Buirenlandscli Ovemelu'
De nieuwe Voetbalclub
Houden jullie van voetballen? De meeste van onze
jongens wel, hè? Dat is ook geen wonder, want
liet is een fijn spel, dat beloof jk je. Ik zelf heb
vroeger heel wat standjes van m'n moeder ge
kregen, als ik weer eens de neus van m'n Zon
dagse schoen had afgetrapt, of als ik met een
gat in m'n knie thuis kwam. Maar jullie zijn na
tuurlijk allemaal ergf voorzichtig, zodat je je kle
ren en je knieën heel houdt
D jongens op het plaatje hierboven ze vormen
precies een elftal, zie je wel? zijn ook bepaald
verzot op voetballen, dat blijkt wel uit hun op
getogen gezichten. Maar deze keer zijn ze toch
wel heel erg blij. Waarom? Dat zal ik eens ver-
Piet, Jan en Klaas waren drie geboren vrinden.
,Ze woonden in een klein dorpje aan de grens
van een grote stad. Kortgeleden waren ze naar
de Mulo in de stad gegaan en daar was een fijne
voetbalclub aan verbonden. Wat zou het drietal
daar graag lid van geworden zijn! Toen dat niet
ging omdat de stad zo ver weg was kreeg Piet
opeens een schitterend idee: ze konden immers
zelf een voetbalclub oprichten in hun eigen dorp?
Ze mochten dan bost een wei van Klaas z'n va
der gebruiken om op te spelen. Zo gezegd, zo
gedaan en alras was er een elftal bij elkaar ge
trommeld. De club had alles wat ze maar wens
te doch het voornaamste ontbrak eigenlijk: een
joede bal. Daar hadden de jongens geen geld
voor. Zodoende begonnen ze dan maar te oefenen
met ecn klein tennisballetje, waardoor hun club
door jaloerse jongen uit het dorp smalend: „Voet
balvereniging Het Gummiballetje" genoemd werd.
Te begrijpen, dat de jongens hun uiterste best
deden zo gauw mogelijk een heuse bal bij elkaar
te sparen. Als je allemaal twee cent in de week
betaalt, duurt het echter nog een hele tijd, eer
je een bal hebt opgespaard. En weet je waarom
de jongens op liet plaatje nu zo erg blij zijn?
Piet z'n vader bad, toen z'n zoon met een prachtig
Paasrapport thuis kwam, de club zo maar een
bal cadeau gedaan! Vol trots laat hij nu het
glimmende, bruine monster aan de clubgenoten
zien, die er allemaal hun ogen aan uitkijken. Die
Piet heeft me toch maar een fijne vader!
Kleine Jantje staat gewoon perplex en Gijs staat
met z'n honden op z'n knieën al maar te grin-
neken: „Is tie effe fijn!" Druk wordt besproken
hoe heerlijk de club nu zal kunnen spelen met aen
heuse bal. Maar lang zal het niet meer duren,
want een bal is tenslotte niet om naar te kijken.
Wel om mee te spelen en zo dadelijk zal Piet de
nieuwe aanwinst met een enorm schot inwijden.
Bertus zit dreigend Arie achterna, omdie die hem
heeft uitgelachen om z'n veel te korte blauwe
broekje, waar hij juist zo verwaand op was. Maar:
ja, je hebt altijd jongens, die niet tegen een grapje
kunnen!
Van Spokenangst
en Dievenvangst
door C. Key
„O, wat stom: die heb 'k in m'n jas laten zitten
en m'n jasje ligt in één van de kamers bóven!"
„Mijn jasje ook!" beoenkt Kees opeens.
„Halen?!" vraagt Frans, wanhopig.
„Daar hebben we geen tijd meer voor!" zucht
„Nee: dan maar in 't donker!" Zo snel de duister
nis toelaat, lopen ze door de onderaardse gang...
De jongens zijn intussen al '11 héél eind op weg
naar 't dorp. Ze lopen hard. Piet 'n eindje vooruit.
Henk 'n paar passen er achter.
Toen ze de gang uitgevaren waren, bloken ze op
de slotgracht rond te dobberen. Zo goed en zo
kwaad als 't ging, hadden ze geroeid en waren
zo aan land gekomen.
Onderwijl hadden ze gepraat over die kerels, die
in 't kasteel waren. De eigenaars waren het niet.
Waren dus indringers. Bóven waren sommige
zalen erg leeg geweest en de mannen sjouwden
ergens mee. 't Waren dus zeker dieven.
Ze konden er nu niet uit: 't bootje was er niet.
Dus zouden ze door de onderaardse gang gaan
en via de ruïne 't bos trachten te bereiken.
Toen de jongens behouden op de kant stonden,
lieten ze 't bootje aan z'n lot over en liepen zo
snel ze konden naar 't hek. Ze klommen erover.
Henk ging daarbij even in één van de punten
Hij prikte zich en z'n broek scheurde.
Tijd om hierover te klagen had hij niet: ze moes
ten vóórt. Ineens stonden ze tegelijk stil voor een
auto, die hier en daar met bebladerde takken
bedekt was en zo ten dele onzichtbaar.
Hier kwamen anders nóóit auto's!
„Die is van de dieven!" besliste Piet.
„Zorgen, dat ze er niet mee wegkunncn!" com-<
mandeerde Henk.
„Maar hoe?" vroeg Piet
Ilenk keek, of er ook een reserveband opzat
Dat was niet het geval. Toen draaide hij in een
oogwenk alle vier de ventieltjes los. De lucht
ontsnapte sissend waardoor de auto op z'n velgen
kwam te staan.
Toen draafden ze weg
T Bos in; naar 't dorp: den veldwachter waar
schuwen!
Met dat al stijgt de ongerustheid van de ouders.
De boosheid van Moeder Covers over 't gedrag van
haar zoon, die z'n kleine zusje alléén uitstuurde
om de „leespotvullie" te halen heeft reeds lang
plaats gemaakt voor hevige bezorgdheid.
Koos Tiemann komt om anderhalf ons tongo-
„Weet jij niet, waar Piet en Henk zijn?" vraagt ze.
„Zijn die dan niet thuis?" vraagt Koos.
Dan wordt ie 'n beetje rood', en zegt: ,,'k Weet
niet, hoor!"
„Je weet 't wèl!" zegt moeder Covers.
„Ik weet 't niet!" beweert Koos, „maar mis
schien wel naar de ruïne, bij Grintwijk".
Wat later komt Govers zélf thuis. De politie is er
nog niet in geslaagd, hen te vinden. Ze hebben
wèl opgebeld naar de dorpen in de omtrek.
„Ook naar Grintwijk?" vraagt moeder.
,,'t Zal wel; hoe zo?"
„Koos Tiemann dacht, dat ze naar de ouwe ruïne
waren, voorbij Grintwijk weet je wel?"
„'kGa er heen!" zegt vader.
Hij gaat even langs 't huis van juffrouw Van
Dalen, om haar gerust te stellen en rijdt dan
door de Lambertusstraat de Dijkweg op.
De beide dieven rènnen door de donkere gang.
Middenin ergens roept Frans, die vooraan loopt,
ineens: „Oooh! Hoool" Met 'n paar vreemd©
zwaaien van z'n armen tracht hij in evenwicht
te blijven. Maar hij struikelt toch en rolt over &e
vloer. Z'n rechterschouder ketst tegen de muur.
De muur gaat niet op zij. 't Voorwerp, waarover
hij viel is zacht, 't Lijkt wel een dier
Kees, die hem op de hielen volgde, strompelt na
tuurlijk over hem heen en kreunt allerafgrijse
lijkst. Frans is weer opgestrompeld en wil 't op
nieuw op een lopen zetten. Maar Kees houdt 'm
bij z'n been vast. „Help me nou, Frans, jonge!"
zegt ie, smekend, 'k heb m'n armen en benen
eh, gebróken!" Hij kermt meelijwekkend.
De ander helpt hem overeind. Dan lopen ze weef
door. Kees strompelt weer achteraan.
In z'n haast valt Frans bij 't trapje opnieuw.
Vervolgens stoot hij z'n hoofd tegen 't luik. Maar
hij komt er toch uit.
'Achter de deur van de ruïne staat hij te luisteren,
't Hart klopt 'm in de keel. Hij hoort, hoe Kees
morrelt met het luik. En door de opening komt
aankruipen. Dèu doet ie de bank van de deur los.
'Als, daarachter, nou eens 'n paar agenten
staan? Met boeien bij zich? Hij gaat de gevan
genis in! Op 'n kier opent hij de deur. Staat
daar niet iemand? Koes zucht achter hem: „O,
m'n arm! Gebroken!" Dan opent Frans behoed-
Vader en Zoon
Jongen, als jij niet wilt leren,
Dan kan ik er niets aan doen,
Maar dèt wil ik je wel zeggen:
Eens loop je op een slof en een schoen.
'k Heb gedaan als goede vader,
Wat ik doen moest, altijd door,
'k Liet je leren, 'k liet je werken,
Ging je in nijvere arbeid voor.
Wil je lu| zijn jij moet 't weten,
Maar God helpt den luiaard niet,
Wie niet werkt bezorgt zich zeiven
Armoe, narigheid, verdriet.
178
geruchten willen, doch vóór hem. Ook dit moet
den bondskanselier niet zeer aangenaam wezen;
hij kam er eens te meer uit distilleeren, dat hij en
zijn landje toch tenslotte tussdhen deze beide
machtige dictatuurstatcn als een plakje ham tus-
schen een dunne sandwich zijn.
<7
Adolf Hitler en Ludendorff hebben zich verzoend,
ma een verkoeling, ingetreden in 1933, hetzelfde
jaar, dat de machtsovername in Duitschland
aanschouwde. Deze verzoening komt op een tijds
gewricht, waarin de kerkstrijd zich bij onze
oosterburen meer en meer heeft toegespitst. De
katholieken zien, ondanks het concordaat, hun
scholen bedreigd door de nieuwe Nazi-gemeen-
schaps-school, welke de kinderen aan den invloed
der geestelijken zal moeten onttrekken. De pro
testanten leven onder den druk, in afwachting
van kerkelijke verkiezingen, die op aandrang van.
hoogerhand de kerkelijke bestuursaangelegen
heden uit de impasse moeten helpen. Als het maar
niet slechts om bestuurs-. doch tevens om overtui-
gingsverschillen ging!
Ifitlers nieuwe vriendschap heeft alvast dit gevolg
gehad, dat de grijze generaal zijn propaganda
werk voor een nieuw, heidensch Duitschland, met
te meer kracht zal kunnen voortzetten. Zijn tijd
schrift, „Am heiligen Quell deutscher Kraft", zal
geen verdere belemmering bij de verspreiding
meer ondervinden. Zelfs is aan kerkelijke instan
ties aangezegd, dat zij zich voortaan van bestrij
ding van dit „modern geloof" zullen hebben te
onthouden., Ludendorff in den pas beteekent dus
versterking van de anti-christelijke stormtroepen,
en nieuwe pressie op hen, die het wenschen te
houden bij het oude Evangelie van Jezus Christus.
Van zekere zijde heeft men de veronderstelling
geopperd, dat Ludendorffs invloed ook nog andere
uitwerking zal hebben, namelijk een poging tot
■toenadering tot de Sovjets. Ludendorff zou tot die
militairen van hoogen rang behooren, die in het
Russische leger een geduchte bedreiging der Duit-
eche volkskracht zien, een vijand van zulk een
zwaar kaliber, dat men beter een vriend uit hem
kan trachten te maken. Ook Rusland zou tot een
toenadering wel te vinden zijn, ondanks de doc
trinaire tegenstellingen tusschen beide landen. I.i
Moskou immers gevoelt men zich met het oog op
Berlijn en Tokio als tusschen twee vuren, en zou
men zich gaarne naar het westen tegen een aan
val willen dekken.
Inmiddels heeft men van officieele Duitsche zijde
deze en andere geruchten tegen gesproken, het
geen natuurlijk is. Mocht men iets dergelijks van
zins zijn dan moet liet publiek daarop eerst voor
zichtig worden voorbereid.
Wij voor ons intusschen gclooven niet. dat Mos
kou en Berlijn spoedig zullen samengaan; de
kloof gaapt voorshands nog tè wijd.
komen, waar men zegt: Deze extra-inmenging
neem ik niet meer. Gebeurt dit, dan komen de
poppen aan het dansen.
Kwamen de Spanjaarden maar wat spoediger aan
het einó van hun krakeel, zie hier de verzuchting,
welke men allerwegen slaakt!
<5-
Tn Spanje gaat het traag met de krijgsgebeurte-
nissen. In het noorden, niet name in den sector
Biscaye, zijn de witte troepen thans in den op-
marsch, niet als eerste doel de slad Durango, die
zij reeds tamelijk dicht hebben benaderd. Bilbao
veroveren is liet groote ideaal, hetwelk Mola zich
hier heeft gesteld. Graag zou hij er een tweede
Malaga van maken, maar vermoedelijk zal dit
hem niet glad van de hand gaan. De Basken zijn
taaie strijders en hebben bovendien in het zware
bergtorrcin de voordeelen van den verdediger, die
zich kan dekken; de aanvaller is de man, die zich
moet bloot geven. Toch boekt Mola bier aardige
successen, al zijn zij niet van doorslaggevendon
aard. Doch soortgelijke buitenkansjes sleepen ook
de volksfronttroepen momenteel in het zuiden in
de wacht, waar zij verschillende kleine dorpen
veroveren. liet lijkt op alle fronten een verbrok
kelen van krachten; een elkander uitputten in
schermutselingen. De beslissing blijft uit; de oor
log rekt zich. Daardoor wordt de kans op Euro-
peesche verwikkelingen weer met den dag grooter.
In een zeer vooraanstaand Italiaansch blad wordt
er met nadruk op gewezen, dat. noch Frankrijk
nooh Rusland zich aan de niet-inmengingsafspra-
ken houden. De Valencia-regeering zou bijvoor
beeld duizenden valsche Spaansche paspoorten
naar de Zuid-Fransche stad Perpignan sturen, een
bekend verzamelpunt der roode vrijwilligers. Aller
lei niet-Spaansche elementen zouden op deze
manier als Spanjaarden, de grens kunnen passee-
ren, om op het Iberisch schiereiland de volks-
Irontgelederen te versterken. Nog meer soort
gelijke verhalen, alsmede histories over wapen-
zendingen en dergelijke, doen in de Italiaansche
pers de ronde. Op hun beurt verspreiden Britten
cn Franschen bij den voortduur berichten ove.r
nieuwe zendingen Italiaansche „vrijwilligers", die
op Spaansch gebied zoudeD geland zijn. Hot is
duidelijk, dat men elkander niet hot minst ver
trouwt, terwijl het vermoeden misschien niet on
gerechtvaardigd is, dat men inderdaad hier cn
'daar met de niot-inmenging opnieuw een loopje
neemt. Te Londen, waar de commissie haar bij
eenkomsten houdt, heeft men dat nu eenmaal
geleerd. Doch evenzeer in het oog springt, dat
tenslotte eenmaal de maat kan overloopcn. Een
der beide belangengroepen kan op het punt
Do confe-rentie der Kleine Entente, die te Bel
grado plaats had, heeft weinig nieuws aan de
markt gebracht. Na afloop der besprekingen heb
ben de heeren een communiqué in het licht ge
geven, dat uitmunt door diplomatieke vaagheid.
Blijkbaar hebben zij het vriendschapsverdrag be
sproken. hetwelk Zuia-Slavië met Italië heeft
afgesloten, tot beiderzijds voordeel natuurlijk. In
den grond van hun hart moeten de Tsjechoslavi-
sche en Roemeensche diplomaten niet dit accoord
weinig ingenomen zijn. Het versterkt Zuid-Slavié's
economische en politieke positie, cn maakt het
land steeds minder afhankelijk van zijn boudge-
nooten, die zich daardoor onbehaaglijk gaan ge
voelen. Roemenië heeft als natuurlijke vijanden
Rusland, Hongarijë en Bulgarijë, op wier kosten
het zijn grondgebied heeft vergroot; Tsjechoslo-
wakijë is beducht voor Poolsche, Duitsche cn
Hongaarsche agressie, ook al om overeenkomst igo
redenen. Zuid-Slavië is het eenige lid der Kleine
Entente dat rustig en tevreden kan zijn. Het bezit
thans verdragen van vriendschap met Italië en
Bulgarijë en komt op geleidelijk beter voet met
zijn Hongaarsche buren. Het gevoelt, dat het
buiten den draaikolk der na-oorlogsche politiek
geraakt. Benesj, de president der Tsjcchoslo-
waaksche republiek, brengt thans een lie zoek aan
de Zuid-Slavische hoofdstad, om daarmee te dc-
monstreeren, hoe hecht de vriendschap tusschen
Praag en Belgrado nog wel is. Slechts kinderen
in de politiek zullen zich daardoor laten beetne
men. De Kleine Entente verkeert, alles goed be
keken, eens opnieuw in een haohelijke positie.
Deze driebond is immer zeer elastisch geweest;
elk der deelnemers rukte en trok eraan, om hem
eigen belangen te doen overspannen. Praag moet
thans wel het onprettige gevoel hcblien, dat het
zijn doel van de dekkende deken gaat missen; bet
wordt meer en meer aan Duitschland bloot gesteld,
aan juist dien nabuur, die een vermaarde honger
heeft. De sensatie moet zeer onplezierig wezen!
Tenslotte heeft men dan nog de spanning, wat
Oostenrijk zal doen. Schuschnigg, die zich feitelijk
reeds voor de restauratie der Habsburgcrs had
verklaard, heeft van Mussolini de pen op den neus
gokregen. De duce achtte namelijk het oogenblik
niet geschikt om naar aanleiding van een voor
hem tenslotte zóó bijkomstige kwestie displezier
met zijn collega-Führer te krijgen. Zal Scliusch-
nigg, nu de Italiaansche steun hem blijkbaar
begeeft, zijn oriëntatie thans in de richting van
Praag en Boekarest zoeken? Vooral in Praag zou
men dit zeer gaarne zien: elke aanwas van ïmli-
tieken invloed is daar welkom! Voorloopig echter
moet Schuschnigg nog naar Rome. Hij wordt er,
tegen het einde van deze maand, verwacht. Ook
Hermann Goering zou daarheen gaan, naar zekere
Stalin heeft voor een nieuwe sensatie in de
Sovjets gezorgd; hij heeft Jagoda, eens de mach
tige hoofdman der Gepeoe, der geheime Russische
staatspolitie, achter de tralies geplakt. De kerel
was niet goed genoeg meer; wellicht had hij de
Trotskisten niet scherp genoeg vervolgd, of had
hij zich op anoere manier ondanks zichzelf uit de
gunst gewerkt. In Rusland is nu eenmaal niemand
van leven en bestaan zeker. Het land krioelt van
spionnen en verraders als van ongedierte. Jagoda,
die eertijds in het Ljoeblianka-paleis te Moskou
zetelde, dit door de menigte geschuwde gebouw,
over welks geheimzinnige kelders men
elkander lugubere histories van marte
lingen en bloeddaden toefluisterde, bevindt
zich nu zelf aan de verkeerde zijde
van de celdeur. Hij mag er afwachten, wat er
over hem zal worden beslist. Zal men hem „li-
quidecren", gelijk de monsterachtige term luidt;
zal men hem opsparen, tot men genoeg slacht
offers van formaat heeft voor#een zooveelste sen
satieproces, dat op de verbeelding der Russische
massa's moet werken? Het is nog niet bekend, al
staat wel voor vijftig procent vast, dat de man,
die zich in zijn Sovjet-carrière als met bloed heeft
overdekt, ook tenslotte zelf een weg van enkele
stappen zal worden afgeleixl, aan welks oindc zich
dc muur der veroordeelden en hel onverbiddelijke
vuurpeloton bevinden. Dit zal hem zelf ook wel
duidelijk zijn; rest nog de vraag, welke kwellin*
gen voor hem bewaard worden tusschen het heden
on dat ecne, allerlaatste, verschrikkelijke oogen
blik.
Jagoda zal vermoedelijk door weinigen worden
betreurd; hij was er in zijn dagen niet de man
naar, iets anders dan schrik en ontzetting om
zich heen te verspreiden. Vermoedelijk zullen
talloozen verruimd ademhalen, als zij hem een
maal dood weten
In Palestina herleeft de terreur, langzaam maar
zeker. Nu eens wordt hier een bom tot ontploffing
gebracht, dan weder vallen elders slachtoffers,
beschoten uit een verraderlijke hinderlaag. Engc-
lands politiek van geven en nemen is het, op
welker rekening al deze gevallenen en verminkten
moeten worden geboekt. De belofte, die Palestina
zoowel aan Arabieren als aan Joden heeft afge
staan, heeft bij beide partijen begeerten gewekt,
die zij gelijktijdig wenschen vervuld te zien. Deze
belofte echter werd op verschillende tijdstippen
gedaan, al nadat Londen, tijdens den wereldoor-
Jog, meer steun van de Joden, of van de Islamie
ten meende te mogen verwachten.
Thans schijnen er plannen in de maak, Palestina
onder Jood en Arabier te verdeden. De Joden
zouden de gansche kuststrook krijgen; de oude
Arabische bevolking het achterland. Doch do
Arabieren willen van hun territoir, zoonis begrij
pelijk is, niet de helft afstaan en dc Joden, op
li u n beurt, zijn met zoo'n helft ook niet tevreden.
Die willen het hee le land, om daarin een meer
derheid te vormen. Zouden zelfs Jol» geduld en
Salonio's wijsheid wel in staat zijn, de juiste op
lossing aan de band te doen?
Avondmaalsviering
MARIE BETHANIA',
Zooals 't gekrookte riet, onmachtig zelfs tot ruischen,
Slechts siddert bij de zucht van 't zachte windesuisen
Zóó sidder ik, als mijn ziel naar 't innig fluistren
Van schuldverzoening en gena mag luistren.
Bij 't licht Uws Geestes vliedt wat 't oog kon duistren,
'k Zie zondesmetten, die mij gansch ontluistren,
Gewischt door 't bloed, dat tusschen moordnaarskruisen
Afdruipend, zwelt tot veler zeeën bruisen.
En als de ziel nog strakker spant de snaren
In worstling: hoe de hoogte te bewaren
Waar, door het Sacrament geleid, ze klom.
Mag ze even in het binnenst heiligdom
Een zalig zielsgemeenzaam zijn ervaren
Smelt met de danktoon saam de zucht: Ja, Kom!
171