Clfcm Constantijn Huygens Ontspannings Lectuur Varia Het Boek der Psalmen Een aantrekkelijke verschijning in de Vaderlandse Letteren Zeker heeft de deftige drost van het Mui- 'derslot geen profetische bedoelingen gehad met zijn schalke plagerij in een speels ge dicht aan Huygens gericht naar aanleiding van diens „Stedestemmen", waarin deze de achttien stemmen hebbende steden van Holland bezong. Ware dit wel het geval ge weest, zelden zou minder van het geprofe teerde werkelijkheid geworden zijn dan hier. Immers Hooft stelt het daar voor als of eens de dag zal aanbreken, waarop de Hollandse steden zullen twisten om Huy gens' burgerschap, evenals toen de Griekse steden reeds deden om het recht op den blinden Homerus, 'k Hoor (zo zegt hij), Ik hoor verscheiden spraken Heftig en in arren moe Roepen, ons hoort Huygens toe. Maar zo groot een twist met dichten d' Ogenloze zanger stichten In zijn eeuw kon; en nu weer Groter Huygens, dan Homeer. Niet alleen is er nü, nu het 26 Maart 250 Jaar geleden was dat deze uitstekende 17e ecuwer op bijna 91-jarige leeftijd stierf, geen spoor van twist om de eer van zijn burgerschap tussen de Hollandse steden te merken, maar zelfs zijn geboortestad, Den Haag, heeft voorzover mij bekend is, geen vinger uitgestoken om iets voor zijn voor- treffelijken zoon en oprechten vereerder, mogen wij er bij zeggen, te doen. Deze blijkbare apathie treft te meer, nu juist in dit jaar Deventer zijn Revius, Hoorn zijn Coen en Amsterdam zijn Vondel op grootse Wijze herdacht of herdenken zal, terwijl zelfs Carel van Mander,, ofschoon het voor hem in het geheel geen jaar van herdenken was dit jaar een gedenksteen op zijn graf in de Oude Kerk te Amsterdam ontving. Gebrek aan historische zin. onverschillig heid tegenover zijn grote voorvaderen mag naar mijn inzien, het Nederland van heden allerminst worden verweten. Waar ligt dan de oorzaak voor deze op vallende lauwheid? In het algemeen is deze niet te verklaren door Huygens' Christen-, door zijn Calvinist-zijn. Immers Revius en Coen en ook Marnix, voor wien men zich in België reeds thans klaarmaakt waren heel wat strenger in hun opvattingen, en toch ontvingen ze waardering van vele zijden. Ook ligt deze stellig piet in de ge ringe verdienste van Huygens voor zijn land, zijn volk en zijn taal. Wie. over Huy gens spraken, wie Huygens leerden kennen, zowel tijdgenoot als naneef, getuigden met eerbied van zijn grote kennis, van zijn scherpzinnigheid, van zijn ongereptheid als mens en als ambtenaar. Elders dienen wij de verklaring te zoe ken Het komt mij voor dat. in beide, in Huvgens en in Den Haag de reden is te vinden voor deze schijnbaar onverklaarbare onbewogenheid. Beiden nemen een eigen aardige positie in tussen hun soortgenoten. Beginnen we met Den Ilaag. Ofschoon reeds vroeg een plaats van ongemene be tekenis in de Republiek, bleef het altijd stiefmoederlijk verstoken van de stadsrech ten, die andere steden hoewel minder in aanzien en belangrijkheid wel bezaten. Het bleef een dorp, al was het t,an met Huvgens te spreken „Het dorp der dorpen geen, waar ieder steeg een pad is, en dorp der steden een, waar ieder straat een stad is". Maar ook na het vergaan van de oude en verouderde instellingen der Re publiek behield Den Haag te midden der andere plaatsen zijn eigenaardig cachet. Wel klopt er het hart van Nederland, wel is het het centrum van de vaderlandse po litiek, maar bovenal is het de stad der ambassades en der legaties, het cosmopo.i- •tisch middelpunt, waar de aandacht meer gericht is op al wat bet heden belangrijk acht en wat voor de toekomst van gewicht is dan dat met verering wordt teruggezien naar wat het verleden schonk. Kortom Den Haag meer eon kweekplaats van wereld burgerschap dan van traditionele woon- plaatstrots; hoe anders ware het mogelijk geweest, dat het thans den zanger van zijn Voorhout, den ontwerper en beschrijver van zijn Zeestraat had kunnen vergeten. Maar ook in Huvgens' verschijning zelf ligt een stuk der verklaring. Daar is m de eerste plaats zijn beruchte duisterheid, die de weinigen die het nog aandurven een ouden schrijver ter hand te nemen, zeker langs Huvgens doet heengaan. Was dit al gedurende de tijd zijns levens en de eerste eeuw daarna het geval, dit werd er zeker in onze tijd, die weinig rust kent met be ter op Zijn overwegende verstandelijkheid en scherp vernuft vordert meer aanhouden de inspanning en langdurig volharden dan men in 't algemeen daarvoor beschikbaar wenst te stellen. Nooit is Huygens populair geweest, maar wel - en a priori getuigt dit reeds vóór hem hebben de edelste geesten hem hun aandacht en (dat volgde dan vanzelf) hun liefde en verering waar dig gekeurd. Bilderdijk, Staring en Potgie ter biedt ons de historie als bewijzen. Maar in de tweede plaats en ook dit acht ik van grote betekenis meer dan iemand zijner tijdgenoten was Huygens de zeventiende eeuw een cosmopolie-t, een hoveling, van der jeugd af gewoon te keren met aanzienlijken en met vreemde lingen, met mensen van zeer uiteenlopende levensopvatting. En dit was zijn taak hij kweet zich er uitstekend van om r die allen samen te leven en in vrede om gaan. En daardoor zien we bij hem veel sterker dan bij zijn tijdgenoten, die in 't algemeen geen blad voor de mond namen, een zin voor verdraagzaamheid, een lust on te zoeken wat verenigde en te mijden wa verdelen kon. Niet dat hij een beginselloos man was; op zijn tijd durft hij ter dege voor zijn mening uit te komen; dan schaamt hij zich zijn Calvinistisch beginsel niet, maar hij zoekt de strijd niet en ondergeschikte punten wil hij liefst alle geharrewar mijden. Huygens alzo een aangenaam mens, een man van grote geleerdheid en wijsheid, een man die zeker zijn geboorte- en woonplaats Den Haag zeer liefhad en daarvan bij her haling getuigde, maar die zich toch ook in den vreemde goed op zijn gemak voelde een hard en nauwgezet werker, een kunst en natuurliefhebber, veelzijdig begaafd, een trouw dienaar van Oranje, maar geen held geen man, wiens harde strijd en taaie vol harding het nageslacht in gloed vermogen te zetten, geen vechter midden in het open bare leven met alle miskenning en teleur stelling daaraan verbonden, maar een trouw en ijverig secretaris van drie Stadhouders. iens arbeid in stilte geschiedde. Zeker heeft hij in zijn persoonlijk en ambtelijk n wel hot verdriet en de tegenspoed en ondankbaarheid gekend, maar 't bleef -alles verborgen voor de massa en we weten 't, alleen zijn nauwkeurige optekening in dicht ondicht dank, dat we er zo tot in de bijzonderheden mee op de hoogte zijn. Door dit alles echter, Huygens een man, wiens •schijning groter bekoring heeft voor den enkelen geduldigen speurder dan voor de =a, die meer door de glans van open lijke daden in bewondering raakt. Op Huygens' leven liepen we met deze opmerkingen reeds enigermate vooruit. Zonder u te willen vermoeien met een dorre opsomming van tal van biografische bijzon derheden, kupnen we toch er niet onder uit ter completering van zijn levensbeeld enkele hoofdpunten aan te geven. 4 September 1596 werd hij in Den Haag geboren. Zijn vader, eenmaal trouw vriend an Oranje, was toen Secretaris van de Raad van State. Zijn naam Constantijn ontving hij van zijn vader uit blijdschap over het feit, dat Breda, zijn vaderstad, ge durende zes jaar constant de zijde van Maurits had gehouden na de bekende ver rassing door het turfschip. De symboliek in deze naamgeving gelegen, heeft Huygens gedurende zijn gehele leven zeer gewaar deerd; bij voorkeur ondertekent hij zijn •erken kortweg: constanter d.'i. de stand- astige. Hij ontving met zijn anderhalf jaar oudere broer. Maurits, (naar Prins Maurits 'genoemd) een buitengewoon zorgvuldige en •eelzijdige opvoeding; daardoor verkreeg hij en uitgebreide talenkennis, hij was boven dien een groot liefhebber van Wiskunde, meestal in nachtelijke uren door hem be studeerd; in de muziek was hij zeer bedre- en; hij bespeelde menig instrument en componeerde niet onverdienstelijk. Privaat- onderricht in de rechten had hem reeds r gebracht, dat hij met èèn jaar studie te Leiden kon volstaan, al studeerde hij dan ook niet volledig af, maar dat was voor die dagen minder erg. Door connecties van zijn vader werd hij in de gelegenheid ge steld reeds vroegtijdig vier reizen als ge zantschapssecretaris naar Engeland en een Venetië te maken. Beroemde Engelsen leerde hij daardoor persoonlijk kennen, ter wijl de Engelse Koning hem in de adel stand verhief. Na zijn vaders en na Prins Maurits' dood werd hij secretaris van Fre- derik Hendrik, ook bij diens zoon en klein- Willem II en Willem III nam hij die functie waar, zij het dan ook later niet al tijd met evenveel genoegen, tën gevolge van de hoftwisten na de dood van ""Willem IT terwijl de jonge Willem III niet altijd den toen reeds grijzen dienaar schijnt gewaar deerd te hebben- Het grootste leed, dat Huygens in zijn persoonlijk leven had ondervonden, was de dood van zijn geliefde Sterre geweest. Maar tien jaar is hij met haar getrouwd geweest, toen zij hem in 1667 na de geboorte van een dochter ontviel. En juist waren die huwe lijksjaren dagen van grote drukte en bijna voortdurende afwezigheid, daar hij toen bijna steeds met Frederilc Hendrik te velde zodat hij maar heel weinig heeft kun nen genieten van het echt rustig en ge noeglijk huislijk familieleven, .waarvoor hij en hij had dit van huis uit meegekregen zo grote waardering had. Susanna van Baerle's naam is in de literatuurgeschiede nis bekender en belangrijker dan die van iedere andere vrouw van welk groot 17-eeuw dichter ook en dit komt niet daardoor dat zij, hoewel rijk begaafd, zelf ie-ts in de let terkunde zou hebben gepresteerd, ook niet, omdat zij de hand van Huygens' broer Mau rits weigerde evenals die van den weduw naar Hooft, maar vooral daardoor dat Huy gens haar plaatst in het middelpunt van zijn leven en wat bij dezen autobiograaf hetzelfde is: in het middelpunt van zijner gedichten. Met nadruk wil ik e wijzen dat Huygens zich een buitengewoon liefhebbend echtgenoot heeft betoond en bij al zijn verstandelijkheid, waarvoor hij wel eens al te veel wordt gelaakt, haar i heeft bezongen dan de zoveel dieper en in niger voelende Vondel het zijn vrouw deed. Hij zingt zijn vreugde uit als hij op het punt staat haar te trouwen. In zijn Dagwerk ontwikkelt hij zijn levensprogram voor zijn huwelijkstijd; tus sen de vele rijmelarij, die hier ongetwijfeld schuilt in de dorre opsomming van allerlei alledaagsheden, treffen ons toch de klanken der oprechte Christenzin, waarin hij zijn voornemen uitspreekt, om met zijn vrouw steeds de dag te beginnen met een gebed om Gods genade en schuldvergiffenis. En als in verdoving, opgeschrikt door een ramp, die hij niet omvatten kan snikt hij het uit, als Sterre hem zo ontijdig wordt ontnomen. Slechts één wens heeft hij dan: Cu pip dissolvi (Ik wens te sterven). Vijftig jaar levens waren hem nog be schoren en als een gehoorzaam Christen heeft hij zich opnieuw gewijd aan zijn veel omvattende taak, waarbij toen ook nog de opvoeding der vier zoons en een dochter kwam. Naast de trouwste plichtsbetrachting groeide met de jaren de gelovige bereidheid tot, sterven, zoals uit zo menig eigen ver jaarsdicht blijkt. Korenbloemen, onder deze titel verzamel de Huygens in 1658 zijn dichtwerken. De titel is even veelzeggend als bescheiden. Hij betekent in zekere zin een programma, dat, in een gedicht op de titel als verklaring ge geven. nader wordt toegelicht. Evenals de landman niet om de korenbloemen maar om de nuttige tarwe zijn akker bewerkt, evenzo zag Huygens zijn levenstaak niet in zijn dichtwerk maar in zijn hofarbeid; maar anderzijds: evenzeer als op de akker onge- eri ongenood de korenbloemen ver schijnen en als ze er eenmaal zijn, het veld fleur en kleur verlenen, evenzeer bracht zijn dichtarbeid hem genoegen en ontspan ning. Maar bijzaak bleef bet hem; in zijn jeugd had hij een bundel de titel „Ledige ren" gegeven, waarin ook uitkomt, dat hij Heen zijn vrije tijd voor dichterlijke arbeid wenste te bestemmen. Zijn immer werk- ame en levendige geest, speelde steeds met 'ernüft op woord en klank: „Te velde, te schepe. te wagen, te paarde" werden de in- allen van het ogenblik op schrift gesteld, waaraan wij een collectie van ruim 301)0 epigrammen, door hem in verband met de snelle wijze van hun ontstaan Sneldichten genoemd, te danken hebben. Huygens' zin voor humor, zijn jacht naar gedrongenheid, zijn vernuftig woordspel hebben hem in staat gesteld in deze dichtsoort, in de 17e ruw zo geliefd, het beste te bereiken, dat ïze letterkunde biedt. Het groot gevaar, waaraan de Puntdich ters aller eeuwen en aller volken bloot stonden n.l. om plat. en scabreus te worden, Huygens zeker niet ontkomen. Vele zijner epigrammen wekken bij ons weerzin door hun al te ruwe en naakte grappen. Deze gebreidelde zin voor het realistische, spreekt nog sterker in de klucht Trijntje Cornelisz.. die terecht door Huygens' tijd genoot Oudaen sterk werd afgekeurd. Het blijft ons altijd onbegrijpelijk, dat Huygens, ook 5 jaar na de vervaardiging, dit stuk in zijn verzamelde werken deed opnemen. Anderzijds stemt zijn zin voor bet realisti sche ons menigmaal tot bewondering. Met verbazing bemerken we, hoe deze man van liet Hof, in aanzienlijke kring geboren en opgevoed, de volkstaal kent en weet weer te geven zo raak en geestig, dat zelfs geen echte man uit het volk, als zijn tijdgenoot Gerbrand Adriaansz. Bredero was, het hem erbeteren kan. De grapjiige vrijpraatjes an een zomeravond in het Voorhout en de levendige schippersgesprekken, door hem op zijn buiten Hofwijck beluisterd, zijn on overtroffen staaltjes van volkskunst. .Huygens", zegt Jorissen, die een, helaas voltooid gebleven, biografie van hem uit gaf, „Huygens was een reflecterende geen creërende natuur". Dit is volkomen juist.. Alle onderwerpen voor zijn gedichten kiest hij uit, zijn onmiddelijke omgeving. De stof ■ligt voor hem klaar; wel schikt hij die een einig, maar altijd blijft het verband erg los. De enige draad, die we merken is de geestige auteur. Vrij laat hij zijn gedachten gaan, uitweiding op uitweiding krijgen we te horen, maar interessant en leerzaam zijn al zijn opmerkingen; er is een man van grote kennis en van veel nadenken en combineren aan het woord. Menige blijven de levenswaarheid wist hij treffend juist onder woorden te brengen. Geeft hij te vee! aan zijn gepeins toe, dan roept hij zichzelf -tot de orde. en vat opnieuw de draad op. Zijn kritiek horen we op menige plaats; opzettelijk in zijn „Costelijck Mal", een hekeling van de dwaze modegrillen door een 25-jarige. Nooit wordt die kritiek bitter of persoonlijk als bij Vondel; de dwaasheid der mensen, hun letten op het uiterlijk en hun voorbijzien van het wezen, hun ophef over kleinigheden en hun geringe aandacht voor de hoofdzaken, ze zijn een voorwerp voor ironische spot. Toch schuilt, voor wie goed luistert, onder al die scherts een grond van diepe ernst: Zichzelf en anderen heeft hij er voortdurend heel zijn leven door op gewezen, hoe ver het aards ver gankelijke, dat bijna onze onafgebroken aandacht vraagt, in waarde achterstaat bij het eeuwige, waarop we veel te weinig let ten. De harmonie tussen woord en daad tussen leer en leven maakt hem tot een aantrekkelijke verschijning in de vader landse letteren, die meer bekendheid ver dient dan thans het geval is. J. KARSEMEIJER. Vrienden van Paulus, door Ds. H. Creutzfaerg. Bosch en Keuning te Dit werkje verscheen als no. 206 der be kende Libellen-serie. Gaarne bevelen we het ter lezing aan. Ds. Creutzberg teekent ons aan de hand van de gegevens der Schrift ten voeten uit de vrienden van Paulus, t.w. Stephanus. Bar nabas. Filippus en Apolios. Hij schetst ze ons als mannen des geloofs. die van grooto beteekenis geweest zijn in de geschiedenis der Christelijke Kerk, kort na den Pinkster dag. De stijl is kloek en duidelijk, de in houd rijk. Het komt ons echter niet juist voor, dat de auteur van de vele priesters, die volgens Handel. 67 den geloove gehoor zaam werden, de meening uitspreekt, dat deze bekeering van priesters een kanki was, welke in de gemeente van Jeruzalem had postgevat. Deze priesters toch zouden een verwaterd Christendom, gefatsoeneerd naar Sadduceesche begrippen, hebben aan gehangen. Ons dunkt, dat noch het Schriftverband, noch het woord „gehoorzaam" in Handel. 6 7 deze meening wettigen. Wij zien in de verzen 7 en 8 van Handel. 6 wel een climax, maar geen tegenstelling. Deze opmerking belet ons niet, het vele schoone in dit deeltje van de Libellenserie .hoog te waardeeren. Bij den doop van ons kind. Door Dr. W. Lodder, Ned. Herv. pre dikant. U. M. Holland, Amsterdam. Een eenvoudig, ernstig woord tot ouders van pas gedoopte kinderen, geïnspireerd op Zach 4 11 en 12. De schrijver bindt hun op het hart, ernst te maken met de taak, welke hij in het beeld van het bekken tusschen de voedende olijftakken en de brandende lampen voor hen geteekend- ziet, en staat inzoifderheid stil bij de volgorde: eerst priesterlijk, ddn koninklijk werk voor de ouders in de opvoeding naar de door hen afgelegde belofte. De Dierenwereld in een Notedop. E. G. Huig. Baarn, Hollandia-drukkerij N.V. Een boek over dieren. Geen droge opsom ming van alles wat geleerden van dieren weten, hoe ze er van binnen en van buiten uitzien; tandformules, wervels en ribben, zool- of teengangers, loop- >f waadvoeten. schild- of vliesvleugeligen en wat niet al, waar we nog van rillen, als we denken aan onze schooltijd. En toch hoe is het mogelijk vragen we is wel eens af hebben wij onze liefde nor de natuur en wat er in is op te mer ken, behouden, en boeit ons alles wat de natuur ons te zien geeft en ook alles, wat over de natuur geschreven wordt. Dat is tegenwoordig heel wat. Natuurliefhebberij soms ook wel eens natuurstudie is een mode geworden. Gelukkig is dat. Want deze liefhebberij noem het als ge wilt studie heeft op den mensch een verhef fende invloed. Werkt veredelend op zijn denken, ook op zijn doen. En hierbij kunnen boeken als dit zoo heel veel goed doen. Ze geven leiding in het groote rijk van de natuur, waarin men zon der gids zou verdwalen, waarin men zonder voorlichting, zonder leiding, geen weg meer weten en dus niet meer zou opmerken wat voor moois er te zien is, met als gevolg zich afwenden van al dat mooie, dat men niet vinden kan. Dit lijvig boek vol fraaie platen, naar foto's en teekeningen, zal jong en ook oud nader brengen bij de natuur. Veel van wat op zoo boeiende wijze er in beschreven zal men zelf willen zien. Men zal trachten zelf ook te ontdekken het interessante, het schoone in de dierenwereld. En men leert zoo ongemerkt heel wat wetenschappelijks. Dat is niet zoo weinig. Maar 't gaat er vanzelf in. 't Wordt zoo vlot opgenomen. Dat is wat anders dan het leeren van de tandformule van bet varken hoe was het ook weer? 7.1.6.1.7 7.1.6.1.7 of is dit van een kat of van een paard, neen van een paard niet, daar moet die 1 tusschen haakjes staangeloof ik Men zal niet altijd meegaan met de ge lukkig maar sporadisch er 'n voorkomende theorieën omtrent afstamming, maar dit neemt niet weg, dat het boek buitengewoon leerzaam is en de leerstof aanbrengt op wijze, die dwingt tot leeren, omdat het leeren vanzelf gaat. Men leest en leest en gaat door met lezen enleert. Ook de teekeningen zijn suggestief. Ze dwingen tot bezien en daarna tot lezen en... tot leeren. De foto's zijn zeldzaam en mooi. Onze jeugd wordt met zulke boeken ge heel verwend. Maar niet tot haar schade. En wij erooten, volwassenen, och, wij ge nieten ook nog zoo echt van zulk een boek. Echt om daar eens in te bladeren en te lezen. TUSSCHEN POLDER EN SAWAH door Mr. H. Schokking Zeist. J. Ploegsma. Een ieder, die om welke reden ook, eenige belangstelling koestert voor onze overzee- sche gewesten, moet het treffen dat de meest uiteenloopende en zelfs tegenstrijdige oordee" Ion over Nederlandsch-Indië worden geveld. Indien men, wegens persoonllijke onbekend heid. voor zijn beoordeeling van dit land op "nderer oordeel js aangewezen zal zulk een verscheidenheid niet nalaten verwarring te stichten bij lieden, die te goeder trouw zijn ©n niet te spoedig klaar staan met een af keurend dan wel gunstig oordeel. Voor deze laatsten kan het hierboven ge noemde boekje dienstig zijn. De schrijviu tracht daar de oorzaken aan te wijzen van deze groote verscheidenheid en behandelt tevens de specifieke factoren, welke het wel en wee van den Hollander in Nederlandsch- Indië bepalen. Het is ontegenzeggelijk nuttig, dat hieraan eens aandacht wordt besteed en de lezing van dit slechts honderd bladzijden tellende werkje zal vermoedelijk verhelderend kun nen werken Ook zij, die Indië uit ervaring kennen en de moeilijkheden van de geeste lijke en lichaamlijke acclimatisatie in de tropen ondervonden, kunnen hier hun voor deel doen, daar wij in deze bladzijden de factoren welke soms onbewust hun houding tegenover het nieuwe, vreemde land bein- vloeden, duidelijk geformuleerd zien. Natuurlijk kan niet alles worden onder schreven; als bijv. de schrijver op bladzijde 17 o.m. beweert, dat overwinning van de terughoudendheid tegenover de Westersch-3 wereld van den Oosterling te verwachten noch te verlangen is en hij omgekeerd die eisch wel stelt voor den Westerling t.o.z. van den Oosterling, dan lijkt dit ons overdreven, hoezeer we ook met den schrijver overtuigd zijn van de waarheid dat de adeldom van den Westerschen ,.toewan" verplicht. Voor de toenadering tusschen West en Oost is wederzijdsch begrip van' elkanders eigenschappen o.i. absolute eisch. Een speciale beschouwing wordt in het tweede deel ge\vijd aan de emigratie van den I-Iollandschen vrijgezel naar Neder landsch-Indië. Voor dezen wegen de moeilijk heden van een verblijf in de tropen wel dub bel zwaar en het laat zich hooren dat de schrijver die met hem in nauw contact schijnt te hebben gestaan, hier uitvoeriger op ingaat en de wenschelijkheid van een doeltreffenden steun aan deze jonge men sch en bepleit. Het komt ons echter voor, dat in dit deel het element propaganda te veel op de voor grond staat, waardoor het boekje hier min der prettig leest. De uitgever zorgde voor een keurige uit voering. Stenografie en een leemte bij het voortgezet onderwiis. door Ads v Gelderen. Uitg. W. Versluys N.V. Amsterdam. In deze brochure trekt de heer van Gel eren, die leeraar aan een H.B.S. te Am sterdam is. van leer tegen het te hooi en te gras geven van onderricht in de stenografie, waardoor in de praktijk vaak zulke verba zend slechte resultaten door de leerlingen bereikt worden. Vooraf geeft de schrijver een beschouwing over het nut en de mogelijkheden van hot kortschrift We zijn met hem eens dat de stenografie nog veel en veel te weinig wordt toegepast, maar daartegenover staat dat de heer van Gelderen de mogelijkheden van het kortschrift wel wat al te mooi voorstelt. •Zijn bewering dat men stenografie vlugger zou kunnen lezen dan Latijnsch schrift, lijkt ons, op z'n zachtst gezegd overdreven. Als hij echter een fel protest doet hooreni tegen de misstanden, die bij het onderwij'3 in de stenografie heerschen, kunnen we ops daarbij in heel wat opzichten aansluiten. Het is inderdaad waar dat de jacht naar het zoo snel mogelijk behalen van een diplo« ma funeste gevolgen heeft, en evenzeer het waar, dat zelfs de grootste instituten zich er niet voor schromen om de leerlingen voor te spiegelen, dat ze bijvoorbeeld in drie maanden hun diploma kunnen halen. Inder* daad, dat k&n, maar zulk een diploma heeft; niet de minste waarde. Het is trouwens heel gemakkelijk om een diploma te halen, indien het examen afgenomen wordt door mem schen, die zelf aan het betrokken onderwijst instituut verbonden zijn. Ordening is tegenwoordig een niet zoo heel geliefd woord In het afnemen van examens in de stenografie en in het verstrekken van de onderwijsbevoegdheid voor dit vak zou- den van regeeringswege echter noodig eens maatregelen genomen moeten worden. Waar hot de heer van Gelderen echter om te doen is: invoering van de stenografie als verplicht vak op alle middelbare scholen, daar zijn we eerlijk gezegd een beetje huive rig van. Voor bepaalde scholen zou het toe te juichen zijn, maar voor andere stellig, niet. Iets moet er in deze richting wel ge daan worden, maar naar onze meening niet' op een zoo drastische wijze als de schrijve dat wenscht. JEAN DOMAT (1625—1696) dooi} René-Frédéric Voeltzel. Uitg. Li« brairie du Recueil Sirey, Paris. Ons werd toegezonden een uitvoerige stm die over den zoozeer belangrijken jurist Jean Domat, die van veel invloed is weest, zij het ook indirect, op den Fran* schen Code civil en daardoor weer op samenstelling van ons wetboek van burger* lijk recht. Trèffend is in de Inleiding de vergelijking, die gemaakt wordt met den philosoof, die terzelfder leefde als Domat en tot zijn vrienden behoorde, n.l. Pascal. Ter wijl deze laatste een kort, maar veelbewcn gen en zwaargetroffen leven heeft geleid^ bracht Domat zijn 70 jaren door in de be trekkelijke eentonigheid van nauwgezette studie. Juist dit laatste is er de oorzaak van, dat het gedeelte, hetwelk gewijd werd aan zijn leven van aanmerkelijk geringer omvang is dan het stuk dat handelt ovei} zijn werk. Hierin gaat de schrijver uitvoerig na 1 ordeningen, welke God heeft gesteld, vol* gens Domat, in het maatschappelijk leven, Ter sprake komen ook vragen als succes* sie en herstellen van aangetaste orde. Nagegaan wordt dan zijn opvatting inzake de natuur en den geest der wetten, in het bijzonder de burgerlijke. Breedvoerig staat de schrijver stil bij de wijze, waarop deze beginselen zijn verwezenlijkt in enkele van Domats boeken. BACHS MATTHAEUSPASSION, door Dr. G. van der Leeuw. Uitg< Mij. Holland, Amsterdam. Dit mooi uitgevoerde werkje bedoelt te helpen bij het doordringen in den geest en de structuur van de Matthaeus-Passion, Als zoodanig neemt het geen slechte plaats in onder de literatuur over dit onderwerp. Alleen zou een vertaling van meer dan één' vreemd woord gewenscht zijn, wil het werkje geheel aan zijn opzet beantwoorden, Begonnen wordt met een korte levens beschrijving van den componist in kwestie, Treffend is hier, hoe de beide tijdgenooten, Bach en Handel, tegen elkaar worden af gewogen. Zoodoende wordt de figuur van; elk temeer belicht Het meest geslaagd ech ter achten we de wijze, waarop de Passion! op den voet wordt gevolgd. Een menigte van schatten wordt op die manier bloot gelegd en het verlangen naar zelf-luistereQ wordt niet weinig versterkt. Ongetwijfeld is dat voor den hooggeleerden schrijver de mooiste belooning. Een omslagje óm dep omslag beloofde enkele notenvoorbeelden, In het door ons ontvangen exemplaar braken deze echter. HET GROOTHERTOGDOM LUXEM BURG, ZJN GRONDWET EN ZIJN VOLKSVERTEGENWOORDIGING, door Dr. S. S. Smeding. Uitg. A. W, Sijthoffs Uitgeversmij. N.V., Leiden, In dit kleine geschrift van „een Neder lander, die in den loop der jaren belang stelling en genegenheid voor Luxemburg kreeg", worden ons een menigte bijzonder heden meegedeeld over de staatsinrichting van het Groothertogdom, dat, dank zij de personeele unie met ons Vorstenhuis, zoo lang indirect met de historie van Nederland is verbonden geweest. Als zoodanig ver dient de korte studie, die reeds eerder in het „Haagsch Maandblad" verscheen, de be langstelling. Van beteekenis achten we het geen aan het slot wordt opgemerkt inzake de diplomatieke vertegenwoordiging van Luxemburgsche belangen door Nederlanders Huygens' Hofwyckbij Den Haag, in zijn tegenwoordigen staatt Ds H. Hasper heeft thans bij het kort geleden door ons aangekondigde „Boek der Psalmen" (op de oorspronkelijke melo dieën uit de 16e eeuw en met nieuwe be rijming volgens den Hebreeuwschen tekst), een .Bijlage voor Protestanten" laten ver- Hij betoogt daarin, op grond van zijn onderzoek, aan de hand van een groot aan tal reproducties uit oude psalm- en lied boeken, dat zijn uitgave en de bedoeling, die hij daarmee heeft: de psalmen weer op de oude manier, als volkszang te doen zingen, historisch verantwoord is. Hij redeneert daarin, kort weergegeven aldus: de Roomsche jeugd zingt de oude Psalmmelodieën vanzelf, maar het Protes- lantsoh Nederland moet leeren, wat ver keerd is in het zingen van de Staatsberij- ming van 1773, op noten van even langen duur. Schr. verwacht vooral van de Pro- testantsche jeugd, dat zij, verlangend naar natuurlijkheid en waarheid, de oorspronke lijke melodieën, met haar stroomend rhyth- me en vlug tempo zal. aanvaarden. En dan gaat hij vijf hoofdbezwaren van „ouderen" tegen zijn bewerking weerleg gen. Eerst wat het notenbeeld betreft waarbij al dadelijk wordt uiteengezet, met de bewijsstukken ep bij, dat onze 16e eeuw- sche vaderen hun geestelijke liederen zon gen op opgewekte melodieën, als volks liedjes en vaak ook op de wijzen van volks liedjes. Ds I-Iaspers zegt hierbij zoo stellig mogelijk: „Het bestaat niet, dat men in de (Bijlage voor Protestanten) tweede helft van de zestiende eeuw en in het begin van de zeventiende eeuw ooit geestelijke liederen zong op heele moten. Dit is eenvoudig niet waar. De bewijzen liggen voor het grijpen". Bij een uitgave in 1739 van Van Loden- steyns „Uytspanningen" staat zelfs boven de melodie van het lied „Godts Zoon ten Hemel" geschreven in kwarten en acht sten, nog ten overvloede gedrukt: „Wat Gau w". Zoo komt de schrijver op het tweede be zwaar, het tempo. Hij geeft hierbij een reproductie van de inleiding van een in 1556 verschenen psalmboek van Pierre Val- lete (dien hij voor „.Maitre Pierre" houdt, aan wien wij na het heengaan van Leon Bourgeois uit Genëve veertig psalmmelo dieën danken), waarin deze bij door hem gegeven notenvoorbeelden nadrukkelijk voorschrijft, dat de open noten een takt of slag. dwz. een op en neer gaan van de hand duren en dat open noten met stok een halven slag duren. Later dacht men, dat de open noten twee tellen duurden, maar dit is niet waar. De Psalmbewerking van 1936 bevat dan ook normaal kwart noten, dus noten met de waarde van één tel. is, voert Ds Hasper een warm pleidooi voor de meesleepende kracht van 't oude tempo en de mogelijkheid om dit tempo te laten wisselen met de zielsgesteldheid passend bij verschillende Psalmen en de verschil lende verzen van één Psalm. Wat maat en rhythme betreft, komt de beschouwing van den schrijver hierop neer. dat de psalmmelodieën nergens in de driedeelige, maar steeds in de tweedeelige maat zijn geschreven en dat de afwijkingen daarin door vele triolen en syncopen, die er door de componisten bewust in gebracht zijn, groote levendigheid en aantrekkelijk heid aan de melodieën geeft, een eigen schap, die teloor is gegaan in onzen tijd van geestelijk verval. Dat.het zingen van de oude melodieën te moeilijk zou zijn, ontkent Ds Hasper,, door op de tweedeelige als natuurlijk en eenvoudig te wijzen en te zeggen, dat een kind een triool niet moeilijk vindt en syn copen eveneens niet. Voorts legt hij er den nadruk op, dat oolc bij de oude harmonisaties de melodie onge rept gehandhaafd bleef in de kerktoon soort, waarin zij geschreven was en die nauwgezet in overeenstemming met den in houd was gekozen. Het doet ons genoegen zóó spoedig na onze beschouwing over Het Boek der Psal men (melodieën-uitgave) liet antwoord van Ds Hasper op enkele ook door ons in het midden gebrachte reserves te mogen aan kondigen. Al vinden wij het jammer, dat de schrijver niet ingaat op het bekende argu ment dat de oude organisten slechts kón den varieeren op betrekkelijk langzaam ge speelde melodieën, we raden de lezing van deze bijzonder goed geargumenteerde en instructieve „Bi.jlaaè" gaarne ieder belang stellende ter lezing aan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 12