Clfcm
Constantijn Huygens
Ontspannings
Lectuur
Varia
Het Boek der Psalmen
Een aantrekkelijke verschijning in de Vaderlandse Letteren
Zeker heeft de deftige drost van het Mui-
'derslot geen profetische bedoelingen gehad
met zijn schalke plagerij in een speels ge
dicht aan Huygens gericht naar aanleiding
van diens „Stedestemmen", waarin deze de
achttien stemmen hebbende steden van
Holland bezong. Ware dit wel het geval ge
weest, zelden zou minder van het geprofe
teerde werkelijkheid geworden zijn dan
hier. Immers Hooft stelt het daar voor als
of eens de dag zal aanbreken, waarop de
Hollandse steden zullen twisten om Huy
gens' burgerschap, evenals toen de Griekse
steden reeds deden om het recht op den
blinden Homerus,
'k Hoor (zo zegt hij), Ik hoor
verscheiden spraken
Heftig en in arren moe
Roepen, ons hoort Huygens toe.
Maar zo groot een twist met dichten
d' Ogenloze zanger stichten
In zijn eeuw kon; en nu weer
Groter Huygens, dan Homeer.
Niet alleen is er nü, nu het 26 Maart 250
Jaar geleden was dat deze uitstekende 17e
ecuwer op bijna 91-jarige leeftijd stierf,
geen spoor van twist om de eer van zijn
burgerschap tussen de Hollandse steden te
merken, maar zelfs zijn geboortestad, Den
Haag, heeft voorzover mij bekend is, geen
vinger uitgestoken om iets voor zijn voor-
treffelijken zoon en oprechten vereerder,
mogen wij er bij zeggen, te doen. Deze
blijkbare apathie treft te meer, nu juist in
dit jaar Deventer zijn Revius, Hoorn zijn
Coen en Amsterdam zijn Vondel op grootse
Wijze herdacht of herdenken zal, terwijl
zelfs Carel van Mander,, ofschoon het voor
hem in het geheel geen jaar van herdenken
was dit jaar een gedenksteen op zijn graf
in de Oude Kerk te Amsterdam ontving.
Gebrek aan historische zin. onverschillig
heid tegenover zijn grote voorvaderen mag
naar mijn inzien, het Nederland van heden
allerminst worden verweten.
Waar ligt dan de oorzaak voor deze op
vallende lauwheid? In het algemeen is deze
niet te verklaren door Huygens' Christen-,
door zijn Calvinist-zijn. Immers Revius en
Coen en ook Marnix, voor wien men zich
in België reeds thans klaarmaakt waren
heel wat strenger in hun opvattingen, en
toch ontvingen ze waardering van vele
zijden. Ook ligt deze stellig piet in de ge
ringe verdienste van Huygens voor zijn
land, zijn volk en zijn taal. Wie. over Huy
gens spraken, wie Huygens leerden kennen,
zowel tijdgenoot als naneef, getuigden met
eerbied van zijn grote kennis, van zijn
scherpzinnigheid, van zijn ongereptheid als
mens en als ambtenaar.
Elders dienen wij de verklaring te zoe
ken Het komt mij voor dat. in beide, in
Huvgens en in Den Haag de reden is te
vinden voor deze schijnbaar onverklaarbare
onbewogenheid. Beiden nemen een eigen
aardige positie in tussen hun soortgenoten.
Beginnen we met Den Ilaag. Ofschoon
reeds vroeg een plaats van ongemene be
tekenis in de Republiek, bleef het altijd
stiefmoederlijk verstoken van de stadsrech
ten, die andere steden hoewel minder in
aanzien en belangrijkheid wel bezaten.
Het bleef een dorp, al was het t,an
met Huvgens te spreken „Het dorp der
dorpen geen, waar ieder steeg een pad is,
en dorp der steden een, waar ieder straat
een stad is". Maar ook na het vergaan van
de oude en verouderde instellingen der Re
publiek behield Den Haag te midden der
andere plaatsen zijn eigenaardig cachet.
Wel klopt er het hart van Nederland, wel
is het het centrum van de vaderlandse po
litiek, maar bovenal is het de stad der
ambassades en der legaties, het cosmopo.i-
•tisch middelpunt, waar de aandacht meer
gericht is op al wat bet heden belangrijk
acht en wat voor de toekomst van gewicht
is dan dat met verering wordt teruggezien
naar wat het verleden schonk. Kortom Den
Haag meer eon kweekplaats van wereld
burgerschap dan van traditionele woon-
plaatstrots; hoe anders ware het mogelijk
geweest, dat het thans den zanger van zijn
Voorhout, den ontwerper en beschrijver van
zijn Zeestraat had kunnen vergeten.
Maar ook in Huvgens' verschijning zelf
ligt een stuk der verklaring. Daar is m de
eerste plaats zijn beruchte duisterheid, die
de weinigen die het nog aandurven een
ouden schrijver ter hand te nemen, zeker
langs Huvgens doet heengaan. Was dit al
gedurende de tijd zijns levens en de eerste
eeuw daarna het geval, dit werd er zeker
in onze tijd, die weinig rust kent met be
ter op Zijn overwegende verstandelijkheid
en scherp vernuft vordert meer aanhouden
de inspanning en langdurig volharden dan
men in 't algemeen daarvoor beschikbaar
wenst te stellen. Nooit is Huygens populair
geweest, maar wel - en a priori getuigt
dit reeds vóór hem hebben de edelste
geesten hem hun aandacht en (dat volgde
dan vanzelf) hun liefde en verering waar
dig gekeurd. Bilderdijk, Staring en Potgie
ter biedt ons de historie als bewijzen.
Maar in de tweede plaats en ook dit
acht ik van grote betekenis meer dan
iemand zijner tijdgenoten was Huygens
de zeventiende eeuw een cosmopolie-t, een
hoveling, van der jeugd af gewoon te
keren met aanzienlijken en met vreemde
lingen, met mensen van zeer uiteenlopende
levensopvatting. En dit was zijn taak
hij kweet zich er uitstekend van om r
die allen samen te leven en in vrede om
gaan. En daardoor zien we bij hem veel
sterker dan bij zijn tijdgenoten, die in 't
algemeen geen blad voor de mond namen,
een zin voor verdraagzaamheid, een lust on
te zoeken wat verenigde en te mijden wa
verdelen kon. Niet dat hij een beginselloos
man was; op zijn tijd durft hij ter dege
voor zijn mening uit te komen; dan
schaamt hij zich zijn Calvinistisch beginsel
niet, maar hij zoekt de strijd niet en
ondergeschikte punten wil hij liefst alle
geharrewar mijden.
Huygens alzo een aangenaam mens, een
man van grote geleerdheid en wijsheid, een
man die zeker zijn geboorte- en woonplaats
Den Haag zeer liefhad en daarvan bij her
haling getuigde, maar die zich toch ook in
den vreemde goed op zijn gemak voelde
een hard en nauwgezet werker, een kunst
en natuurliefhebber, veelzijdig begaafd, een
trouw dienaar van Oranje, maar geen held
geen man, wiens harde strijd en taaie vol
harding het nageslacht in gloed vermogen
te zetten, geen vechter midden in het open
bare leven met alle miskenning en teleur
stelling daaraan verbonden, maar een trouw
en ijverig secretaris van drie Stadhouders.
iens arbeid in stilte geschiedde. Zeker
heeft hij in zijn persoonlijk en ambtelijk
n wel hot verdriet en de tegenspoed en
ondankbaarheid gekend, maar 't bleef -alles
verborgen voor de massa en we weten 't,
alleen zijn nauwkeurige optekening in dicht
ondicht dank, dat we er zo tot in de
bijzonderheden mee op de hoogte zijn. Door
dit alles echter, Huygens een man, wiens
•schijning groter bekoring heeft voor den
enkelen geduldigen speurder dan voor de
=a, die meer door de glans van open
lijke daden in bewondering raakt.
Op Huygens' leven liepen we met deze
opmerkingen reeds enigermate vooruit.
Zonder u te willen vermoeien met een dorre
opsomming van tal van biografische bijzon
derheden, kupnen we toch er niet onder uit
ter completering van zijn levensbeeld
enkele hoofdpunten aan te geven.
4 September 1596 werd hij in Den Haag
geboren. Zijn vader, eenmaal trouw vriend
an Oranje, was toen Secretaris van de
Raad van State. Zijn naam Constantijn
ontving hij van zijn vader uit blijdschap
over het feit, dat Breda, zijn vaderstad, ge
durende zes jaar constant de zijde van
Maurits had gehouden na de bekende ver
rassing door het turfschip. De symboliek in
deze naamgeving gelegen, heeft Huygens
gedurende zijn gehele leven zeer gewaar
deerd; bij voorkeur ondertekent hij zijn
•erken kortweg: constanter d.'i. de stand-
astige.
Hij ontving met zijn anderhalf jaar
oudere broer. Maurits, (naar Prins Maurits
'genoemd) een buitengewoon zorgvuldige en
•eelzijdige opvoeding; daardoor verkreeg hij
en uitgebreide talenkennis, hij was boven
dien een groot liefhebber van Wiskunde,
meestal in nachtelijke uren door hem be
studeerd; in de muziek was hij zeer bedre-
en; hij bespeelde menig instrument en
componeerde niet onverdienstelijk. Privaat-
onderricht in de rechten had hem reeds
r gebracht, dat hij met èèn jaar studie
te Leiden kon volstaan, al studeerde hij
dan ook niet volledig af, maar dat was voor
die dagen minder erg. Door connecties van
zijn vader werd hij in de gelegenheid ge
steld reeds vroegtijdig vier reizen als ge
zantschapssecretaris naar Engeland en een
Venetië te maken. Beroemde Engelsen
leerde hij daardoor persoonlijk kennen, ter
wijl de Engelse Koning hem in de adel
stand verhief. Na zijn vaders en na Prins
Maurits' dood werd hij secretaris van Fre-
derik Hendrik, ook bij diens zoon en klein-
Willem II en Willem III nam hij die
functie waar, zij het dan ook later niet al
tijd met evenveel genoegen, tën gevolge van
de hoftwisten na de dood van ""Willem IT
terwijl de jonge Willem III niet altijd den
toen reeds grijzen dienaar schijnt gewaar
deerd te hebben-
Het grootste leed, dat Huygens in zijn
persoonlijk leven had ondervonden, was de
dood van zijn geliefde Sterre geweest. Maar
tien jaar is hij met haar getrouwd geweest,
toen zij hem in 1667 na de geboorte van een
dochter ontviel. En juist waren die huwe
lijksjaren dagen van grote drukte en bijna
voortdurende afwezigheid, daar hij toen
bijna steeds met Frederilc Hendrik te velde
zodat hij maar heel weinig heeft kun
nen genieten van het echt rustig en ge
noeglijk huislijk familieleven, .waarvoor hij
en hij had dit van huis uit meegekregen
zo grote waardering had. Susanna van
Baerle's naam is in de literatuurgeschiede
nis bekender en belangrijker dan die van
iedere andere vrouw van welk groot 17-eeuw
dichter ook en dit komt niet daardoor dat
zij, hoewel rijk begaafd, zelf ie-ts in de let
terkunde zou hebben gepresteerd, ook niet,
omdat zij de hand van Huygens' broer Mau
rits weigerde evenals die van den weduw
naar Hooft, maar vooral daardoor dat Huy
gens haar plaatst in het middelpunt van
zijn leven en wat bij dezen autobiograaf
hetzelfde is: in het middelpunt van
zijner gedichten. Met nadruk wil ik e
wijzen dat Huygens zich een buitengewoon
liefhebbend echtgenoot heeft betoond en bij
al zijn verstandelijkheid, waarvoor hij wel
eens al te veel wordt gelaakt, haar i
heeft bezongen dan de zoveel dieper en in
niger voelende Vondel het zijn vrouw deed.
Hij zingt zijn vreugde uit als hij op het
punt staat haar te trouwen.
In zijn Dagwerk ontwikkelt hij zijn
levensprogram voor zijn huwelijkstijd; tus
sen de vele rijmelarij, die hier ongetwijfeld
schuilt in de dorre opsomming van allerlei
alledaagsheden, treffen ons toch de klanken
der oprechte Christenzin, waarin hij zijn
voornemen uitspreekt, om met zijn vrouw
steeds de dag te beginnen met een gebed
om Gods genade en schuldvergiffenis.
En als in verdoving, opgeschrikt door een
ramp, die hij niet omvatten kan snikt hij
het uit, als Sterre hem zo ontijdig wordt
ontnomen. Slechts één wens heeft hij dan:
Cu pip dissolvi (Ik wens te sterven).
Vijftig jaar levens waren hem nog be
schoren en als een gehoorzaam Christen
heeft hij zich opnieuw gewijd aan zijn veel
omvattende taak, waarbij toen ook nog de
opvoeding der vier zoons en een dochter
kwam. Naast de trouwste plichtsbetrachting
groeide met de jaren de gelovige bereidheid
tot, sterven, zoals uit zo menig eigen ver
jaarsdicht blijkt.
Korenbloemen, onder deze titel verzamel
de Huygens in 1658 zijn dichtwerken. De
titel is even veelzeggend als bescheiden. Hij
betekent in zekere zin een programma, dat,
in een gedicht op de titel als verklaring ge
geven. nader wordt toegelicht. Evenals de
landman niet om de korenbloemen maar
om de nuttige tarwe zijn akker bewerkt,
evenzo zag Huygens zijn levenstaak niet in
zijn dichtwerk maar in zijn hofarbeid; maar
anderzijds: evenzeer als op de akker onge-
eri ongenood de korenbloemen ver
schijnen en als ze er eenmaal zijn, het veld
fleur en kleur verlenen, evenzeer bracht
zijn dichtarbeid hem genoegen en ontspan
ning. Maar bijzaak bleef bet hem; in zijn
jeugd had hij een bundel de titel „Ledige
ren" gegeven, waarin ook uitkomt, dat hij
Heen zijn vrije tijd voor dichterlijke arbeid
wenste te bestemmen. Zijn immer werk-
ame en levendige geest, speelde steeds met
'ernüft op woord en klank: „Te velde, te
schepe. te wagen, te paarde" werden de in-
allen van het ogenblik op schrift gesteld,
waaraan wij een collectie van ruim 301)0
epigrammen, door hem in verband met de
snelle wijze van hun ontstaan Sneldichten
genoemd, te danken hebben. Huygens' zin
voor humor, zijn jacht naar gedrongenheid,
zijn vernuftig woordspel hebben hem in
staat gesteld in deze dichtsoort, in de 17e
ruw zo geliefd, het beste te bereiken, dat
ïze letterkunde biedt.
Het groot gevaar, waaraan de Puntdich
ters aller eeuwen en aller volken bloot
stonden n.l. om plat. en scabreus te worden,
Huygens zeker niet ontkomen. Vele zijner
epigrammen wekken bij ons weerzin door
hun al te ruwe en naakte grappen. Deze
gebreidelde zin voor het realistische,
spreekt nog sterker in de klucht Trijntje
Cornelisz.. die terecht door Huygens' tijd
genoot Oudaen sterk werd afgekeurd. Het
blijft ons altijd onbegrijpelijk, dat Huygens,
ook 5 jaar na de vervaardiging, dit stuk in
zijn verzamelde werken deed opnemen.
Anderzijds stemt zijn zin voor bet realisti
sche ons menigmaal tot bewondering. Met
verbazing bemerken we, hoe deze man van
liet Hof, in aanzienlijke kring geboren en
opgevoed, de volkstaal kent en weet weer
te geven zo raak en geestig, dat zelfs geen
echte man uit het volk, als zijn tijdgenoot
Gerbrand Adriaansz. Bredero was, het hem
erbeteren kan. De grapjiige vrijpraatjes
an een zomeravond in het Voorhout en de
levendige schippersgesprekken, door hem
op zijn buiten Hofwijck beluisterd, zijn on
overtroffen staaltjes van volkskunst.
.Huygens", zegt Jorissen, die een, helaas
voltooid gebleven, biografie van hem uit
gaf, „Huygens was een reflecterende geen
creërende natuur". Dit is volkomen juist..
Alle onderwerpen voor zijn gedichten kiest
hij uit, zijn onmiddelijke omgeving. De stof
■ligt voor hem klaar; wel schikt hij die een
einig, maar altijd blijft het verband erg
los. De enige draad, die we merken is de
geestige auteur. Vrij laat hij zijn gedachten
gaan, uitweiding op uitweiding krijgen we
te horen, maar interessant en leerzaam zijn
al zijn opmerkingen; er is een man van
grote kennis en van veel nadenken en
combineren aan het woord. Menige blijven
de levenswaarheid wist hij treffend juist
onder woorden te brengen. Geeft hij te vee!
aan zijn gepeins toe, dan roept hij zichzelf
-tot de orde. en vat opnieuw de draad op.
Zijn kritiek horen we op menige plaats;
opzettelijk in zijn „Costelijck Mal", een
hekeling van de dwaze modegrillen door
een 25-jarige. Nooit wordt die kritiek bitter
of persoonlijk als bij Vondel; de dwaasheid
der mensen, hun letten op het uiterlijk en
hun voorbijzien van het wezen, hun ophef
over kleinigheden en hun geringe aandacht
voor de hoofdzaken, ze zijn een voorwerp
voor ironische spot. Toch schuilt, voor wie
goed luistert, onder al die scherts een
grond van diepe ernst: Zichzelf en anderen
heeft hij er voortdurend heel zijn leven
door op gewezen, hoe ver het aards ver
gankelijke, dat bijna onze onafgebroken
aandacht vraagt, in waarde achterstaat bij
het eeuwige, waarop we veel te weinig let
ten. De harmonie tussen woord en daad
tussen leer en leven maakt hem tot een
aantrekkelijke verschijning in de vader
landse letteren, die meer bekendheid ver
dient dan thans het geval is.
J. KARSEMEIJER.
Vrienden van Paulus, door Ds. H.
Creutzfaerg. Bosch en Keuning te
Dit werkje verscheen als no. 206 der be
kende Libellen-serie.
Gaarne bevelen we het ter lezing aan.
Ds. Creutzberg teekent ons aan de hand van
de gegevens der Schrift ten voeten uit de
vrienden van Paulus, t.w. Stephanus. Bar
nabas. Filippus en Apolios. Hij schetst ze
ons als mannen des geloofs. die van grooto
beteekenis geweest zijn in de geschiedenis
der Christelijke Kerk, kort na den Pinkster
dag. De stijl is kloek en duidelijk, de in
houd rijk.
Het komt ons echter niet juist voor,
dat de auteur van de vele priesters, die
volgens Handel. 67 den geloove gehoor
zaam werden, de meening uitspreekt, dat
deze bekeering van priesters een kanki
was, welke in de gemeente van Jeruzalem
had postgevat. Deze priesters toch zouden
een verwaterd Christendom, gefatsoeneerd
naar Sadduceesche begrippen, hebben aan
gehangen.
Ons dunkt, dat noch het Schriftverband,
noch het woord „gehoorzaam" in Handel.
6 7 deze meening wettigen.
Wij zien in de verzen 7 en 8 van Handel.
6 wel een climax, maar geen tegenstelling.
Deze opmerking belet ons niet, het vele
schoone in dit deeltje van de Libellenserie
.hoog te waardeeren.
Bij den doop van ons kind. Door
Dr. W. Lodder, Ned. Herv. pre
dikant. U. M. Holland, Amsterdam.
Een eenvoudig, ernstig woord tot ouders
van pas gedoopte kinderen, geïnspireerd op
Zach 4 11 en 12. De schrijver bindt hun
op het hart, ernst te maken met de taak,
welke hij in het beeld van het bekken
tusschen de voedende olijftakken en de
brandende lampen voor hen geteekend- ziet,
en staat inzoifderheid stil bij de volgorde:
eerst priesterlijk, ddn koninklijk werk voor
de ouders in de opvoeding naar de door
hen afgelegde belofte.
De Dierenwereld in een Notedop.
E. G. Huig.
Baarn, Hollandia-drukkerij N.V.
Een boek over dieren. Geen droge opsom
ming van alles wat geleerden van dieren
weten, hoe ze er van binnen en van buiten
uitzien; tandformules, wervels en ribben,
zool- of teengangers, loop- >f waadvoeten.
schild- of vliesvleugeligen en wat niet al,
waar we nog van rillen, als we denken aan
onze schooltijd.
En toch hoe is het mogelijk vragen we
is wel eens af hebben wij onze liefde
nor de natuur en wat er in is op te mer
ken, behouden, en boeit ons alles wat de
natuur ons te zien geeft en ook alles, wat
over de natuur geschreven wordt. Dat is
tegenwoordig heel wat. Natuurliefhebberij
soms ook wel eens natuurstudie is een
mode geworden. Gelukkig is dat. Want
deze liefhebberij noem het als ge wilt
studie heeft op den mensch een verhef
fende invloed. Werkt veredelend op zijn
denken, ook op zijn doen.
En hierbij kunnen boeken als dit zoo heel
veel goed doen. Ze geven leiding in het
groote rijk van de natuur, waarin men zon
der gids zou verdwalen, waarin men zonder
voorlichting, zonder leiding, geen weg meer
weten en dus niet meer zou opmerken
wat voor moois er te zien is, met als gevolg
zich afwenden van al dat mooie, dat
men niet vinden kan.
Dit lijvig boek vol fraaie platen, naar
foto's en teekeningen, zal jong en ook oud
nader brengen bij de natuur. Veel van wat
op zoo boeiende wijze er in beschreven
zal men zelf willen zien. Men zal trachten
zelf ook te ontdekken het interessante, het
schoone in de dierenwereld.
En men leert zoo ongemerkt heel wat
wetenschappelijks. Dat is niet zoo weinig.
Maar 't gaat er vanzelf in. 't Wordt zoo vlot
opgenomen. Dat is wat anders dan het leeren
van de tandformule van bet varken hoe
was het ook weer? 7.1.6.1.7 7.1.6.1.7 of is
dit van een kat of van een paard, neen van
een paard niet, daar moet die 1 tusschen
haakjes staangeloof ik
Men zal niet altijd meegaan met de ge
lukkig maar sporadisch er 'n voorkomende
theorieën omtrent afstamming, maar dit
neemt niet weg, dat het boek buitengewoon
leerzaam is en de leerstof aanbrengt op
wijze, die dwingt tot leeren, omdat het
leeren vanzelf gaat. Men leest en leest en
gaat door met lezen enleert.
Ook de teekeningen zijn suggestief. Ze
dwingen tot bezien en daarna tot lezen en...
tot leeren.
De foto's zijn zeldzaam en mooi.
Onze jeugd wordt met zulke boeken ge
heel verwend. Maar niet tot haar schade.
En wij erooten, volwassenen, och, wij ge
nieten ook nog zoo echt van zulk een boek.
Echt om daar eens in te bladeren en te
lezen.
TUSSCHEN POLDER EN SAWAH
door Mr. H. Schokking Zeist. J.
Ploegsma.
Een ieder, die om welke reden ook, eenige
belangstelling koestert voor onze overzee-
sche gewesten, moet het treffen dat de meest
uiteenloopende en zelfs tegenstrijdige oordee"
Ion over Nederlandsch-Indië worden geveld.
Indien men, wegens persoonllijke onbekend
heid. voor zijn beoordeeling van dit land op
"nderer oordeel js aangewezen zal zulk een
verscheidenheid niet nalaten verwarring te
stichten bij lieden, die te goeder trouw zijn
©n niet te spoedig klaar staan met een af
keurend dan wel gunstig oordeel.
Voor deze laatsten kan het hierboven ge
noemde boekje dienstig zijn. De schrijviu
tracht daar de oorzaken aan te wijzen van
deze groote verscheidenheid en behandelt
tevens de specifieke factoren, welke het wel
en wee van den Hollander in Nederlandsch-
Indië bepalen.
Het is ontegenzeggelijk nuttig, dat hieraan
eens aandacht wordt besteed en de lezing
van dit slechts honderd bladzijden tellende
werkje zal vermoedelijk verhelderend kun
nen werken Ook zij, die Indië uit ervaring
kennen en de moeilijkheden van de geeste
lijke en lichaamlijke acclimatisatie in de
tropen ondervonden, kunnen hier hun voor
deel doen, daar wij in deze bladzijden de
factoren welke soms onbewust hun houding
tegenover het nieuwe, vreemde land bein-
vloeden, duidelijk geformuleerd zien.
Natuurlijk kan niet alles worden onder
schreven; als bijv. de schrijver op bladzijde
17 o.m. beweert, dat overwinning van de
terughoudendheid tegenover de Westersch-3
wereld van den Oosterling te verwachten
noch te verlangen is en hij omgekeerd die
eisch wel stelt voor den Westerling t.o.z. van
den Oosterling, dan lijkt dit ons overdreven,
hoezeer we ook met den schrijver overtuigd
zijn van de waarheid dat de adeldom van
den Westerschen ,.toewan" verplicht. Voor
de toenadering tusschen West en Oost is
wederzijdsch begrip van' elkanders
eigenschappen o.i. absolute eisch.
Een speciale beschouwing wordt in het
tweede deel ge\vijd aan de emigratie van
den I-Iollandschen vrijgezel naar Neder
landsch-Indië. Voor dezen wegen de moeilijk
heden van een verblijf in de tropen wel dub
bel zwaar en het laat zich hooren dat de
schrijver die met hem in nauw contact
schijnt te hebben gestaan, hier uitvoeriger
op ingaat en de wenschelijkheid van een
doeltreffenden steun aan deze jonge men
sch en bepleit.
Het komt ons echter voor, dat in dit deel
het element propaganda te veel op de voor
grond staat, waardoor het boekje hier min
der prettig leest.
De uitgever zorgde voor een keurige uit
voering.
Stenografie en een leemte bij het
voortgezet onderwiis. door Ads v
Gelderen. Uitg. W. Versluys N.V.
Amsterdam.
In deze brochure trekt de heer van Gel
eren, die leeraar aan een H.B.S. te Am
sterdam is. van leer tegen het te hooi en te
gras geven van onderricht in de stenografie,
waardoor in de praktijk vaak zulke verba
zend slechte resultaten door de leerlingen
bereikt worden.
Vooraf geeft de schrijver een beschouwing
over het nut en de mogelijkheden van hot
kortschrift We zijn met hem eens dat de
stenografie nog veel en veel te weinig wordt
toegepast, maar daartegenover staat dat de
heer van Gelderen de mogelijkheden van
het kortschrift wel wat al te mooi voorstelt.
•Zijn bewering dat men stenografie vlugger
zou kunnen lezen dan Latijnsch schrift, lijkt
ons, op z'n zachtst gezegd overdreven.
Als hij echter een fel protest doet hooreni
tegen de misstanden, die bij het onderwij'3
in de stenografie heerschen, kunnen we ops
daarbij in heel wat opzichten aansluiten.
Het is inderdaad waar dat de jacht naar
het zoo snel mogelijk behalen van een diplo«
ma funeste gevolgen heeft, en evenzeer
het waar, dat zelfs de grootste instituten
zich er niet voor schromen om de leerlingen
voor te spiegelen, dat ze bijvoorbeeld in drie
maanden hun diploma kunnen halen. Inder*
daad, dat k&n, maar zulk een diploma heeft;
niet de minste waarde. Het is trouwens heel
gemakkelijk om een diploma te halen, indien
het examen afgenomen wordt door mem
schen, die zelf aan het betrokken onderwijst
instituut verbonden zijn.
Ordening is tegenwoordig een niet zoo heel
geliefd woord In het afnemen van examens
in de stenografie en in het verstrekken van
de onderwijsbevoegdheid voor dit vak zou-
den van regeeringswege echter noodig eens
maatregelen genomen moeten worden.
Waar hot de heer van Gelderen echter om
te doen is: invoering van de stenografie als
verplicht vak op alle middelbare scholen,
daar zijn we eerlijk gezegd een beetje huive
rig van. Voor bepaalde scholen zou het
toe te juichen zijn, maar voor andere stellig,
niet. Iets moet er in deze richting wel ge
daan worden, maar naar onze meening niet'
op een zoo drastische wijze als de schrijve
dat wenscht.
JEAN DOMAT (1625—1696) dooi}
René-Frédéric Voeltzel. Uitg. Li«
brairie du Recueil Sirey, Paris.
Ons werd toegezonden een uitvoerige stm
die over den zoozeer belangrijken jurist
Jean Domat, die van veel invloed is
weest, zij het ook indirect, op den Fran*
schen Code civil en daardoor weer op
samenstelling van ons wetboek van burger*
lijk recht. Trèffend is in de Inleiding de
vergelijking, die gemaakt wordt met den
philosoof, die terzelfder leefde als Domat en
tot zijn vrienden behoorde, n.l. Pascal. Ter
wijl deze laatste een kort, maar veelbewcn
gen en zwaargetroffen leven heeft geleid^
bracht Domat zijn 70 jaren door in de be
trekkelijke eentonigheid van nauwgezette
studie. Juist dit laatste is er de oorzaak
van, dat het gedeelte, hetwelk gewijd werd
aan zijn leven van aanmerkelijk geringer
omvang is dan het stuk dat handelt ovei}
zijn werk.
Hierin gaat de schrijver uitvoerig na 1
ordeningen, welke God heeft gesteld, vol*
gens Domat, in het maatschappelijk leven,
Ter sprake komen ook vragen als succes*
sie en herstellen van aangetaste orde.
Nagegaan wordt dan zijn opvatting inzake
de natuur en den geest der wetten, in het
bijzonder de burgerlijke. Breedvoerig staat
de schrijver stil bij de wijze, waarop deze
beginselen zijn verwezenlijkt in enkele van
Domats boeken.
BACHS MATTHAEUSPASSION,
door Dr. G. van der Leeuw. Uitg<
Mij. Holland, Amsterdam.
Dit mooi uitgevoerde werkje bedoelt te
helpen bij het doordringen in den geest en
de structuur van de Matthaeus-Passion,
Als zoodanig neemt het geen slechte plaats
in onder de literatuur over dit onderwerp.
Alleen zou een vertaling van meer dan één'
vreemd woord gewenscht zijn, wil het
werkje geheel aan zijn opzet beantwoorden,
Begonnen wordt met een korte levens
beschrijving van den componist in kwestie,
Treffend is hier, hoe de beide tijdgenooten,
Bach en Handel, tegen elkaar worden af
gewogen. Zoodoende wordt de figuur van;
elk temeer belicht Het meest geslaagd ech
ter achten we de wijze, waarop de Passion!
op den voet wordt gevolgd. Een menigte
van schatten wordt op die manier bloot
gelegd en het verlangen naar zelf-luistereQ
wordt niet weinig versterkt. Ongetwijfeld is
dat voor den hooggeleerden schrijver de
mooiste belooning. Een omslagje óm dep
omslag beloofde enkele notenvoorbeelden,
In het door ons ontvangen exemplaar
braken deze echter.
HET GROOTHERTOGDOM LUXEM
BURG, ZJN GRONDWET EN ZIJN
VOLKSVERTEGENWOORDIGING,
door Dr. S. S. Smeding. Uitg. A. W,
Sijthoffs Uitgeversmij. N.V., Leiden,
In dit kleine geschrift van „een Neder
lander, die in den loop der jaren belang
stelling en genegenheid voor Luxemburg
kreeg", worden ons een menigte bijzonder
heden meegedeeld over de staatsinrichting
van het Groothertogdom, dat, dank zij de
personeele unie met ons Vorstenhuis, zoo
lang indirect met de historie van Nederland
is verbonden geweest. Als zoodanig ver
dient de korte studie, die reeds eerder in
het „Haagsch Maandblad" verscheen, de be
langstelling. Van beteekenis achten we het
geen aan het slot wordt opgemerkt inzake
de diplomatieke vertegenwoordiging van
Luxemburgsche belangen door Nederlanders
Huygens' Hofwyckbij Den Haag, in zijn tegenwoordigen staatt
Ds H. Hasper heeft thans bij het kort
geleden door ons aangekondigde „Boek der
Psalmen" (op de oorspronkelijke melo
dieën uit de 16e eeuw en met nieuwe be
rijming volgens den Hebreeuwschen tekst),
een .Bijlage voor Protestanten" laten ver-
Hij betoogt daarin, op grond van zijn
onderzoek, aan de hand van een groot aan
tal reproducties uit oude psalm- en lied
boeken, dat zijn uitgave en de bedoeling,
die hij daarmee heeft: de psalmen weer op
de oude manier, als volkszang te doen
zingen, historisch verantwoord is.
Hij redeneert daarin, kort weergegeven
aldus: de Roomsche jeugd zingt de oude
Psalmmelodieën vanzelf, maar het Protes-
lantsoh Nederland moet leeren, wat ver
keerd is in het zingen van de Staatsberij-
ming van 1773, op noten van even langen
duur. Schr. verwacht vooral van de Pro-
testantsche jeugd, dat zij, verlangend naar
natuurlijkheid en waarheid, de oorspronke
lijke melodieën, met haar stroomend rhyth-
me en vlug tempo zal. aanvaarden.
En dan gaat hij vijf hoofdbezwaren van
„ouderen" tegen zijn bewerking weerleg
gen. Eerst wat het notenbeeld betreft
waarbij al dadelijk wordt uiteengezet, met
de bewijsstukken ep bij, dat onze 16e eeuw-
sche vaderen hun geestelijke liederen zon
gen op opgewekte melodieën, als volks
liedjes en vaak ook op de wijzen van volks
liedjes. Ds I-Iaspers zegt hierbij zoo stellig
mogelijk:
„Het bestaat niet, dat men in de
(Bijlage voor Protestanten)
tweede helft van de zestiende eeuw en
in het begin van de zeventiende eeuw
ooit geestelijke liederen zong op heele
moten. Dit is eenvoudig niet waar.
De bewijzen liggen voor het grijpen".
Bij een uitgave in 1739 van Van Loden-
steyns „Uytspanningen" staat zelfs boven
de melodie van het lied „Godts Zoon ten
Hemel" geschreven in kwarten en acht
sten, nog ten overvloede gedrukt: „Wat
Gau w".
Zoo komt de schrijver op het tweede be
zwaar, het tempo. Hij geeft hierbij een
reproductie van de inleiding van een in
1556 verschenen psalmboek van Pierre Val-
lete (dien hij voor „.Maitre Pierre" houdt,
aan wien wij na het heengaan van Leon
Bourgeois uit Genëve veertig psalmmelo
dieën danken), waarin deze bij door hem
gegeven notenvoorbeelden nadrukkelijk
voorschrijft, dat de open noten een takt of
slag. dwz. een op en neer gaan van de
hand duren en dat open noten met stok
een halven slag duren. Later dacht men,
dat de open noten twee tellen duurden,
maar dit is niet waar. De Psalmbewerking
van 1936 bevat dan ook normaal kwart
noten, dus noten met de waarde van één
tel.
is, voert Ds Hasper een warm pleidooi voor
de meesleepende kracht van 't oude tempo
en de mogelijkheid om dit tempo te laten
wisselen met de zielsgesteldheid passend
bij verschillende Psalmen en de verschil
lende verzen van één Psalm.
Wat maat en rhythme betreft, komt
de beschouwing van den schrijver hierop
neer. dat de psalmmelodieën nergens in de
driedeelige, maar steeds in de tweedeelige
maat zijn geschreven en dat de afwijkingen
daarin door vele triolen en syncopen, die er
door de componisten bewust in gebracht
zijn, groote levendigheid en aantrekkelijk
heid aan de melodieën geeft, een eigen
schap, die teloor is gegaan in onzen tijd
van geestelijk verval.
Dat.het zingen van de oude melodieën te
moeilijk zou zijn, ontkent Ds Hasper,,
door op de tweedeelige als natuurlijk en
eenvoudig te wijzen en te zeggen, dat een
kind een triool niet moeilijk vindt en syn
copen eveneens niet.
Voorts legt hij er den nadruk op, dat oolc
bij de oude harmonisaties de melodie onge
rept gehandhaafd bleef in de kerktoon
soort, waarin zij geschreven was en die
nauwgezet in overeenstemming met den in
houd was gekozen.
Het doet ons genoegen zóó spoedig na
onze beschouwing over Het Boek der Psal
men (melodieën-uitgave) liet antwoord van
Ds Hasper op enkele ook door ons in het
midden gebrachte reserves te mogen aan
kondigen. Al vinden wij het jammer, dat de
schrijver niet ingaat op het bekende argu
ment dat de oude organisten slechts kón
den varieeren op betrekkelijk langzaam ge
speelde melodieën, we raden de lezing van
deze bijzonder goed geargumenteerde en
instructieve „Bi.jlaaè" gaarne ieder belang
stellende ter lezing aan.