Het Kasteel „Groot-Poelgeest"
CL» U a yjs d*?TJ ai1-' C*i b.B «01 a'
EEN HERINNERING AAN EEUWEN VOI- STRIJD EN ONRUST
Toen 'k bij den armen bouwval stond,
Die tot herin ring is gebleven
Van wat eens groot was en verheven,
Toen deelde ik met een geit den grond,
Die 't loover van een vlierboom plukte,
Wiens kranke kruin ter aarde bukte
Geslachten! die uw wapenschild
Met hooge borst ten hemel tilt,
Door arendsneb of leeuwenklauwen
Of reuzenvuisten vastgehouen,
Waar vloog óe zilvren leeuwrik heen,
Daar Poelgeest mee in 't veld verscheen?
Wiens onbeschroomde vinger wischte er
Zijn naam uit Hollands breed register?
Geduchten, die paleizen bouwt,
Gaat tot dien bouwval en aanschouwt!
Het was de dichter Ni col aas Beets, die honderd
jaar geloden deze woorden schreef naar aanlei-
Het ecnige overblijfsel van% het kasteel „Groot
Poelgeestéén van de twee torentjes, die de brug
over de slotgracht flankeerden
ding van zijn bezoek aan de ruïne van „Groot-
Poelgeest" te Koudekerk. En inderdaad, wie ge
hoord heeft van het roemruchtige geslacht van
Van Poelgeest, hun strijd in de woelige jaren der
Hoeksche- en Kabeljauwsche twisten, waarbij hun
kasteel menige zware belegering doorstond, moet
wel getroffen worden bij het zien van het wei
nige, dat van den eens zoo machtigen buroht is
overgebleven.
Praktisch is het nog slechts zoo: alleen wie het
weet ziet, bij het gaan van de z.g.n. lage zijde
van Alphen aan den Rijn naar Koudekerk, vlak
voor den ingang van de kom van laastgenoemóe
gemeente, aan de rechterzijde van den weg, een
eilandje, omgeven door de voormalige slotgracht,
waarop een torentje herinnert aan de plaats
waar liet kasteel eens stond
En we kunnen ons de diepzinnige ontboezeming
.van Nicolaas Beets verklaren:
Het stamhuis van het geslacht Poelgeest
stond te Oegstgeest
Tot goed begrip van een en ander willen wij er
allereerst op wijzen, dat het kasteel „Groot-Poel
geest" te Koudekerk niet het stamhuis van het
geslacht is. Dat stond in Oegstgeest, waar nog een
kasteel met dien naam bestaat. Oude geschriften
vermelden echter, dat reeds in 1300 het bezit van
Van Poelgeest in handen kwam van IJsbrand
van Alkemade, in leen ontvangen van Dirk, Burg
graaf van Leiden.
Neen, de grootste schittering heeft het geslacht
Van Poelgeest vertoond in zijn bezit aan den
Lagen Rijndijk te Koudekerk. Van hieruit heeft
het zijn invloed uitgeoefend op de gebeurtenissen
in de middeleeuwen en deelgenomen aan tal van
twisten en oneenigheden, die ook in dien tijd
reeds zoo veelvuldig voorkwamen.
Hoe de nederzetting ontstond
In de tijden voor onze jaartelling waren de stre
ken langs den Rijn drassig land. Bij hoogen
waterstand vonden meermalen overstroomingen
plaats, wat echter weer tot gevolg had, dat het
in het water meegevoerde slib op deze drassige
landen bezonk en zoodoende het land op den
duur in die mate werd opgehoogd, dat het ten
slotte boven het hoogste waterpeil bleef. Van
toen af ontwikkelde zich uit de in het slib mee
gevoerde zaden een planten- en boomengroei, dio
de landen deed veranderen in uitgestrekte wou
den. Dat het geen mooie wandelparken waren
kunnen we begrijpen als men leest, dat keizer
EEN STUK HISTORIE TE KOUDEKERK
Claudius Civillis deze bosschen den naam „woud
zonder genade" gaf. Terwijl men in het boek van
O. C. van Hemessen over „Jacobswoude en Wou-
brugge" leest, dat in dit woud de beren en
everzwijnen „so vreseliker gebaarden, dat een
mensche gruwe mochte".
Maar buitengewoon hoog water en zware stormen
hebben deze bosschen vernietigd. In 839 b.v., toen
geheel Friesland overstroomde en de Zuiderzee
ontstond, is er ook in de Rijnstreek veel vernield.
Terwijl oude bronnen ook nog spreken van een
groote watervloed in 860 „die alle hoornen van
Nijmegen tot Leiden heeft nedergeveld".
Aan den rand van een dier overgebleven Ger-
maansohe wouden, ten noorden van de Rijn bij
het tegenwoordige Koudekerk, verrees in de 14e
eeuw het kasteel „Groot-Poelgeest". Men is het er
niet over eens of men hier te doen heeft met een
geheel nieuwe nederzetting of wel een naams
verandering van het reeds bestaande huis Hoorne
of Te Hoorne. Hoe het echter ook zij, het ge
slacht Poelgeest, dat is voortgekomen uit het huis
Wassenaar en de burchtgraven van Leiden, ves
tigde zich in ,1326 op „Groot-Poelgeest". Het sterke
kasteel met zijn tuinen, boomgaarden en singels,
maakte met zijn achttien morgen wei- en hooi
land en vijf-en-veertig achterleenen een vrije
heerlijkheid uit en was behalve van groote stra
tegische waarde, van belang voor jacht en vis-
scherij.
De eerste bewoner van het kasteel was Dirk van
Poelgeest, Heer van Hoogmade, die later deze
bezittingen nog uitbreidde door van Graaf Wil
lem in 1333 de heerlijkheid Koudekerk te koopen.
Van dezen Dirk van Poelgeest zijn geen schok
kende gebeurtenissen bekend, veeleer geeft hij een
indruk meer groot-grondibezitter al was Poel
geest een leengoed te zijn geweest, dan strijder.
Na het overlijden van Dirk van Poelgeest werd
zijn oudsten zoon, Gerrit van Poelgeest, slotvoogd.
Een broer van hem, Jan, schijnt ook een persoon
van beteekenis te zijn geweest: hij was schild
knaap en rentmeester van Zuid-Hollano.
De vrede wijkt van Poelgeest
Met den dood van Dirk van Poelgeest schijnt ook
de vrede van deze bezittingen te zijn geweken.
Zijn beide zoons kiezen in de Hoeksche en Kabel-
jauwsche twisten de partij der Hoekschen en ne
men aan dezen, met wisselend succes ge voerden
strijd, ijverig deel.
In dezen strijd kon Margaretha, de dochter van
Graaf Willem IV, het tegen den aanvoerder der
Kabeljauwsohen, haar zoon Willem V, niet bol
werken. In deze wrijving tusschen moeder en
zoon werd ook „Groot-Poelgeest" belegerd, maar
zonder succes. Gerrit en Jan voelden zich veilig
achter de dikke muren, en terecht, de toestellen
die men in dien tijd gebruikte om de poorten te
rammen en de muren te vernielen waren veel te
zwaar voor de moerassige grond rondom het
kasteel.
Toch heeft Gerrit van Poelgeest den Kabeljauw-
schen aanvoerder als zijn heer erkend. Dat was in
1354 toen Mangaretiha ten behoeve van haar zoon
afstand deed van de rechten op Holland en Zee
land. Deze erkenning, met de betuigingen van
trouw en aanhankelijkheid aan den nu wettigen
vorst, werd door Willem V gewaardeerd en be
loond met aan den heer Van Poelgeest te verlee-
nen het recht van een vrij gebruik van zijn be
zittingen.
Gerrit van Poelgeest werd in 1383 als slotvoogd
opgevolgd door zijn zoon Dirk, die bekend staat
als een dapper man en om zijn moedig gedrag in
den strijd tegen de Friezen in 1401 tot ridder werd
Een doorkijkje op de gemeente Koudekerk. Op
den voorgrond ziet men hoe de slotgracht nog
bestaat en de plaats waar het kasteel stond als
een eiland omsluit.
De Ned. Hero, kerk te Koudekerk, waarin nog
aanwezig is een grafzerk van den in 1518 overleden
Gerrit van Poelgeest.
geslagen. Nog slechts 46 jaar oud overleed hij in
1409 en werd zijn zoon Gerrit beheerder van
„Groot-Poelgeest".
Groot-Poelgeest door brand vernield.
Tijdens het beheer van dezen Gerrit van Poel
geest is het kasteel door welke oorzaak is niet
meer bekend door brand verwoest. Dat het een
felle en alles vernietigende brand is geweest, be
wijst wel het feit, dat ook alle oude papieren ver-
lonen gingen. Na den wederopbouw van „Groot-
Poelgeest" schonk Graef Willem VI echter weer
nieuwe verlijbrieven.
De Hoeksche en Kabeljauwsclie twisten laaien
weer open „Groot-Poelgeest"
wordt verwoest
Na het overlijden van Graaf Willem VI laaiden
de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten weer op.
Jacoba, zijn eenigst kind, werd in de opvolgings
rechten betwist door haar vroogeren echtgenoot,
Jan van Beieren.
In dezen strijd koos Gerrit van Poelgeest de zijde
van de Hoeksche Jacoba, en terwijl hij haar ver
gezelde op een zwerftocht door Holland, werd
zijn kasteel, dat bekend stond als een wijkplaats
van Hoeksche edelen, door Jan van Beieren na
een zware bestorming ingenomen en geheel ver
woest.
Een kleinzoon van dezen Gerrit van Poelgeest,
eveneens oen Gerrit, herbouwde het kasteel, maar
reeds spoedig zou het weer worden verwoest.
Toen in 1489 de Hoeksche leiders, Jan van Mont-
foort en Jan van Naaldwijk, het Kabeljauwsche
Leiden belegerden, eischten zij ook het kasteel
Groot-Poelgeest op, dat door deze stad van krijgs
behoeften was voorzien, ter hunner hulpe. Maar
als Gerrit van Poelgeest dit leger ziet naderen,
verloochent hij zijn Hoeksche hart niet en opent
voor hen de kasteelpoorten. Wanneer echter de
belegering van Leiden mislukt is wreken de
Kabeljauwsche troepen het verraad van Van
Poelgeest Zijn kasteel werd ingenomen en aan
het vuur prijs gegeven. Gerrit van Poelgeest over
leed in 1518 hij overleefde de verwoesting van
zijn kasteel dus nog vele jaren en werd bij
gezet in de koorkapel van de kerk te Koudekerk,
waar zijn grafzerk nog heden aanwezig is.
Zijn zoon, ook weer een Gerrit van Poelgeest, liet
het kasteel herbouwen, welk bezit in 1549 en 1561
van vader op zoon overging, waarbij het steeds
een „Gerrit" bleef die als slotvoogd optrad.
Het kasteel in Spaansch bezit
In 1566 had Gerrit van Poelgeest, met zijn beide
broers, mede onderteekend het „Smeekschrift" dat
de Nederlandsche edelen aan de landvoogdes
Mairgaretha hebben aangeboden. Het resultaat van
dit smeekschrift was echter de haat van Philips
jegens de Hollandsche ader en toen dan ook in
1567 Alva het gezag van dezen Spaansch voelen
den vorst kwam vertegenwoordigen, vluchtten,
met vele anderen, ook de heeren van Poelgeest
naar het buitenland. Him kasteel werd in beslag
genomen en bestemd tot verblijfplaats van
Spaansche troepen. Deze huisvesting is niet ten
voordeele van het gebouw geweest. Het lood van
de daken werd omgesmolten tot kogels en veel
houtwerk vernield.
Toen dan ook in 1576 bij de Pacificatie van Gent
het kasteel weer aan zijn reohtmatigen eigenaar,
werd teruggegeven, was het vrijwel onbewoonbaar.
Bij gedeelten werd het vernieuwd, welke restau
ratie in 16051606 was voltooid. Bij een beschrij
ving van het gebouw teekent men aan: „Een
overdekte brug, die aan het begin werd geflan
keerd door twee achtkantige torentjes, leidde tot
den ingang, waarboven de gedenksteen der restau
ratie was aangebracht, vermeldende het jaartal
1606 en versierd met de wapens van den eigenaar
en zijn echtgenoote Vrouwe Anna van Glimes—
Bcrges, dochter van Ferry, hoer van Grimsbergen
en zuster van den Aartsbisschop van Kamerijk".
30
S S S3 3 g-s a. ^/SSS.I g c
s,Het verval van Groot-Poelgeest
„Sedert dien tijd evenwel (aldus in „den Tegen-
woordigen Staat der Vereenigde Nederlanden")
verviel het geslagt der Poelgeesten, een der oud
ste van Holland, en waarvan 't begin de gedag-
tenis onzer historiën te boven gaat. Het stierf uit,
in den jaare 1713, met den Heere Gerrit van
Poelgeest, den vijftienden van dien naam, Major
van het regiment ruiterij e, onder den Heere Grave
van Obdam, in dienst deezer landen, die ongehuwd
binnen 's-Hertogenbosah overleed, en met wien
Een gedeelte van de gevel van het voormalige
koetshuis van het kasteel. In de steen boven de
deur staat het jaartal 1668 gebeiteld.
die wapenen van dit stamhuis werden in het graf
gelegd".
De vader van dezen Gerrit van Poelgeest heeft
a» 3 öiS-uQ a> m m 8*3 fci) o Td +3 5 9?
-2 V 3 2 fö 22 Si -IS ai p:5.Sö«,
een buitensporig leven geleid. Gevolg daarvan was
dat hij zijn bezitingen met zeer groote schulden
belastte. Bij zijn overlijden bleek niet alleen zijn
schuld een bedrag van 3 ton gouds te bedragen,
maar ook dat hij de op „Poelgeest" gedeponeerde
diaconiegelden ten eigen bate had aangewend.
Zijn weduwe heeft de bezittingen toen verkocht
en hoewel haar zoon, dé reeds genoemde 15e
Gerrit van Poelgeest dit door een proces wilde
vernietigen, is hij, voor deze kwestie was opge
lost, overleden. De verkoop ging door, het kasteel
kreeg andere bewonershet geslacht Van Poel
geest was geschiedenis geworden.
Slechts enkele jaren is het kasteel toen nog be
woond geweest Na het overlijden van de bewoon
ster, Vrouwe Alida van Schellingwoude, kwam het
gebouw in die mate in verval, dat het ten slotte
stuksgewijze werd gesloopt.
Het archief als pakpapier gebruikt
Toen het kasteel in sterke mate begon te ver
vallen, werden de harnassen, wapenen en portret
ten naar de veiling gebracht en aan den meest
biedende verkocht. Het archief vond, in kisten
verpakt, een plaats op den zolder van een boer
derij, waarna de oude perkamenten later werden
gebruikt als pakpapier voor boterEen daad
die zeker te betreuren is.
Aan de bemoeienissen van den gemeente-archi
varis van Alphen aan den Rijn is het te danken
dat één van de torentjes, die aan het begin van
de brug over de slotgracht stonden, werd gerestau
reerd.
Een historisch monument dus, dat getuigt van de
plaats waar eens „Groot-Poelgeest" stond en de
herinnering levendig houdt aan een belangrijk
geslacht van de oud-Hollandsohe adel.
Daar is een wet voor elks verval,
Die geen heraut verkrachten zal;
De grootheid wisselt hier op aarde.
Oranjefeestelijkheden
in vroeger tijd
„Koningseere staat boven armverzorging." Met die
uitspraak trad, nu haast een kwarteeuw geleden,
een spreker op bij de feestelijke ingebruikneming
van een nieuw kerkgebouw. Hij grondde zijn be
weren op de uitspraak van den Heere Jezus: „Zij
heeft een goed werk aan mij gewrocht" (Mattlx.
26 10).
De gedachte, die destijds bij de discipelen opkwam:
waartoe dit verlies? dat geld had immers wel aan
de armen gegeven kunnen worden! komt ook in
onze dagen nog wel boven, wanneer er sprake is
van nationale festiviteiten, versieringen, verlich
ting, enz.
We willen niet beweren, dat de armverzorging nu
beslist bij de koningseere moet achterstaan, zooals
men uit de woorden van den bedoelden spreker
zou kunnen afleiden. Liever laten we de vorm.
waarin hij het uitdrukte, geheel voor zijn eigen
rekening. Maar dat koningseere bestaanbaar is
naast armverzorging, is een uitspraak, die in
onze kringen op weinig verzet zal stuiten.
We willen hier nu niet verder op ingaan, maar
stellen ons de vraag, hoe onze vaderen het hebben
opgevat. Of zij te dezen opzichte ook schriel wa
ren, dan wel of zij, wanneer het Oranjefeesten be
trof, op geen kleinigheid zagen.
Daartoe verplaatsen we ons zoo'n kleine twee
eeuwen terug. De Oranjeprins was toen Willem
Karei Hendrik Friso, die over vier van de zeven
provinciën reeds stadhouder was. In de overige
drie bleef zijn verheffing nog steeds uit door de
tegenwerking der heeren, die op dat oogenblik do
macht in handen hadden.
Maar eindelijk, in 1747, was het niet langer te
koeren. Ons land was in gevaar, het werd aan
gevallen door de Franschen, en nu riep het volk
weer om Oranje. Ook de regeerders der drie wei
gerachtige provinciën moesten er goedschiks
kwaadschiks toe overgaan, fLen prins tot stadhou
der aan te stéllen.
De vreugde van het volk uitte zich bij die gelegen
heid ook al in blij feestbetoon. Ds. Arinoldus Rot
terdam vertelt er breedvoerig van in zijn hoek:
Gods weg met Nederland.
Dit jaar, zegt hij, noem ik het groote wonderjaar
van ons lieve Vaderland, alzoo sedert de oprich
ting van ons Gemeenebest geen zoo zeldzame en
verwonderlijke toedracht van zaken voorgeval
len is.
In Zeeland was aller hart met blijdschap vervuld.
De lucht weergalmde, de aarde dreunde van het
geschut, dat men tor ecre van 's Prinsen verhef
fing afschoot. De schepen pronkten met Oranje
vlaggen. Des avonds zag men de heerlijkste illu-
minatiën met fraaie zinnebeelden.
In Den Haag waren des avonds bijna alle huizen
geïllumineerd. Zelfs het huis van den Franschen
gezant was verlicht mot flambouwen. Voor het
huis van Willem van Haren prijkte het vers:
De fiere leeuw ontwaakt en brult;
De Franschmon is met schrik vervuld
En zal nu bevend rugwaarts ijlen,
Nu Friso pronkt met zeven pijlen.
Vóór het hospitaal had men dit zinnebeeld ge
plaatst: een opkomend licht of dageraad, beschij
nende een Oranjeboom; daaronder drie leliën met
een duistere zon, en dan. de regels:
Hier is een godlijk werk,
voor 't land een heilzaam wonderj
Oranje's licht gaat op,
en Frankrijks zon gaat onder.
Men dacht niet aan zijn werk, zoo vertelt Ds
Rotterdam verder. Alles liep naar buiten, om den
Prins te zien voorbijgaan.
„Zeldzaam was het geval, in die dagen te Vlaar-
dingen gebeurd. Een troep knapen, waarvan de
oudste twaalf jaar oud was, varende een stoet;
een van hen droeg een Oranjevaandel, een ander
sloeg de trommel... Zoo trokken ze langs de dijk,
naar Schiedam, door het dorp Ketel, en zoo we
derom naar Vlaardingen terug. Een hunner was
door de marsch al te zeer verhit, en had te Ketel
al te schielijk karnemelk gedronken. Thuis gekomen
kreeg hij groote pijn in de ingewanden. Dokter,
in allerijl geroepen, verklaarde, dat hij er van
sterven zou„Geen nood," was zijn antwoord, „ik
ben toch blij, dat de Prins stadhouder is, begraaf
mij maar onder de Oranjevlag." Aan zijn wensch
w o gf «a - g 2o 2
.Sai 8.2 k g -O
vaandel, en dc kist was met linten en strikken
vensiem. De veertien dragers droegen Oranje. Ach
ter de familie volgden vierhonderd kinderen twee
aan twee, allen met Oranje getooid."
Bij het bezoek van don Prins en de Prinses te
Amsterdam daverde de lucht van hot „Vivat
Oranje!" en des avonds zag men de heerlijkste
vertooningen van illuminatiën en versieringen,
welker pracht (we gebruiken ae eigen woorden
van Ds. Rotterdam) met geen pen is uit te druk
ken.
Den volgenden dag ging het naar Haarlem. Hier
stonden de burgers gewapend in twee gelederen
langs de weg geschaard van de Spaarnwouder
poort tot de Groote Houtpoori. Met het vallen van
de avond kwam de vorstelijke familie te Den
Haag aan, waar zich een uitbundige geestdrift
openbaarde. De kleine prinses Carolina, die met
haar kinderjuffrouw in de voorste koets zat, be
gon met haar gepluimd hoedje in het rond te
zwaaien, tot groot vermaak van de omstanders.
Den Haag was schitterend verlicht. De groote
toren was van de onoerste omgang tot bij de top,
zoo lezen we, met drie rijen lanteernen schitte
rend geïllumineerd, 't welk een zeer fraaie ver
tooning gaf. Aan het huis van den Duitschen ge
zant telde men zevenduizend lichten.
In verscheidene koetsen vertrok het hooge gezel
Prinses Anna, gemalin van Prins Willem IV,
werd voldaan: boven de doodkist lag een Oranje-
sahap naar Delft. Daar ging het tusschen gewa
pende burgers door vele eerepoorten de Rottor-
damsche poort uit. Onder klokgelui en kanon
gebulder ging men óöor Rotterdam, om daar op
de prinselijke jachten scheep te gaan naar Zee
land.
Ook Middelburg was rijkelijk versierd met eere
poorten, triomfbogen en groene kronen, waar
onder de stoet langzaam voortreed. Des Zondags
was de Prins onder het gehoor van Ds. Willem-
Ben, die over Zacih. 9 16 preekte: .gekroonde
steenen zullen in Zijn land als een Banier opge
richt waroen".
Groot was de eer, den Prins aangedaan, zoo gaal
de verteller voort, maar onder dit alles bleef zijn
hert nederig. Toen zijn stalmeester hem vroeg,
wat hij van dit alles dacht, antwoordde hij: ,,'t la
te veel voor een mensch!"
Zoo ging hot im 1747.
VGnavenhage.
T. v. d. KOOY Dz.
Prins Willem IV,
Een paar cijfers, die op den
Mississippi betrekking hebben
De volgende cijfers kunnen eenigszins een denk
beeld geven van de belangrijkheid en omvang
van deze groote Amerikaansche rivier. De hoe
veelheid water, welke jaarlijks door den Missis
sippi in zee wordt gestort, bedraagt ruim veertien
duizend millioen kubieke voeten, terwijl de noe
veelheid in hetzelfde tijdperk aangevoerd slib
ruim achttien millioen kubieke voet bedraagt.
De oppervlakte van zijn delta bedraagt, volgent
de berekeningen van Lyell, omstreeks dertien
duizend vierkante mijlen, en de diepte moet °P
ruim duizend voet gesteld worden. Volgens die
berekening bevat de delta 400.378.429.440.000
kubieke voeten.
311