Lelie t-ku nd'tqe Ru biie k Oud en Nieuw rondom Guido Gezelle In Augustus 1897 verscheen een sedertdien voor Gezelle-kenners belangrijk geworden Gids artikel van Pol de Mont, waarin hij een overzicht gaf van wat door Gezelle verricht was en waarin hij dat gene aanwees wat als duurzaam moest geijkt worden. Dit artikel verscheen twee jaar voor de dood van de priester-dichter. Het mag merkwaar dig genoemd worden dat hij in ons land niet beter bekend was, omdat Gezelle toch sommige belangrijke punten van aanraking met Noord- Nederland had gehad door Alberdingk Thijm en door Johan Winkler niet alleen, maar op het Brugsche Taalcongres van 1862 had een Noord- Nederlandsche predikant het reeds voor zijn zoo genaamd taalparticularisme opgenomen. Pol de Mont is langs Rodenbach om in con nectie gekomen met Verriest en Gezelle en hij ls een der gezagvolste profeten voor Gezelle ge weest. Zijn rol is aangevallen door Carel Scharton In de Nederlandsche Spectator, in 1902. Deze spot een beetje over het nieuwste nieuwtje, dat we een diohter rijker zijn geworden, en vraagt dan aan Pol de Mont waarom hij de schatten van kunst heeft achtergehouden voor Noord-Nederland en op scherpe toon vraagt hij zelfs of Pol de Mont eerst zijn eigen naam in Vlaanderen wilde vesti gen voor hij over een ander begon. Scharten toont echter zelf ook de schoonheid van Gezelle, waartoe hij gebruik maakt van „Pacht- hofsohilderinge" en concludeert dat dit „in z'n als van geenerlei kunst zich bewuste eenvoud, kunst, volmaakt" is. Dat is het geheim van de heele Gezelle figuur; de eenvoud is het kenmerk van het ware. Waarom bleef Gezelle dan zoo lang onbekend? Een scherp requisitoir geeft Scharten: 1880 geldt nu eenmaal als dc heilige herlevingsdatum onzer literaire kunst. Wat de generatie van '80 als haar werk dacht, was reeds lang zonder ophef door Gezelle gedaan. Deze was, zelf on-voorgegaan, gróóter geweest dan zij worden zouden. Deze be kentenis het is wel bizonder scherp, zooals Scharten het zegt is Kloos en anderen te zwaar geweest. Zonder dat iemand het geweten of erkend had, was in de 19e eeuw de éérste en de grootste dich ter in Zujd-Nederland verschenen, tragisch in z'n groot schheid. Omstreeks deze tijd verschenen in Noord-Nederland nog meer studies over Gezelle: mej. C. A. B. van Herwerden gaf in „Mannen en Vrouwen van Beteekenis in onize Dagen" in 1903 een zeer inte ressant artikel, waarin zij Gezelle teekent „levens groot. ten voeten uit, in het Vlaamsche land schap"; kapelaan Binnewiert.z schreef in Juni 1902 een opstel in „De Katholiek". Ook mej. II. S. S. Kuyper, de jn onze kringen zeer bekende schrijf ster, heeft een Werk over Gezelle geschreven onder ae titel „Uit het I^nd van Guido Gezelle". Het verscheen in 1913 bij La Rivière en Voorhoevo te Zwolle. Het geeft veel interessante bizonder- heden. Mej. Kuyper heeft velen gesproken die met Gezelle persoonlijk omgang hebben gehad, zooals de familie Verriest. In Zuid-Nederland begonnen vooral na Gezelle's dood de Verricsten zijn lof te verkondigen; ka nunnik Rommel gaf zijn lijkrede uit onder de Fransche titel „Un prctre poète", de „Dietsche Warande en Belfort" gaf een huldenummer waar- In bijdragen voorkomen van S. de Quidt, Hugo en Gustaaf Verriest, Aug. Cuppens, Johan Winkler en anderen. Dr Allossery begon met een stystema- ti6che bibliografie, en in zijn werk „Twintig Vlaamsche Koppen" gaf Hugo Verriest een zeer goed artikel over zijn oude leermeester. Omstreeks 1911 liepen in Vlaanderen twee men- schen rond met het plan een wetenschappelijke Gezelle-studie in hot licht te geven: Caesar Ge zelle, die oom tegen de dichter moest zeggen, en Alois Walgrave, wiens vader een der vroegsto medewerkers was geweest aan Gezelle's tijdschrift „Rond den Heerd". Beiden stonden dus in een soort persoonlijke verhouding tot Gezelle, wat voor een algeheel objectieve studie niet de meest wen- schclijke houding is. Caesar was het best gewapend, maar hij miste do uoodige critische zin, hij geloofde al te spoedig wat zijn zegslieden hom vertelden. Prof. Baur hoeft dan ook in eon nrtikel in de Nieuwe Taal gids, jrg 1920, eenscherpe kritiek op Caesars tijdens de oorlog verschenen hoek gegeven. Hij be handelt de kwaliteiten die Caesar had voor dit werk: o.a. beschikte hij over een rijk archief, en had reeds veel over Gezelle geschreven. Hij gaf dan ook veel bladzijden vol boe'cnde, klare ge schiedenis, maar alle achtergrond ontbreekt. Hij doet ook een poging oin de bitterheid over do Boesselaersche tijd te weren, en streeft naar ob jectiviteit, al wil hij als prio-ter de rol der hoo- gere geestelijkheid vermooicn en verbloemen. Echter heeft Prof. Baur in zijn artikel een groot aantal fouten en tegenspraken in Caesars werk aangewezen. Volgens deze groote Gcntsche Gezelle- kenner moest eerst een „Corpus Gezellianum" klaar zijn, waarin systematisch alle vraagpunten werden behandeld. Gezelle's biografie kan slechts geschreven worden door iemand die met orde en methode werkt, die zin heeft voor proportie en over psychologisch inzicht beschikt. Alois Walgrave gaf in 1924 uit „Het Leven van Guido Gezelle, Vlaamschen Priester en Dichter". Hij gebruikte zijn materiaal beter. Hij is ook do man geweest, die voor 't eerst zag, dat al Ge zelle's dichtbundels beginnen met een Kruis- gedicht. De kruis-gedachte was steeds zeer sterk' bij Gezelle, en dus kan dit geen toeval zijn. Een tekort bij Walgrave is echter, dat hij het familie archief van Gezelle nooit gezien heeft. Hij ging ook veel per interview te werk en ondervroeg bv. de Verriesten, van Doorne en van Oye. Dezo maken de tijd en hun leermeester te mooi en er ontstaat een zekere vereeringsmirage rondom do dichterfiguur, die tot zekere critiekloosheid en tot tegenstrijdigheden aanleiding geeft. Walgrave was half een dichter en half een filoloog; hij aan vaardde het schoone als het ware. De beste Goz#lle-kenner van de tegenwoordige tijd ig de hiervoor genoemde Prof. Dr F. Baur, hoogleeraar aan do Universiteit van Gent. Hij gaf in 1920 een arti kel over Gezelle-studies in de Nieuwe Taalgids en publiceerde in 1931 een biografie „Uit Ge zelle's Leven en Werk", waarover de heer A. Wapenaar op deze zelf de plaats zeer waardee- rend heeft geschreven. Ook was hij een der be langrijkste samenstel lers van de jubileum bundel van Guido Ge zelle, die van 1930 tot 1936 verscheen: in 1930 was het nl- honderd Jaar geleden dat Gezelle geboren was. Deze jubi leum-uitgave is de grootste hulde die tot nog too de Nederlandsche stam aan Gezelle heeft gebracht. Deze bundel is thans geheel compleet en bestaat uit 17 deelen, bijeengebracht in vijf banden. Bij elk deel is een inleiding gegeven, hetzij door Prof. Baur, door Dr Allossery, door Dirk Coster, döor de inmiddels overleden Alois Walgrave, enz. Het voorwoord werd geschreven door Prof. Dr. Aug. Vermeylen. Achter ieder deel bevinden zich bio- bibliografische inleidingen, die het enorme Go- zelle-archief zoo getrouw mogelijk verwerken. Getracht is ook voor ieder gedicht de historischo achtergrond te teekenen, terwijl aan de voet van elke bladzijde tekstcritische en verklarende aan- teekeningen worden afgedrukt. Bij al dit werk is Prof. Baur echter niet blijven staan. Hij heeft steeds dieper in de Gezelle-figuur Pro/. Dr F. Baur Guido Gezelle trachten in te dringen en deze zoo objectief moge lijk geprobeerd te reconstrueeren. Hij heeft daartoe gebruik gemaakt van een reusachtige collectio brieven en fisches, die de dichter heeft nagelalen. Nog jn de allerlaatste tijd «zijn nieuwe documenten bekend geworden, die sommige punten nog verder, ophelderen. Ook de brieven van Ge.zelle aan -zijn vriend Van Oye zijn thans beschikbaar gesteld door diens zoon. Met de publicatie hiervan zal, zijn wij goed ingelicht, binnenkort een begin worden gemaakt in een nieuw wetenschappelijk werk van Prof. Baur. Prof. Baür heeft vooral licht trachten te werpen op de- Rocsselaersche tijd van Gezelle en op het zoogenaamde dertigjarig zwijgen van den dichter. De-ze mythe van het dertigjarig zwijgen is vooral te danken ann de. Verriesten. Gezwegen heeft Gezelle niet, hij bemoeide zich alleen gedurende een zekere periode met andersoortige publicaties, waardoor het d'chten wel minder werd, maar do dichtader tooh niet verstopt geraakte. Ook over de verwijdering uit het Seminarie te Roesselaere heeft Prof. Baur op grond van documenten andere inzichten. Deze verwijdering was heel iets anders dan een terugstelling, zij was eerder een promotie. Maar in Roesselaere was Gezelle wel erg geliefd geweest bij zijn leerlingen, had hij wel de begaafde studenten geinsp reerd, had hij wel nieuwe onder wijsmethodes toegepast, maar hij was een leeraar met een manier van optreden, los van alle disci pline, die geen enkele directeur, rector of superior van welke onderwijsinrichting ook, zou hebben kunnen dulden. Dat is de tragische kant van het genie. De wereld is wellicht in de eerste plaats voor de middelmatigcn, en het genie botst aan tegen hun oppervlakkigheden. Dat veroorzaakt aan de middelmatigcn geen pijn, en dat is hun geluk, Maar het geeft aan hen die de toppen van de menschhcid vormen, smart Dat is hun tragiek. Pr. De dichter van 't prentrijm De dichter P. C. Boutens staat bij ons christen volk óf in een slecht blaadje, óf in het vergeet boek. Het eerste niet geheel zonder reden, het laatste niet zonder oorzaak. Wij verstaan hem niet. Dat ligt ten deele aan hem, grootcndeels aan ons. Aan onze gemakzucht, die te lui is, om „moeilijke" verzen te lezen, soms ook aan onze (on)christelijke hooghartigheid jegens andersdenkenden. Boutens is een man met groote gaven. Of hij zijn gaven altijd op de juiste manier gebruikt, is een tweede vraag. Een vraag echter, die wij onszelf ook telkens moeten stellen. Boutens is kunstenaar, diohter. Een kunstenaar van het woord, een dich ter met een hart. Nemen wij eens rustig drie minuten, om het vol gende vers volhardend en goed te lezen. Letten we daarbij op de woordkeus, het ongewone rijm, de slotgedachte in de laatste regels. (P. C Boutens: Verzen.) Tot één bepcorcn zacht zünjj ho De hunkering van die moede schapen naar huu eindelijken stal! Hij tracht zijn gedachten te paaien en thuis te houden. Dat lukt overdag, maar in de stille nach ten loopt het verkeerd. (O I hai aten Maar In den - MUn deuren open naar de wude dulsterrv*. Daar gaan ze, angstig nagestaard door den dich ter, „ver verwaden in den waaz'gen kimmedroom." Maar in den nanacht komt de berusting. Dan schuiven de uren traag voorbij als in een stad zonder menschpn en in den morgen keeron zijn gedachten ongetroost terug, als blatende schapen op het dauwdoorwcekte pad. En Bchulf'lcn de Tot met de moriren on haar Om toegang keert cn echrelt c icht Uk lk leed- en vreugdvorlal stad, .Veel gemakkelijker cn bijzonder mooi is het vers, waarin de individueels persoon wordt gekend aan zijn eigen onveranderlijke harteklop, van ieder mensch anders, maar van dezelfde altijd sendee en altijd te herkennen, nu en voorgoed. Zoo lig ook lk In lai Er. heb alleen tot u Mtin gouden kroon u ?re t.ede om liefde schrijn. Haar blö wicht zwaar op rwakke knleén mtJ" Opdat de orlnrlng aan mtfn hootren staat MU troost' den nacht door tot den dageraad. Een moeilijk vers lijkt ook: „Mijn bleeke denken". Des dichters gedachten dwalen steeds onweer staanbaar naar een bepaald persoon. Want alle blo. En heel do wc [fP. C. Bouten*: Lentemaan). - diepe nacfctcn. i het donker bloed. K. JONKHEID, 110 En dit is de voor gevel van de boer derij ,,'f Koute Steetje" te Oud- dorp (op "iet eiland Goeree). Als je misschien van de zomer dit mooie dorp be zoekt, moet je ook een$ naar dit aar dige huis gaan kijken. 't Werd gebouwd in 1669. „Nee da's me hier te hard," antwoordt de ander, en?" „Hij is weg en zal wel niet meer komen. De veld wachter komt voorloopig óók niet: die is doods benauwd." „Zeg, verbeeld je: de deur stond wijd open." „Weet ik: d'r is oen jongen in geweest. Heeft zelfs 't luik ontdekt, 't is oppassen, hoor." .Hebben we dan de deur opengelaten, gisteren? Jij hebt 'm dichtgedaan." „Nietwaar: jij." „Wel nou nog mooier: ik? Hoe kom je d'r bij?" Wordt vervolgd; OPLOSSING van de raadsels in de vorige Kinderkrant: RAADSELS I. Welke stad? Op de zigzaglijn (dat is dus op de kruisjes) komt de naam van con stad in Zeeland. X - Je rij is een deel van het gezicht. X 2e rij een jongensnaam. X 3e rij een ander woord voor havendam. X 4e rij een kleur. X 5e rij een roofdier. X 6e rij een voorwerp om uit te drinken. X 7e rij oen bloeiende struik. X 8o rij een brandstof. X 9e rij een tuinmansgerecdschnp. t X 10e rij een voederbak voor dieren. II. Verborgen plaatsen buiten Nederland. In onderstaande drie zinnetjes zitten de namen van drie plaatsen buiten Nederland. 1. Het stuk vlees, dat de hond wegnam en opat, was heel grooL 2. Waarom ga je niet met Rita den tuin in? 3. Kom in de Noorderstraat, dan vind ik je daar tegen vier uur. III. Welk dorp? Maak van deze woorden de naam van een dorp in de buurt van Dordrecht: Booht dik Ida Herman. IV. Een makkelijk raadseltje II. Mot, mol, mos, mop. III. Bos, mos, vos, klos. IV. Kat-rol; katrol. VOOR KNUTSELAARS Een grote lijst van karton twee prentbrief kaarten. Nu is 't ook mo gelijk, dat je graag een lijst zou willen maken f I 1 f ;<iis t7 een o t o plaat Bijvoor beeld om een portret van Prin ses Juliana en Prins Bernhard. Onlangs zag ik daar een knutse laar mee bezig. Daarom geef ik hier een model voor een grote lijst van karton. De grootte van T stuk karton, dat we nodig hebben, hangt natuurlijk geheel af van de groofte der plaai, die we willen inlijsten. En luister nu wat we verder doen moeten. Op de tekening zie je een rechthoekje bdef. Dit wordt een van de opstaande kanten. Langs do andere drie zijdon zie je dergelijke rechthoeken. De grotere rechthoeken als a—b—c—d moeten naar binnen omgeslagen worden, nadat de gearceerde stukjes er af zijn gesneden. Met dit afsnijden wacht je, tot je de gehele omtrok uitgemeten hebt, de gearceerde stukken blijven dus zo zitten. Nu de stippellijnen ritsen. Sla de rechthoeken naar binnen en meet hoe groot je de gearceerde stukken moet nemen om een goed sluitend ver- si ek te krijgen. Zet de lijst met plakstrookjes in elkaar. Omranden! en met sierpapier beplakken. Voor knip-kunstenaars Van een jongen vriend, die geregeld onze kinder krant leest, kreeg ik een briefje. Hij vond di« knipplaatjcs van verleden week zo aardig en vroeg gauw nog een paar voorbeelden te plaatsen, *k Wil hem op z'n wenken bedienen en geef hier boven weer twee nieuwe modellen: een bok en, ©en flamingo in 't riet. Een oudere lezer deelt ons nog mede, dat in d© tijd tonn de fotografie nog niet bekend was, rnet name in de 18e eeuw, de kunst van silhouetten knippen druk werd beoefend. De meeste mensen konden het niet betalen een geschilderd portret of een getekend portret van zichzelf te laten vervaardigen. Toch wilde men ■wel graag z'n beeltenis hebben. Welnu, de schaar bracht uitkomst. Die „geknipt" moest woroen, werd door den „schaarkunstenaar" voor een wit scherm geplaatst. Niet m?t de rug of de borst naar het scherm gekeerd maar met 'n zijde. Men plaat ste de persoon tussen het scherm en de licht» bron, doorgaans de lamp, en er ontstond dan op het witte doek een schaduwbeeld van zo iemand. Precies zoal» wij dat met onze handen wel maken op de wand: wolven, schapen enz. We hebben van zulke schaduwbeelden in onze Kinderkrant ook al eens voorbeelden gegeven. Enfin met deze twee modellen heb je er al vier bij elkaar. Je kunt dus vooruit! „Kunt u piano-spelen?" „Ik weet 't niet, ik heb 't eigenlijk nog nooit ge probeerd." De Rotterdamse school jongen hadden deze week ten buitenhansje. Aan de Parkhaven waren twee potvissen te zien, die te Terneuzen zijn aangespoeld en waarvan het geraamte een plaats zal krijgen in het Rijksmuseum te Lei den. Honderden mensen gingen kijken en op heel wat scholen vertelden de meesters van pot- en wal vissen. In de nabijheid van deze zeemonsters rook 't wel niet naar eau de cologne. Maar dat „luchtje" moest men maar op de koop toe nemen. 119

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 12