Clkm WERK J2tt0dkundii Ontspannings Lectuur Vari ia DINSDAG 19 JAUNARI 1937 t De h'eer Jan H. Eekhout i niet het sterkst; dat schrijf Jan H. Eekhout met' het oog op het opgenomen „werk", maar om het zonderlinge zinnetje in een woord vooraf. ,Jk geloof dat dit peil niet teleurstelt; ik verzocht de medewerkers om serieus en ge slaagd werk en meen, dat voor minstens tachtig procent aan mijn verzoek voldaan werd". Die overige twintig procent heeft natuur lijk ook gemeend, serieus en geslaagd werk in te zenden; dat mag je toch van de heeren en dames verwachten. Maar wie is ten allen tijde de wijze en bedachtzame zelf-criticus? Enfin, dit boek mag er wezen ook al= boek. 't Heeft een formidabele omvang en biet opdikkend papier geeft 't ook een respectabele corpulentie. „Men zal hier bijdragen aantreffen van een aantal „ouderen", „jongeren" en „aller jongsten". Wanneer men noode enkele namen mist, dan ligt de oorzaak daarvan niet bij mij". Dus, zoo schreef mijn vriend Q. A. de Ridder in „De Nederlander", heeft Eekhout tevergeefs de ontbrekende auteurs om mede werking verzocht Hij waagt het, daarbij ook ondergeteekende. te noemen, als zou die .wellicht ook geweigerd hebben. Nog in de jubileumroes verkeerende, valt het me gemakkelijk te moeten meedleelen, niet gevraagd te zijn. Maar hoe komt het, dat we Willem de Mérode missen? En C Rijnsdorp? En P. Korthuis? En G. SevensmaThemmen, die vlak bij Eekhout woont? En Jo Kalmijn- Spierenburg, die zoo pas deed verschijnen een bundel verzen „Langs den weg", die er m.L wezen mag, waarvoor ik tenminste menig ander boekje verzen graag missen wil. Waar bleef W. A. P. Smit? En de vader van Bart je? Jong-protestantsche letterkunde. Ik heb eigenlijk een intuïtieve hekel aan dat slap- lendige: protestantsch. Waarom niet, in on derscheiding met die jongere R.-Katholieken, gesproken van Protestantsch-Christelijke literatuur? Dat „protestantsch" is rekbaar als elastiek en even valsch als je het niet goed vasthoudt bij 't uitrekken; de einden vliegen je brutaal-pijnlijk in 't gezicht.1) Maar daarmee is geen kwaad gezegd van dit „Werk". Ik vind het met Eekhout' goeddeels serieus en in z'n genre geslaagd. Verrassen doet ons; de visie van J. K. van Eerbeek op den Franschen, vroeg-gestorven dichter Rimbaud, den vriend van Verlaine. Een heel bijzondere kant van dien roman schrijver krijgen we hier te zien: zijn sugge- reerend aanduiden van psychisch heel duis tere situaties., alleen verstaanbaar voor wie van Rimbaud en diens verhouding tot Ver laine iets afweet en van Rimbaud's gecom pliceerd karakter. Een heel opmerkelijk Vers is: De drie kooien, door Muus Jacobse, waarin hij zijn heel eigen kijk bezingt op het tragisch levenseind van Jan van Leiden, den Weder- dooper-koning van Munster. Dit lied duidt symbolisch het geweldig gebeuren van die «dagen; is het niet wat te lang-uitgesponnen? 't Getuigt wel van een sterk-inleven in die verre tijden, deze zangerige ballade. We zullen niet stuk voor stuk de bijdra gen volgen; dat ware al te rapport-achtig. Maar van een recensie verwacht je wel iets positiefs, hetzij in pessi- of in optimistische zin. Van de ouderen pakt me om eerlijk te wezen de Passagier van H. de Bruin, hoe serieus bedoeld 't minst Ben ik te weinig ingesteld op dit soort proza? Ik wil 't later nog wel es probeeren met dit schets je. Maar dat ik nog niet hopeloos ver ouderd ben, bleek me gelukkig toen ik wel genoot van de allerjongsten als D. de Vries „Die in Adam sterven", en Sjoerd Leiker „De verloren arbeider", al wil ik toegeven, dat deze laatste, een Fries, wel wat over-gevoelig is, op het sentimenteele af. Henk de Bruin is ook een Fries. Ja, ik zoek 't ook in „.ras en bloed", ondanks N.S.B. et tutti quanti. Maar nu heb je, geloof ik, tweeërlei Frie zen, ook al naar de grond, waaruit ze stam men. Er zijn er, die zich altoos maskeeren, om niet al te gevoelig te doen of te schij nen. Is zóó Henk de Bruin niet? Ben ik mis. men zegge het mij. Zijn verzen vonJ ik ook zoo strak, zoo beredeneerd-strak soms. Jullie Friezen hebben altoos de vloed planken bij de hand voor een mogelijke overstrooming. Maar het moet ten slotte wel „stroomen". Ên je kunt de vloedplanken wel eens te gauw uit-zetten. Er zijn ook Friezen, die mij verrassen: nog gevoeliger dan een Hollander, zoo één van uit het Zuiden. Maar die moeten dan ook voor zichtig wezen, als Sjoerd Leiker b.v„ Het boek der jong-protestantsche letterkunde, onder redactie van Jan H. Eekhout. Uitg. D.A.Daamen's Uitg.Mij. Den Haag i Kees Klap is dichter en belletrist. Zijn schets: „Doorbraak" is inderdaad als een overstrooming. Hij is een Zeeuw, hij had de vlocdplanken wel eens noodig gehad: het overspoelt je hier allergeweldigst. Puber- teits-angsten doorsidderen dit stuk; 't ont wakend sexueele leven bedreigt met doods angsten, doet ook dérailleeren in meer dan één opzicht. De taal is hier overspannen; open genoeg, wijl onbeheerscht. De even wichtigheid brengt toch ten slotte 't hoogste schoon; maar hier kun je dat hoogste nog niet verwachten. Er komen brokstukken rhetoriek in voor, ouderwetsche gezwollen heid, b.v. het slot, die de onbeheerscht- heid verraden als een „manco". De ver zen van Klap lijden aan ditzelfde euvel: hij remt niet, hij laat zich gaan. Maar een kunstenaar moet .kunnen", koning wezen over zijn gevoelens en gedachten. Kees Klap is iemand, wiens talent bezig is te rijpen in de branding. Vergete hij niet, dat het de stilte ook broodnoodig heeft Onder de ouderen, die proza geven, valt in 't bijzonder op Rie van Rossum (wat be hoor je tegenwoordig al gauw tot de oude ren!) die te midden van zooveel tragische verhalen, aan 't dansen is geslagen, stuk proza, dat zoo echt geschreven werd uit lust tot schrijven, tot de dansende cadans van luchtig beeldend proza: ,Bal in Wassenbeeldenspel". Als je in zo museum aan het dansen slaat, gebeuren ongelukken, maar dank zij het sprookjes genie van Hans Christiaan Andersen, die 't ballet dirigeert, loopt het, of beter: danst het alles nog al mee. Vermakelijk vernuf tig ook, zoo'n sprookjesachtige museum- dans. Maar alleen voor den goeden ver staander geheel te genieten Mavr. Kuyper—Van Oordt stond zeker een fragment af van haar nog te publiceeren roman (Een martelaarskroon voor Joris Praet), de boeiende „geschiedenis vai Amieke". Dat is nog eens vertellen, niet alleen om 't verhaal, dat de aandacht spant om het gebeuren zelfv doch ook uit lust tol het zóo vertellen, dat er niets te veel, niets te weinig is gezegd. Het is af. En' wat niét verteld is, hangt als een verzwegen en toch aanvoelbare sfeer rondom de sober maar raak beeldende zinnen: hier is wel een schrijf ster „aan het woord", die ons op de heer lijkheid van het „ambacht" jaloersch maakt, Mevr. Kuyper-van Oordt Psychologisch is 't ook van een bijzonder hooge distinctie. En let vooral, lezer(es) op de symbolische teekens, die hier op de ver- haal-weg staan aangegeven. Zoo bijv. de „chapelle ardente", het herinneringsteeken van den dood voor het aardige Amieke. Dat korte schetsje van Wilma ..Losge maakt" is weer zuiver de sfeer van deze sohrijfster: de overgave aan de dood, en ook die aan het leven. Ook dit is proza van bijzonder gehalte. P. J. Risseeuw gaf een fragment uit een spoedig van hem te verwachten roman: Egbert Lemke, visscher van menschen.2) Dat stuk staat midden in het leven van deze tijd, 't kerkelijk leven ergens in een groote stad. De hulpprediker Lemke gaat op huis bezoek met een ouderling. Dit is nu niet als bij de allerjongsten een stukje zelfont leding; Risseeuw wil geven: de sociale roman, waarin ook het kerkelijk leven zijn belangrijke plaats blijkt in te nemen. Echt Hollandsch is dit werk; nuchter, zakelijk, zonder de experimenten van de nieuwe zakelijkheid, die trouwens over 't algemeen niet meevallen, wijl meer gewaagd dan ge wonnen. Wij wachten met belangstelling de roman. Van nabij weten we, dat er ook sprake in is van wat ons religieuze leven raakt: o.m. de Buohmann-beweging. 't Is ists heel anders dan „Burgers in nood" al staat het ook midden in de „nood des tijds". Van de prozaïsten noemen we nog: H. M van Randwijk met een boeiende schets: „De Bruidegom komt" waarin sterke spanning heerscht; het koninkrijk der hemelen in botsing met dat der wereldsche aangelegen heden: fél is hot accént, waarmee die bot sing verbeeld werd. En de verzamelaar Jan Eekhout geeft als fragment uit zijn nieuwe roman: De Grond Grijpt, een boerenroman uit het Zuiden, Vlaamsch is de taal en Vlaamsch de heele sfeer. Essay's droegen bij: Dr. J. van Ham, K. Heeroma en Roel Houwink; alle drie bewijs van diepere bezinning Tiaar velerlei zijden. Zoo heeft v. Ham het over het Christelijk dichterschap, waar voor mij althans mi Dpmerking nieuwe oriënteering beduidt, waarop ik graag later nog even terugkomen wil. Al discussieerende kan het ons lichter worden in 't voor mij nog al duister gegeven. Wat de poëzie aangaat, mij boeide liet meest het werk van W. Hessels (Hendrik Mulder) een neef van een andere® Hendrik Mulder, die onder het pseudoniem Adel An- ckersmit dochh ook als dichter onder eigen ckersmit doch ook als dichter onder eigen in Zuid-Afrika, is een geboren dichter ais weinigen onder ons. Zijn neimwee naar Hol land zingt in hem onweerstaanbaar en met diep-weemoedige accenten. G. Kamphuis en W. Hessels wisselen hier dichtend een wederzijdsche groet: mooie verzen werden het; bij Hessels vol verlangen naar de „heimat". Van Kamphuis trof me een luchtig liefdelied. Aan blijde liederen is onze Christelijke lectuur arm. Een tijdsver schijnsel? Dirk Verrèl is me als dichter niet bekend; dit eene vers zegt rne weinig of niets van hem. Wel G. Achterberg en Ido Keekstra, die beiden broze verzen schrijven, droomerig en -een sfeer suggereerehd. Jan H. de Groot beoefent het oude genre van de volksballade niet onverdienstelijk; hier bijv. Ballade der vierduizend Friezen die in 1672 tot den lesten man standhielden aan den Rijn. Hij gaf ook een sterk geladen sonnet: Delila, vers van passie. Wij vinden hier weinig of geen religieuse poëzie. Wat dit betreft is dit boek niet representatief voor een kring waarin we toch zulke poëzie verwachten mogen. Van Roel Houwink is het vers: „Die.Een zame" als vers o.a. beter dan de beide a/nde re, religieus gestemd. Eigenaardig dat Ba rend de Goede's verzen uit dezelfde trieste sfeer zijn als dat van Houwink, ,.De Een zame". Maar dit laatste is in zijn saamge drongenheid veel-zeggender navrant. Bert Bakker's verzen staan ook in sterke mineurtoon behalve 't lentelijke regen-vers. Van de vele portretten niets dan goeds. Werk een zakelijke nuchtere titel. Hopen we dat de werkers gesterkt wordm tot het werk in 1937; en de wensch gaat hier bij, dat de „jong-protestantsche" creatieve kracht kringen moge, steeds meer bewust, om ,,'t één en eenig Middelpunt", getuigen ie van een Schoonheid, die zich oriënteert aan Christus. A. WAPENAAR 2) Zoo even lees ik van Dr. Tazelaar in het Calvin. Weekblad een dergelijke afwij zing van dit woord in een critiek op „Spec trum", een bundel poëzie. De roman heeft die titel niet. DE GRONDSLAGEN DER CONSTI TUTIE VAN NEDERLANDSCH- INDIË, door Dr. P. J. Platteel. N.V. A. Oosthoeks Uitg. Mij., Utrecht. Het proefschrift van Dr. P. J. Platteel, waarvan we den titel hier afdrukten, is ver schenen als nummer IX in de serie van Utrechtsche bijdragen tot de geschiedenis, het staatsrecht en de economie van Neder- landsch-Indië. De serie bedoelt, volgens het voorwoord van Dr. Platteel, om vooronder zoekingen te bewerkstelligen, welke het mo gelijk maken om de grootelijnen te zien in de constitutioneele geschiedenis van het Rijk in Azië. Het lijkt ons Juist van Prof. Dr. C. Ger- retson, om in de door zijn leerlingen te be handelen onderwerpen een algemeene ge dachte te doen heerschen. Het euvel van wetenschappelijke studies, nl. dat ze veelal tot stukwerk gedoemd zijn en als zoodanig gewaardeerd dienen te worden, kan op deze wijze gereduceerd worden. Op gelijke wijze is geruimen tijd geleden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam een aantal ju risten op een min of meer aaneensluitende reeks strafrechtelijke onderwerpen gepro moveerd. dissertatie van Dr. Platteel getuigt van behoorlijke studie. Van het Regeerings reglement worden een drietal wortels, de Fransche, de Engelsche en de Nederland- sche, achtereenvolgens behandeld. Daarna wordt stilgestaan bij de formuleering zelf. Prof. Gerretson houdt van argumentatie. We hebben het kort geleden gezien bij de beide omvangrijke deelen, waarin hij de documenten inzake de „Muiterij en Scheu ring" van 1830 publiceerde, zelfs nog voor het boek over dit onderwerp zelf verscheen. en goed leerling voegt Dr. Platteel een honderd bladzijden aan bijlagen bij het Droefschrift. Deze bijlagen nu lijken ons, door de wijze, waarop ze zijn ingevoegd, wel wat moeilijk op te slaan. Maar zulks kan niet van invloed zijn op den lof voor de verzameling zelf. Ze doet het proefschrift „De Philosophic van Occam in zijn Commentaar op de Sententiën" door Dr. S. U. Zuidema:, Uitg. Schipper t© Hilversum. In den herfst van het vorig jaar is Drs. S. U. Zuidema aan de Vrije Universiteit te Am sterdam gepromoveerd tot Doctor in de let teren en wijsbegeerte met een proefschrift, dat handelt over de philosophic van Occam, met name zooals deze is neergelegd in diens commentaar op de Sententiën. Dissertatie en openbare verdediging waren van dien aard, dat aan den jongen Doctor het praedi- caat „cum lande" werd toegekend. Een dagblad is voor strikt-wijsgeerige be schouwingen nu niet dadelijk de meest ge schikte plaats, maar toch meenen we op .ie uitvoerige en, met de bewijsplaatsen, tot een tweetal imposante doelen uitgegroeide studie van Dr. Zuidema de aandacht te mogen vestigen, omdat zij een van de eerste pogin gen is om in een proefschrift een onderwerp te bezien vanuit de wijsbegeerte, die terecht bekendheid verwerft onder den naam van „wijsbegeerte der wets idee". Deze wijsbe geerte leert n.l., uitgaande van de souverei- niteit Gods over den kosmos, dat deze kos mos onderworpen is aan de wet als schei ding tusschen God en kosmos en dat deze wet nader gepositiveerd dient te worden, al naar gelang van het levensverband, waarin het schepsel leeft Het komt ons wenschelijk voor om in plaats van een gespecificeerde bespreking een korte, helaas eenigszins verlate, aankon diging van 't werk te geven, doch we willen niet nalaten met nam° te wijzen op de za kelijke oriënteering in het eerste hoofdstuk, omdat hierin een duidelijk schema aan de hand wordt gedaan, waarmee de wijsbegeer te van Occam aan een nader onderzoek on derworpen wordt Vervolgens wordt stilgestaan bij „de cau- satie, bij den wil en zijn inhoud" bij „het intellect en zijn inhoud", bij „het beneden- intellectieve", en bij „God en Zijn werk". DE RUSTELOOZE AARDE door R Gheyselinck Amsterdam, Schel- tema en Holkema Wanneer wij ons zetten om over dit bui tengewoon fraai boekdeel een beoor deeling te schrijven voor onze lezers dan gevoelen we ons op een terrein aangeland, dat vol voetangels en klemmen kan liggen. De bedoeling van de schrijver is voor het ontwikkeld publiek een geschiedenis te ge ven om onze planeet, die in haar groei ên ontwikkeling en haar voortdurende vormver anderingen de planten en dierenwereld be- heerscht. De geschiedenis der aarde en daar mede een verklaring van dat velen nog raad selachtig vinden in de geologie. Daarbij komt de schrijver wel eens in con flict met wat door vele door de meeste bijbel geloovigen aangenomen wordt. Wij willen hier niet over strijden. Gelooven staat hier tegenover gelooven. Want men moet niet vergeten, dat ook zij die niet gelooven verhaal van de Bijbel, omdat bet voor hen niet verklaarbaar is, toch zelf ook weer van allerlei veronderstellingen uitgaan. Veronder stellingen, waarin ze gelooven. En die in de loop der jaren al heel vaak bleken niet juist te zijn en voor andere veronderstellingen plaats moesten ruimen. Op menige bladzijde zal hij, die vasthoudt aan de bijbel als Gods Woord, dat altijd stand heeft gehouden, beweringen lezen, die hij niet tot de zijne kan maken. Maar toch zal dit boek door hem, die van geologie houdt en naar oplossingen vraagt van veel, dat hem onverklaarbaar voor komt, met belangstelling ter hand genomen i gelezen worden. De groote wetten worden behandeld, lijn die er ligt in het in de loop der gebeurde op deze aard<e. Waarom men op be- le plaatsen bepaalde ertsen vindt, waar óm het brongebied der aardoliën weer elders moet liggen. Hoe de loop der verweeringen zal geweest zijn althans volgens de veron derstellingen van den schrijver en velen met hem. Rusteloos is de aarde in haar verande ringen. Hier het langzaam uitslijpen van rot sen door rivieren en zeeën, daar het plotse ling geheel veranderen door aard- of zee bevingen, door vulkanen en door stormen, door watervloeden en zonnebrand. De aarde, die in haar rusteloosheid ons steeds weer plaatst voor de grootheid van Hem die de aarde het aanzijn gaf en de natuurkrachten te voorschijn riep. Zelfs al wijst de schrijver daar nooit op, toch zal hij, die dit gelooft bij het lezen telkens daaraan denken. Trouwens het „gelooven" speelt bij den schrijver ook een voorname rol, zooals we reeds opmerkten. En zelf erkent hij als hij ver het Leven heeft, dat bij de beangsti- gend-groote vraag voor het onbekende eerste levensbegin, er geen enkel tastbaar feit is, „dat eenige richting kan geven bij de oplos sing van het raadsel; geen enkel gegeven waarop het wetenschappelijk onderzoek kan steunen. Hier moet zelfs de onwilligste geest, „aanvaarden" en heerscht alleen de rust van het Geloof". Maar wij gelooven iets anders dan de schrijver van dit boek. Toch weet hij ons met meesterlijke pen te schetsen hoe het in de morgenstond der schepping kan zijn toegegaan. Hoe de rusteloosheid der aar de zich uitte. En men komt onder de indruk van het groote gebeuren, dat heeft plaats gevonden. Buitengewoon mooie natuuropnamen uit geheel de wereld alle afgedrukt op kunst drukpapier verduidelijken die tekst en ma ken dit boek tot een prachtwerk. ZIJ WACHTEN. Agni van der Torre. Baarn, Bosch en Keuning. Agni van der Torre heeft het lezend pu bliek verrast met een nieuwe Vlaamsche roman. Het Vlaamsche milieu kent zij door en door, en hot ook in 1936 van haar hand verschenen werk „Mientje" vond in de lite raire kringen van het Nederlandsch spre- SLOEBERKE SLOB door W. Laats- ma 3e druk den Haag, J. N. Voorhoeve. Van dit boek versoheen in zéér korte tijd de derde druk. Wij gaven reeds een uit voerige bespreking ervan en blijven bij ons oordeel: een ongemeen mooi boek. Agni van der Torre kende deel van België een buitengewoon gunstig onthaal, getuige de besprekingen door vooraanstaande personen in litteraire en andere bladen. Toch is er een verschil tusschen de bei de genoemde boeken, „Mientje" is uit het Hollandsche polderland en „Zij wachten" geeft het Zuid-Nederlandsche milieu weer. We hebben ook dit boek met zeer veel genoegen gelezen. Wat vooral treft is fijne psychologische ontleding. De verschil lende personages staan daardoor als indivi dualiteiten naast elkaar. Dat is natuurlijk een eerste eisoh voor iemand die een roman schrijft, maar aan deze eisch van de eerste rang wordt helaas niet altijd voldaan. De korte inhoud is aldus: Levine is de dochter van de dorpsdokter van Rodegem. Haar moeder sterft op jeugdige leeftijd doordat zij in een wak rijdt. De vader blijft vereenzaamd achter als later zijn dochter te Gent gaat studeeren. Maar de dochter keert terug en laat haar idealen varen om dat zij in het Rodegemsche doktershuis een taak ziet. De vader sterft aan een hart ziekte omdat hij tot het laatste toe z'n plicht heeft vervuld. Maar daarvoor hebben we de belofte gekregen van het nieuwe dokters gezin, dat gevormd zal moeten worden door een huwelijk tusschen Levine en de jong© „concurrent" van haar vader. Het boek eindigt dus met een belofte voor het opbloeien van het nieuwe geluk op de puinhoopen van het oude. Dat leken me de hoofdgedachten uit Agni van Torre's werk: vervullen van de taak die voor de hand ligt en een belofte voor de toekomst. Is dat eigenlijk niet wat de menschheid noodig heeft? De karakterteekening is, al9 reeds zegd, uitstekend. De ietwat droomerige va der, die zijn kind blijkbaar niet ten voll© begrijpt, maar die haar geen stroobreed in de weg legt; Levineke eerst in het dorp en daarna in de academiestad, en ten slotte weer thuis. Vooral het Gentsche milieu is treffend juist geschetst. De schrijfster kent het uit de eigen ervaring van een aantal studiejaren. Ook al de karakters om Le vineke heen, vooral die van de dorpsjeugd, zijn goed geteekend, elk met z'n eigen cachet. DE POLDERJONGENSDOMINé door J. K. Lofvers Amsterdam Uitgeversmaatschappij Holland. Door Ds. Lofvers, die langen tijd door bracht onder de werkers van het grootsche werk, waar Nederland met recht trotsch op kan zijn, het aanleggen van de afsluitdijk waardoor de Zuiderzee, geen zee meer bleef, doch een meer, het IJsselmeer is geworden is een roman geschreven, waartoe dit werlc hem stof bood. Interessante stof was dat, want het volk dat daar werkte was een zeer heterogene groep of beter gezegd het waren heterogene groepen. Op verschillende punten zetten ze zich neer de polderjongens of zij, die polderjongens werden. Deze laatsten vooral hadden zich los makend uit hun oud millieu, zich met een forsch gebaar vaak ook losgemaakt van tot dusverre in eere gehouden burgerlijke of Godsdienstige gewoonten en gebruiken en voelden zioh niet meer tegen gehouden door traditie en dorpszeden. Wat bij velen vorm was werd afgerukt en velen sloegen over tot het tegenovergestelde van wat men vroeger van ze gewoon was. Ze voelden zich vrij, deden naast hun da- gelijksche arbeid wat ze wilden en l maling aan wat volgens de gewoneJ ting .niet te pas kwam". Onder zulke menschen moet de jongensdominé" Cas Ruineman werfcr natuurlijk komt hij voor vele moeilijk Verschillende typen worden ons in <17, meesterlijk geteekend door Ds. Lofve* Maar toch kan het boek ons niet b?e Al is de schrijver zelf van nabij met] door en door vertrouwd, dat geeft nc( waarborg, dat in het boek nu ook df teressanle stof boeiend verteld wordt. Hot tegendeel is eerder het geval, Maar er is te weinig boeiende handelf cn te veel geredeneer, te veel beschij Er is meermalen oen banaliteit, dit met de stof te maken heeft, Neem maa (wij slaan het boek nog maar eens zoc q bladeren even), dat alledaagsche, da vlocrsche verhaal als de polderjong® miné op een avond de Zoutkeet te ï'a blik wil binnengaan en dan in botsinjv met de stevige vrouw Martens. Wa^ praat is daar de gewild-gewone aanloq een geestelijk discours. En dat discoui vrij onwaarschijnlijk. Zoo praten de jongens niet. Hoe is het mogelijk vraaL dat een redevoering als Cas daar hou] ^verwonderlijke aandacht" wordt ai hoord. En al was dit nu eens zoo, danP« niet doenlijk om deze en meer breedte gesprekken te lezen. p Dat ze er in voorkomen is jammer, er zijn ook gedeelten die heel mooi br ven zijn en prettig lezen. Maar we vPc dat vele lezers en lezeressen zich zulleuc afschrikken door bedoelde bladzijden,] het doorbladeren al opvallen en doeV gen: neen 't lijkt me toch niet, wat je it Kien moet zich wel niet door zulk opp» kig inzien laten leiden, doch de p:d leert anders. En bovendien, al laat me»i< niet door zoo'n vluchtige oppervlaken, druk beinvloeden, dan zal men toch aik dig tot de overtuiging komen, dat hek vlot verhaal is. Het doel een blik te al op het moeilijk maar ook zegenrijke van den dominé onder de polderjols: wordt zoo niet bereikt. t Ook komen er zoo we reeds opnao heel mooie en goed beschreven epei voor in dit lijvig, te lijvig boek. rs De teekeningen zijn meestal heel goefv Looy weet in den regel met enkele id heel wat te zeggen. „Met Tom Welders op aw1 door G Th. Jonge jan de®; Uitg. N.V. Gebr. Zomer en>" nings Uitg. Mij., Wageningefl Vele van onze jongens en meisjes!® Tom Welders reeds kennen uit het v\ dat C. Th. Jongejan de Groot schreef'1"1 Radio-gids van de N.C.R.V. en vele P' evenzoo. Daarom behoeven we over hejei dat thans bij Gebr. Zomer en KeunW. scheen, weinig te zeggen. Het is eer en spannend verhaal dat iedere jonAg, elk meisje met plezier zal lezen. NaaK, smaak rollen Tom Welders en z'n vx in dit boek wat te veel van het eene||] tuur in het andere, komt alles él te Maar dit bezwaar zullen de jeugdig|n lezers niet zoo zeep bemerkt fei DE MOTOR- EN RIJWIB" MET UITVOERINGSVOORSCP0 TEN IN TEKST EN MET?.1 LICHTING, door W. H. Schlf,1 Uitg- A. W. Sijthoffs Uitgever^1 schappij N.V., Leiden. In dit boek zijn bijeen gebracht eei" tal gegevens, betreffende de Motor- d,l< wielwet. De diepgaande technische Pn. deling van het onderwerp maakt h^. voerig geschrift vooral van belang var' die, zooals ondernemers en politie, dii^3 goede regeling van het verkeer zijn. Als zoodanig heeft de Amste: sche commissaris van poiitie het oor" getwijfeld bedoeld. Meermalen verdu^1 ken teekeningen den tekst, n MODERNE VLIEGTUIGEN, 1 C. van Steenderen Jr. Uitg.11' Meulenhoff, Amsterdam. i Het aantal vliegtuigmodellen neemt Ai woordig bijna met den dag toe. Nau*»er is een nieuw model gelanceerd door lm briek, of een andere komt al weer me nog nieuwer, nog sneller en nog beter sch Dat geldt op het gebied van verkeeren tuigen, maar in zeer sterke mate welcs xan militaire- en sportvliegtuigen. I Velen, die belangstellen in de ontt ling van de luchtvaart, kunnen het er niet meer bijhouden. Voor hen is er n ]0 aardig boek verschenen, waarvan mei en uitgever hierboven vermeld vindt Steenderen's boek geeft een overzicht ter voornaamste thans in gebruik zijnde ae tuigtypen. Een zeer groot aantal vliegtdc wordt aan de hand van een afbeeldii sproken. Men vindt gegevens omtre snelheid, de constructie van het vl»u' en van de motor, kortom, van alles w&bc in een beknopte beschrijving mag ver ten. Eenige maatsohetsen ten gerieve modelbouwers alsmede een lijst va^ meest voorkomende termen in de vli^g completeeren tenslotte het boek. De afbeeldingen zijn naar onze smaalg vaag, hoewel toch het heele boek op drukpapier gedrukt is. |§p ArheidWs aan 't werk in onzen nieuwen po'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1937 | | pagina 8