillende familiewapens ihet schild alleen overgeleverd. In engeren zin verstaat men dan ook onder het wapen alleen het 6child. T*i den ouden tijd, toen het tot de wapenrusting behoorde, was het ^an ook van groot belang omdat het bedoeld was de sabelhouwen en speerstooten van den tegenstander op te van gen. Hef was 'n don ouden tijd hoog en drie kant met uitgebogen randen zoodat bijna do geheele persoon er zich achter kon verbergen. Het was met leder of sterk geolied linnen overtrokken. In den riddertijd werd het korter en bedekte ongeveer het bovenlijf. Als verdedigingsmiddel had het voor den toch al zwaar geharnasten ridder geen overgrooio bctcekenis meer, al kon hij het niet geheel mis sen. Het was echter uiterlijk kentcekcn voor licm zelf en zijn geslacht geworden, zooals we reeds vroeger hebben betoogd. De functie werd' steeds meer decoratief. Als we ons uitsluitend den buitenomtrek van het schild uit de 13de en 14de eeuw denken, dan kun nen we nu dit het beste vergelijken bij het op do punt gezette bovenste gedeelte van een Gothisch kerkraam. Ik wil tusschen twee haakjes even opmerken dat de vorm der wapenschilden in den loop der tijden zeer sterk bepaald wordt door de achtereen vol gende stijlen: Gothiok (vroeg en laat), Renaissance Barok, Rococo, Lodewijk XVI, Empire. Dit is een onderwerp dat later aan de orde zal komen, liet schild was flauw buitenwaarts geliogcn, zoo dat lanssteken en degenhouwen er gemakkelijk op afgleden. Het was van sterk en taai iliout. Ver moedelijk werd bij de vervaardiging op dit hout oen taaie, deegachtige massa aangebracht, onge veer ter grootte van het wapenfiguur dat er op moest komen: een dwarsbalk, een leeuw, een ade laar, een paar sterren of wat dan ook. Nu werd over hot geheele schild een lap vochtig linnen of perkament gespannen. Men bezigde nu een houten vorm, waarin de wapenfiguur was uitgesneden en drukte die met kracht op de vochtige massa, zoo dat de figuur in hoog relief op liet schild kwam te staan. Het perkament, doek of leer werd nu aan de randen op een of andere wijze bevestigd met lijm of sterke pennetjes. Deze geschiedenis werd nu op een plaats neergezet, waar zij rustig kon drogen en verharden. Was dit geschied, dan werden de heraldische kleuren aangebracht; ver guldsel of vorzilvcrscl en snel en niet glans op drogende lakvervem of emails. De helderheid der kleuren van het schild laat zich het best vergelijken met de prachtige zuivere kleuren der miniaturen. Daarom is ook in onzen tijd het teekenon en schilderen van wapens niet ieders werk. Met het tot stand brengen van een heraldische teekening in zwart-wit vlot het gauw doch het kiezen tier kleuren is een zaak die veel zorg vereischt. De meeste wapens zijn gekroond met een helm, ridderlijke wapens altijd, burgerlijke meestal. En boven vele helmen van vorstelijke en ridderlijke wapens is ten overvloede nog een kroon geplaatst: een baronnen kroon, markiezen kroon, hertogen kroon, al naar den rang van den drager. Soms bezigde mon in stede van een helm ook een hoed, b.v. Wassenaar. Veelal was de helm be kroond met een vlucht, twee uitslaande vleugels, of een vederpluim, bestaande uit soms één-kleu rige struisveeren. Zoo zien we uit de gekroonde helm van 't wapen Gelre in waaiervorm een bundel van zeven witte pauwenveeren oprijzen, terwijl daartusschen nog eens weer de leeuw van Gelre is opgenomen. Zoo bestond het helmteeken der graven uit het Ilollandsche Huis uit zes pauwenveeren. Zoo droegen de Graven uit het Bourgondische Huis op hun helm óc Eransche lelie, terwijl do helm van het stamwapen van Oranje versierd is met een Zie het vorige artikel in het Zondagsblad 8 Mei j' Stamwapen Oranje hertengewei, elke hoorn met vijf tak ken; dat van Nassau met een vlucht, of twee vleugels, waar bij op eiken vleugel een zilveren band aiet drie groene har ten is aangebracht. De Arkels voerden lis helimteeken een gw&an met uitgo- ipreide vleugels. Doch genoeg opsom ming. Meermalen is het lelmteeken ontleend lan de hoofdfiguur van het schild: de adelaar of de leeuw joch nu uitkomend; soms alleen kop en hals, verder de roos, de lelie, de ster of wat dan ook van het schild geplaatst tusschen een vlucht. Ik merkte reeds op, dat de helm bij oudere adel lijke wapens veelal gekroond is. Is er geen kroon, dan komt hiervoor in de plaats de z.g. wrong, die boven om den helm werd gelegd en waaruit het helmteeken oprijst. En eindelijk vinden wc bij een volledig wapen nog de dekklecdcn, herin nering aan het oude dekkleed der paarden uit den riddertijd, doch thans meer wapperende deco ratieve versieringen, die lijken op distel- of acan thusbladen en die op bevallige wijze het schild omlijsten. Vroeger waren de dekkleedcn versierd met de wa penemblemen van het schild. Het stamwapen van Nassau was in blauw: een gou den leeuw verge zeld van gou den blokjes. Dienovereenkom stig was ook liet blauwe dekkleed geborduurd met dezelfde gouden attributen. Ik neem dit tot voor beeld, omdat men ten tijde der bruidsdagen ou ter Prinses in allo bockhandels een mooie reclame plaat heeft kun nen zien voor het book van Dr. Ja- pikse „De Ge schiedenis van het Huis Oranje Nassau". Zoo hadden do paarden der Gra ven van Holland een gouden of geel dekkleed met roode leeuwen. We beelden thans op de heraldische versierselen die we dekikleeden noemen, geen wapenfiguren meer af, doch wij zorgen wel voor oe juiste kleu ren. Is het wapen in goud een zwarte adelaar, dan zijn de dekkleeden goud en zwart. Is het wapen: in rood een zilveren dwarsbalk, dan zijn de dek kleedcn rooQ-zilver. Dus geen blauw en zilveren dekkleeden bij een schild waarvan de kleuren goud en rood zijn. Zoo zullen we herhaaldelijk opmerken, dat do heraldiek haar vaste wetten en regelen heeft. Soms is het wapen niet voorzien van dekkleeden, doch is er een hermelijnen wapenmantel achter gespannen, aan de bovenhoeken samengenomen, zoodat de mantel in fraaie plooien naar beneden valt. Het gebruik van deze wapenmantels dateert uit do tweede helft der 18de eeuw. En meermalen zijn, vóór den wapenmantel dan nog twee schildhou ders geplaatst, soms twee leeuwen, b.v. het Ko ninklijke Nedcrlandsdhe Wapen; een leeuw en griffioen bij het wapen van wijlen Z.K.H. Prins Hendrik en evenzoo bij dat van H.K.H. Prinses Juliana. Bij niet vorstelijke personen wordt wanneer schildhouders zijn aangebracht, gewoonlijk do wapenmantel weggelaten. We gelooven wel hiermede de voornaamste be standdeelen van het volledige wapen te hebben, besproken. Weerzien met München De boer in het Derde Rijk Berlijn moet men radicaal van zich afschudden, wil men van Munchen volop genieten. We leven tegenwoordig weliswaar in den nationaal-socialis- tischen eenheidsstaat en aan de onvergelijkelijk sohoone Isarstad viel de eer te beurt, voortaan als „Hoofdstad der Beweging" gevierd te worden, maar ondanks dit alles is Munchen zichzelf ge bleven. Dat begint al in het stampvolle Ilofhrau- haus, waai- de gezellige dikke kellnerin niet „Heil Hitier", maar doodgewoon „Grüss Gott!" zegt en daar onmiddellijk op laat volgen: „Was trinken wir?". Duarmcde wordt allerminst bedoeld, dat ze uitgenoodigd wenscht te worden op een „Maoss" och neon, zoo brutaal is het Beiersche Madl nog lang niet, maar ze demonstreert met die vraag het contact, de saamhoorigheid tusschen u en huur, tusschen publiek en personeel. En dit ge voel vuil saamhoorigheid bestond allang in Beie ren, voordat men in Pruisen over een eenheids staat begon te fluisteren! 1 Dat huiselijk familiaire heeft een bijzondere be koring. Het gebruikelijke „wij" van de kellnerin, die u met uitdagende vroolijkheid bedient, is niet slechts een traditioneel geworden manier van, praten, het spruit voort uit een gemeenschapszin, die ook in ons volk zoo nu en óan tot uiting komt. Net eender moet men de vraag opvatten:. „Wie geht's uns?", want als zij aan u vraagt, hoo 't met u staat, dan verwacht zij van u minstens een soortgelijke tegenvraag! Dit gezond boersche is bij de bevolking blijven hangen en het frap peert ons duibbel, nu we door Rijksminister Darré zijn uitgenoodigd, om te Munchen de tentoonstel ling van den „Reichsnaihrstand" bij te wonen. Wij wonen in Hotel Kaisorin Elisabeth te Fel da ling aan de beroemd geworden „Starnbcrgcr See", waar Ludwig II van Wittelabadh zijn rampzalig einde vond en geheel onvoorbereid zit men hier in een brok historie, dat kenteekenend is voor den Bciersclien volksaard. Want al deze menschen zijn in hun hart aan het Huis Wittelsbach blijven hangen en mannen als Kroonprins Ruppreoht cn Kardinaal Faulhaber stuan hun minstens cvett 282 nfl*als de „Ilerren aus der Wilhelmstrasse" to Berlijn! Anders gezegd: Beieren is trotseh op zijn eeuwenoude historie en voelt zich ondanks allo wettelijke bepalingen nog lang met thuis in den huidigen eenheidsstaat. Derhalve doet men van uit Berlijn, wat men maar kan, om de sympathie van dit land te winnen en de tentoonstelling van Landbouw en Veeteelt is slechts een schakeltjc in den keten van onderscheidingen, welke speciaal Munchen de laatste jaren ten deel gevallen zijn. Op onzen tocht van Feldafing terug naar Munchen genieten wij van het zonnige zomerlandschap. Weelderige akkers, malsche weiden cn welver zorgde tuinen vormen den natuurlijken ring om de imposante Isarstad met haar vele kerken, bree- de straten en statige gebouwen. Van Rosenlierg's „Weltanschauung" merkt men hier nog bitter weinig, want het Beiersche volk hangt, trouw min zijn kerk en laat zioh ook door sonsationecle pro cessen tegen de katholieke geestelijkheid niet van de wijs brengen! Na Erfurt, Hamburg en Frankfort aan de Main valt ditmaal aan Munchen de onderscheiding eener „Boerenteaitoonstelling" te beurt en deze keuze is goed gevallen, want juist hier bevindt men zich in een deel van het Duitsolic Rijk, waar landbouw en veeteelt door de natuur begunstigd worden. Iets nieuws zijn soortgelijke exposities niet, want wij meenen ons te herinneren, dat tij dens het vorig bewind de „Deutsche Landwirt- schafts-Gesellschaft" soortgelijke tentoonstellingen over heel Duitschland organiseerde, om het con tact tusschen burgers en buitenlui te bevorderen. Nieuw is hoogstens, dat de boer met of tegen zijn wil in de volksgemeenschap werd opgenomen, streng gecontroleerd wordt bij al zijn doen en laten en vcrplioht is, vrijwel alles, wat zijn werk op levert, aan den Staat af te leveren! Het zou èenigszins overdreven zijn, te beweren, dat do meerderheid der boerenbevolking met deze nieuwe regeling tevreden is Wij ondernemen een rondwandeling over do enorme „Theresienwiese". waar in October ieder jaar het grootste Beiersche volksfeest gevierd wordt en onder deskundige leiding tracht men ons duidelijk te maken, wat Goerings theorie van een vierjarenplan nu eigenlijk in de practijk omvat. Prachtige paarden, koeien en varkens laat nicn Trachtige paarden laat 7nen ons zien. ons zien, die met prijzen bekroond zijn, modorno boerderijen, zooals die tegenwoordig worden neer gezet, met allerlei comfort, maar wij vragen ons af, of de eenvoudige boer zich in zulk een hyper modern millieu wel op zijn gemak zal voelen? 'Aan de muren hangen groote platen, waarop men Ie zien krijgt, hoe de akker vooral niét en vooral [Wèl behandeld moet worden. Ook de politiek komt er bij te pas, want men streeft naar „Ein Volk, ein Blut, eine Gesittung". De boer moet zich den eenheidsgeest van het Derde Rijk bewust zien ta (worden, zijn verplichtingen tegenover het Rijk cn 'de bevolking dor steden, en daartoe acht men Ihet gewensoht, dat er meer contact bestaat tus schen de bewoners van stad en land. Een praoht- gelegeniheid hiertoe zijn de uitstapjes, welke do organisatie van dr. Ley, „Kraft duroh Freudc", or ganiseert, want zij brengen de verschillende lagen der bevolking met elkaar samen en men hoopt lliet eenihéidsprincipe hierdoor te bevorderen. Ook moeten de jongens en de meisjes van den Arbeids dienst tijdens den oogst het platteland op, om bard mee te werken aan liet binnenhalen van den oogst. Onder de leuze „Kampf dem Verderb" tracht men 'de gansche natie ervan te overtuigen dat meer dere millioenen mark ieder jaar aan levensmidde len verloren gaan door verregaande nonchalance. Koren, aardappelen, melk, eieren, fruit, groente, ivleesch, visoh en boter, maar ook de huisdieren, de planten moeten veel beter verzorgd worden, (want net als bij den monsch moet men rekening houden met het jaargetijde, piet warmte en kou, met zindelijkheid en nauwkeurige controle en in derdaad kan de doorsnee-boer op dit gebied nog wel het een en ander leeren. Het is alleen maar ide vraag, of hij daartoe bereid is, want ook do Iboor in het Derde Rijk heeft een „dicken Kopf" en Biij neemt zijn pijpje niet uit zijn mond bij het Bezen van de veelzeggende spreuk, die ook voor bem geldt: „Allgemeinnutz geht vor Eigennutz!" èiuod 1C1 ïciij Juni 1037, II. PETERMEIJER ï)c molen „De Valk" nabij Lei den. Een fraai stuk Hollaridsch bouwwerk in eet echt Hollandsch zomerlandschap. Ooiijke verhalen over Ooien Ooien? Waar ligt dat? Het is een klein dorp in Vlaanderen. En liet ver- vult bij de Vlamingen dezelfde plaats, die Kam pen bij ons vervult. Wij voeden ons immers af en toe met een Kamper mop? Zoo vertelden de Vla mingen elkaar oolijkhedcn uit Ooien. Ook Hollan ders zullen ze, dunkt ons, wèl bekomen. De Ooienaars waren van oudsher niet van do slimsten. Al dadelijk, als je hun dorp binnenkomt, ontmoet je de kerk. Daarachter beginnen pas de woonhuizen. Hoe dat zoo komt? De metselaars, die de kerk eeuwen geleden, moesten, bouwen, waren totaal vergeten waar zij staan moest, en zoo bouwden ze haar maar op do eerste de beste plaats, waar ze de noodige ruimte vonden. Dat was vIak büiten het dorp. Maar dit is nog niet het merkwaardigste van dio kerk. De Ooienaars waren bang, dat er dieven in hun kerk zouden komen, om de weinige kost baarheden er uit te stelen. Daarnevens waren ze erg gierig, waarom ze bij den bouw zoo zuinig mogelijk wilden omspringen met het hout. Ze be sloten derhalve, géén deuren in hun kerk te laten maken, alleen lucht- en galmgaten. De kerk werd dus volkomen pot dicht, en de parochianen moes ten noodgedwongen met een ladder naar de galm gaten klimmen en zich vandaar in de kerk laten zakken. Op den langen duur drong het tot lien door. (,at dit toch wel wat lastig was. Ze kwamen daarom op een nacht bijeen, en elke Ooienaar haalde een^ •teen uit het onderdeel van den toren. In het 8at plaatste de timmerman een deur en nu kon ieder Ooienaar op een confortabele manier in de kerk komen. Ten slotte ging het hen ook hinderen, dat de kerk buiten het dorp stond. Ze besloten de kerk met vereende krachten mec.r naar het midden van het dorp te schuiven. Heel mannelijk Ooien zette zijn schouders tegen den muur en begon ijverig te duwen. De koster, die onder de Oolenaars als een man van groot doorzicht gold, zag echter tijdig in, dat men niet 7/00 gauw zou kunnen eien, of men met het schuiven vorderde. Hij trok daarom zijn jas uit en legde die op eenigen af stand van d« kerkdeur neer. Toen ging hij mee- duwen, want niet alleen was hij een verstandig, maar ook een vlijtig man. Hij was nog maar vijf minuten weg, of er kwam een dief, die er met lakensche kostersjas van door ging. Na eenigen tijd kwam de koster kijken, hoever zij gevorderd waren. Toen hij de jas niet meer zag riep hij opgeruimd tot zijn medc-Oolenaars: ,,'t Gaat goed, mannen, we zijn al een flink eind opgeschoten! Mijn jas ligt onder de kerk!" Er gebeurde later met die kerk nog méér. Er kwam gras in de goot groeien. Dat vonden do Ooienaars een akelig gezicht Maar hoè nu dat gras weg te krijgen? De Ooienaars kwamen echter spoedig op een idee, duit don ook buitengewoon logisch was. Gras, zoo redeneerden ze, is het voedsel van kooien. Ze hadden dus niets anders te doen, dan een koe in de goot te laten grazen. Dan verdween het gras, en tegelijk ging dat niet verloren, het kwam een van hun koeien ten nutte! Ze lieten een balk op het dak timmeren, bevestig den daar een katrol aan, en heschen nu een koe naar boven, wien zij het touw om den nek gebon den hadden. Zo waren nog maar nauwelijks aan hot hijsohen, of die keel van de koe werd afge snoeid en liet dier begon, met de tong uit den bek, .van benauwdheid hevig te spartelen. „Kijkl" riep een der boeren, „hij likt zioh al om den bek. Zóó'n trok heeft hij in het gras!" Op den duur konden de Oolenaars niet zonder gemeentehuis. Ze bouwden er een, maar verzuim den er vensters in te laten maken, zoodat het er pikdonker in was. Dat ging zoo niet, want de raadsleden konden geen hand voor oogen zien. Ze kwamen dcrhalvo overecn(er licht in te brengen. Om dat licht te krijgen, zetten ze alle Oolensche muizenvallen in de zon, en toen deze vol licht waren, klapten zij ze toe, en nu droegen ze alle muizenvallen het raadhuis binnen. Daar werden ze geopend om het licht te laten ontsnappen, maar vreemd genoeg het hielp geen zier; het bleef er even donker als het was. Toen gaven de Oole naars het op en braken ten einde raad het raad huis maar weer af Een andermaal gebeurde er iets vreemds te Ooien Er was een beest, dat allemaal hoopen aarde op wierp en de moestuinen der Oolenaars bedierf. Het was een mol, maar van zoo'n dier hadden dr goede Oolenaars nimmer iets vernomen. Ze be sloten, het beest te vangen. Na veel moeite kregen ze het te pakken, en nu veroordeelden ze het tot een vreeselijkc straf: het dier werd levend begra ven! Een onoverkomelijke straf was het niet voor den mol. Hij zette genoeglijk, op mollenwijs, zijn leventje onder den grond voort. Het rechts gevoel van dc Oolenaars was echter volkomen bevredigd Heel zindelijk waren de Oolenaars niet. Toch drong het op zekeren dag tot den burgemeester en <ve raadsleden door, dat het niet kwaad zou zijn, als ze dc gemeente een goed voorbeeld gaven door na zóóvele jaren eens hun voeten to wasschen. To dien einde werd er een groote teil water in het raadhuis geplaatst, en de raadsleden, in een kring om de teil gezeten, dompelden allen hun voeten in het heldere nat, dat echter na enkele minuten pikzwart zag, zoodat geen der raadsleden zijn eigen voeten meer in het water vinden kon. Wat nu te doen? Men ontbood den veldwachter. Deze trok zijn sabel en ging daarmee naar de voeten zoeken. „Au!" riep een der boeren, wiens voet geraakt was. Een roode tint voegde zich bij het effen zwart van liet water. „Ziezoo", zei oe veldwachter tevreden. „Eén voet hebben wc al. Nu zullen we de andere ook spoedig vinden," en hij maakte zioh gereed, met het prik ken verder te gaan. Daar schrokken burgemees ter en raadsleden echter zóó van, dat ze schreeu wend opstonden en op hun bloote voeten hard van de teil wegliepen, naar huis toe. De Oolenaars gevoelden er niet voor, zioh ten tweeden male aan cenzelfden steen te stooten, en namen zioh voor, nooit meer hun voeten te wasschen Op een keer hadden dc Oolenaars een put noodig, midden in het dorp. Met vlijt begonnen ze te gra ven, en weldra was de put klaar. Het was een mooie put. Maar nu zagen ze met schrik, welk een hoop overtollige aarde ze hadden opgegraven. Wat daarmee te doen? Wel, ze groe ven oen tweede put, en stortten daar al de aarde uit de eerste put in. Maar nu hadden ze wéér een hoop aarde over, die hen degelijk in den weg lag. Om dit euvel te verhelpen groeven ze een nieuwe put en doden daar de uarde van dc twee de put in. Die van de derde moest echter óók weg, en zoo bleven ze maar aan 't putten graven tot zo buiten liet dorp waren. Toen hielden ze op, „want" zeiden zij, „hier ligt de hoop aarde ons niet meer in den weg." Men ziet, in Vlaanderen zit men, al is daar. geen Kampen, allerminst om „moppen" verlegen. Het grappenmaken is don Vlamingen toever trouwd! Losse nummers Zondagsblad Gaarne zijn wij bereid, voor zoover de voorraad strekt, onze lezers aan losse nummers Zondagsblad te helpen. Wij brengen daarvoor 5 ct. per nummer in rekening en verzoeken vriendelijk het bedrag gelijk bij de bestelling te voldoen. DE ADMINISTRATIE 283

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 18