Buiieulaiidscli Ovei^lclih
Van Spokenangst
en Dievenvangst
door C. Key
8)
'Als Henk voorwaarts kruipt, vlak langs z ij n
boom, breekt ie 'n takje af, en gooit het hem op
't hoofd.
Henk merkt niks. „Hé!" f luist er-roept Piet dan.
Nu kijkt Henk op. „Paf! Paf!" doet Piet, en de
stom-verwonderde Henk is hiermede buiten ge
vecht gesteld. Maar nu haalt Piet een domme
streek uit. Hij glijdt zó maar naar beneden, en
hij bukt over Henk heen. Boven een muurtje ver
schijnt het hoofd van Koos, om weer even spoedig
te verdwijnen. „Vertel al je geheimen, lelijke
agent!" fluistert Piet. Henk zwijgt. „Hé, wil je
antwoorden?" dringt Piet aan. Hij schudt 'm aan
z'n schouder.
„Ik ben doodgeschoten", zegt Henk met een graf
stem.
En dan opeens wordt Piet achterover getrokken
en éér hij erop verdacht is drukt Koos' knie op
z'n borst. Mr;aen is Henk óók overeind. „Jij was
iJood!" protesteert Piet.
„Dat was een krijgslist!" juicht Henk. Maar hij
heeft te vroeg gejuicht, want hij krijgt een stomp
tegen z'n borst en dadelijk daarop wordt Koos zó
erg gekieteld, dat ie machteloos over de grond
buitelt. Met een is hij weer op en achter den
vluchtenden ridder aan. Achter 't hekje keert die
zich om
„Je hebt je pistool verloren!" roept Henk.
,.'k Heb er nóg een!", antwoordt Piet, „paf!, paf!,
paf!"
„Da's los kruit", schreeuwen de anderen.
Ze rennen achter elkaar aan. Bij 't deurtje van
het hoofd gebouwtje wordt het een vechtpartij.
Piet bonst tegen de deur aan
De deur gaat open, langzaam, op een kier
XI. DRIE SPEURDERS
Nu zijn het geen agenten meeT.
En ook is Piet geen rover.
Het zijn nu nieuwsgierige jongens
Begerig naar avontuur
Piet duwt t éérst tegen de deur. De andereu
helpen weldra een handje mee. Het is een zware
deur. Langzaam gaat ie openHéél langzaam.
Binnen is het donker. Ze durven eigenlijk niet
goed binneng tan. Het is zo angstig geheimzinnig.
Eindelijk gaan ze toch. 't Is er kil. Ze huiveren
alle drie.
„Moet de deur niet 'n eind dicht?" vraagt Piet dan,
„Waarom, jö?" vraagt Henk, en er is afweer in
z'n stem.
„Nou, er kan wel 's iemand komenen als die
ziet. dat de deur open staat.
„Niet dichtdoen, hoor," fluistert Koos met een
half verstikt geluid, dat achter uit z'n keel
schijnt te komen.
„Maar als nou de veldwachter
„Laten we weggaan!" jammert Koos zwakjes.
„Ben ie goed!" zegt Henk, en hij spreekt hiermee
zichzelf moed in.
„Ik gé, hoor!" en Koos loopt naar de lichte ope
ning, gaat naar buiten.
„Nou bonjour dan!" Piet begint resoluut tegen de
deur te duwen en Henk helpt mee.
Op 't laatste ogenblik wil Koos toch óók liever
binnen. Hij trilt op z'n voeten, en met z'n rug
gaat ie tegen de muur staan, vlak naast de lichte
•kier.
De anderen lopen vooruit, stap voor stap.
Met hun voeten verkennen ze schuifelend de
grond vóór hen. Ze raken wat meer aan 't don
ker gewend. Er zijn hier en daar kleine, héél
kleine openingen, en spleetjes in de muren. Langs
Ide muren schuiven ze nu, met tastende handen.
„Hier is een opening!" ontdekt Henk. Koos heeft
nu ook moed genoeg verzameld om naar de
anderen toe te gaan.
Ze staan alle drie bij de opening, die dicht bij de
vloer is en ruim een halve meter hoog. De breedte
as misschien anderhalve meter. Piet voelt met
z'n handen, terwijl hij op z'n knieën voor do
opening ligt, hoe diep 't is. Dan kruipt ie naar
Voren, 'n klein eindje.
„JÖ, niet doen!" jammert Koos, „niet doen, jó!"
Henk fluistert: „Voorzichtig nou, Goof, toe, voor
zichtig, hoor!"
(Piet schuift al maar vooruit. Henk bukt en voelt
naar 'm. Alleen z'n benen nog maarl
Koos bukt ook. Hij knijpt Piet in z'n benen, en
angstigt: „Jö. kom nou hier, zegl Toe nou, wij
gaan wég, hoor!"
„Ld los, bangerd!" stoot Piet uit. Dan verdwijnt
de rest ook. Even later horen ze z'n stem van
94
véél hoger dan eerst: „Je kan hier stéan! Kom
óók maar!"
„Niet doen!" zegt Koos, en hij knijpt Henk in z'n
„Waaróm niet?" klinkt de stem van Piet. Won
derlijk klinkt die stem, van achter d^t muurtje.
„Kom mee," zegt Koos weer.
„Durf jij niet, Henk?" vraagt Piet weer. „Je kunt
hier ook lopen." 't Klinkt hol, waar hij z'n voeten
zet. Hij stampt op de vloer, eerst op steen, dan
op planken. „D'r is een luik!" zegt ie dan, „né,
durven jullie niet? Bangerds!"
Henk bukt, kruipt óók de opening in. Koos blijft
achter.
„Hierzo is 't luik!" klinkt Piets stem dan. „Voel
maar: hout! D'r zal wel een ring zijn om 't open
te doen!"
Ze zoeken.
„Hierzo hèb ik een ring, hier!" zegt Henk, wat
later.
Dan klinkt de fluisterstem van Koos, vóór de
opening: „Kom nou, d'r is iemand buiten, go-
looi ik!"
„Kom jij dan hier!" oppert Piet, „anders ontdek
ken ze jou!"
„Dan sluiten ze ons op!" jammert Koos, „kom
nou!"
„Laten we maar gaan!" zegt Henk, „dan gaan we
er morgen weer heen!"
„Goed!" stemt Piet toe.
Ze kruipen door de opening terug en zien aan de
deurkier, die alleen van boven nog licht doorlaat,
dat Koos bij de opening staat. Hij kijkt naar bui
ten. „Jö, d'r is een vent! Met een fiets! Hij komt
hierheen!"
Er komen voetstappen dichterbij. Even houden ze
op. Dan kraakt het hekje. En dan komt het op
nieuw, maar nu nóg luider.
Tot het geheel verstomt
Buiten staat Gijs Baars, de groentenboer.
*t Is niet druk vanmiddag, hij heeft z'n bruine
pak aangetrokken en is op z'n luxe fiets wat
gaan rijden, die Gijs Baars.
De deur van de ruïne, die open stond, had z'n
aandacht getrokken, en nu staat hij daar.
Het geschenk
Hij trok het schuifke open,
Het knaapje stond aan zijn zij,
En zag het uurwerk liggen:
„Och, grootvader, geef het mij!"
„Ik zal 't u wel eens geven,
Toekomende jaar misschien,
Als gij wèl leert en braaf zijt,"
Zei de oude. „Wij zullen zien."
„Toekomend jaar?" sprak 't knaapje,
„O, grootvader, maar dan zoudt
Ge lang reeds kunnen dood zijn:
Ge zijt zo ziek en zo oud!"
En de oude stond te peinzen;
Hij dacht: Het is wel waar!
En zijn lange vingren streelden
Des knaapjes krullend haar.
Hij nam het zilvren uurwerk
En de zware keten er bij,
En lej ze in de gretige handjes.
,,'t Komt nog van uw vader," sprak hij.
Daar was een grafje gedolven;
De scholieren stonden er rond,
En een oude man boog met moeite
Nog één knie naar de grond.
Het koele morgenwindje
Speelde om zijn haren zacht;
Het gele kistje zonk neder
Arm knaapje, wie had dat gedacht!
Hij keerde terug naar zijn woning,
De oude vader, en weende zo zeer,
En het zilvren uurwerk
In 't oude sohuifke weer
(Wordt vervolgd
ROSALIE LOVELING.
Een leuke oude
prent, die je maar
eens heel goed
bekijken. Dan zie
je telkens weer
iets nieuws en iets
aardigs, waar je
zo op t eerste ge-
zicht geen erg in
had. De plaat
geeft een voorstel
ling van spelende
jongens op de
oude Amsterdam*
se beurs.
DONDERDAGAVOND
Wie nog niet ervan overtuigd mocht zijn, dat de
wereld wederom in zeer verhevigde mate lijdt
onder een vertrouwenscrisis, welke alles wat tot
op heden aan economischcn opbouw werd bereikt
op losse schroeven stelt, diens oogen zullen zeker
wijd zijn opengegaan bij het lezen van de gewel
dige bewapeningsp'anncn, die in het Britsche
Lagerhuis door minister Neville Chamberlain aan
de orde zijn gesteld. Groot-Brittannië is sedert
lang bezig, natuurlijk op het voetspoor van
andere mogendheden, gelijk men ter verontschul
diging aanvoert, met het opzetten van een onge
ëvenaarde campagne voor een versterkte defen
sie, welke alles wat op dit punt tot op heden
werd ondernomen, glorieus in de schaduw stelt.
Op tallooze Britsche scheepwerven ratelen en
kloppen de machines bij den bouw van allerlei
soort oorlogsbodems, die in de naaste toekomst
de geheel gemoderniseerde, trotsche Britsche
strijdkrachten ter zee zullen moeten vormen. Daar
naast doet men al zijn best om door het aantrek
kelijker maken der voorwaarden groote scharen
jongemannen tot een meerjarig vrijwillig engage
ment bij het leger te verlokken, want gelijk men
weet is in Groot-Brittannië de conscriptie een
ding, dat men na het winnen van den wereld
oorlog zoo spoedig mogelijk weder heeft afge
schaft., omdat het uitermate onpopulair was. Het
teekenen voor deze vrijwillige verbintenissen gaai
intusschen trager van de hand, dan minister Duff
Cooper wel wenscht; de Britten hebhen niet den
aangeboren smaak voor dril en discipline, die
bijvoorbeeld onze oosterburen kenmerkt. Op de
Britsche eilanden loopt men niet gaarne in rang
en gelid; ook geestelijk niet, daarvoor stelt men
zijn vrijheden te zeer op prijs.
Tenslotte is op het gebied der luchtvaart de be
drijvigheid eveneens 'ontzettend groot. Men bouwt
in Engeland nog slechts vliegtuigen met militaire
bestemming; motoren- en vliegmachine-werkplaat-
ser. weigeren elke order voor de civiele markt,
zoodat deze noodgedwongen in het buitenland, met
name in de Vereenigde- Staten, moeten worden
ondergebracht. Het gevolg van dit alles is een
tijdelijke industrieele opleving, welke het geheele
land met de leuze „Tempo, tempo!" vervult. En
de keerzijde van de medaille? Gelijk wij reeds zei
den: voorstellen voor het uitschrijven van een
defensie-leening van omstreeks vierhonderd mil-
lioen pond sterling, een schat als uit de „Dui-
zend-en-ee:i-Nacht"-vertellingen, welke in vijf jaar
tijds zal moeten worden verbruikt
Natuurlijk heeft het Britsche kabinet voor deze
vordering op het nationaal vermogen zijn argu
menten. Men houdt de volksvertegenwoordiging
voor, dat het land bij concurreerende naties in
bewapeningsopzicht op een gevaarlijke, niet te
verantwoorden wijze is achterop geraakt. Men
legt er den nadruk op, dat het Britsche wereldrijk
met zijn uitgebreide bezittingen en connecties zorg
heeft te dragen voor het. veilig stellen van zijn
verbindingslijnen, die den halvcn aardbodem om
spannen. Deze bieden in geval van een gewapend
wereldconflict uiterst kwetsbare punten, die tot
eiken prijs moeten worden beschermd. Tenslort9
wijst men op de historische taak van het Brit
sche gemeencbest, orde en evenwicht in de vol
kensamenleving te handhaven en de zwakken te
beschermen. Merkwaardig, doch inderdaad wel
getuigend van nuchter levensinzicht is, dat men
bij dit alles zoo weinig woorden aan Genève ver
spilt, aan de idéé der „collectieve veiligheid" en
de verplichtingen van omleidingen bijstand. Voor
op gesteld wordt, en zulks met grooten nadruk,
dat Groot-Brittannië de kracht moet bezitten om
onder alle omstandigheden en overal ter wereld
zichzelf fe doen respeeteeren. Eerst als dit goed
vast staat laat men erop volgen, dat ook de
volkenbond gebaat is bij zulk een machtig, ner
gens in een hoek te dringen mede-lid. Het lijkt
alles bedenkelijk op de oude spreuk, dat wie den
vrede wil, zich op den oorlog moet voorbereiden;
het nieuwe recht en de nieuwe "volkeren-idealen
schijnen hun attractie te hebben verloren; ze zijn
althans verschoven naar een plaats op den achter
grond. Terecht hebben verschillende Lagerhuis-
leden hiertegen geprotesteerd, en van de regee
ring verlangd, dat zij zich omtrent haar positie
ten opzichte van de volkenbondsgedachte duidelijk
zou uitspreken. En de woordvoerder der Labour-
■fractie heeft de nieuwe aanvraag om defensiegel-
den zelfs onomwonden een „oorlogsleening In
vredestijd" genoemd. Jammer is slechts, dat de
'critiek uit dezen hoek zoo weinig waarde heeft.
Wie waren het die tijdens het Abessijnsche con
flict zich uitspraken voor een krachtig optreden
tegen Italië? Juist deze Labourmannen, die van
'tevoren de Britsche defensie achterop hadden doen
geraken. O.i. is de aangewezen weg noch eenzijdige
ontwapening, noch onevenredige bewapening, doch
een defensievergelijk op internationale hasis.
Doch deze weg is niet begaanbaar, zoolang wan
trouwen en afgunst de menschheid blijven he-
heerschen. De wereldcrisis blijft derhalve voort
woeden
De leden van den Balkanbond zijn te Athene bij
een geweest, om over hun gemeenschappelijke be
langen te beraadslagen, sinds een hunner, name
lijk Zuid-Slavië, een eenzijdig vriendschapsverdrag
met het tot nog toe geïsoleerde Bulgarije heeft
gesloten. Roemenië is daarover niet al te best te
spreken, daar het met Zuid-Slavië en Tsjecho-
slowakije tevens een andere politieke combinatie
vormt, namelijk die der Kleine Entente. Wat voor
den Balkanliond van voordeel moge zijn, namelijk
een betere verstandhouding en aaneensluiting der
Balkanlanden, is een ongunstig symptoom voor
de Kleine Entente, welke een verbintenis "beoogt
van deze drie genoemde staten tegen de grens-
revisie-eischen van het door hen aan alle zijdeu
omgeven Hongarije. Tevens was een der doelmer-
ken dezer Entente, zich dicht bijeen te houden
tegen den al te sterken aanwas van den invloed
'der groote mogendheden, met name van Rusland,
Duitschland en Italië. Zuid-Slavië heeft thans,
door vriendschappen met zijn Italiaansche en
Bulgaarsche buren aan te gaan, zich op twee
zijner landsgrenzen weten vei.'ig te stellen, en het
staat te bezien, of het ook niet spoedig met Hon
garije tot een vergelijk zal kunnen komen. Prac-
tisch is dit land dan voor al zijn bezorgdheden
gedekt, hetgeen betéekent dat het als bondgenoot
voor de beide overblijvenden, Roemenië en Tsjecho-
slowakije, niet veel meer waard zal zijn. Ook in
ander opzicht wankelt deze driebond; Praag sloot
een vriendschapsverdrag met Rusland, hetwelk
het als een contra-gewicht tegen den gevaarlijken
Duitschen buurman beschouwt, terwijl Roemenië
meer dan van iemand anders juist van den Mos-
kouschen bolsjewiek afkeer:g is. Deze immers zou
te eeniger tijd de kans schoon kunnen zien om
die Roemeensche landstreken terug te vorderen,
welke eertijds tot het Russische Tsarenrijk hebben
behoord. Ook hier dus ziet men een loven en bie
den tussohen verschillende nationale egoïsmen,
hetwelk voor de rust van dezen stormhoek van
Europa weinig goeds belooft.
In het Oostenrijk van Dollfuss, dat nog steeds
door diens navolger Schuschnigg in diens geest
wordt beheerd, wint de monarchistische strooming
gaandeweg meer terrein. De regeering kan thans
niet meer volstaan met te verklaren, dat het
vraagstuk van de monarchie niet van actueelen
aard is, daarvoor is de stuwkracht, die de aan-
hangens van „koning Otto" in het land uitoefenen,
reeds va,n te veel belang. Vandaar, dat de bonds
kanselier dezer dagen de kwestie, in een zijner rede
voeringen met een vrij groote mate van openhar
tigheid heeft onder het oog gezien. Schuschnigg
stelde daarbij op den voorgrond, dat van een
restauratie, gelijk als van de Bourbons in Frank
rijk. na de dagen van Napoleon, geen sprake kon
zijn. De bondsstaten zijn sedert het eind van den
wereldoorlog in meer dan één opzicht geëvolueerd,
zij hebben bovendien een regiem ontvangen, het
welk bezig is, een standenstaat te ontwikkelen
in wat men zou kunnen aanduiden Roomsch-
fascistischen geest. Deze ontwikkelingsgang is nog
niet voltooid; hij zou naar Sohuschnigg's inzdeht
zijn top en bekroning kunnen vinden in de mo
narchie. zoodra de tijd daarvoor rijp is. Een volles-
referendum zou alsdan over den terugkeer der,
I-Iabsburgers kunnen beslissen.
Het is te begrijpen, dat Schuschnigg het probleem
op deze manier stelt. Niemand ziet gaarne zijn
arbeid onderbroken of omvergeworpen, hetgeen
misschien een pijnlijker vorm van eenzelfde on
heil is. Doch een man als de huidige Oostenrijk-
sche bondskanselier, wiens staatkundige idealen
tevens zijn levensprincipes vormen, zal allerminst
wenschen te capituleeren voor een beweging, die
niet slechts de monarchie, doch tevens het herstel
der voor-oorlogsche verhoudingen in haar pro
gramma zou schrijven. Tot nog toe is deze
Schuschnigg, die kalm en welberaden is, de stabi-
liseerende factor in het hedendaagsche Weenen
gebleken. Vermoedelijk zal hij wel erin slagen, zijn
tijd uit te dienen, zoodat een „Umsturz" hem zal
blijven bespaard. Is het getal van zijn aanhangers
dan zoo aanzienlijk, dat dit hem een voldoend
breede actie-basis waarborgt? Dit is, wij kunnen
Ihet met een vrij groote mate van waarschijnlijk
heid constateeren, geenszins het geval, doch de
elkander kruisende acties zijner tegenstanders hou-
iden hem op zijn plaats, en zulks in versterkte
tthate waar het problemen geldt, die niet alleen
den Oostenrijker, doch in gelijke mate zijn na
buren hevig interesseeren.
<5
De non-interventie-commissie, die te Londen zoo
[lang heeft beraadslaagd over de Spaansche vraag
stukken, zonder dat haar arbeid positieve resul
taten afwierp, zij slaagde slechts in dit nega
tieve: een openlijke uitbraak van Europeesche
tegenstellingen te weren, boekt thans haar eer-
tste succes van werkelijk formaat. Alle bij de
Spaansche aangelegenheden betrokken landen zijn
Biet er tenslotte over eens geworden, dat met in
gang van den laatsten Februari het naaf den
•burgeroorlog trekken van vreemde vrijwilliger
lt.ot het verleden moet behooren. Een week later
•zal daartoe een internationale controle op de
Spaansche grenzen en havens worden ingesteld,
klie inderdaad kans op doeltreffendheid belooft.
•Portugal heeft nog eenige aarzelingen, waar het
■"t toelaten van controle op zijn eigen territoir aan
Spaansche zijde betreft, doch deze zijn niet meer
•doorslaggevend. Nu kan men dus tevens de wapen
'zendingen, die reeds lang bij onderling goedvin
den ongewenscht werden verklaard, tegengaan*
Een bekorting van den burgerstrijd mag daarvan
•worden verwacht, hetgeen ieder zal moeten toe
juichen. Naar deskundige waarnemers vermoerjen
Baat het zich aanzien, dat Franco de man zal
•zijn, die het pleit te zijnen gunste zal weten te
beslissen. Moskou zal dus vermoedelijk geen
•„filiaal" bekomen in het hart der Latijnsche be
schaving.
Op sommige plaatsen in New South-Wales zijn de kangeroes, door gebrek aan voedsel zoo tam geworden,
dat zij zich in de meer beiuoonde streken wagen, waar zij gretig het door de menschen aangeboden
voedsel consumceren.
87.