Lelieikündiqe Ru bi-iek Is het mijn sthuld?, door P. J. Risseeuw. Bandontwerp door Roeland Koning Ui%.: J. H. Kok, N.V, Kampen, Een titel met rijke zin. Een vraag, waaraan de schrijver van deze roman Ihoopt dat niemand zal trachten te ontkomen. Hij schreef zich dit boek van 't hart af; hij heeft zich zelf blijkens de opzet en de gang van dit boek aan het gericht van deize kwellende vraag onderworpen geweten. We hebben laatst de jongste roman van Arthur van Schendel „De Rijke Man" besproken en torn aangehaald wat Menno ter Braak opmerkte in zijn lofprijzing van dat boek: ,,De „rijke man" zonder rijkdom wordt een tragische gestalte, een van de bij uitstek tragische gestalten van het Christen dom; zoodra hij zich met zijn gansche persoon lijkheid in het heil der anderen legt, zoodra hij niet de stukken maar zichzelf geeft, is hij tevens de onmogelijke man." We oordeelden toen dat Van Schendels „rijke man" juist niet met 7-iJn gansche persoonlijkheid betaalde maar met de (geld)stukken. Zie hier nu in Risseeuw6 roman Christenen ge- teekend die niet anders willen en kunnen dan rich offer-bereid te geven voor anderen, in ge hoorzaamheid aan het Evangelie. En al hebben zij naar Goddelijke maatstaf gemeten, dat héél, héél gebrekkig gedaan (er is er maar Eén, die de ge hoorzaamheid absoluut heeft verstaan en vol- bradht), zij hebben niet zooals de fatalistische Van Schendel het van zijn „held" ziet, aan een „liefhebberij" zich onweerstandelijk veil gegeven, maar uit liefde en dus uit het besef van roeping gehandeld. Algemeen karakter van de roman De hoofdfiguur is Egbert Lemke, hulpprediker, geroepen om in een steeds groeiende gemeente (we mogen wel zeggen: ergens in een Gerefor meerde Kerk, waar drie predikanten stonden) den oudsten der „herders" het werk te helpen verlich ten van catechisaties, huis- en ziekenbezoek, be nevens het bearbeiden van een buitenwijk. Niet zoo jong meer is hij, de sympathieke, frissche hulpprediker, die laat is gaan studeeren en een moeilijke jeugd achter zich heeft, waardoor hdj ook gemakkelijk „Anklang" krijgt met en inleeft in de nood der gemeenteleden, van de jongeren vooral. Neen, hij is geen geweldenaar^ niet iemand die over de „verburgerlijking der kerk" het cultuur historisch bericht den volke kond kan doen; hij is maar eenvoudig een mensch onder de men- schen; hij is door zijn harde dagen gescherpt om heel gemakkelijk de maskers te herkennen, waar achter de gemeenteleden hem op het huisbezoek tegemoet komen; hij heeft de gave, die je nu een maal op de „school" niet meekrijgen kunt als een aanteekening op je brevet, snel de situatie aan te voelen, de psychologische intuïtie bezit hij in 6terke mate; in één woord: Egbert Lemke is een visecher der menschen. En nu wordt hij neergezet in een kerkelijk milieu, «waar „de nood des tijds" op allerlei manier knauwt en knaagt aan de gezinnen, de welvaart, de zielen. Risseeuw had zijn boek ook mogen noemen: Burgers in nood. Maar, blijkens de titel en de inhoud van de roman heeft hij het accent niet allermeest willen leggen op de nood, maar in het uit-beelden van de crisismisère de vraag naar voren doen dringen: aan wie de schuld? En daaraan onmiddellijk aansluitend de nog kwel lender vraag; Wat moeten we doen? Antwoord: IDoon wat onze hand vindt om te doen met alle macht. In dit bock wordt gepredikt, maar op de wijze van rten beeldenden kunstenaar, een Christendom-van- de-daad, een lovend, practisch Christendom. Hoofd- en bijfiguren Naast Lemke teokenen zich de portretten af van de drie predikanten, waartusschen hij zijn werk heeft te doen. De oudste, Ds Goedlhart, is een vroegere vriend van Lemke's vader, het type van den ouderwetschen, ietwat bevindelijk-piëtistisch preekenden vóór-oorlogschen dominé, een geslacht dat bijna uitgestorven is. Hij is bijna aan zijn emeritaat toe, als het bock begint. En aan 't eind ihooren we hem de balans opmaken: hij is dan vijf en dertig jaar in de gemeente werkzaam ge weest. „Hij heeft al deze jaren, zij 't zonder groot talent, gepoogd onderscheidenlijk te preken. Hij wist te goed, hoezeer verschillend de mensen zijn, ook die zich bewust zijn van hun tekort komen in ver- Ibon dsgehoorz aamhei d. Dht is het wat hij in Lemke prijst: de manier waarop hij vlak naast de mensen gaat staan en te daarna poogt mee te voeren in een opvlucht, waar het verbond gestalte krijgt in Christus Jezus. De gemeente is hem boven het hoofd gegroeid en vaak weegt het zwaar op hem: is de grote offervaardigheid en het getrouwe kerkbezoek meer vrucht van stevige organisatie dan van persoonlijk geloof?" We gevoelen dat we met deze vraag midden in a 46 de polemiek van onze hedendaagsche Gerefor- meerde theologie terecht gekomen zijn. Ds Goedhart weet het niet meer, zooals zoovelen onder ons zich in deze tijd afvragen: waar gaat het naar toe? „In elk geval; er is iets loos, er is een manco." Kostelijk is de verhouding tusschen Ds Goedhart en zijn vrouw, een ideale liefdesgemeenschap. Bij hen vindt Lemke altoos een veilige haven, al voe len zij de afstand van de gene rati es". Tegenover Lemke staat scherp afgelijnd de kracht* figuur van Ds Priem, de man met een eenzijdig- objectieve verbondsprediking, al bewondert Lemke den stevigen bouw ervan. Meen niet dat de schrij ver in dit boek voor een bepaalde „richting" het pleit voert, ook niet voor een of andere „homile tiek". Hij legt ook niet die verbondsmatige pre diking het odium op van: on-doorleefd. Wat hij wel laat zien, is het groote gevaar der verstar ring van een prediking, die het leven van elke dag met ®ijn zorgen en moeiten mijlen achter zich of voor zich laat. Ds Priem is een gearriveerd" man, een zg.n. gevierd predikant En hij verzet zich uit vrees voor eigen zekerheden tegen de groeiende sympathie, die het werk en de persoon van den hulpprediker overal in de gemeente ondervinden. Voelbaar wordt 't voor den lezer, hoe herder en kudde van elkaar óf-leven. En klein-burgerlijk, ongeestelijk is de binnenkamersche critiek op de „ontwaking", door den Geest gewekt. Ds Albers is een ander man: ook hij houdt zich in zijn preéken „op de vlakte" der algemeenheden; hij is hier het type van den goed-gesitueerden salon-fahigen stadsdominé. Maar hoe psycho logisch juist heeft de schrijver zijn allengs groeiende onrust, zijn ontwaken tot het verstaan van zijn roeping weergegeven; hij wordt de mede- stander van Lemke, als deze de gemeente wakker schudt en organiseert tot daadwerkelijke leniging van de nood. Hij worstelt zich los uit zijn rustige weelderigheid! Aan 't eind van 't boek vertrekt Lemke, die zich ook dón offert als hij het beroep, door de gemeente op hem uitgebracht, niet aanvaardt, maar wel dat van hulpprediker ergens in een puur commu nistische omgeving in een der armste provincies. Lemke weet dan, dat het werk, door hem aan gepakt, door Ds Albers wordt voortgezet. „Lemke, wat jij hier ontgonnen hebt, zal niet verloren gaan. Ik zal die pastorie van Ds Goed hart intrekken midden in mijn wijk midden tussen de mensen die mij alleen maar kenden op de preekstoel. Acht jaar heb ik hier buiten schot gezeten Ds Albers heeft izioh-zelf hervonden; het masker lei hij af, dank zij de opwaking, het nieuw getij. Hij komt daardoor in conflict met zijn vrouw en zijn schoonvader, ouderling Kroese, groot aannemer, «macht-hebber in 't midden der broederen, die naast Ds Priem in bond met den krenterigen ouderling Brand het „nieuw getij" vijandig gezind is. In de kerkeraad spant het soms niet zuinig als de Com missie van Beheer met haar voorstellen tot be zuiniging voor de dag komt, waarbij ouderling Tuinenga de advocaat van den hulpprediker is benevens broeder Marijs, de diaken. In dez3 discussies komen de geesten openbaar. En, do auteur beheerscht de situaties kostelijk. Hoofdfiiguuren zijn vooral ook: Maud Couprie, de dochter der familie waar Egbert Lemke thuis is; tusschen die twee groeit een liefdesverhouding, d.w.z. éénzijdig, want Lemke reageert er nauwe lijks op, alleen als hij een keer ongesteld is en Maud hem moederlijk verzorgt. Er is een andere liefdesverhouding, die van twee tijden inschakelt, n.l. die tusschen hem en de jonge doktores, Lien de Regt, een kordate vrouw, die, vrijzinnig van huisuil. door de Buchman- beweging tot den Christus komt Hij ontmoet haar op een house-party, maar heeft haar ook in zijn wijk leeren kennen, want zij heeft haar patiënten onder zijn gemeenteleden. Zij groeien langzamer hand naar elkaar toe; hoewel het aan 't eind van de roman nog niet tot een beslissing komt tus schen die twee. De schrijver iziet de ontwaking binnen de kring van de Kerk niet los van de Öxford-beweging; van daar dat hij Lemke in kennis brengt met meer dan één uit die kring, maar ook hier legt de schrijver het accént niet fel naar eén kant; hij be- accentueert naar de e-ene zoowel als naar de andere zijde de gevaren der eenzijdigheden. En we kunnen het ons voorstellen, hoe Lemke over de tong ging toen hij de vrijheid nam, eens een house party bij te wonen: hij neemt daar echter geen blad voor de mond. In de goede zin des woords laat hij de Kerk ,,in 't midden". Ook in alle critiek die haar treft. Een S.D.A.P.-er, de Bock, is een neven-figuur, die op zijn wijze zijn offerbereidheid uit-leeft; gedre ven door Christelijke naastenliefde, geeft hij zijn „partij ba an" op een stempel-bureau er aan en gaat midden tusschen de „paupers" wonen; hij en zijn vrouw betalen met hun persoonlijkheid Ook hier een ontwaking langs de buiten-kerkelijke linie. Tegenover de idealist De Bock zet de schrij ver een van die velen, die zich communist heeten De omslag-teekening naar ontwerp van Roeland Koning. oondat ®e kankerende egoïsten zijn. Kostelijk wordt dit type afgelijnd en door-ziohtig gemaakt met een: „Ik verlies liever een kameraad aan Moskou dan aan de kerk." We bemerken dat we zoo niet kunnen doorgaan: met de bespreking van dit door en door actueel® Waar zouden we eindigen als we alle bijfiguren hier de revue lieten passeeren? We laten graag aan de lezer(es) over, ze zelf te ontdekken in, Maar we willen ze toch even aanstippen, dia vrouwen-figuren, elk met een eigen toets hier op het doek gebracht. Daar is de dochter van Kroese, zijn evenbeeld, de vrouw van Ds Albers, maap ook haar jongere zuster Hetty, die in meer dan één opzicht met haar zakelijken vader in conflict komt, door haar anders-geaard-zijn, ook door haar liefde voor Dirk Couprie. Daar zijn de dames Molier, uit heur ijzig isolement van bij elkaar uit-drogende renteniers-dochters geworpen door de actie onder de jongeren, waarvan ik tot nog toe gezwegen heb, doch die ten slotte hier het heele kerkelijk milieu uit zijn officieele voegen dreigt te lichten. Want er moet ook met de (geld)stuk ken betaald worden. Daar is die oude, vrome opoe, aan wier sterfbed Lien de Regt en Egbert Lemke beiden staan; daar zijn die verloofde jon gelui, door de jarenlange onmogelijkheid tot een huwelijk te geraken, op de doolweg gekomen. Lemke spreekt het verlossende woord tot hem* En hoe fijntjes confronteert Lemkp zich zelf tegenover zijn vroegere „meisje", die hij als ge trouwde vrouw en moeder ontmoet. Daar zijn de kinderen, schoolgaande, pratende over de kwesties van de kerk en den hulpprediker, daar zijn ein delijk de candidaten, die zich elk op eigen wijze uitlaten over hun desolate situaties. De schrijver heeft aan 't eind van zijn boek weer het motief benut van een soort pension, door de werklooze Maud en een cordate verpleegster opgezet en daar komen de jongelui aan 't woord. Openhartig, elk naar zijn „ligging". Is de roman dan niet wat rommelig, denkt mis schien een lezer, die voelt hoe de recensent niet door de volte der vele bijfiguren heen kan komen? Laat ik dit mogen zeggen: we wisten wel dat Risseeuw boeiend vertellen kan, maar in dit boek heeft hij zich zelf overtroffen, 't Is ook wat taal en stijl uitgaat, recht-uit, frisch, raak, steeds afwis selend van tafereel, van milieu, van gespreks- object en toch; de eenheid bleef bewaard, 't Had zoo erg zwaar op de hand kunnen worden, zoo'n boek over theologische naast sociaal-economische problemen van de dag, maar de actie, de gang verslapt bijna nooit; 't blijft bewegelijk, 't Is een boek, niet ais een fel „J'accuse" niet als een vuistslag tegen de „burgerlijke" vensters van een of andere Gereformeerde kerk (lezer, ga vooral niet zoeken naar wie of wat voor kerk hier be doeld is; dat is een zonde tegen de kunst en een vergrijp aan de ontroeringen om onze gemeen schappelijke nood, waaruit dit boek werd gebo ren!); 't is een boek, dat immers de vraag in elke lezer wakker houdt: Wat is mijn aandeel in omze „gemeene" schuld? Wat heb ik voortaan te te doen of te laten? "t Is een ontdekkend boek; en dit woord is heï ecnig-juiste, want ont-dekken kan gebeuren en 't gebeurt door een bliksemflits, een donder slag. Dit boek ontdekt, doop ons simpel voor te houden hoe de tabberds en de niet-tobberds naasfi elkaar reilen en zeilen, ho* do vragen van per soonlijk beleven en belijden in deze tijd opnieuw; om antwoord roepen, om, laten we 't maar zeg gen, nieuwe oriënteering ten opzichte van de oude antwoorden; 't ontdekt door 't voorbeeld van een; Christendom van-de-daad, want zijn we niet al len geroepen door Hem, Wiens Leven was niets dan lijdelijke en daardoor ook absoluut-dadelijke gehoorzaamheid? De Meester is daar Wie niet weet te lijden, niet weet mee-te-lijd en, kan niet tot de daad komen, waartoe Egbert Lemke door Gods genade komen mochtem imet hem vele anderen in de gemeente, de een: trager, de andere vlugger Ik beschuldig. „We zetten hét masker op!" ;,0 ja, natuurlijk!" Nadat ze de maskers hebben voorgedaan: „Zullen we dien jongens nou geeu eten gaan brengen? En water? Stel je voor, dat ze verhongeren!" „Bèn je goed! We zullen ze een blinddoek voor doen, als we klaar zijn, en dan met 't bootje overbrengen. Eér ze weten, dat ze niet meer be waakt worden, zit ik achter 't stuur en tuf weg. En dangeen haan die d'r naar kraait. „Geen haan!" beivestigt de ander. Dan ontsluiten ze met 'n sleutel de deur naar de binnenplaats, en, met een masker voor, en stoelen in de armen, lopen ze niet stijve pasjes voorzichtig naar de overkant. Daar is een deur, waarvoor ze de stoelen neerzaten. Het is een heel gesjouw, maar hun moeite zal rijk beloond worden. Nu en dan kijken ze schichtig omhoog naar 't uitenste raam, waarachter de jongens immers zijn. Maar ze zien niemand. En dan sjouwen ze maar weer door. Totdat alle stoelen voor de deur staan. Ook 't tapijt hebben ze gehaald. En de andere voorwerpen, die ze mee- willen nemen. Die deur wordt opengedaan én alles door een lange gang gedragen naar een poortje, dat aan de waterkant uitkomt. Als ook dat poortje open gaat De auto staat te wachten, daarginds. Ze wéten het! Maar... het bootje is weg!... Waór is het roei bootje?!! De jongens hebben al spoedig 't vruchteloze 'van hun roepën ingezien, 't Bonzen tegen de deur helpt al evenmin. Uitgeput van zenuwspanning gaan ze op dé grond Zitten met hun ruggen tegen de muur aan en hun knieën hoog opgetrokken. „Zie je nou wel?" zegt Henk dan, half huilend, „we hadden al lóng terug moeten gaan. Daar héb je 't nou!" ,;Ze hadden ons tóch wel te pakken gekregen!" beslist Piet. ,'t Is allemaal jóuw schuld", klaagt Henk weer. „jij wou met alle geweld erheén!" Jij wou evengoed!" verdedigt Piet zich, „je bent uit jezelf teruggekomen, de onderaardse gang in!" Zo gaan ze 'n poosje door. Dan staat Piet op en morrelt aan de deur. Hij haalt een paar sleute's uit z'n zak en morrelt opnieuw, 't Helpt niet: de 6leutels passen niet! Dén 't raam! De ramen kunnen niet geopend worden. En 't is een grote afstand, naar be neden. En dan nóg zijn ze in 't kasteel: de bin nenplaats. Vandóór kan je wel in de kamer inet 't draaiende schilderij komen, als je de ruit kapot Blaat. De man dde hen opgesloten heeft, waar zou Idie zijn? Henk zucht diep. Piet loopt peinzend heen en «weer. Ineens uit hij 'n verraste kreet. Henk kijkt 'm hoopvol aan. Maar hij wordt teleurgesteld: Piet heeft alleen maar 'n doosje lucifers gevon den. „Inplaats van de lantaarn!" licht hij toe. Waren we alvast maar in de gang!" zucht Henk. Dan heeft Piet 'n nieuw idee. Hij loopt naar de schilderijen, bekijkt ze nauw keurig. Henk begrijpt: dót is de laatste kans; misschien 5s ook hier weer een geheime trap. Hij gaat naar Piet toe, en bukt. „Klim op!" Op Ilenks schouder gezeten bekijkt Piet de bo venkanten van de lijsten. Hij wurmt aan de spij kers. Het laatste portret dat ze onderzoeken hangt recht tegenover de deur, die door onbekende han den gesloten werd. Dit portret wijkt, als Piet op de spijker drukt,, werkelijk opzij. Zij kijken tegen een grijze muur aan, die zioh echter niet Vlak achter het schilderij bevindt, maar een holte openlaat, een nauwe koker van misschien eestig bij tachtig centimeter. Vandaar kan je naar beneden glijden, maar hoe? En: waar kom je dan terecht? Waarschijnlijk wel steen, en dat js niet erg zachtl Piet ligt op z'n buik naar beneden te kijken. Henk houdt vol dwaze angst z'n benen vast. >rJö, 't is licht, daar beneden!" fluistert Piet dan, „En? Wat zie je?" „Niks, alleen wit: steen, denk ik!" „Zou je kunnen glijden?" informeert Henk, be nauwd. ,,'k Denk 't wel. Kijk, d'r zit hier een diepp gleuf in de wand. Daar zet ik m'n voét in en met m'n rug steun ik tegen déze kant aan!" Het is ge makkelijker gezegd dan gedaan. Toch slaagt Piet er na enige ogenblikken in, zo, in half staand, half zittende houding z'n evenwicht te bewaren. Met z'n uitgespreide armen steunt hij tegen de zijwanden van de koker. Dan tast hij met z'n rechterbeen wat lager. Daar is wéér een gleuf. Hij zakt 'n paar decimeter. „Wacht, tot ik be neden ben!" fluistert hij omhoog. „Watte?" roept Henk, die 't niet goed verstaan heeft. „Wachten!" zegt Piet, wat harder nu. „Ja!" knikt Henk. Hij he^ft met veel moeite de bovenste helft van z'n lichaam in de koker ge wrongen en i6 zo beaig, z'n buik plat te mangelen. In die tussentijd daalt Piet. Er zijn op regelmatige kleine afstanden gleuven in de muur, waar hij z'n voeten kan laten rusten. Eindelijk is hij be nedien. Dan begint ook Henk de gevaarlijke afdaling. Hij is niet zo lenig als Piet. Daarom duurt het langer. Toch komt ook hij heelhuids uit de koker te voorschijn, beneden. Maar wat zien ze er uit! Henk heeft met z'n handen over z'n bezweet gezicht gestreken en nu lijkt hij wel een neger. En Piet kan met recht Zwarte Piet heten. Ze slaan elkaar hardhandig af. Het helpt niet veel. Ook hun zakdoeken worden nóg zwarter dan ze al waren. Maar 't kan hen niet schelen, nu! Zo zijn immers vrij! Vrij?Weineen: ze zitten in de kelders van 't kasteel. Hoe komen ze daar weer uit? Ze zijn vol goede moed, nu ze zo prachtig de kamer uitgekomen zijn, waarin ze waren opge sloten. Ze kijken eens rond. Een getraliede ope ning links van hen in de lage zoldering laat een wit licht door. Dat is de voorkant van 't kasteel, weten ze. Er is daar geen deur. Wel kunnen ze naar rechts. En dat doen ze dan ook. Er is geen deur tussen dit gewelf en dat er nóóst. Ze komen nu in een kelder met folterwerktuigen. Aan 't eind ervan is een deur. Ze lopen erheen. De deur is gesloten! Ze wringen. Oak schoppen ze ertegen. De deur blijft gesloten (Wordt vervolgdJ OPLOSSING van de raadsels in de vorige Kinderkrant B bOk t r Ema mus K i e t BOEKAREST Woe.Rd e n z wEr m II. Otto en Reinier. III. De marktprijs is bij het begin van de markt 7 voor 1 cent A verkoopt er dus 7 X 7 49, ontvangt 7 cent en houdt 1 pruim over; B ver koopt er dus 4 X 7 28, ontvajigt 4 cent en houdt 2 pruimen over; C verkoopt er dus 1X7 7, ontvangt 1 cent en houdt 3 pruimen over. De prijzen lopen op tot 3 cent per stuk. A ontvangt dus nog 1X3=3 cent, B 2 X 3 6 cent en C 3 X 3 9 cent» In 't geheel ontvangt elk dus 10 cent. IV. Hij kocht 2 appels voor zijn stuiver. Om tot dit getal te komen stellen we het aantal appels x. Hij geeft weg: x/3 -f 1/3 en heelt nog 1 appel over, dus is x/3 1/3 1 x. Ofx l 3(=x 4) 3x. 2 x 4. x 2. LENTEBODEN '4 v N v X. 1 s s 1" 1/ De oude kerk, die je op deze tekening ziet, is de St. Catliarinakerk te Brielle. Ze werd gebouwd in de 15de eeuw en had toen, een spits zooals de meeste kerken. Maar die spits is ingestort. En toen heeft men de St. Catharina zó maar gelaten. Als je met de trein naar Hoek van Holland gaat, kun je de ouoe stompe toren goed zien. En dan denk je gelijk: Ja, waar denk je dan aan? Aanstaande Donderdag is t 1 -april. Dan zal 't 365 jaar geleden zijn, dat de hard® vuisten van de Watergeuzen de poorten vani Brielle open rameiden. Je weet wel: In naam van Oranje doe open de poon De Watergeus ligt voor de wal! De inneming van Den Briel op 1 April 1572 is een van de gewichtigste gebeurtenissen uit onz® schone Vaderlandse Geschiedenis. Na Brielle koos Dordrecht de zijde van den Prins, Spoedig volgden nog meer andere steden. En 't spottende volksdeuntje bleef de eeuwen dooan bewaard: Den éérsten April Verloor AIva z'n bril. RAADSELS I. Een dorp in Groningen. Mijn geheel bestaat uit 9 letters en noemt een dorp in Groningen. De 6, 7, 7, 8 is een rivier in Noord-Holland. Een 1, 7, 8, 9 is een lichaamsdeel. Een 2, 3, 4 is een deel van je gezicht. 4, 3, 5, 9 is het tegenovergestelde van slecht. II. Een dorp in Zuid-Holland. Mijn eerste wordt zoowel door naaisters als kleea* makens gebruikt; mijn tweede is een deel van een; stad en mijn geheel is een dorp in Zuid-Holland, III. Een dorp in Utrecht Mijn geheel wordt met 7 letters geschreven eni noemt een dorp in de previncie Utrecht. 3, 5, 2, 1 is een eiland oat in Amerika ligt Een 2, 7, 6 is een slaapplaats. 4, 5, 6 is nooit jong. 3, 4, 2, 1 is een meisjesnaam. IV. Welk woord is dat? Met d ben ik een hoge toren; met t een jongens naam, met b gevaarlijk, met g kleverig en met 3 kan ik moeilijk zijn, terwijl ik met st een gebrek aanduid. OPLOSSING van de Rebus in de vorige Kinderkrant Te kunnen arbeiden geeft zelfvertrouwen, schenkt het weldadig gevoel van onafhankelijkheid. GRAPJES Leraar: „Weet je waar Troye ligt?" Frits „Naast de berg Ida". Leraar: „En waar ligt de berg Ida?" Frits: Naast Troye". Leraar: (ongeduldig) „Maar waar liggen beiden". Frits: „Naast elkaar". Vader: „Nu heb ik je een fiets beloofd, als je over« ging, Jan, en toch heeft het niets geholpen. Wal heb je dan toch de laatste tijd uitgevoerd? Jan: „Leeren fietsen!" vBSm 155

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 14