kinder Icrunf Buirenlaiidscti Overciclii door C. Key „Man, laat naar je kijken! Je hebt nachtmerrie gehad!" „Zou u d'r heendurfen, allénig?" „Ik ga d'r heen: Wis en drie! In Indië heb ik wel ivoor heter vuren gestaan. Als ik nog denk an die keer op LombokDaar was 't donkerder dan hier nouDa's wat anders. Je hebt soldaten bij je. En een geladen geweerAhda's wat landensMaar hierbah!" „Gaat u? Gaat u wérkelijk?" „Natuurlijk, man: wat dacht je anders?" „Maar de spoken ben' d'r pas om negen uur. Eer- ider niet!" sJe schijnt de spoken wel goed te kennen, dat je tiat zo weet! Je mag wel oppassen, anders stoppen Ee je in die ouwe ruïne!" De vreemde kijkt schichtig en bang den ander aan. Dan zegt ie: „Weet uwat: 'k ga met u mee, las u 't goed findt!" „Niks op tegen, hoor!" „Maar laten we eerst 'n slokkie nemen, voor tie senuwen. Hier is 'n herberg, ,,'t Fergulde iFarken", En dan gaan we lanavond samen d'r ,,'k Heb eigenlijk niet veel zin, om zo laat to jgaan. Maar we zullèn wel zien Ze stappen de herberg binnen. Daar zit Kees, en terwijl Tiémann naar 'n tafeltjo Boopt, fluistert Frans Kees iets in 't oor. De laat ste blijft nog even zitten en verlaat 'n kwartier later de herberg. Hij gaat rechtsaf. En verdwijnt langs 't bospad in de richting van tie ruïne. XIII. MENEER TIEMANN ZET DOOR Om 'n uur of acht gaat meneer Tiemann met de fiets aan z'n rechterhand en Tinus Kraayeveld aan z'n linker-, 't bos in. Wie Tinus Kraayeveld is? Eigenlijk bestaat Tinus Kraayeveld niet: 't is een valse naam. Niemand 5n 't dorp kent z'n ware npam. Alleen Kees Scher- penzeel, die in de herberg ruzie gemaakt had met Melis van den molenaar, kent z'n ware naams Frans van Balen. Waarom hij altijd een valse naam opgaf? Nu, dat zal wel niet zijn vanwege z'n goeie gedrag. „Tinus" en meneer Tiemann, ze praten onderweg. Van Spokenangst en Dievenvangst Meneer Tiemann is adjudant-onderofficier geweest in 't Indische leger. „Ik houd niet van kou en van nattigheid," zegt meneer Tiemann, „in Indië, dan was je blij als je 'n bad kon nemen, maar hier... brrr. Als jongen vergat ik vaak genoeg, me te wassen. Maar m'n moeder, als die er achter kwam... En neem nou m'n zoontje. Krek net als z'm vader, denk ik wel eens. M'n vrouw heeft soms wat met 'm te stellen, Hij is hier vanmiddag geweest En hij beweert, dat de deur van de ruïne open stond, en dat ie erin geweest was. Er was een luik, zei die. Alle maal leugens natuurlijk. Net als die spokerij: ver beelding, ja, je moet me niet kwalijk nemen: ver beelding van bange mensen „Nou, ferbeelding, è?l da's wel wat kras. Bang?f We zullen 's kijken, wie d'r 't bangste is, als do spoken komen „Haha! 't Zal 't eerste spook zijn dat ik van m'n; levensdagen zie!" „Maar dat fan die ruïne is vast nie waar, hoor! Ik benof eh, ik bedoel m'n friend, die ia t'r gisteren nog geweest, maar eh, de deur sat fast dicht, hoor!" ,Wat moest uw vriend daar dan? 't Is toch veiN boden, erbij te komen, is 't niet?" „Ja, siet u, ...eh die is ...eh, die heeft bedoel ik, speciale toestemming, want eh, die is schilder, „O juist!" zegt meneer Tiemann, die maar half geluisterd heeft Dan lopen ze 'n eindje zwijgend voort. Bij 't licht van z'm zaklantaarn kijkt meneer Tiemann op z'n horloge, 't Is vijf voor half negen. „Hoorde u niet wat?" zegt dan ineens „Tinus". „Ik niet," zegt Tiemann. „O, 'k dacht dat ik 'n kind hoorde huilen, hoor!" Maar 't blijft stil. Alleen kraken en kreunen de boomtoppen tegen de opstekende wind. Ze 6chudn den moe heen en weer, dof berustend. Ze lopen weer door, de beide mannen. Er is geen greintje angst in hun hart. „Tinus" doet wel, alsof hij héél bang is, maar daar meent hij niets van. Bij de ruïne klimt Tiemann over 't hek. Tinus blijft wachten. De deur van de ruïne isdicht. Hoe hard Tiemann ook duwt en wringt: de deur wijkt niet. „Waar haalt ie de leugens vandaan, die Koos van me?" denkt hij, „dat heeft ie toch niet van mij!" Hij schudt z'n hoofd en keert terug. „Dicht seker, zegt Tinus. Verbeeldt Tiemann het zich of is er een spottende klank in Tinus' 6tem? „We salie maar weer terug gaan, vraagt ia dan, extra luid, „en as ik u was, dan sou ik m'n soontje maar yerbieje, om hier te komen!" In ons land zijn nog heel wat mooie oude gevel tjes te ziei},. In deze Kinderkrant drukken wij er twee af. Hier naast zie je het oude Raadhuisje van de gemeente Schoort, „Ja," zegt Tiemann, „en die spokennou, dia komen óók niet!" Wat zachter voegt hij er aan toe: „Nee, waar dat ie dat vandaan heeft, dat lie gen, dkt snap ik niet!" „Zei u wat?" vraagt Tinus. „Nee, 'k dacht 'n beetje hardop!" mompelt Tie mann. Even nadat ze de ruïne verlaten hebben, bewegen de struiken, vlakbij. Dat doet de wind niet: die vecht met hoge bomen, niet met die lage, beschutte struikjes. Er duikt een man op, die even, onnodig eigenlijk, kijkt in de richting van 't bospad, en dan naar, de ruïnedeur loopt, er even aan morrelt, aan de bovenkant, en dan 'm openduwt en naar binnen gaat. Hij duwt de deur weer behoedzaam dicht en dan, flitst z'n lantaarn aan. „Alvast de boel klaar maken," grinnikt hij in zichzelf. Hij wringt zich in een nauwe opening en verdwijnt er geheel in. Daarachter schijnt nu z'ri licht. Hij steunt zwaar, als ie 't luik optilt. Dan verdwijnt 't licht Tiemann en „Tinus" zijn langzaam 't bos doorge lopen, en hebben geen spook ontdekt Zelfs als 't negen uur is, blijft alles stil. „Zie je nu wel: allemaal bangheid!" zegt Tiemann. „Ze komen niet iedere dag. Maar kom u morgen eens! Wie weet!" ,,'k Geloof er niks van, van die bakerpraatjes, 'k Zal even den veldwachter gaan waarschuwen, dat er niks aan de hand is. Anders zit die maar „O nee, doet u dit maar niet!"Klinkt die stem nu verschrikt? Of lijkt het maar zo? 't Is te donker om z'n gezicht te kunnen onderscheiden... „Dat eh 6al ik sèlf wel doen! Siet u, ik heb 'm per slot van rekening toch bang gemaakt ook, „Ja da's óók goed," zegt Tiemann, „maar eh 'k ga nou naar huis hoor. 'k Stap op. Saluut, en droom niet van spoken!" Meneer Tiemann stapt op z'n rijwiel. Hij heeft een prima lantaarn. „Tinus" kijkt 't rode achterlicht na, dat snel kleiner wordt en eindelijk geheel verdwijnt. „Ziezo!" zegt ie dan, voldaan, „weer een onge wenste bezoeker weggeloodst. Maar 'k ben blij, dat we morgen klaarkomen, want 't loopt anders vast en zeker spaak!" Dan stapt ie terug. En de spoken dan? Is hij niet bang? Welnee: waarvóór, zou hij bang zijn? Spoken bestaan niet. Dat weef Frans van Balen vast en zeker. Hij klimt, wat later, over 't witte hek. Ook hij morrelt aan de bovenkant van de kalo deur. Die weer opengaat. Z'm zaklantaarn licht èen cirkelplek voor hem uit. De deur doet-ie dicht Een grendel ervoor. Hij kruipt door de opening, staat dan voor het luik. „Ben jij daar, Kees?" zegt.ie, hardop. Z'n stem breekt tegen de muren kapot. Er komt geen antwoord. D&n duwt hij tegen 't luik, houdt de ring vast, terwijl hij zich schrap zet en laat 't zó 'n eindje langzaam dalen. Dan ploft het verder dicht. Hij loopt er overheen en tilt het weer op. Met z'n zaklantaarn verlicht hij de bovenste tre den van een stenen trap. Wat lager zit Kees. ,,'k Dacht, dat je in slaap gevallen was!" zegt' Frans, Jezus, leven van mijn leven, Jezus, dood van mijne dood, Gij hebt U voor mij gegeven, Zelf U offrend voor mijn nood; opdat ik niet redd'loos sterven, maar Uw heerlijkheid zou erven. Voor dit heil, aan mij geschied, prijz' U eeuwiglijk mijn lied. Hoe U smaad en spot mocht honen Gij zweegt bij al 't last'ren stil, liet Uw hoofd met doornen kronen 'k weet het, Heer, om mijnentwil. Om mij, die Gods beeld moest derven, weer Zijn beelt'nis te doen erven, Voor dit heil aan mij geschied, prijz' U eeuwiglijk mijn lied. Heer, Verzoener mijner zonden. Heiland, Die mij hebt gezocht, Die mijn boeien hebt ontbonden, hebt voor God mij vrijgekocht. Ik, onrein, in schuld verloren, ben in U opnieuw geboren. Voor dit heil, aan mij geschied, prijz' U eeuwiglijk mijn lied. Veroordeeld voor mij il 18 DONDERDAGAVOND „Iedere, zelfs verwijderde mogelijkheid van be perking der bewapening is van nu af definitief uitgesloten." Zoo doze woorden, door middel van een trillende lichtkrant, hoog boven den wirwar en het gewoel 'der wereldsteden, '6 avonds aan den gevel van een redactiebureau werden geprojecteerd, zou het ver keer zeker geen oogenblik stokken. De oogenparen, op de verglijdende letters gericht, zouden geen zorg of verontrusting toonen, doch slechts afwacht ten, of er ook nog werkelijk nieuws kwam. Zoo zeer is Europa reeds gewend aan wapengekletter en dreigende politieke spanningen. Is er nog wel 'één land van belang aan te wij<zen, dat een oor logsindustrie bezit en deze niet op volle capaci teit laat werken? De Groote Fascistische Raad van Italië is bijecni geweest, om Mussolini's rapport aan te hooren over de militaire voorbereiding der natie, en de resolutie, daarmede dit rapport werd goedgekeurd bevatte de zinsnede, waarop wij hierboven de aan dacht vestigden. Wij kunnen hieraan nog toevoe gen, dat tevens besloten werd, de Italiaansche technische wetenschap uit te noodigen, mede te' werken aan een snelle verwerkelijking van een plan van militaire autarkie, hetgeen wil zeggen dat in alle Italiaansche laboratoria en proefsta tions het vernuft zich extra zal moeten spitsen op vindingen, welke het fascistische leger, voor. wat zijn behoeften aan bewapening, kleeding en voe ding betreft, van den invoer uit het buitenland onafhankelijk kunnen maken. De militaire be hoeften, zoo werd verder verklaard, «uilen zoa noodig boven die der civiele bevolking den voor rang moeten hebben. Italië wa6 al, sinds de gedachten van den Duce bet geheele volk van hoog tot laag hadden door drongen, een volk onder de wapens. Reeds het kleine kind kent er zijn vaandel, zijn commandant en zijn plaats in de rangen, en ook de man op rijpen leeftijd komt niet uit onder de fascistische tucht en discipline. Thans wordt het een land, een natie, op permanenten voet van oorlog; dit is alles. Ziedaar het antwoord van Mussolini op de monster-uitgaven, welke Groot-Brittannië aan zijn leger en vloot ten koste gaat leggen. De beide gentlemen" d'ie zeer onlangs een „agreement" sloten betreffende de status quo van de landen rond de Middellandsche Zee, vertrouwen elkander slechts, zoover «e elkaar zien programma wijst erop, dat het geenszins van voornemen is, deze houding te gaan wijzigen, in de Wilhelmstrasse echter komt men tot het besef, dat het terugverkrijgen der verloren Duitsche ko loniën evenmin een zaak is, welke het ontwaakte Engeland gemakkelijk zal inwilligen, ondanks de betoogen van een Joachim von Ribbentrop. Zoo ligt hier een parallel, die Londen aan den eencn kant, Berlijn-Rome aan de andere zijde van de scheidingslijn dringt. Maar Londen staat niet al leen, het kan er te allen tijde op rekenen Parijs en Moskou, om slechts de grootsten te noemen, als verbondenen te krijgen. Er groeit een span ning in de verhoudingen, die geen enkel denkend mensch zich kan verhelen, al handhaaft daar naast zich het besef, dat het hier om belangen van zulk een centenaarslast gaat, dat de tijd der ontknooping nog geenszins daar Is. Het kwaad gloeit nog grootendeels verholen, als een vulcaan- vuur diep onder het aardoppervlak. Nog zeer veel méér gas zal zich moeten ontwikkelen, eer de krater, dwars door natuur en cultuur van men- schen heen, zich explosief baan breekt. De ge dachte is, ondanks alles, levend in alle hoofdste den, dat de inzet het al of niet voortbestaan is der oude Europeeöche cultuur. En Japan staat van verre, op den achtergrond, de kleine geie man, die de erfenis reeds aanvaard hoeft, nog eer zij hem werd toegeworpen. Want ook Nippon heeft zijn inzet bij dit wereldspel, het land dat tusschen de uitbarstingen izijner vulcanen groot gewor- Het gerudht uit Abessinië is nog geenszins ver stomd. De wereldpers blijft zich bezig houden met dien aanslag te Addis Abeba, die aantoonde hoe onvast de laars van den overwinnaar nog staat op den nek van een smadelijk tegen den grond ge drongen ras. Het ter dood brengen van den dap peren Desta, die onverdroten bleef voortgaan, het vaderlijk erfdeel tegen den vreemden indringer te verdedigen, heeft in veler harten bittere ver ontwaardiging gewekt. Waar Genève zich bepaalt tot het zichzelf opgelegde zwijgen en de groolea der wereld uit handels- en andere belangen do een na den ander ertoe overgaan, althans in feite Italië's bloedige roof te erkennen, daar is het de naamlooze menigte, die in de conferenties der diplomaten geen stem kan laten hooren, die ver ontwaardigd blijft naspreken over de moord en rechtsverkrachting, die zij hoopte dat thans ein delijk, na zoovele eeuwen van bloed en tranen, zouden zijn uitgebannen. Zeker mogen wij in de machtige bewapening, waarmede Engeland zich thans uitrust, ook een bewijs zien, dat de wereld historie tevens wereldgericht is. Afgezien van wat anderen eertijds deden is hetgeen Italië in Oost- Afrika heeft bestaan nu een der aanleidingen voor Londen's poging, zijn oude positie als wereid- scheidsrechter te hernemen. Britsche dagbladen brengen ons overigens nieuws tijdingen, waarbij de haren iemand te berge rijzen. Zoo weet de „Times" te melden, dat na den bomaanslag op Graziani alle weerbare Italianen drie dagen lang werden aangemoedigd om inboor lingen om het leven te brengen, zooveel als zij maar wilden en op welke wijze zij dat maar wil den. Gewapend met geweren, revolvers, bommen, messen en knotsen, die in groote hoeveelheden werden uitgedeeld, zouden groepen «warthemdeu en Italiaansche arbeiders door de woonwijken der inboorlingen hebben geloopen, eiken man, vrouw en kind doodend, d'ie zij tegenkwamen. Anderen, die met vlammenwerpers en blikken petroleum waren gewapend, zouden de hutten hebben in brand gestoken en allen hebben doodgeschoten, die trachtten te ontsnappen. Een rechtschapen mensch zou bijna weigeren, dit inderdaad te gelooven, zoo er geen koloniale anna len waren, die zich hier opdringen aan de be> schaamde herinnering. Dat het met groote heeren kwaad kersen eten is, heeft ook de heer Schuschnigg in de afgeloopeh week weder moeten ondervinden. Reeds eenmaal in de recente geschiedenis van het na-oorlogacho Oostenrijk heeft hij Italiaansche gewapende rug gesteun gehad toen het erop ging gelijken of het nazidom met geweld in de bondslanden de wet zou gaan verzetten. Oostenrijk beleeft in deze dagen opnieuw een aanwas van den Hitlergeest; de nationaal-sooialistische propaganda roert zich fel, en Weenen gevoelt zich in de bestrijding daarvan gehandicapt door het vriendschap verdrag) met Duitschland, dat onder invloed der groota politiek in het vorig jaar werd tot 6tand ge bracht Schuschnigg meende daartegen een mach tig wapen in handen te hebben, al was het er een dat voor hem die het hanteeren wilde, niet ge heel zonder gevaren was. De „Anschluss" zou uit eindelijk te voorkomen zijn, of zij nu werd nage streefd met geweld of door politieke infiltratie, door het herstel der Habsburg-monarohie. In een •zijner laatste redevoeringen, aan den vooravond, van het bezoek van den Duitsohen Rijksminister van buitenlandsche zaken Von Neurath, heeft de bondskanselier dit wapen als terloops eens even te voorschijn gehaald en laten flikkeren. Nietwaar, voor een goeden verstaander is ook het halve woord voldoende. Mussolini echter heeft hem dit maal niet uit de verte goedkeurend toegeknikt, maar hem, al is het dan ook voorloopig nog slechts zijdelings, doormiddel der gelijkgeschakelde Italiaansche pers, gedesavoueerd. „De kwestie der monarchie in Oostenrijk is niet actueel", zoo luidde het Het was dezelfde dooddoener, door den waardigen kanselier zelf zoo dikwijls in den mond genomen. De wenk beteekende: berg het Habsburgerzwaard maar schielijk weer op* Schuschnigg meende wellicht, dat hij zijn land thans veilig kon wegmanoeuvreeren uit de gevaarlijke internationale sfeer, dank zij een zeker labiel evenwicht tusschen Wcensehen en Berlijnschen in vloed. Doch juist in dit tijdbestek, wij zeiden het reeds hierboven, js Mussolini meer dan ooit aan samenwerking met Hitier gelegen. En Hitier, oud- Oostenrijker als hij is, zou het niet goedschiks over. zijn kant laten gaan zoo hem alle uitzicht op lier- eeniging met de Bondslanden op eenmaal werd benomen. <7 „Er zal een dag komen, dat de schatkist leeg zal zijn..." heeft Flandin in de Fransche kamer ge profeteerd. Blum hoorde hem stilzwijgend aan. Op het verwijt, dat zijn politiek Frankrijks crediet Ln het buitenland ondermijnt en de kapitaalvlucht bevordert, kon hij weinig steekhoudends ant woorden. 's Land financieele positie is benard, wie zou het kunnen ontkennen? Doch te looche nen valt evenmin, dat Frankrijks arbeiders een herziening hunner sociale positie dringend noo dig hadden. Het is de vraag maar, welk belang men den doorslag wil geven. Blum spreekt nu van een adempauze, een even stopzetten van ver dere hervormingen, zoodat de prijsopdrijving kan doodloopen en de financiën zich kunnen herstel len. De kamer heeft hem gelijk gegeven; de hoof den waren immers reeds van tevoren geteld. En een alternatief was er niet; «ou de politieke com binatie uiteenvallen, wie zou haar moeten ver vangen? Tenslotte dreigt het gevaar, dat de mas sa's, door revalutionnaire propaganda daartoe rijp gemaakt, op de straat zouden komen. Het volksfront vecht door, als met den rug tegen Onder den druk van wat men in Rome voelt als een Britsche bedreiging, in Londen ziet men de zaak natuurlijk precies op de tegenovergestelde manier!, is het voor de Italiaansche politici zaak, de befaamde spil met Berlijn gaaf en intact te houden. Met andere woorden, voor beide recht- sche dictatuurlanden moet er alles aan zijn ge legen, de wcderzijdschc belangen en dientengevolge liet gevoerde buitenlandsche beleid strak in één lijn te houden. Dit waarborgt hun, in de bewogen tijden, waarin wij leven, en die voor een niet ge ring deel hun aanzijn kregen juist, door de onver kapte machtspolitiek dezer moderne Cacsaren, tenslotte nog een maximum van veiligheid. In het Palaz/zo Venezia verliest men geen moment uit het oog, dat het Italiaansche imperium voor loopig nog groeit in de schaduw van het Britsche empire, en dat tenslotte beide machten elkander in de toekomst niet zullen kunnen verdragen. Engeland hoeft nimmer een tweede onmiddellijk haast zich geduld en zijn uitgebreide bewapenings Nationalistische manschappen met een der vlaggen, welke bij de inne ming van Malaga veroverd werden op de roode troepen. Bovenstaande vlag was die van een naar La Passionara genaamde afdeeling

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 13