Lelieikündiqe Ru bi-iek
Is het mijn sthuld?, door P. J. Risseeuw.
Bandontwerp door Roeland Koning
Ui%.: J. H. Kok, N.V, Kampen,
Een titel met rijke zin.
Een vraag, waaraan de schrijver van deze roman
Ihoopt dat niemand zal trachten te ontkomen.
Hij schreef zich dit boek van 't hart af; hij heeft
zich zelf blijkens de opzet en de gang van dit
boek aan het gericht van deize kwellende vraag
onderworpen geweten.
We hebben laatst de jongste roman van Arthur
van Schendel „De Rijke Man" besproken en torn
aangehaald wat Menno ter Braak opmerkte in zijn
lofprijzing van dat boek: ,,De „rijke man" zonder
rijkdom wordt een tragische gestalte, een van de
bij uitstek tragische gestalten van het Christen
dom; zoodra hij zich met zijn gansche persoon
lijkheid in het heil der anderen legt, zoodra hij
niet de stukken maar zichzelf geeft, is hij tevens
de onmogelijke man."
We oordeelden toen dat Van Schendels „rijke
man" juist niet met 7-iJn gansche persoonlijkheid
betaalde maar met de (geld)stukken.
Zie hier nu in Risseeuw6 roman Christenen ge-
teekend die niet anders willen en kunnen dan
rich offer-bereid te geven voor anderen, in ge
hoorzaamheid aan het Evangelie. En al hebben zij
naar Goddelijke maatstaf gemeten, dat héél, héél
gebrekkig gedaan (er is er maar Eén, die de ge
hoorzaamheid absoluut heeft verstaan en vol-
bradht), zij hebben niet zooals de fatalistische
Van Schendel het van zijn „held" ziet, aan een
„liefhebberij" zich onweerstandelijk veil gegeven,
maar uit liefde en dus uit het besef van roeping
gehandeld.
Algemeen karakter van de roman
De hoofdfiguur is Egbert Lemke, hulpprediker,
geroepen om in een steeds groeiende gemeente
(we mogen wel zeggen: ergens in een Gerefor
meerde Kerk, waar drie predikanten stonden) den
oudsten der „herders" het werk te helpen verlich
ten van catechisaties, huis- en ziekenbezoek, be
nevens het bearbeiden van een buitenwijk.
Niet zoo jong meer is hij, de sympathieke, frissche
hulpprediker, die laat is gaan studeeren en een
moeilijke jeugd achter zich heeft, waardoor hdj ook
gemakkelijk „Anklang" krijgt met en inleeft in
de nood der gemeenteleden, van de jongeren vooral.
Neen, hij is geen geweldenaar^ niet iemand die
over de „verburgerlijking der kerk" het cultuur
historisch bericht den volke kond kan doen; hij
is maar eenvoudig een mensch onder de men-
schen; hij is door zijn harde dagen gescherpt om
heel gemakkelijk de maskers te herkennen, waar
achter de gemeenteleden hem op het huisbezoek
tegemoet komen; hij heeft de gave, die je nu een
maal op de „school" niet meekrijgen kunt als een
aanteekening op je brevet, snel de situatie aan
te voelen, de psychologische intuïtie bezit hij in
6terke mate; in één woord: Egbert Lemke is een
visecher der menschen.
En nu wordt hij neergezet in een kerkelijk milieu,
«waar „de nood des tijds" op allerlei manier
knauwt en knaagt aan de gezinnen, de welvaart,
de zielen. Risseeuw had zijn boek ook mogen
noemen: Burgers in nood. Maar, blijkens de titel
en de inhoud van de roman heeft hij het accent
niet allermeest willen leggen op de nood, maar
in het uit-beelden van de crisismisère de vraag
naar voren doen dringen: aan wie de schuld? En
daaraan onmiddellijk aansluitend de nog kwel
lender vraag; Wat moeten we doen? Antwoord:
IDoon wat onze hand vindt om te doen met alle
macht.
In dit bock wordt gepredikt, maar op de wijze van
rten beeldenden kunstenaar, een Christendom-van-
de-daad, een lovend, practisch Christendom.
Hoofd- en bijfiguren
Naast Lemke teokenen zich de portretten af van
de drie predikanten, waartusschen hij zijn werk
heeft te doen. De oudste, Ds Goedlhart, is een
vroegere vriend van Lemke's vader, het type van
den ouderwetschen, ietwat bevindelijk-piëtistisch
preekenden vóór-oorlogschen dominé, een geslacht
dat bijna uitgestorven is. Hij is bijna aan zijn
emeritaat toe, als het bock begint. En aan 't eind
ihooren we hem de balans opmaken: hij is dan
vijf en dertig jaar in de gemeente werkzaam ge
weest.
„Hij heeft al deze jaren, zij 't zonder groot talent,
gepoogd onderscheidenlijk te preken. Hij wist te
goed, hoezeer verschillend de mensen zijn, ook
die zich bewust zijn van hun tekort komen in ver-
Ibon dsgehoorz aamhei d.
Dht is het wat hij in Lemke prijst: de manier
waarop hij vlak naast de mensen gaat staan en
te daarna poogt mee te voeren in een opvlucht,
waar het verbond gestalte krijgt in Christus Jezus.
De gemeente is hem boven het hoofd gegroeid
en vaak weegt het zwaar op hem: is de grote
offervaardigheid en het getrouwe kerkbezoek meer
vrucht van stevige organisatie dan van persoonlijk
geloof?"
We gevoelen dat we met deze vraag midden in
a 46
de polemiek van onze hedendaagsche Gerefor-
meerde theologie terecht gekomen zijn.
Ds Goedhart weet het niet meer, zooals zoovelen
onder ons zich in deze tijd afvragen: waar gaat
het naar toe? „In elk geval; er is iets loos, er is
een manco."
Kostelijk is de verhouding tusschen Ds Goedhart
en zijn vrouw, een ideale liefdesgemeenschap. Bij
hen vindt Lemke altoos een veilige haven, al voe
len zij de afstand van de gene rati es".
Tegenover Lemke staat scherp afgelijnd de kracht*
figuur van Ds Priem, de man met een eenzijdig-
objectieve verbondsprediking, al bewondert Lemke
den stevigen bouw ervan. Meen niet dat de schrij
ver in dit boek voor een bepaalde „richting" het
pleit voert, ook niet voor een of andere „homile
tiek". Hij legt ook niet die verbondsmatige pre
diking het odium op van: on-doorleefd. Wat hij
wel laat zien, is het groote gevaar der verstar
ring van een prediking, die het leven van elke dag
met ®ijn zorgen en moeiten mijlen achter zich of
voor zich laat.
Ds Priem is een gearriveerd" man, een zg.n.
gevierd predikant En hij verzet zich uit vrees voor
eigen zekerheden tegen de groeiende sympathie,
die het werk en de persoon van den hulpprediker
overal in de gemeente ondervinden. Voelbaar
wordt 't voor den lezer, hoe herder en kudde van
elkaar óf-leven. En klein-burgerlijk, ongeestelijk
is de binnenkamersche critiek op de „ontwaking",
door den Geest gewekt.
Ds Albers is een ander man: ook hij houdt zich
in zijn preéken „op de vlakte" der algemeenheden;
hij is hier het type van den goed-gesitueerden
salon-fahigen stadsdominé. Maar hoe psycho
logisch juist heeft de schrijver zijn allengs
groeiende onrust, zijn ontwaken tot het verstaan
van zijn roeping weergegeven; hij wordt de mede-
stander van Lemke, als deze de gemeente wakker
schudt en organiseert tot daadwerkelijke leniging
van de nood. Hij worstelt zich los uit zijn rustige
weelderigheid!
Aan 't eind van 't boek vertrekt Lemke, die zich
ook dón offert als hij het beroep, door de gemeente
op hem uitgebracht, niet aanvaardt, maar wel
dat van hulpprediker ergens in een puur commu
nistische omgeving in een der armste provincies.
Lemke weet dan, dat het werk, door hem aan
gepakt, door Ds Albers wordt voortgezet.
„Lemke, wat jij hier ontgonnen hebt, zal niet
verloren gaan. Ik zal die pastorie van Ds Goed
hart intrekken midden in mijn wijk midden
tussen de mensen die mij alleen maar kenden op
de preekstoel. Acht jaar heb ik hier buiten schot
gezeten
Ds Albers heeft izioh-zelf hervonden; het masker
lei hij af, dank zij de opwaking, het nieuw getij.
Hij komt daardoor in conflict met zijn vrouw en zijn
schoonvader, ouderling Kroese, groot aannemer,
«macht-hebber in 't midden der broederen, die naast
Ds Priem in bond met den krenterigen ouderling
Brand het „nieuw getij" vijandig gezind is. In de
kerkeraad spant het soms niet zuinig als de Com
missie van Beheer met haar voorstellen tot be
zuiniging voor de dag komt, waarbij ouderling
Tuinenga de advocaat van den hulpprediker is
benevens broeder Marijs, de diaken. In dez3
discussies komen de geesten openbaar. En, do
auteur beheerscht de situaties kostelijk.
Hoofdfiiguuren zijn vooral ook: Maud Couprie, de
dochter der familie waar Egbert Lemke thuis is;
tusschen die twee groeit een liefdesverhouding,
d.w.z. éénzijdig, want Lemke reageert er nauwe
lijks op, alleen als hij een keer ongesteld is en
Maud hem moederlijk verzorgt.
Er is een andere liefdesverhouding, die van twee
tijden inschakelt, n.l. die tusschen hem en de
jonge doktores, Lien de Regt, een kordate vrouw,
die, vrijzinnig van huisuil. door de Buchman-
beweging tot den Christus komt Hij ontmoet haar
op een house-party, maar heeft haar ook in zijn
wijk leeren kennen, want zij heeft haar patiënten
onder zijn gemeenteleden. Zij groeien langzamer
hand naar elkaar toe; hoewel het aan 't eind van
de roman nog niet tot een beslissing komt tus
schen die twee.
De schrijver iziet de ontwaking binnen de kring
van de Kerk niet los van de Öxford-beweging; van
daar dat hij Lemke in kennis brengt met meer
dan één uit die kring, maar ook hier legt de
schrijver het accént niet fel naar eén kant; hij be-
accentueert naar de e-ene zoowel als naar de
andere zijde de gevaren der eenzijdigheden. En we
kunnen het ons voorstellen, hoe Lemke over de
tong ging toen hij de vrijheid nam, eens een
house party bij te wonen: hij neemt daar echter
geen blad voor de mond.
In de goede zin des woords laat hij de Kerk ,,in
't midden". Ook in alle critiek die haar treft.
Een S.D.A.P.-er, de Bock, is een neven-figuur, die
op zijn wijze zijn offerbereidheid uit-leeft; gedre
ven door Christelijke naastenliefde, geeft hij zijn
„partij ba an" op een stempel-bureau er aan en
gaat midden tusschen de „paupers" wonen; hij en
zijn vrouw betalen met hun persoonlijkheid Ook
hier een ontwaking langs de buiten-kerkelijke
linie. Tegenover de idealist De Bock zet de schrij
ver een van die velen, die zich communist heeten
De omslag-teekening naar ontwerp
van Roeland Koning.
oondat ®e kankerende egoïsten zijn. Kostelijk wordt
dit type afgelijnd en door-ziohtig gemaakt met
een: „Ik verlies liever een kameraad aan Moskou
dan aan de kerk."
We bemerken dat we zoo niet kunnen doorgaan:
met de bespreking van dit door en door actueel®
Waar zouden we eindigen als we alle bijfiguren
hier de revue lieten passeeren? We laten graag
aan de lezer(es) over, ze zelf te ontdekken in,
Maar we willen ze toch even aanstippen, dia
vrouwen-figuren, elk met een eigen toets hier op
het doek gebracht. Daar is de dochter van Kroese,
zijn evenbeeld, de vrouw van Ds Albers, maap
ook haar jongere zuster Hetty, die in meer dan
één opzicht met haar zakelijken vader in conflict
komt, door haar anders-geaard-zijn, ook door haar
liefde voor Dirk Couprie. Daar zijn de dames
Molier, uit heur ijzig isolement van bij elkaar
uit-drogende renteniers-dochters geworpen door de
actie onder de jongeren, waarvan ik tot nog toe
gezwegen heb, doch die ten slotte hier het heele
kerkelijk milieu uit zijn officieele voegen dreigt
te lichten. Want er moet ook met de (geld)stuk
ken betaald worden. Daar is die oude, vrome
opoe, aan wier sterfbed Lien de Regt en Egbert
Lemke beiden staan; daar zijn die verloofde jon
gelui, door de jarenlange onmogelijkheid tot een
huwelijk te geraken, op de doolweg gekomen.
Lemke spreekt het verlossende woord tot hem*
En hoe fijntjes confronteert Lemkp zich zelf
tegenover zijn vroegere „meisje", die hij als ge
trouwde vrouw en moeder ontmoet. Daar zijn de
kinderen, schoolgaande, pratende over de kwesties
van de kerk en den hulpprediker, daar zijn ein
delijk de candidaten, die zich elk op eigen wijze
uitlaten over hun desolate situaties. De schrijver
heeft aan 't eind van zijn boek weer het motief
benut van een soort pension, door de werklooze
Maud en een cordate verpleegster opgezet en daar
komen de jongelui aan 't woord. Openhartig, elk
naar zijn „ligging".
Is de roman dan niet wat rommelig, denkt mis
schien een lezer, die voelt hoe de recensent niet
door de volte der vele bijfiguren heen kan komen?
Laat ik dit mogen zeggen: we wisten wel dat
Risseeuw boeiend vertellen kan, maar in dit boek
heeft hij zich zelf overtroffen, 't Is ook wat taal en
stijl uitgaat, recht-uit, frisch, raak, steeds afwis
selend van tafereel, van milieu, van gespreks-
object en toch; de eenheid bleef bewaard, 't Had
zoo erg zwaar op de hand kunnen worden, zoo'n
boek over theologische naast sociaal-economische
problemen van de dag, maar de actie, de gang
verslapt bijna nooit; 't blijft bewegelijk, 't Is een
boek, niet ais een fel „J'accuse" niet als een
vuistslag tegen de „burgerlijke" vensters van een
of andere Gereformeerde kerk (lezer, ga vooral
niet zoeken naar wie of wat voor kerk hier be
doeld is; dat is een zonde tegen de kunst en een
vergrijp aan de ontroeringen om onze gemeen
schappelijke nood, waaruit dit boek werd gebo
ren!); 't is een boek, dat immers de vraag in
elke lezer wakker houdt: Wat is mijn aandeel in
omze „gemeene" schuld? Wat heb ik voortaan te
te doen of te laten?
"t Is een ontdekkend boek; en dit woord is heï
ecnig-juiste, want ont-dekken kan gebeuren en
't gebeurt door een bliksemflits, een donder
slag. Dit boek ontdekt, doop ons simpel voor te
houden hoe de tabberds en de niet-tobberds naasfi
elkaar reilen en zeilen, ho* do vragen van per
soonlijk beleven en belijden in deze tijd opnieuw;
om antwoord roepen, om, laten we 't maar zeg
gen, nieuwe oriënteering ten opzichte van de oude
antwoorden; 't ontdekt door 't voorbeeld van een;
Christendom van-de-daad, want zijn we niet al
len geroepen door Hem, Wiens Leven was niets
dan lijdelijke en daardoor ook absoluut-dadelijke
gehoorzaamheid? De Meester is daar
Wie niet weet te lijden, niet weet mee-te-lijd en,
kan niet tot de daad komen, waartoe Egbert
Lemke door Gods genade komen mochtem
imet hem vele anderen in de gemeente, de een:
trager, de andere vlugger
Ik beschuldig.
„We zetten hét masker op!"
;,0 ja, natuurlijk!" Nadat ze de maskers hebben
voorgedaan: „Zullen we dien jongens nou geeu
eten gaan brengen? En water? Stel je voor, dat
ze verhongeren!"
„Bèn je goed! We zullen ze een blinddoek voor
doen, als we klaar zijn, en dan met 't bootje
overbrengen. Eér ze weten, dat ze niet meer be
waakt worden, zit ik achter 't stuur en tuf weg.
En dangeen haan die d'r naar kraait.
„Geen haan!" beivestigt de ander.
Dan ontsluiten ze met 'n sleutel de deur naar
de binnenplaats, en, met een masker voor, en
stoelen in de armen, lopen ze niet stijve pasjes
voorzichtig naar de overkant. Daar is een deur,
waarvoor ze de stoelen neerzaten. Het is een heel
gesjouw, maar hun moeite zal rijk beloond worden.
Nu en dan kijken ze schichtig omhoog naar 't
uitenste raam, waarachter de jongens immers zijn.
Maar ze zien niemand. En dan sjouwen ze maar
weer door. Totdat alle stoelen voor de deur staan.
Ook 't tapijt hebben ze gehaald. En de andere
voorwerpen, die ze mee- willen nemen.
Die deur wordt opengedaan én alles door een
lange gang gedragen naar een poortje, dat aan
de waterkant uitkomt. Als ook dat poortje open
gaat
De auto staat te wachten, daarginds. Ze wéten
het!
Maar... het bootje is weg!... Waór is het roei
bootje?!!
De jongens hebben al spoedig 't vruchteloze 'van
hun roepën ingezien, 't Bonzen tegen de deur
helpt al evenmin. Uitgeput van zenuwspanning
gaan ze op dé grond Zitten met hun ruggen tegen
de muur aan en hun knieën hoog opgetrokken.
„Zie je nou wel?" zegt Henk dan, half huilend,
„we hadden al lóng terug moeten gaan. Daar
héb je 't nou!"
,;Ze hadden ons tóch wel te pakken gekregen!"
beslist Piet.
,'t Is allemaal jóuw schuld", klaagt Henk weer.
„jij wou met alle geweld erheén!"
Jij wou evengoed!" verdedigt Piet zich, „je bent
uit jezelf teruggekomen, de onderaardse gang in!"
Zo gaan ze 'n poosje door. Dan staat Piet op en
morrelt aan de deur. Hij haalt een paar sleute's
uit z'n zak en morrelt opnieuw, 't Helpt niet: de
6leutels passen niet!
Dén 't raam! De ramen kunnen niet geopend
worden. En 't is een grote afstand, naar be
neden. En dan nóg zijn ze in 't kasteel: de bin
nenplaats. Vandóór kan je wel in de kamer inet
't draaiende schilderij komen, als je de ruit kapot
Blaat. De man dde hen opgesloten heeft, waar zou
Idie zijn?
Henk zucht diep. Piet loopt peinzend heen en
«weer. Ineens uit hij 'n verraste kreet. Henk kijkt
'm hoopvol aan. Maar hij wordt teleurgesteld:
Piet heeft alleen maar 'n doosje lucifers gevon
den. „Inplaats van de lantaarn!" licht hij toe.
Waren we alvast maar in de gang!" zucht Henk.
Dan heeft Piet 'n nieuw idee.
Hij loopt naar de schilderijen, bekijkt ze nauw
keurig.
Henk begrijpt: dót is de laatste kans; misschien
5s ook hier weer een geheime trap.
Hij gaat naar Piet toe, en bukt. „Klim op!"
Op Ilenks schouder gezeten bekijkt Piet de bo
venkanten van de lijsten. Hij wurmt aan de spij
kers. Het laatste portret dat ze onderzoeken hangt
recht tegenover de deur, die door onbekende han
den gesloten werd. Dit portret wijkt, als Piet
op de spijker drukt,, werkelijk opzij. Zij kijken
tegen een grijze muur aan, die zioh echter niet
Vlak achter het schilderij bevindt, maar een
holte openlaat, een nauwe koker van misschien
eestig bij tachtig centimeter. Vandaar kan je
naar beneden glijden, maar hoe? En: waar kom
je dan terecht?
Waarschijnlijk wel steen, en dat js niet erg zachtl
Piet ligt op z'n buik naar beneden te kijken.
Henk houdt vol dwaze angst z'n benen vast.
>rJö, 't is licht, daar beneden!" fluistert Piet dan,
„En? Wat zie je?"
„Niks, alleen wit: steen, denk ik!"
„Zou je kunnen glijden?" informeert Henk, be
nauwd.
,,'k Denk 't wel. Kijk, d'r zit hier een diepp gleuf
in de wand. Daar zet ik m'n voét in en met m'n
rug steun ik tegen déze kant aan!" Het is ge
makkelijker gezegd dan gedaan. Toch slaagt Piet
er na enige ogenblikken in, zo, in half staand,
half zittende houding z'n evenwicht te bewaren.
Met z'n uitgespreide armen steunt hij tegen de
zijwanden van de koker. Dan tast hij met z'n
rechterbeen wat lager. Daar is wéér een gleuf.
Hij zakt 'n paar decimeter. „Wacht, tot ik be
neden ben!" fluistert hij omhoog.
„Watte?" roept Henk, die 't niet goed verstaan
heeft.
„Wachten!" zegt Piet, wat harder nu.
„Ja!" knikt Henk. Hij he^ft met veel moeite de
bovenste helft van z'n lichaam in de koker ge
wrongen en i6 zo beaig, z'n buik plat te mangelen.
In die tussentijd daalt Piet. Er zijn op regelmatige
kleine afstanden gleuven in de muur, waar hij
z'n voeten kan laten rusten. Eindelijk is hij be
nedien.
Dan begint ook Henk de gevaarlijke afdaling.
Hij is niet zo lenig als Piet. Daarom duurt het
langer. Toch komt ook hij heelhuids uit de koker
te voorschijn, beneden.
Maar wat zien ze er uit! Henk heeft met z'n
handen over z'n bezweet gezicht gestreken en nu
lijkt hij wel een neger. En Piet kan met recht
Zwarte Piet heten.
Ze slaan elkaar hardhandig af. Het helpt niet
veel. Ook hun zakdoeken worden nóg zwarter dan
ze al waren. Maar 't kan hen niet schelen, nu! Zo
zijn immers vrij! Vrij?Weineen: ze zitten in
de kelders van 't kasteel. Hoe komen ze daar weer
uit?
Ze zijn vol goede moed, nu ze zo prachtig de
kamer uitgekomen zijn, waarin ze waren opge
sloten. Ze kijken eens rond. Een getraliede ope
ning links van hen in de lage zoldering laat een
wit licht door. Dat is de voorkant van 't kasteel,
weten ze. Er is daar geen deur. Wel kunnen ze
naar rechts. En dat doen ze dan ook. Er is geen
deur tussen dit gewelf en dat er nóóst. Ze komen
nu in een kelder met folterwerktuigen. Aan 't
eind ervan is een deur. Ze lopen erheen. De deur
is gesloten! Ze wringen. Oak schoppen ze ertegen.
De deur blijft gesloten
(Wordt vervolgdJ
OPLOSSING
van de raadsels in de vorige Kinderkrant
B
bOk
t r Ema
mus K i e t
BOEKAREST
Woe.Rd e n
z wEr m
II. Otto en Reinier.
III. De marktprijs is bij het begin van de markt
7 voor 1 cent A verkoopt er dus 7 X 7 49,
ontvangt 7 cent en houdt 1 pruim over; B ver
koopt er dus 4 X 7 28, ontvajigt 4 cent en
houdt 2 pruimen over; C verkoopt er dus 1X7
7, ontvangt 1 cent en houdt 3 pruimen over.
De prijzen lopen op tot 3 cent per stuk.
A ontvangt dus nog 1X3=3 cent, B 2 X 3
6 cent en C 3 X 3 9 cent» In 't geheel ontvangt
elk dus 10 cent.
IV. Hij kocht 2 appels voor zijn stuiver. Om tot
dit getal te komen stellen we het aantal appels
x. Hij geeft weg: x/3 -f 1/3 en heelt nog 1 appel
over, dus is x/3 1/3 1 x.
Ofx l 3(=x 4) 3x.
2 x 4.
x 2.
LENTEBODEN
'4
v
N
v
X.
1
s
s
1"
1/
De oude kerk, die je op deze tekening ziet, is de
St. Catliarinakerk te Brielle.
Ze werd gebouwd in de 15de eeuw en had toen,
een spits zooals de meeste kerken. Maar die spits
is ingestort. En toen heeft men de St. Catharina
zó maar gelaten.
Als je met de trein naar Hoek van Holland gaat,
kun je de ouoe stompe toren goed zien.
En dan denk je gelijk:
Ja, waar denk je dan aan?
Aanstaande Donderdag is t 1 -april.
Dan zal 't 365 jaar geleden zijn, dat de hard®
vuisten van de Watergeuzen de poorten vani
Brielle open rameiden. Je weet wel:
In naam van Oranje doe open de poon
De Watergeus ligt voor de wal!
De inneming van Den Briel op 1 April 1572 is
een van de gewichtigste gebeurtenissen uit onz®
schone Vaderlandse Geschiedenis.
Na Brielle koos Dordrecht de zijde van den Prins,
Spoedig volgden nog meer andere steden.
En 't spottende volksdeuntje bleef de eeuwen dooan
bewaard:
Den éérsten April
Verloor AIva z'n bril.
RAADSELS
I. Een dorp in Groningen.
Mijn geheel bestaat uit 9 letters en noemt een dorp
in Groningen.
De 6, 7, 7, 8 is een rivier in Noord-Holland.
Een 1, 7, 8, 9 is een lichaamsdeel.
Een 2, 3, 4 is een deel van je gezicht.
4, 3, 5, 9 is het tegenovergestelde van slecht.
II. Een dorp in Zuid-Holland.
Mijn eerste wordt zoowel door naaisters als kleea*
makens gebruikt; mijn tweede is een deel van een;
stad en mijn geheel is een dorp in Zuid-Holland,
III. Een dorp in Utrecht
Mijn geheel wordt met 7 letters geschreven eni
noemt een dorp in de previncie Utrecht.
3, 5, 2, 1 is een eiland oat in Amerika ligt
Een 2, 7, 6 is een slaapplaats.
4, 5, 6 is nooit jong.
3, 4, 2, 1 is een meisjesnaam.
IV. Welk woord is dat?
Met d ben ik een hoge toren; met t een jongens
naam, met b gevaarlijk, met g kleverig en met 3
kan ik moeilijk zijn, terwijl ik met st een gebrek
aanduid.
OPLOSSING
van de Rebus in de vorige Kinderkrant
Te kunnen arbeiden geeft zelfvertrouwen, schenkt
het weldadig gevoel van onafhankelijkheid.
GRAPJES
Leraar: „Weet je waar Troye ligt?"
Frits „Naast de berg Ida".
Leraar: „En waar ligt de berg Ida?"
Frits: Naast Troye".
Leraar: (ongeduldig) „Maar waar liggen
beiden".
Frits: „Naast elkaar".
Vader: „Nu heb ik je een fiets beloofd, als je over«
ging, Jan, en toch heeft het niets geholpen. Wal
heb je dan toch de laatste tijd uitgevoerd?
Jan: „Leeren fietsen!"
vBSm
155