TUINBOUW
0£?r
pRAATUURTJE
WOENSDAG SO DECEMBER 19S6 No. 367
Is Sojacultuur in ons land aan te
bevelen
Het is te beproeven, doch de verwach
ting moet niet te hoog gespannen zijn.
au
ds Over de Soja-cultuur in ons land schrijft
Ir. P. G. Meyers, direct der landbouwkun
dige afdeeling van het Rijkslandbouw-
proefstation te Groningen het volgende,
lid „Soja is een gewas, dat zeer veel aan-
U irekkelijks heeft: de zaden zijn zeer rijk
i, aan eiwit (3510 pet) en bovendien aan vet
lui [15—20 pet.); een bijzonder gelukkige com-
itil binatie, die maar zelden in een grondstof
chvordt aangetroffen. De genoemde bestand-
«[dfelen zijn bovendien van een uitnemende
lai kwaliteit en de vele producten, die daaruit
verte maken zijn, worden zeer gewaardeerd;
ttot^vij noemen hier slechts de olie en de
lpl eojakoeken, in welke laatste 36 pet., ver-
>n leerbaar eiwit voorkomt. In Nederland
I ivordt jaarlijks een groote hoeveelheid
at jrondstof en sojaproductcn ingevoerd.
Bovendien is soja een vlinderhloemigo
110 plant, die als groenvoeder zeer gaarne door
iet vee wordt gegeten en die voor do
«lichtwisseling van belang kan worden
I jeacht
J Beziet men deze opsomming dan volgt
daaruit dat het zeer de moeite waard is om
I ;e onderzoeken of de sojacultuur hier te
ande mogelijk is. Een dergelijk onderzoek
is aan het Rijkslandbouwproefstation te
01jGroningen al sedert jaren gaande. Wij
t«deelen in het volgende in het kort mede,
ïoe de huidige stand van onze ervaring is
'ndplen zal daaruit zien dat de soja geen
nogewas is dat in Nederland gemakkelijk
\erbouwd zal kunnen worden. Voorloopig
ichten wij de optimistische mededeelingen,
lie over de sojacultuur wel eens in de pers
verschijnen, dan ook op zijn minst voor
jarig. Overigens zijn onze pogingen nog
{eenszins als beëindigd te beschouwen.
Het zal den lezers bekend zijn dat in
duitschland nogal wat. belangstelling voor
jjde soja-cultuur aan den dag wordt gelegd:
dit staat in verband met het streven naar
[elfvoorziening. Wij hebben echter den in
druk gekregen dat ook daar de sojacultuur
nog geenszins aan de verwachtingen be-
In de laatste jaren hebben wij veld-
"tproewen genomen met een groot aantal zeer
'«ulteenloopende sojarassen, afkomstig uit
[vreemde landen. Er lagen proeven in Noord-
en in "Zuid-Nederland en op verschillende
grondsoorten. Wij laten hier eenige ervarin-
r( gen volgen.
Ie Be verbouw van soja lijkt in vele op-
0 lichten op die van bruine boonen en som-
et aige kortstam sojarassen lijken ook heel
1 .veel op het ons bekenae bruine boougewas.
'i Het gewas is sterk op warmte aange-
I wezen en de groei is in de eerste periode
4 na de opkomst dan ook zeer langzaam,
y Hieruit volgt dat het schoonhouden, het
w wieden een groot bezwaar kan zijn. Op
li iVuil land zou men daarom maar liever
goen soja moeten verbouwen. Niet zelden
vsdoen nachtvorsten veel schade, hoewel de
planten zich in vele gevallen nog weer yrij
srlgoed kunnen herstellen.
De indruk werd verkregen dat de soja
klei- en zavel-, zoowel als op zand- en
gidalgrond wel wil groeien, mits deze gron
goed ontwaterd zijn, niet te zuur en in
hffioeden bemestingstoestand.
hij Het enten met de voor soja geëigende
Wortelknolletjesbacteriën schijnt minder
;emakkelijk te gaan dan bij andere vlinder-
iloemigen het geval is. Hoewel bij onze
fjproeven een groot aantal bacteriestammen
^betrokken werden, werden er slechts zelden
knolletjes verkregen en kon er dus ook
h geen opbrengstverhooging worden waar-
)r genomen.
Het wild is op de groene planten verzot
en er zijn dan ook eenige proeven totaal
mislukt tengevolge van wildschade. Als
a maatregel daartegen moesten wij onze
proefvelden met gaas afrasteren.
Het oogsten valt voor de vroege rassen
ongeveer in het begin van September (in
Zuid-Nederland). Vele rassen worden ech
ter eerst tegen het eind van September rijp
d blo
'en tropische rassen rijpen in 't geheel niet
of komen zelfs niet tot bloei.
Het drogen te velde kan zeer goed op
dezelfde wijze gebeuren als dat bij de
b.'uine boon de gewoonte is. De peulen
springen meestal met open. Soja is een
laatrijpend gewas, dat in natte najaren bij
den oogst nogal eenige moeilijkheden mede
brengt. Vooral de rassen met geelgekleurde
zaden, die door de industrie het meest op
prijs worden gesteld, worden bij slecht
oogstweer nogal gemakkelijk miskleurig of
schimmelig.
In gunstige jaren kwamen de beste van
de verbouwde rassen tot een opbrengst v.an
ongeveer 1500 kg/ha zaad. Dit bedrag werd
in 1933 verkregen op Dollardklei en in 1934
op zavelgronden in Zeeland. Maar in jaren
met minder mooi zomer- en herfstweer,
zooals 1935 en 1936, konden wij niet hooger
komen dan respect. 800 en 900 kg/ha.,
waarbij dient te worden aangeteekend, dat
de proefvelden toen op een matig goeden
zandgrond te Noordlaren lagen, waar in
1934 een oogst van 1200 kg/ha bereikt kon
worden.
Hebben wij aldus ondervonden, dat de
opbrengst zeer uiteen kan loopen al naar
gelang van het ras en de omstandigheden,
ook bleek er groote variatie te bestaan in
de hoeveelheden stroo. In gunstige jaren
kunnen de vroege kortstammige rassen
3000 a 4000 kg/ha stroo geven, doch de
beide laatste jaren was 2500 kg. al veel. De
voederwaarde zal ongeveer met die van
erwtenstroo overeenkomen, maar hrt is
veel stokkiger en de peulen zijn zeer taai,
zoodat het ons als veevoeder toch minder
aantrekkelijk lijkt dan erwtenstroo.
De Mandsjoerijsche sojaboonen zijn hier
fi lande thans (Dec. 1936) ongeveer s
per 100 kg. waard. Men zal begrijpen, dat
men een gewas met een zoo lage opbrengst
voor dezen prijs niet in Nederland kan
verbouwen. Daarbij komt dat het zaaizaad
van rassen, die in ons land rijp worden en
dat meestal uit het buitenland betrokken
moet worden, zeer duur is, b.v. een gulden
per kg. of zelfs nog meer.
De economische verhoudingen zijn echer
veranderlijk en er bestaat soms reden, orn
kunstmatig in te grijpen; daarvan kennen
we voorbeelden genoeg en bij de soja zien
we dit in Duitschland thans zeer sterk ge
beuren. Bovendien is het wereldrassen-
sortiment zeer uitgebreid en kunnen er mis
schien rassen gekweekt worden die beter
aan onze eischen voldoen, dan degene die
het Rijkslandbouwproefsthtion tot nog toe
heeft onderzocht. Het ligt echter voor de
hand, dat men na de vele importen, die wij
reeds onderzochten, dienaangaande geen al
te groote verwachtingen moet koesteren.
Wie de soja eens zou willen beproeven
als groenvoeder, kan daartoe gebruik ma
ken van gewoon handelszaad, dat meest uit
Mandsjoerije afkomstig is en een weelderi-
gen groei vertoont als het op behoorlijk
vruchtbaren grond wordt ingezaaid. In ons
land zal men daaraan gewoonlijk geen rijp
zaad krijgen."
De Landbouw in
Duitschland
Groote uitbreiding; volgens Duitsch
oordeel
Groote uitbreiding volgens Duitsch oordeel
Nu twee jaren van het Duitsche vierjaren
plan verloopen zijn, meent men goed te
doen de rekening eens te moeten opmaken.
Zoo wordt ons over de resultaten van
Duitsche zijcle het volgende medegedeeld:
Sedert twee jaren staat de Duitsche land
bouw, aangespoord door den Rijksboeren
leider R. Walther Darré, in den productie
slag. Productieverhooging is het wacht
woord. Veel is er al over gesproken en ge
schreven. Veel arbeid werd verricht. Ge
weldige bedragen werden voor de aanschaf
fing van nieuwe landbouwmachines enz.
uitgegeven! Nu is de t\Veede oogst van den
productieslag binnengehaald en de Duitsche
landbouw kan rekening en verantwoording
doen van een strijd, dien hij twee jaren
lang met onbuigzame energie voor een
grootere opbrengst van zijn bodem gevoerd
heeft. Deze twee jaren van strijd waren
twee jaren van succesl
Op het gebied van den land- en tuinbouw
werd in het begin van den' productieslag
tweeërlei verlangd: ten eerste de verhoo
ging der opbrengst per oppervlakte-eenheid
en ten tweede uitbreiding van het areaal.
Aan beide eischen heeft de landbouw vol
daan. Om den aanbouw van bepaalde plan
ten te kunnen uitbreiden, moest de bebouw
de vlakte, die tot dusver voor de teelt van
vruchten werd gebruikt, worden beperkt.
Dit lot trof ook de belangrijkste Duitsche
„vrucht", het graan.
Er werd bebouwd in 1934: 12.0 mill. H.A.;
de oogst was 21.6 mill, ton; in 1935: 11.7
mill. H.A.; de oogst was 22.0 milL ton; in
1936: 11.6 mill H.A.; de oogst was 22.5
mill. ton.
Hieruit blijkt, dat niettegenstaande de
beperking van den graanbouw met 360.000
I-LA., de totale opbrengst met 900.000 ton
is toegenomen, d.w.z. de doorsneeopbrengst
steeg van 18 tot 19.6 dubbele centenaar per
H.A. Met andere woorden: de graanop
brengst per oppervlakte-eenheid steeg met
bijna 10 pet. Waarlijk een mooi succes!
De hierna belangrijkste vruchten zijn de
zgn. „hakvruchten" (aardappelen, bieten,
rapen, enz.). Beperking van den bouw van
deze vruchten werd niet wenscheüjk geacht,
daar de kwantums, die niet voor de men-
schelijke voeding dienen, uitstekend voer
voor de dieren zijn. De aardappel- en sui-
kerbietenaanbouw heeft zich zelfs eenigs-
zins uitgebreid, terwijl de koolrapenaan-
bouw terugliep. Er werden echter geoogst
in millioenen ton: in de jaren 1934, 1935 en
1936, resp. 44,3, 41.0, 45,7 aardappelen; 10.4
10.6, 11.5 suikerbieten; 33.8, 34.7, 34.3 voe
derbieten; 7.6, 9.0, 8.2 koolrapen.
Ook hier zien wij, dat de totale opbrengst
behalve de aardappelenoogst 1935, boven
die van het jaar 1934 ligt. Ook de doorsnee
opbrengst per H.A. van alle'producten voor
noemd, ligt in 1936 boven die van het jaar
1934, waarbij de vroege aardappelen en kool
rapen bijzonder meevallen.
De grootste opbrengstverhooging is ech
ter op het zgn. groenland waar te nemen,
dus op de landen, die het voer voor de die
ren leveren. Aan hooi werd in 1936
54 pet meer geoogst dan in 1934! Ook
het weer hielp hier tnee. Wat. het jaar 1934
voor den groei van gras en klaver buiten
gewoon ongunstig, in 1936 was juist het
tegendeel het geval; de regen, die rijkelijk
en bijtijds viel, begunstigde den groei van
de voederplanten buitengewoon.
In 1933 begon men den bouw van olie
zaden te bevorderen. Er werden in 1933,
1934, 1935 en 1936 bebouwd met koolzaad en
raapzaad resp. 5.103, 26.738, 47.023, 51.950
H.A.; met vlas: 4.889 8.740, 22.276, 44 082
H.A. en met hennep: 211, 366, 3.636, 5.733 HA.
In drie jaar tijds steeg dus de bebouwde
oppervlakte van kool- en raapzaad met het
tienvoudige, dat van vlas met het negen
voudige en dat van hennep zelfs met meer
dan het 27-voudige!
Het streven, grootere en betere voederhoe-
veelheden, die immers de basis der ver
hoogde prestatie in de veeteelt vormen, te
verkrijgen, gaf aanleiding tot versterkten
aanbouw van tot dusver weinig verbouwde
planten. Zoo hedroegen de aanbouwvlakten
in 1000 H.A. resp. in 1934, 1935 en 1936: van
groene mais 45,6, 55,9, 59.0; van korrelmais
6.3, 15.8, 19.3; van zoete lupine: 0, 12.2, 25.0;
van lucerne: 318.5. 366.5, 403.9,; vain win-
tergerst: 306, 387, 436.
Door de verhooging van het kwantum van
het in Duitschland gegroeide voeder kon
de invoer van buitenlandsche voedermidde
len worden beperkt. Deze invoer liep terug
in 1000 ton, in de seizoenen 1933-1934, 1934-
1935 en 1935-1936: oliekoeken: 1.467, 1.385,
I.212; gerst- 357, 476, 70; mais: 297, 431, 205.
Desalniettemin vetoont de veeteelt geen
vermindering, integendeel, de opbrengsten
werden nog gedeeltelijk hooger, zooals b.v.
die van boter, kaas en wol. Ook de veesta
pel werd grooter, vooral bij de schapen. De
productie van binnenlandsche wol bedroeg
tot dusver 9% van de behoefte. Door ver-
eerdering van het aantal schapen van 3,5
tot 5 millioen kon de behoefte aan wol tot
worden gedekt. Het aantal varkens
Zoo schrijft een Duitscher ons:
Maar er is wel wat bij dat ons eenigszins
apocrief voorkomt. Neem b.v. alleen maar
de verhoogde boterproductie. Wij hebben
reden om daaraan te twijfelen. Maar met da!
ai is het bovenstaande een bewijs dat
Duitschland nog steeds blijft volhouden in
zijn streven geheel onafhankelijk van het
buitenland te komen.
Dat moet ons een waarschuwing zijn en
blijven.
De roestziekte bij asperges
Mededeeling van den Rijkstuinbouwconsu
lent, Ir. D. Kers Hzn. te Naaldwijk.
Onlangs zag ik op een tuinbedrijf de
afgestorven aspergestengels nog op de
bedden staan. Op een anderen tuin had
men deze stengels zeer slordig verwijderd
en de bedden zoo maar laten liggen, terwijl
het ook wel voorkomt, dat de stengels in
bossen gebonden ergens in een hoekje van
den tuin te vinden zijn.
Met het oog op de verspreiding van de
roestziekte der asperges in het volgende
jaar, is dit een geheel verkeerde manier
van werken.
Immers, de roestziekte overwintert in den
vorm van sporen op de oude stengels. Daar
hierop duizenden van die sporen voorkomen
moeten de afgestorven stengels in den
herfst zorgvuldig verwijderd en daarna ver
brand worden, terwijl vervolgens de bedden
netjes omgespit moeten worden, waardoor
alle achtergebleven stukjes van het oude
loof onder de aarde komen. Zoodoende
worden de sporen van de roestziekte ver
nietigd en alleen door groote reinheid op
de aspergevelden te betrachten, is haar
optreden in het volgende jaar tot een
minimum te beperken.
Iedere aspergekweeker helpe daaraan
meel
Stroo als grondbedekking
in den boomgaard
De behandeling vam den ondergrond in
den boomgaard is vele jaren een strijdpunt
geweest en is het nog, schrijft Ir. B. Bosma
in „De Tuinderij". De groote vraag is gras
of zwarte grond.
Na op deze vraag wat breeder te zijn in
gegaan, wijst schr. er op, dat op gronden
waarvan de bovenlaag uit klei bestaat, doch
in een niet te dlikke laag, die op zand rust
dv? aanvulling van het water uit grondwater
te wensohen overlaat. Hier moet de voor
ziening dus geschieden uit het regenwater
dat in de bovenlaag terecht komt en ten
deele naar beneden zakt
Hoe zuiniger we met dit water omsprin
gen, hoe beter dit voor de boomen is. Op
die gronden zal loshouden van de boven
grond gunstig werken. En boter nog, is op
die gronden de bedekking met stroo, zooals
die thans in Zeelaoid op enkeile bedrijven
wordt toegepast.
Het stroo gaat de verdamping sterk te
gen. Het bezwaar tegen papierbedekking,
die men in Amerika in de Ananasculturen
toepast, nl. het te veel hinderen van de
bodemventilatie geldt niet voor stroo.
Men is over de uitkomst tevreden, want
behalve het tegengaan van verdamping,
helpt het stroo op krachtige wijze mede aan
de humusvoorziening, wat op zichzelf het
waterhoudend vermogen van de grond nog
verhoogt
Per H.A. gebruikt men 25.000 30.000 kg.
stroo. Deze dikke laag stroo is voldoende
voor ongeveer 3 jaren, zoodat men in 3 jaren
tijds het humusgehalte verhoogt met het
geen er van dit stroo overblijft.
Wel dient men op plaatsen waar veel ge-
loopen wordt het stroo in die tijd nog eens
aan te vullen.
Niet alleen wordt de watervoorziening van
de hoornen door de stroobedekking verbeterd
maar het stroo houdt ook de onkruidgro'
tegen, met uitzondering van de gewassen
welke ondergronds woekeren, zooals kweek
gras, brandnetels en winde. Hiervan dient
men dus zijn land te reinigen alvorens tot
een stroo bedekking over te gaan; dan zul
len de onkosten voor onkruidbestrijding tol
een minimum teruggebracht zijn.
Vooral op „slempige" gronden of „loo-
pende" gronden, welke bij een flinke regen
bui dicht slaan, heeft, stroo een zeer eunstige
werking. Op deze gronden is een tekort aan
middelfijne grondbestanddeelen en deze
worden vervangen door de humus, ontslaan
uit het stroo. De vlakwort etende bessen
frambozen en aardbeien profiteeren in hooge
mate van een stroobedekking.
Bovendien zal het stroo een uitstekend^
ondergrond vormen voor mogelijk val-fruit.
Het brandgevaar dat door sommigen als
argument teeen stroo wordt aangevoerd
mag niet denkbeeldig zijn, tot dusver heeft
zich hiervan in Zeeland nog geen enkel ge
val voorgedaan.
Van sterke insecten-aantasting is ook
niets gebleken. Vermoedelijk omdat bij een
zorgvuldig uitgevoerde ziektebestrijding de
insecten geen kans op uitbreiding hebben
zoodat het 51 of niet aanwezig zijn van
schuilplaatsen geen rol speelt.
Bij lage_ en matige strooprijzen verdient
een proef" op daartoe aangewezen gronder
zeer zeker aanbeveling.
De jaarlijksche onkosten voor onderhoud
van den grond zijn met stroo zeker niet
hooger dan van zwart houden.
Men bedenke «chter wel, dat 6troo niet
voor elke grond gunstig hoeft te werken,
ofschoon ook op van nature nattere gron
den, bij voldoende waterafvoer, stroo goede
uitkomsten kan geven door verbetering van
de structuur.
Marktoverzicht
(Medegedeeld door het Centraal Bur.)
VOERARTIKELEN
Hoewel er de vorige week een enkele dag
was waarop de prijzen iets lager waren,
heerschte er over het algemeen voor alle
granen een vaste stemming. Het aanbod
uit aangekomen booten is ruim. De laatste
dagen gebeuren er verschillende zaken op
mais van den nieuwen oogst.
Van gerst blijft het aanbod klein; de
vraag is echter ook niet groot, terwijl het
artikel nu ook te hoog in prijs schijnt te
worden. Rogge en haver zijn in prijs ge
stegen, evenals tarwe.
Terwijl de koekenmarkt over het alge
meen vast gestemd blijft, zijn de lijnkoeken
toch weer met 15 ets. verlaagd in de afge-
loopen week. Overige koeksoorten onver
anderd.
MESTSTOFFEN
Stikstofmeststoffen. Het blijft
nog heel stil op de markt van stikstof, wat
den lust tot aankoop betreft. We hebben nu
RIETMATTEN
GOEDE KWALITEIT, LAGE PRIJS
Alle soorten RIET
VRAAGT PRIJS
Fa. H. DUBBELDAM Hzn.
TELEF. 634 GORINCHEM
SOLIDE en ACTIEVE
AGENTEN GEVRAAGD
GLAS
47 ruiten 69.5 X 3
per kist
8.75
5.75
91 ruiten 38 X 29 5 cm. 5.75
i20 ruiten 32.6 X 27 cm. 5.75
21 ruiten 141X73 cm. k ƒ14.75
Dubbeldik glas. Kisten gratis Niet franc»
v. d. BURGH's Glashandel
TRLF.FüUil 15 MAASLAND (Z.-H.)
BELASTINGZAKEN BOEKHOUDEN
Voor ALBLASSERWAARD
is Uw aangewezen adres:
J. VAN HOVEN SLIEDRECHT
Tel. 271 - D 15 (by de Tolsteeg),
Centrale Boekhouding voor alle bedrijven
echter weldra Januari en dan zien we in
den regel weer meer belangstelling komen.
De Januari-prijzen komen nu aan de
orde, daar van aflevering in December
practisch niet veel meer komen kan.
Th om asm eel. In de zeer korte week*
die voorbij ging, is er niet veel verandering
gekomen.
De verkoopers in België blijven terug*
getrokken, terwijl zoowel België als Luxem-
burg een betere markt verwachten als in
Januari weer meer naar Duitschland kan
worden geëxporteerd.
Voor het overige hangt de markt natuur
lijk voor een groot gedeelte van de behoefte
van Nederland af.
Nu het is gaan vriezen en het land op
droogt zal er wel eenige meerdere vraag
cntstaaD
Voor Duitschland geven wij de navolgen
de cijfers:
Invoeroverschot Duitschland
November 1936: 16.700 ton
November 1935: 17.700 ton
April/November 1936 239.600 ton
April/November 1935: 317.500 ton
Daar is dus de achterstand, zooals trou«
wens wel verwacht was, 78.000 tons.
Superfosfaat. Het blijft zeer stil ln
di» artikel. Velen wachten blijkbaar tot
Januari voor zij hun partijen ontvangen.
Na Januari is echter de prijs 5 cents hooger
waarmede de koopers wel terdege rekening
diienen te houden.
De vertegenwoordiger»
van het platteland siaan
die van de stad met ca.
3 Meter.
35L
Ziezoo, dat zal het laatste praatje vam dit
jaar worden.
'k Zal maar geen oudejaatrsavondspeech
houden.
'k Zal maar geen herinnering aan vroegere,
betere tijden ophalen, want de dichter
(welke dat weet ik iheiusch niet, maar een
diohter is het wel) heeft eens gezegd: „heu
genis aam beter tijden schept de angel van
het leed". Dus geen oude herinneringen op
halen. Dat doen oude menschen en ik voel
I me nog jong (maar dan moet ik niet voor
de spiegel staan).
e Met mijn driehonderd een en vijftigste
praatje in ons blad eindig ik dit jaar, dat ik
begon met het driehonderd achtste, 'k Heb
dus vier en veertig maal mijn babbeltje ge
babbeld. En in die veer en veertig keeren
hebben we heel wat zaken behandeld. Vol
gens sommigen echter nog niet genoeg. Ge
lukkig. Er moet voor 1937 ook wat te bab
belen over blijven.
Laat ons nu eerst maar het lijst je van deze
avond afwerken. Wat er overblijft laat ik
liggen voor 1937. En ook dat jaar zal wel
weer stof genoeg geven, 'k Ben heusch niet
bang, dat ik eerstdaags aan het eind van
mijn latijn zal komen. Als we uitgepraat
zijn beginnen we weer van voren af aan.
Er wordt wel meer op oude kleppers gere
den.
Maar vam paarden gesproken. Men meen-
ile wel eens dat deze zoo langzamerhand
Zouden verdwijnen uit de samenleving en
de laatste exemplaren ergens in een park
koor uitroeiing bewaard moeten worden»
Wat ik hoorde en zaglas en
dacht; op reis en thuis
Zoover is het echter nog niet, al zijn er
haast geen equipages meer en wordt de auto
meer en meer aok het vervoermiddel van de
boeren.
Toch wordt
DE BELANGSTELLING VOOR
HET PAARD WEER GROOTER.
Dat blijkt wel uit het feit, dat het aantal
leden van de paardenstamboeken weer ge
stadig toeneemt. Maar ae plaats van het
paard in de maatschappij wordt andere. Op
de nieuw aangelegde wegen past het slecht
Het zal meer het dien- van het land blijven
waar het als trekkracht nog groote verdien
sten heeft Daarom moet weer veel meer dan
thans nog geschiedt het zware warmbloed
paard gefokt worden. Reeds begint men in
verschillende centra van paardenfokkex-ij er
mee. In Groningen is men er mee begonnen.
Andere districten ziin gevolgd. En de eischen
van de tijd in aanmerking nemende, moet
kracht en soberheid thans de hoofdtoon heb
ben en is het fokken van zware warmbloed
en zware trekpaarden een fokkerij, die nog
toekomst heeft Daarnaast is voor het leger
en voor de landelijke ruitersport, die een ta
melijk groote vlucht neemt, nog behoefte
aan een lichter paard, een rijpaard doch
hiervan is maar een klein aantal noodig
Natuurlijk is de bodemgesteldheid ook van
invloed op de eisch die men aan het paard
stelt
Een lichte bodem waagt een lichter paard,
een zware bodem een zwaarder paard.
Zooals een zwaar gewas voor zijn volledi
ge ontwikkeling ook een zware bemesting
vraagt
Men moot hierbij altijd
REKENEN MET DE BODEM-
OMSTANDIGHEDEN.
Een algemeen advies over bemesting kan
dus moeilijk gegeven worden. Men moet al
tijd met plaatselijke eigenaardigheden re
kenen. Die kunnen op korten afstand van
elkaar weer verschillen.
Over 't algemeen kan men wel zeggen, dat
de Nederlandsahe bodem dringend behoefte
heeft aan een goede kalktoestand. Wie daar
niet op let zal verkeerd uitkomen.
Het al maar geven van zure meststoffen,
wat zelfs uit een oogpunt van prijsbereke
ning nog niet eens gemotiveerd is, is beslist
af te keuren. En als men al van de goed
koopste zwavelzure ammoniak gebruik wil
maken wat te begrijpen is, dan moet vooral
daarnaast als fosforzuurmeststof beslist
slakkenmeel aanbevolen worden. Anders
krijgt de grond van het zure beslist te veel.
Toch moet wel bedacht worden, dat al geeft
men ook geregeld naast kali voor stikstof
de kalksalpeter en voor fosforzuur het slak
kenmeel, men toch nog wel last kan hebben
van een te zure bodem Daarom moet op de
bodemgesteldheid gelet worden, en als extra
kalk noodig is moet dit gegeven worden. En
dit zal in vele gevallen wel noodig zijn. Han
delen met overleg is de meeste kansen ma
ken op voordeel.
Men moet wel bedenken, dat voordeel en
behalen langs de eene weg, wel eens nadee-
len langs een andere weg kan geven.
Zoo blijkt uit het verslag van het Neder-
landsche Rundveestamboek, dat
BIJ STIJGEN VAN HET VET
GEHALTE EEN DALING VAN DE
MELKOPBRENGST
viel te constateeren. Wat de natuur op de
eene wijze ontfutseld wordt neemt ze op de
andere weer terug Als ze tenminste niet
sohadeloos gesteld wordt. Wil men dus hoo
ger vetgehalte en gelijke (of liefst hooger)
melkgiften, dan zal zwaarder gevoederd
moeten worden Bovendien is het de waag of
do dieren bij het aanzetten tot hoogere pro
ductie, het meerdere voeder, dat ze hiervoor
noodig hebben ook even economisch omzet
ten als bij de normale productie. In ons land
zijn daarover voorzoover de heer Wibbens,
hoofdinspecteur van het N.R.S., weet geen
onderzoekingen gedaan. Volgens proeven op
57 boerderijen in Pensylvania (Amerika)
waren de voedingskosten bij productie van
melk met 4.25 pet. vet 22 pet. hooger dan
van melk met 3.50 pet. vet, en van melk
met 4.pet vet bijna 15 pet hooger dan
van melk met 3.50 pet vet
In Denemarken bleek over een tienjarige
periode, dat de voederkosten bij productie
van melk met 4J28 pet vet 11 pet hooger
waren dan van melk met 3.60 pet. vet, en
van melk met 5.34 pet vet 28 pet hooger dan
van melk met 3.60 pet vet
Hoewel in Nederland, waar het grootste
deel van de melk bij weidegang wordt ver
kregen, deze meerdere voederkosten niet die
groote beteekeriis hebben als in landen, waar
gedurende het geheele jaar of 'n groot ge
deelte daarvan krachtvoeder moet worden
bijgegeven, zou het volgens den heer Wib
bens torh wenschelijk zijn dat een nader
onderzoek naar de gevolgen van het fokken
op hoog en zeer hoog vetgehalte voor de
Nederlandsdhe fokkerij zou worden inge-
gesteld. Het zou een omvangrijk en tijdroo-
vend werk zijn, doch een bewerking van het
vele materiaal, nat bij do Stamboeken aan
wezig is. zou hieromtrent meer zekerheid
kunnen geven.
Want het is. zooals we meermalen hebben
beweerd, geen groote kunst om wat hooger
opbrengst in ons bedrijf te krijgen, onver
schillig waarvan, maar wel de kunst om
door die hoogere opbrengst ook voordeel te
krijgen. Een hooiopbrengst forceeren door
zware bemesting gaat wel, dooh als de laat
ste 500 K.G. dan op 20 of 25 gulden aan
kunstmest, ongerekend nog het arbeidsloon,
komt is het geen voordeel. Ben ik duidelijk
of niet! O zoo!
Rekenen moet men.
Dat doen ze elders ook.
Ondanks de hoog geloofde productieveld
slag, die zoo veel meer uit de Duitsche bo
dem wist te halen, is er toch maar
EEN LEELIJK VOEDSELTEKORT
IN DUITSCHLAND.
Sir Henri Deterding heeft eenige mil
lioenen guldens toegezegd om eenigszins in
dat tekort te voorzien en meteen oe Neder-
landsche land- en tuinbouw te helpen. Dat
is mooi. Heel mooi. Maar minder mooi is
het streven in Duitschland zelf om ondanks
die voedselnood, toch maar te volhaixien
bij de leer: de Duitsche bodem moet het
Duitsche volk kunnen voeden. Ze hebben nu
uitgerekend hoeveel óe bodem kan opbren
gen in calorieën, dat is de maatstaf voor
de voedingswaarde van een voedingsstof.
Men berekende, dat bij plantaardige voe
dingsmiddelen Duitschland heel veel calo-
rienë kan winnen van zijn bodem. Zoo kan
iedere hectare,'die met suikerbieten be
bouwd is, 16Vo millioen cal. leveren. Bij
aardappelen is de productie 9 millioen per
H.A. Bij groenten bedraagt het aantal slechts
4V$> millioen. Bij witte kool is het tot
2.800.000 cal. gedaald. Daarentegen bedraagt
hot aantal ral per H.A varkensvoer, wanneer
de caloriën via het varken tot ons komen,
slechts 1.400.000 ral. per H.A. Grasland levert
ons sleohts 800.000 cal. per H.A., wanneer wij
het gras dan in den vorm van hot or. om het
zoo eens uit te drukken, nuttigen. Voor os-
senvleesch is het aantal cal. het laaest. na
melijk 400.000 per H.A. grasland. Hoe men
dat nu allemaal heeft berekend, weten wij
met. Maar er zitten daar zeer geleerde hee-
ren, die goed rekenen kunnen. Deze komen
tot de conclusie, dat in verhouding tot de
voedingswaarde brood', aardappelen en sui
ker zeer goedkoop zijn, Deze drie artikelen
voorzien in de helft van de voedingsbehoefte,
maar zij kosten slechts een vierde gedeelte
der voedingskosten. K
Danrorn moet de Duitsche maag zichzelf
nerzien. Er moeten meer aardappelen sui-
jarP- ^Ptemelk, grutterskost, zooals
eort, gries, havermout en sago. voorts kunst-
honmg, karnemelk, Harzer en Limburgsche
kaas die beide goedkoop zijn, maar verba
zend stinken, zoodat tot nog toe de huis-
heti_ 'iefst niet in haar provisieka
mer had! - binnenlandsohe groenten, visch.
ten6 663 Gn koniin<ies worden gege-
En minder rund- en kalfsvleesoh, boter
reuze!, spek, margarine, oliën en vetten
boekweit, ingevoerde groenten, vooral min
der vroege groenten en minder kaas.
Dat kunnen de Nederlandsche landbou-
wers en tuinders in hun ooren knoopen.
Maar eerlijk gezegd, wat hun daar aanbe-
volen wordt te eten, dat is nog zoo kwaad
niet. Laat nu de kaas maar daar; maar ove
rigens
't Slot doet de deur dicht: konijntjes. Ha<f
ik ze maar. Daar ben ik dol op en op nog
meer wat daar genoemd is.
'k Begin nu weer op gevaarlijk terrein te
komen.
Zoo lekkerbekachtig h
Als ik daar eenmaal mee bezig ben dan
heb ik geen woorden meer.
Ook nu niet
Daarom
Tot de volgende week.
PRAATJESMAKER