TUINBOUW 0£?r pRAATUURTJE WOENSDAG SO DECEMBER 19S6 No. 367 Is Sojacultuur in ons land aan te bevelen Het is te beproeven, doch de verwach ting moet niet te hoog gespannen zijn. au ds Over de Soja-cultuur in ons land schrijft Ir. P. G. Meyers, direct der landbouwkun dige afdeeling van het Rijkslandbouw- proefstation te Groningen het volgende, lid „Soja is een gewas, dat zeer veel aan- U irekkelijks heeft: de zaden zijn zeer rijk i, aan eiwit (3510 pet) en bovendien aan vet lui [15—20 pet.); een bijzonder gelukkige com- itil binatie, die maar zelden in een grondstof chvordt aangetroffen. De genoemde bestand- «[dfelen zijn bovendien van een uitnemende lai kwaliteit en de vele producten, die daaruit verte maken zijn, worden zeer gewaardeerd; ttot^vij noemen hier slechts de olie en de lpl eojakoeken, in welke laatste 36 pet., ver- >n leerbaar eiwit voorkomt. In Nederland I ivordt jaarlijks een groote hoeveelheid at jrondstof en sojaproductcn ingevoerd. Bovendien is soja een vlinderhloemigo 110 plant, die als groenvoeder zeer gaarne door iet vee wordt gegeten en die voor do «lichtwisseling van belang kan worden I jeacht J Beziet men deze opsomming dan volgt daaruit dat het zeer de moeite waard is om I ;e onderzoeken of de sojacultuur hier te ande mogelijk is. Een dergelijk onderzoek is aan het Rijkslandbouwproefstation te 01jGroningen al sedert jaren gaande. Wij t«deelen in het volgende in het kort mede, ïoe de huidige stand van onze ervaring is 'ndplen zal daaruit zien dat de soja geen nogewas is dat in Nederland gemakkelijk \erbouwd zal kunnen worden. Voorloopig ichten wij de optimistische mededeelingen, lie over de sojacultuur wel eens in de pers verschijnen, dan ook op zijn minst voor jarig. Overigens zijn onze pogingen nog {eenszins als beëindigd te beschouwen. Het zal den lezers bekend zijn dat in duitschland nogal wat. belangstelling voor jjde soja-cultuur aan den dag wordt gelegd: dit staat in verband met het streven naar [elfvoorziening. Wij hebben echter den in druk gekregen dat ook daar de sojacultuur nog geenszins aan de verwachtingen be- In de laatste jaren hebben wij veld- "tproewen genomen met een groot aantal zeer '«ulteenloopende sojarassen, afkomstig uit [vreemde landen. Er lagen proeven in Noord- en in "Zuid-Nederland en op verschillende grondsoorten. Wij laten hier eenige ervarin- r( gen volgen. Ie Be verbouw van soja lijkt in vele op- 0 lichten op die van bruine boonen en som- et aige kortstam sojarassen lijken ook heel 1 .veel op het ons bekenae bruine boougewas. 'i Het gewas is sterk op warmte aange- I wezen en de groei is in de eerste periode 4 na de opkomst dan ook zeer langzaam, y Hieruit volgt dat het schoonhouden, het w wieden een groot bezwaar kan zijn. Op li iVuil land zou men daarom maar liever goen soja moeten verbouwen. Niet zelden vsdoen nachtvorsten veel schade, hoewel de planten zich in vele gevallen nog weer yrij srlgoed kunnen herstellen. De indruk werd verkregen dat de soja klei- en zavel-, zoowel als op zand- en gidalgrond wel wil groeien, mits deze gron goed ontwaterd zijn, niet te zuur en in hffioeden bemestingstoestand. hij Het enten met de voor soja geëigende Wortelknolletjesbacteriën schijnt minder ;emakkelijk te gaan dan bij andere vlinder- iloemigen het geval is. Hoewel bij onze fjproeven een groot aantal bacteriestammen ^betrokken werden, werden er slechts zelden knolletjes verkregen en kon er dus ook h geen opbrengstverhooging worden waar- )r genomen. Het wild is op de groene planten verzot en er zijn dan ook eenige proeven totaal mislukt tengevolge van wildschade. Als a maatregel daartegen moesten wij onze proefvelden met gaas afrasteren. Het oogsten valt voor de vroege rassen ongeveer in het begin van September (in Zuid-Nederland). Vele rassen worden ech ter eerst tegen het eind van September rijp d blo 'en tropische rassen rijpen in 't geheel niet of komen zelfs niet tot bloei. Het drogen te velde kan zeer goed op dezelfde wijze gebeuren als dat bij de b.'uine boon de gewoonte is. De peulen springen meestal met open. Soja is een laatrijpend gewas, dat in natte najaren bij den oogst nogal eenige moeilijkheden mede brengt. Vooral de rassen met geelgekleurde zaden, die door de industrie het meest op prijs worden gesteld, worden bij slecht oogstweer nogal gemakkelijk miskleurig of schimmelig. In gunstige jaren kwamen de beste van de verbouwde rassen tot een opbrengst v.an ongeveer 1500 kg/ha zaad. Dit bedrag werd in 1933 verkregen op Dollardklei en in 1934 op zavelgronden in Zeeland. Maar in jaren met minder mooi zomer- en herfstweer, zooals 1935 en 1936, konden wij niet hooger komen dan respect. 800 en 900 kg/ha., waarbij dient te worden aangeteekend, dat de proefvelden toen op een matig goeden zandgrond te Noordlaren lagen, waar in 1934 een oogst van 1200 kg/ha bereikt kon worden. Hebben wij aldus ondervonden, dat de opbrengst zeer uiteen kan loopen al naar gelang van het ras en de omstandigheden, ook bleek er groote variatie te bestaan in de hoeveelheden stroo. In gunstige jaren kunnen de vroege kortstammige rassen 3000 a 4000 kg/ha stroo geven, doch de beide laatste jaren was 2500 kg. al veel. De voederwaarde zal ongeveer met die van erwtenstroo overeenkomen, maar hrt is veel stokkiger en de peulen zijn zeer taai, zoodat het ons als veevoeder toch minder aantrekkelijk lijkt dan erwtenstroo. De Mandsjoerijsche sojaboonen zijn hier fi lande thans (Dec. 1936) ongeveer s per 100 kg. waard. Men zal begrijpen, dat men een gewas met een zoo lage opbrengst voor dezen prijs niet in Nederland kan verbouwen. Daarbij komt dat het zaaizaad van rassen, die in ons land rijp worden en dat meestal uit het buitenland betrokken moet worden, zeer duur is, b.v. een gulden per kg. of zelfs nog meer. De economische verhoudingen zijn echer veranderlijk en er bestaat soms reden, orn kunstmatig in te grijpen; daarvan kennen we voorbeelden genoeg en bij de soja zien we dit in Duitschland thans zeer sterk ge beuren. Bovendien is het wereldrassen- sortiment zeer uitgebreid en kunnen er mis schien rassen gekweekt worden die beter aan onze eischen voldoen, dan degene die het Rijkslandbouwproefsthtion tot nog toe heeft onderzocht. Het ligt echter voor de hand, dat men na de vele importen, die wij reeds onderzochten, dienaangaande geen al te groote verwachtingen moet koesteren. Wie de soja eens zou willen beproeven als groenvoeder, kan daartoe gebruik ma ken van gewoon handelszaad, dat meest uit Mandsjoerije afkomstig is en een weelderi- gen groei vertoont als het op behoorlijk vruchtbaren grond wordt ingezaaid. In ons land zal men daaraan gewoonlijk geen rijp zaad krijgen." De Landbouw in Duitschland Groote uitbreiding; volgens Duitsch oordeel Groote uitbreiding volgens Duitsch oordeel Nu twee jaren van het Duitsche vierjaren plan verloopen zijn, meent men goed te doen de rekening eens te moeten opmaken. Zoo wordt ons over de resultaten van Duitsche zijcle het volgende medegedeeld: Sedert twee jaren staat de Duitsche land bouw, aangespoord door den Rijksboeren leider R. Walther Darré, in den productie slag. Productieverhooging is het wacht woord. Veel is er al over gesproken en ge schreven. Veel arbeid werd verricht. Ge weldige bedragen werden voor de aanschaf fing van nieuwe landbouwmachines enz. uitgegeven! Nu is de t\Veede oogst van den productieslag binnengehaald en de Duitsche landbouw kan rekening en verantwoording doen van een strijd, dien hij twee jaren lang met onbuigzame energie voor een grootere opbrengst van zijn bodem gevoerd heeft. Deze twee jaren van strijd waren twee jaren van succesl Op het gebied van den land- en tuinbouw werd in het begin van den' productieslag tweeërlei verlangd: ten eerste de verhoo ging der opbrengst per oppervlakte-eenheid en ten tweede uitbreiding van het areaal. Aan beide eischen heeft de landbouw vol daan. Om den aanbouw van bepaalde plan ten te kunnen uitbreiden, moest de bebouw de vlakte, die tot dusver voor de teelt van vruchten werd gebruikt, worden beperkt. Dit lot trof ook de belangrijkste Duitsche „vrucht", het graan. Er werd bebouwd in 1934: 12.0 mill. H.A.; de oogst was 21.6 mill, ton; in 1935: 11.7 mill. H.A.; de oogst was 22.0 milL ton; in 1936: 11.6 mill H.A.; de oogst was 22.5 mill. ton. Hieruit blijkt, dat niettegenstaande de beperking van den graanbouw met 360.000 I-LA., de totale opbrengst met 900.000 ton is toegenomen, d.w.z. de doorsneeopbrengst steeg van 18 tot 19.6 dubbele centenaar per H.A. Met andere woorden: de graanop brengst per oppervlakte-eenheid steeg met bijna 10 pet. Waarlijk een mooi succes! De hierna belangrijkste vruchten zijn de zgn. „hakvruchten" (aardappelen, bieten, rapen, enz.). Beperking van den bouw van deze vruchten werd niet wenscheüjk geacht, daar de kwantums, die niet voor de men- schelijke voeding dienen, uitstekend voer voor de dieren zijn. De aardappel- en sui- kerbietenaanbouw heeft zich zelfs eenigs- zins uitgebreid, terwijl de koolrapenaan- bouw terugliep. Er werden echter geoogst in millioenen ton: in de jaren 1934, 1935 en 1936, resp. 44,3, 41.0, 45,7 aardappelen; 10.4 10.6, 11.5 suikerbieten; 33.8, 34.7, 34.3 voe derbieten; 7.6, 9.0, 8.2 koolrapen. Ook hier zien wij, dat de totale opbrengst behalve de aardappelenoogst 1935, boven die van het jaar 1934 ligt. Ook de doorsnee opbrengst per H.A. van alle'producten voor noemd, ligt in 1936 boven die van het jaar 1934, waarbij de vroege aardappelen en kool rapen bijzonder meevallen. De grootste opbrengstverhooging is ech ter op het zgn. groenland waar te nemen, dus op de landen, die het voer voor de die ren leveren. Aan hooi werd in 1936 54 pet meer geoogst dan in 1934! Ook het weer hielp hier tnee. Wat. het jaar 1934 voor den groei van gras en klaver buiten gewoon ongunstig, in 1936 was juist het tegendeel het geval; de regen, die rijkelijk en bijtijds viel, begunstigde den groei van de voederplanten buitengewoon. In 1933 begon men den bouw van olie zaden te bevorderen. Er werden in 1933, 1934, 1935 en 1936 bebouwd met koolzaad en raapzaad resp. 5.103, 26.738, 47.023, 51.950 H.A.; met vlas: 4.889 8.740, 22.276, 44 082 H.A. en met hennep: 211, 366, 3.636, 5.733 HA. In drie jaar tijds steeg dus de bebouwde oppervlakte van kool- en raapzaad met het tienvoudige, dat van vlas met het negen voudige en dat van hennep zelfs met meer dan het 27-voudige! Het streven, grootere en betere voederhoe- veelheden, die immers de basis der ver hoogde prestatie in de veeteelt vormen, te verkrijgen, gaf aanleiding tot versterkten aanbouw van tot dusver weinig verbouwde planten. Zoo hedroegen de aanbouwvlakten in 1000 H.A. resp. in 1934, 1935 en 1936: van groene mais 45,6, 55,9, 59.0; van korrelmais 6.3, 15.8, 19.3; van zoete lupine: 0, 12.2, 25.0; van lucerne: 318.5. 366.5, 403.9,; vain win- tergerst: 306, 387, 436. Door de verhooging van het kwantum van het in Duitschland gegroeide voeder kon de invoer van buitenlandsche voedermidde len worden beperkt. Deze invoer liep terug in 1000 ton, in de seizoenen 1933-1934, 1934- 1935 en 1935-1936: oliekoeken: 1.467, 1.385, I.212; gerst- 357, 476, 70; mais: 297, 431, 205. Desalniettemin vetoont de veeteelt geen vermindering, integendeel, de opbrengsten werden nog gedeeltelijk hooger, zooals b.v. die van boter, kaas en wol. Ook de veesta pel werd grooter, vooral bij de schapen. De productie van binnenlandsche wol bedroeg tot dusver 9% van de behoefte. Door ver- eerdering van het aantal schapen van 3,5 tot 5 millioen kon de behoefte aan wol tot worden gedekt. Het aantal varkens Zoo schrijft een Duitscher ons: Maar er is wel wat bij dat ons eenigszins apocrief voorkomt. Neem b.v. alleen maar de verhoogde boterproductie. Wij hebben reden om daaraan te twijfelen. Maar met da! ai is het bovenstaande een bewijs dat Duitschland nog steeds blijft volhouden in zijn streven geheel onafhankelijk van het buitenland te komen. Dat moet ons een waarschuwing zijn en blijven. De roestziekte bij asperges Mededeeling van den Rijkstuinbouwconsu lent, Ir. D. Kers Hzn. te Naaldwijk. Onlangs zag ik op een tuinbedrijf de afgestorven aspergestengels nog op de bedden staan. Op een anderen tuin had men deze stengels zeer slordig verwijderd en de bedden zoo maar laten liggen, terwijl het ook wel voorkomt, dat de stengels in bossen gebonden ergens in een hoekje van den tuin te vinden zijn. Met het oog op de verspreiding van de roestziekte der asperges in het volgende jaar, is dit een geheel verkeerde manier van werken. Immers, de roestziekte overwintert in den vorm van sporen op de oude stengels. Daar hierop duizenden van die sporen voorkomen moeten de afgestorven stengels in den herfst zorgvuldig verwijderd en daarna ver brand worden, terwijl vervolgens de bedden netjes omgespit moeten worden, waardoor alle achtergebleven stukjes van het oude loof onder de aarde komen. Zoodoende worden de sporen van de roestziekte ver nietigd en alleen door groote reinheid op de aspergevelden te betrachten, is haar optreden in het volgende jaar tot een minimum te beperken. Iedere aspergekweeker helpe daaraan meel Stroo als grondbedekking in den boomgaard De behandeling vam den ondergrond in den boomgaard is vele jaren een strijdpunt geweest en is het nog, schrijft Ir. B. Bosma in „De Tuinderij". De groote vraag is gras of zwarte grond. Na op deze vraag wat breeder te zijn in gegaan, wijst schr. er op, dat op gronden waarvan de bovenlaag uit klei bestaat, doch in een niet te dlikke laag, die op zand rust dv? aanvulling van het water uit grondwater te wensohen overlaat. Hier moet de voor ziening dus geschieden uit het regenwater dat in de bovenlaag terecht komt en ten deele naar beneden zakt Hoe zuiniger we met dit water omsprin gen, hoe beter dit voor de boomen is. Op die gronden zal loshouden van de boven grond gunstig werken. En boter nog, is op die gronden de bedekking met stroo, zooals die thans in Zeelaoid op enkeile bedrijven wordt toegepast. Het stroo gaat de verdamping sterk te gen. Het bezwaar tegen papierbedekking, die men in Amerika in de Ananasculturen toepast, nl. het te veel hinderen van de bodemventilatie geldt niet voor stroo. Men is over de uitkomst tevreden, want behalve het tegengaan van verdamping, helpt het stroo op krachtige wijze mede aan de humusvoorziening, wat op zichzelf het waterhoudend vermogen van de grond nog verhoogt Per H.A. gebruikt men 25.000 30.000 kg. stroo. Deze dikke laag stroo is voldoende voor ongeveer 3 jaren, zoodat men in 3 jaren tijds het humusgehalte verhoogt met het geen er van dit stroo overblijft. Wel dient men op plaatsen waar veel ge- loopen wordt het stroo in die tijd nog eens aan te vullen. Niet alleen wordt de watervoorziening van de hoornen door de stroobedekking verbeterd maar het stroo houdt ook de onkruidgro' tegen, met uitzondering van de gewassen welke ondergronds woekeren, zooals kweek gras, brandnetels en winde. Hiervan dient men dus zijn land te reinigen alvorens tot een stroo bedekking over te gaan; dan zul len de onkosten voor onkruidbestrijding tol een minimum teruggebracht zijn. Vooral op „slempige" gronden of „loo- pende" gronden, welke bij een flinke regen bui dicht slaan, heeft, stroo een zeer eunstige werking. Op deze gronden is een tekort aan middelfijne grondbestanddeelen en deze worden vervangen door de humus, ontslaan uit het stroo. De vlakwort etende bessen frambozen en aardbeien profiteeren in hooge mate van een stroobedekking. Bovendien zal het stroo een uitstekend^ ondergrond vormen voor mogelijk val-fruit. Het brandgevaar dat door sommigen als argument teeen stroo wordt aangevoerd mag niet denkbeeldig zijn, tot dusver heeft zich hiervan in Zeeland nog geen enkel ge val voorgedaan. Van sterke insecten-aantasting is ook niets gebleken. Vermoedelijk omdat bij een zorgvuldig uitgevoerde ziektebestrijding de insecten geen kans op uitbreiding hebben zoodat het 51 of niet aanwezig zijn van schuilplaatsen geen rol speelt. Bij lage_ en matige strooprijzen verdient een proef" op daartoe aangewezen gronder zeer zeker aanbeveling. De jaarlijksche onkosten voor onderhoud van den grond zijn met stroo zeker niet hooger dan van zwart houden. Men bedenke «chter wel, dat 6troo niet voor elke grond gunstig hoeft te werken, ofschoon ook op van nature nattere gron den, bij voldoende waterafvoer, stroo goede uitkomsten kan geven door verbetering van de structuur. Marktoverzicht (Medegedeeld door het Centraal Bur.) VOERARTIKELEN Hoewel er de vorige week een enkele dag was waarop de prijzen iets lager waren, heerschte er over het algemeen voor alle granen een vaste stemming. Het aanbod uit aangekomen booten is ruim. De laatste dagen gebeuren er verschillende zaken op mais van den nieuwen oogst. Van gerst blijft het aanbod klein; de vraag is echter ook niet groot, terwijl het artikel nu ook te hoog in prijs schijnt te worden. Rogge en haver zijn in prijs ge stegen, evenals tarwe. Terwijl de koekenmarkt over het alge meen vast gestemd blijft, zijn de lijnkoeken toch weer met 15 ets. verlaagd in de afge- loopen week. Overige koeksoorten onver anderd. MESTSTOFFEN Stikstofmeststoffen. Het blijft nog heel stil op de markt van stikstof, wat den lust tot aankoop betreft. We hebben nu RIETMATTEN GOEDE KWALITEIT, LAGE PRIJS Alle soorten RIET VRAAGT PRIJS Fa. H. DUBBELDAM Hzn. TELEF. 634 GORINCHEM SOLIDE en ACTIEVE AGENTEN GEVRAAGD GLAS 47 ruiten 69.5 X 3 per kist 8.75 5.75 91 ruiten 38 X 29 5 cm. 5.75 i20 ruiten 32.6 X 27 cm. 5.75 21 ruiten 141X73 cm. k ƒ14.75 Dubbeldik glas. Kisten gratis Niet franc» v. d. BURGH's Glashandel TRLF.FüUil 15 MAASLAND (Z.-H.) BELASTINGZAKEN BOEKHOUDEN Voor ALBLASSERWAARD is Uw aangewezen adres: J. VAN HOVEN SLIEDRECHT Tel. 271 - D 15 (by de Tolsteeg), Centrale Boekhouding voor alle bedrijven echter weldra Januari en dan zien we in den regel weer meer belangstelling komen. De Januari-prijzen komen nu aan de orde, daar van aflevering in December practisch niet veel meer komen kan. Th om asm eel. In de zeer korte week* die voorbij ging, is er niet veel verandering gekomen. De verkoopers in België blijven terug* getrokken, terwijl zoowel België als Luxem- burg een betere markt verwachten als in Januari weer meer naar Duitschland kan worden geëxporteerd. Voor het overige hangt de markt natuur lijk voor een groot gedeelte van de behoefte van Nederland af. Nu het is gaan vriezen en het land op droogt zal er wel eenige meerdere vraag cntstaaD Voor Duitschland geven wij de navolgen de cijfers: Invoeroverschot Duitschland November 1936: 16.700 ton November 1935: 17.700 ton April/November 1936 239.600 ton April/November 1935: 317.500 ton Daar is dus de achterstand, zooals trou« wens wel verwacht was, 78.000 tons. Superfosfaat. Het blijft zeer stil ln di» artikel. Velen wachten blijkbaar tot Januari voor zij hun partijen ontvangen. Na Januari is echter de prijs 5 cents hooger waarmede de koopers wel terdege rekening diienen te houden. De vertegenwoordiger» van het platteland siaan die van de stad met ca. 3 Meter. 35L Ziezoo, dat zal het laatste praatje vam dit jaar worden. 'k Zal maar geen oudejaatrsavondspeech houden. 'k Zal maar geen herinnering aan vroegere, betere tijden ophalen, want de dichter (welke dat weet ik iheiusch niet, maar een diohter is het wel) heeft eens gezegd: „heu genis aam beter tijden schept de angel van het leed". Dus geen oude herinneringen op halen. Dat doen oude menschen en ik voel I me nog jong (maar dan moet ik niet voor de spiegel staan). e Met mijn driehonderd een en vijftigste praatje in ons blad eindig ik dit jaar, dat ik begon met het driehonderd achtste, 'k Heb dus vier en veertig maal mijn babbeltje ge babbeld. En in die veer en veertig keeren hebben we heel wat zaken behandeld. Vol gens sommigen echter nog niet genoeg. Ge lukkig. Er moet voor 1937 ook wat te bab belen over blijven. Laat ons nu eerst maar het lijst je van deze avond afwerken. Wat er overblijft laat ik liggen voor 1937. En ook dat jaar zal wel weer stof genoeg geven, 'k Ben heusch niet bang, dat ik eerstdaags aan het eind van mijn latijn zal komen. Als we uitgepraat zijn beginnen we weer van voren af aan. Er wordt wel meer op oude kleppers gere den. Maar vam paarden gesproken. Men meen- ile wel eens dat deze zoo langzamerhand Zouden verdwijnen uit de samenleving en de laatste exemplaren ergens in een park koor uitroeiing bewaard moeten worden» Wat ik hoorde en zaglas en dacht; op reis en thuis Zoover is het echter nog niet, al zijn er haast geen equipages meer en wordt de auto meer en meer aok het vervoermiddel van de boeren. Toch wordt DE BELANGSTELLING VOOR HET PAARD WEER GROOTER. Dat blijkt wel uit het feit, dat het aantal leden van de paardenstamboeken weer ge stadig toeneemt. Maar ae plaats van het paard in de maatschappij wordt andere. Op de nieuw aangelegde wegen past het slecht Het zal meer het dien- van het land blijven waar het als trekkracht nog groote verdien sten heeft Daarom moet weer veel meer dan thans nog geschiedt het zware warmbloed paard gefokt worden. Reeds begint men in verschillende centra van paardenfokkex-ij er mee. In Groningen is men er mee begonnen. Andere districten ziin gevolgd. En de eischen van de tijd in aanmerking nemende, moet kracht en soberheid thans de hoofdtoon heb ben en is het fokken van zware warmbloed en zware trekpaarden een fokkerij, die nog toekomst heeft Daarnaast is voor het leger en voor de landelijke ruitersport, die een ta melijk groote vlucht neemt, nog behoefte aan een lichter paard, een rijpaard doch hiervan is maar een klein aantal noodig Natuurlijk is de bodemgesteldheid ook van invloed op de eisch die men aan het paard stelt Een lichte bodem waagt een lichter paard, een zware bodem een zwaarder paard. Zooals een zwaar gewas voor zijn volledi ge ontwikkeling ook een zware bemesting vraagt Men moot hierbij altijd REKENEN MET DE BODEM- OMSTANDIGHEDEN. Een algemeen advies over bemesting kan dus moeilijk gegeven worden. Men moet al tijd met plaatselijke eigenaardigheden re kenen. Die kunnen op korten afstand van elkaar weer verschillen. Over 't algemeen kan men wel zeggen, dat de Nederlandsahe bodem dringend behoefte heeft aan een goede kalktoestand. Wie daar niet op let zal verkeerd uitkomen. Het al maar geven van zure meststoffen, wat zelfs uit een oogpunt van prijsbereke ning nog niet eens gemotiveerd is, is beslist af te keuren. En als men al van de goed koopste zwavelzure ammoniak gebruik wil maken wat te begrijpen is, dan moet vooral daarnaast als fosforzuurmeststof beslist slakkenmeel aanbevolen worden. Anders krijgt de grond van het zure beslist te veel. Toch moet wel bedacht worden, dat al geeft men ook geregeld naast kali voor stikstof de kalksalpeter en voor fosforzuur het slak kenmeel, men toch nog wel last kan hebben van een te zure bodem Daarom moet op de bodemgesteldheid gelet worden, en als extra kalk noodig is moet dit gegeven worden. En dit zal in vele gevallen wel noodig zijn. Han delen met overleg is de meeste kansen ma ken op voordeel. Men moet wel bedenken, dat voordeel en behalen langs de eene weg, wel eens nadee- len langs een andere weg kan geven. Zoo blijkt uit het verslag van het Neder- landsche Rundveestamboek, dat BIJ STIJGEN VAN HET VET GEHALTE EEN DALING VAN DE MELKOPBRENGST viel te constateeren. Wat de natuur op de eene wijze ontfutseld wordt neemt ze op de andere weer terug Als ze tenminste niet sohadeloos gesteld wordt. Wil men dus hoo ger vetgehalte en gelijke (of liefst hooger) melkgiften, dan zal zwaarder gevoederd moeten worden Bovendien is het de waag of do dieren bij het aanzetten tot hoogere pro ductie, het meerdere voeder, dat ze hiervoor noodig hebben ook even economisch omzet ten als bij de normale productie. In ons land zijn daarover voorzoover de heer Wibbens, hoofdinspecteur van het N.R.S., weet geen onderzoekingen gedaan. Volgens proeven op 57 boerderijen in Pensylvania (Amerika) waren de voedingskosten bij productie van melk met 4.25 pet. vet 22 pet. hooger dan van melk met 3.50 pet. vet, en van melk met 4.pet vet bijna 15 pet hooger dan van melk met 3.50 pet vet In Denemarken bleek over een tienjarige periode, dat de voederkosten bij productie van melk met 4J28 pet vet 11 pet hooger waren dan van melk met 3.60 pet. vet, en van melk met 5.34 pet vet 28 pet hooger dan van melk met 3.60 pet vet Hoewel in Nederland, waar het grootste deel van de melk bij weidegang wordt ver kregen, deze meerdere voederkosten niet die groote beteekeriis hebben als in landen, waar gedurende het geheele jaar of 'n groot ge deelte daarvan krachtvoeder moet worden bijgegeven, zou het volgens den heer Wib bens torh wenschelijk zijn dat een nader onderzoek naar de gevolgen van het fokken op hoog en zeer hoog vetgehalte voor de Nederlandsdhe fokkerij zou worden inge- gesteld. Het zou een omvangrijk en tijdroo- vend werk zijn, doch een bewerking van het vele materiaal, nat bij do Stamboeken aan wezig is. zou hieromtrent meer zekerheid kunnen geven. Want het is. zooals we meermalen hebben beweerd, geen groote kunst om wat hooger opbrengst in ons bedrijf te krijgen, onver schillig waarvan, maar wel de kunst om door die hoogere opbrengst ook voordeel te krijgen. Een hooiopbrengst forceeren door zware bemesting gaat wel, dooh als de laat ste 500 K.G. dan op 20 of 25 gulden aan kunstmest, ongerekend nog het arbeidsloon, komt is het geen voordeel. Ben ik duidelijk of niet! O zoo! Rekenen moet men. Dat doen ze elders ook. Ondanks de hoog geloofde productieveld slag, die zoo veel meer uit de Duitsche bo dem wist te halen, is er toch maar EEN LEELIJK VOEDSELTEKORT IN DUITSCHLAND. Sir Henri Deterding heeft eenige mil lioenen guldens toegezegd om eenigszins in dat tekort te voorzien en meteen oe Neder- landsche land- en tuinbouw te helpen. Dat is mooi. Heel mooi. Maar minder mooi is het streven in Duitschland zelf om ondanks die voedselnood, toch maar te volhaixien bij de leer: de Duitsche bodem moet het Duitsche volk kunnen voeden. Ze hebben nu uitgerekend hoeveel óe bodem kan opbren gen in calorieën, dat is de maatstaf voor de voedingswaarde van een voedingsstof. Men berekende, dat bij plantaardige voe dingsmiddelen Duitschland heel veel calo- rienë kan winnen van zijn bodem. Zoo kan iedere hectare,'die met suikerbieten be bouwd is, 16Vo millioen cal. leveren. Bij aardappelen is de productie 9 millioen per H.A. Bij groenten bedraagt het aantal slechts 4V$> millioen. Bij witte kool is het tot 2.800.000 cal. gedaald. Daarentegen bedraagt hot aantal ral per H.A varkensvoer, wanneer de caloriën via het varken tot ons komen, slechts 1.400.000 ral. per H.A. Grasland levert ons sleohts 800.000 cal. per H.A., wanneer wij het gras dan in den vorm van hot or. om het zoo eens uit te drukken, nuttigen. Voor os- senvleesch is het aantal cal. het laaest. na melijk 400.000 per H.A. grasland. Hoe men dat nu allemaal heeft berekend, weten wij met. Maar er zitten daar zeer geleerde hee- ren, die goed rekenen kunnen. Deze komen tot de conclusie, dat in verhouding tot de voedingswaarde brood', aardappelen en sui ker zeer goedkoop zijn, Deze drie artikelen voorzien in de helft van de voedingsbehoefte, maar zij kosten slechts een vierde gedeelte der voedingskosten. K Danrorn moet de Duitsche maag zichzelf nerzien. Er moeten meer aardappelen sui- jarP- ^Ptemelk, grutterskost, zooals eort, gries, havermout en sago. voorts kunst- honmg, karnemelk, Harzer en Limburgsche kaas die beide goedkoop zijn, maar verba zend stinken, zoodat tot nog toe de huis- heti_ 'iefst niet in haar provisieka mer had! - binnenlandsohe groenten, visch. ten6 663 Gn koniin<ies worden gege- En minder rund- en kalfsvleesoh, boter reuze!, spek, margarine, oliën en vetten boekweit, ingevoerde groenten, vooral min der vroege groenten en minder kaas. Dat kunnen de Nederlandsche landbou- wers en tuinders in hun ooren knoopen. Maar eerlijk gezegd, wat hun daar aanbe- volen wordt te eten, dat is nog zoo kwaad niet. Laat nu de kaas maar daar; maar ove rigens 't Slot doet de deur dicht: konijntjes. Ha<f ik ze maar. Daar ben ik dol op en op nog meer wat daar genoemd is. 'k Begin nu weer op gevaarlijk terrein te komen. Zoo lekkerbekachtig h Als ik daar eenmaal mee bezig ben dan heb ik geen woorden meer. Ook nu niet Daarom Tot de volgende week. PRAATJESMAKER

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 11