Lelie iku tid'iqe Ru btie k
Een Noors Epos
in drie delen
Een voorstel
Zoek maar
Letterraadsel
1. En eeuwig zingen de bosschen»)
door Trygve Gulbranssen
Binnen een jaar tijd verscheen van deze omvang
rijke roman, door Dr. Annie Posthumus voortref
felijk uit het Noors vertaald, de veertiende druk.
Dit feit is daarom zo verheugend, omdat daardoor
een boek van grote aosthetische waarde en tevens
van gezonde zedelijke kracht belangrijke invloed
geoefend heeft op ons Nederlandse volk. Weinig
boeken toch van de laatste tijd heb ik zo met vol
komen instemming gelezen als deze meesterlijke
beschrijving van een stuk Noors volksleven, dat
een beeld is van rustige kracht; een stuk natuur,
waarin wij de mensen zien werken en strijden met
een moed en een zelfvertrouwen, die beschamend
zijn en jaloers maken.
De oude Noorse boerentrots kennen we uit de on
vergelijkelijk mooie en frisse IJslandse sage's, die
meesterlijke staaltjes van Middeleeuwse vertel
kunst, maar hier vinden we in modern gewaad en
met even fijn psychologische ontleding hun weerga
Wie beu van 't zwoele genotzoeken uit de romans
van het overmoderne cultuurleven, of moedeloos
van de oneindige problemen over honderd en een
onderwerpen, die toch steeds in een enge cirkel
ronddraaien, naar verkwikking en verfrissing
smacht, die vindt hier wat hem tot sterking en
verademing dient; en die begrijpt ook dat er een
tijd geweest is, dat de dichter, hot onwaarachtige
cultuurleven moe. naar stoffen greep over herders
en herderinnen, die in eenvoud en tevredenheid.'
leefden in de vrije natuur.
Dit eerste deel is dik en er gebeurt veel in, maar
geboeid lezen we door tot het eind toe. En waar
om? Omdat de schrijver ons iets te zeggen heeft.
Omdat hij maar steeds door vertelt en rustig ont
vouwt wat hij wenst mee te delen in een stijl, die
wars van ieder effectbejag, ja bijna eentonig is.
Geen overstelpende massa figuren, die even op
duiken om daarna weer te verdwijnen, maar een
lwMverkt aantal mensen, maar die dan ook werke
lijk voor ons gaan leven. Mannen van karakter en
rf sober in hun waarden, maar onvervaard en
beslist in hun daden. Zo zijn de lieden van Björn
dal, die veracht en geschuwd worden door de be
woners van de vlakte, maar die te hulp geroepen
worden, wanneer een felle beer het zo bont maakt,
dat de boeren geen uitweg meer weten en ten einde
raad den predikant smeken voor hen de tocht
naar het Noorden te maken, om bijstand te ver-
zooken in de hopclooze strijd. En de oude Torgeir
Björndal, hij kómt op hun verzoek, ofschoon hij
bijna zeker weet, dat 't zijn dood zal zijn, want
bet is de zeventiende boer, en zijn grootvader en
zijn vader en zijn broer, ze zijn allen gebleven in
de strijd met de zeventiende tegenstander, die ook
„licht was aan de flanken als een vaalgeel paard".
Sober is hij in zijn woorden, maar ieder woord
bergt een last aan vastberadenheid en wraak
zucht. „Hij zegt: „Zelf heb ik er zestien geveld.
Méér had ik niet gedacht er te achtervolgen; maar
als deze licht is van vacht aan een van zijn
flanken, dan is hij, vermoed ik, van hetzelfde ge
slacht als hij, die mijn vader en grootvader neer
sloeg en dan moet ik achter hem aan. Gauw ge
daan zal het zijn met den beer daar in het zuiden
bij jullie, denk ik, en met mij misschien. De do
minee had wel iets willen zeggen, maar geen enkel
woord wilde hem over de lippen. Op zoo sterke
dingen was hij niet voorbereid. Torgeir gaf hun
te kennen, dat zij naar huis konden gaan."
Het oude wraakmotief dat een herinnering is aan
oud-heidense tijd, leeft nog sterk in de Christelijke
bevolking van het Noorwegen uit het laatst van de
achttiende eeuw de tijd, waarin de roman
speelt. Maar schitterend ontwikkelt de schrijver
en dat is een van de mooiste tendenzen uit
zijn boek de langzame maar onwoerstandclijke
zege van het Christendom, als hij later Dag, do
hoofdfiguur uit dit eerste deel, en de zoon 'van
den zo even genoemden Torgeir, zijn wraak laat
onderdrukken en zijn barmhartigheid laat triom
feren, terwijl het niet eens gaat om de wraak op
een beer, maar om de wraak tegen een vanouds
bem vijandig edelman, die oorzaak is geweest van
de dood van zijn eigen zoon.
Hierom vooral is deze roman naar mijn mening
een prachtig voorbeeld van een verheffend bock,
omdat het volle leven met al zijn lief en lood, met
al zijn zorg en strijd, voor ons open ligt. Er wor
den huwelijken gesloten, er worden kinderen ge
boren, we leven mee mot de eerete blijde roeree-
len der vrouwelijke ziel, wanneer het moeder
warden aanstaan de is, en toch is in het gehele
boek geen bladzijde, ja geen zin te vinden, die ook
maar één verre, één bodekte sensatie kan sugge-
Zuidhollandsche Uitgeversmaatschappij. Den
Haag.
reren. Met een indrukwekkende decentie worden
volkomen natuurlijk alle levensgobeurlijkheden
verhaald.
Dit is trouwens het grote geheim van dit boek en
dit schenkt het de meeslepende bekoring, dat het
verhaal telkens met grote schreden vordert.
Gewichtige gebeurtenissen, die op de loop van het
verhaal van overwegende invloed zijn, worden in
enkele passages meegedeeld: Dag is nog onge
trouwd en zijn broer Tare, de stamhouder van het
geslacht komt met vrouw en kind om het leven.
In deze eenvoudige bewoordingen wordt dit ver
meld: „Toen het paard des avonds dcnzelfden weg
terugnam, die het op de heenreis gegaan was,
scheurde het ijs vaneen, en paard en slede met al
wat er in was, zonken de diepte in. Dag werd naar
huis geroepen uit het bosoh, en vele mannen en
paarden trokken naar liet Lysnemeer. Ze hakten
het ijs aan stukken en haalden de lijken op, dat
was alles."
Dit is daarom te merkwaardiger, omdat ook geen
uitgebreide bespiegelingen of psychologische uit-
eenrafelingen on6 vermoeien. De rijkdom en de
gevarieerdheid van het leven boeien van begin tot
eind. Welk een weelde ligt er in de tekening van
Dags huwelijksleven, waarbij nota bene het aan
zoek van de vrouw is uitgegaan. Hoe volkomen
aanvaardbaar is de langzame en beheerste toena
dering tussen die twee totaal verschillende perso
nen, voortgekomen uit zo geheel verschillend mi*
ZIELKUNDIGE EN
OPVOEDKUNDIGE BRIEVEN
3) ONZE FANTASIE
(De normale ontwikkelingsga ng)
De fantasie ontwikkelt zich dus in de kinder
jaren in de richting van de werkelijkheid.
Ze wordt zelfs het onmisbare middel om allerlei
on waarneembare werkelijkheden te benaderen.
Hoe krijgen we andiors een voorstelling van do
Sahara? Beschrijvingen, platen, zelfs filmopnamen
lijn maar gebrekkige hulpmiddelen: door de fan
tasie vullen we ze aan: de voorstelling van zand
en hitte combineeren we met wat we op de platen
zien.
IIoc krijgen kinderen op school een voorstelling
van de torenhooge huizen van Now York, van de
inneming van Den Briel door de Watergeuzen, van
betreven van den koningstijger? Alleen met be
hulp van de fantasie.
Bij het onderwijs wordt ah.w. de fantasie der
kindoren van stap tot stap geleid en door deze
geleide of passieve fantasie vormen ze zich
duizenden voorstellingen!
Onaioodig te zeggen, dat bij dit alles het ideaal is,
de w o r k e 1 ij k h e i d zoo ver mogelijk te bena
deren; „fantasterij" bij het onderwijs tracht
ieder te voorkomen.
Soms wordt in de saholen de actieve of
„scheppende" fantasie van kinderen wel eens
'vrij aan 't werk gezet, b.v. bij 't geheel vrij fee-
kenen, 't schrijven van briefjes, of 't maken van
een vrij opstel. Ook daarbij tracht men fantas-
tarij te voorkomen.
Zoo zoekt men 't dus terecht in de richting van
de werkelijkheid.
Die richting zet ziah na de eigenlijke kinderjaren
duioclijk voort.
In de geestelijk veelbewogen jaren van 13 tot 15
speelt de fantasie nog een belangrijke rol, hoewel
daarnaast het eigenlijke logische denken snel
tot ontwikkeling komt.
In deze jaren richt zich de fantasie vooral op dc
toekomst; niet op een anlicstaanbare sprook-
joswereld, maar op de toekomstige w e r k e 1 ij k-
h eid.
De jongen „droomt" van z'n toekomstig beroep,
van roe.in, of eer, van uitvinding en ontdekking;
en omdat de fantasie een levendigheid vertoont,
die het logisch denken niet bezit, en omdat ze mo
gelijkheden in allerlei riohtingen „schept", kun
nen wc inderdaad van een levensverrijking
(door de fantasie) spreken.
Ook de meisjes „droomen" van de toekomst; van
eon ideaal huiselijk leven; van de inrichting van
't huis; van lateren dienst als verpleegster enz.
De fantasie wordt bij jongens en meisjes in sterke
mate bcheersoht door het instinctieve leven
dat zioh op de persoonlijke toekomst richt.
Daarom is 't ook, in verband met de geslachtelijke
ontwikkeling te begrijpen, dat in deze jaren de
fantasie helaas doortrokken is van zinnelijke
voorstellingen.
Door haar levendigheid en instinctieve kracht
overwoekert de fantasie tijdelijk weer het denken
en willen, zooals ze dat ook gedaan hoeft van het
eerde tot het zevende jaar.
't Is dan ook wcnsohelijk, dat een jongmensoh van
lieu: Dag, de krachtige maar ruwe natuurmensen'
Therese de beschaafde vrouw uit de stad. De rus
tig groeiende liefde leert begrijpen en ongemerkt'
oefent de vrouw zo'n invloed, dat heel het boeren
bestaan in dat afgelegen oord vervormd wordt tot
een vreedzaam cn gezellig familieleven. Wel heel
schril steekt die begrijpende liefdesontplooiing, die
eindigt met volstrekte wederzijdse waardering af
böj de mistroostige huwelijksnarigheden, die ons
in bijna geen enkele moderne roman gespaard
worden. Maar na het huwelijk, waardoor Dag zijd
,ls aanzienlijk bezit nog belangrijk vermeerder
de, dreigen voor hem nieuwe gevaren: Zo grote
bekoring krijgt voor hem de zorg en het beheec
van zijn vermogen, dat hij geheel in do geldzucht'
dreigt onder te gaan. Hij wordt hard en onbarm
hartig jegens zijn schuldenaars; dan komt de zach
te maar noohtans rake terechtwijzing van zijd
schoonzuster Dorthea, die met angst zijn gedrag
heeft gadegeslagen. Kort vóór haar dood neemt ziji
hem waar over zijn verkeerde levenshouding en
nimmer heeft Dag haar woorden vergeten, al kost
het hem moeite ze in praktijk te brengen; ten'
slotte evenwel behaalt hij de overwinning op
zichzelf, wanneer hij tegenover den in nood verke-
renden edelman niet alleen zijn wraak maar ook
zijn geldzucht laat overwinnen door zijn Christe
lijke barmhartigheid.
Dit eerste deel van de trilogie (de beide andere
hoop ik spoedig te bespreken) van het geslacht
Björndal is een boek van blijvende waarde. Het ia
een boek om gelezen en herlezen te worden; men:
zot het niet weg als zovele andere om het daarna
voorlopig niet meer ter hand te nemen, maar men
moet er telkens naar teruggrijpen en ook dan zal
het opnieuw veitieuging bieden door zijn prachtige,
stijl en door zijn sterkende inhoud.
Dr. J. KARSEMEIJER
13 èi 15 jaar lichamelijk en geestelijk zich flink
moet inspannen.
Als in deze periode in nering of bedrijf, op de
U.L-O.-sobolen, industrie-, ambachts- en middel
bare soholen zeer veel van de jongens en meisjea
gevergd wordt, beklaag ze dan niet: de arbeid
en de s p ort zijn goede afleidingen voor de woe
kerende fantasie.
Naarmate de mensch ouder wordt, neemt de be-
teekenis van de vrije fantasie in zijn leven af?
de beleefde werkelijkheid en het nuchtere denken
worden daarentegen belangrijker; dat is de natuur
lijke gang van zaken.
De fantastische gezindheid en de „overleggingen
uit de kinderjaren treden terug: „Toen ik een kind
w«s, sprak ik als een kind, was ik gezind als eerï
kind overleidc ik als een kind; maar wanneer ik
eon man geworden ben, zoo heb ik te met gedaan
hetgeen eens kinds was." (1 Cor. 13: 11).
Deze gezonde, natuurlijke ontwikkeling komt
merkwaardig uit in de voorliefde voor lectuur.
Br is een tijd, dat de natuurlijke drang van een
kind uitgaat naar sprookjesvenhalcn; later, boven:
*n leeftijd van zeven of acht jaar, krijgen de ver
halen over fictieve (is denkbeeldige), maar be
staan bare gebeurtenissen do voorkeur; de pe
riode van roover- en Indianen-verhalen komt, op
gevolgd door het meer ingewikkelde „detective -
verhaal, dat al meer eischt van het logisch
denken.
Dan komt de behoefte aan dc liefrtcs-romantiek en
in dien tijd kan oen verhaal niet sentimenteel ge-
nooc zijn voor onzen smaak.
Geleidelijk wordt dan, na het twintigste jaar, de
hehoefte aan reisverhalen, levensbeschrijvingen,
SSpMe lectuur sterker, 't Hang. natuurlijk;
van den specialcn aanleg en van do levensomstan
digheden al, ol men zich meer interesseert voor,
vakliteratuur ol politiek, enz. Maar op volwassen
joeltijd begint men meer on meer ai te wijzen alle
lectuur, die ons door z'n fantastische elementen
levensvreemd voorkomt.
Eén voorbeeld: 'k Herinner me nog, dat ik op 15
of 16-jarigen leeftijd een vertaling ton geschenke
kreeg van een verhaal van Miss Cummins: „De
Lantaarnopsteker". Een dame van middelbare
leeftijd, die 't in m'n handen zag, vroeg me, zeer,
belangstellend, of ze dat toch ook nog 'es lezert
mocht, als ik 't uit had; ze had het als jong meisje
gelezen en vond het zoo n prachtigboek. Nu, ik heb
ook van 't sentimenteel-romantisch verhaal ge
noten cn was er diep onder den indruk van. En
toen ik 't aan bedoelde dame, een gelukkige moe
der van een vijftal kinderen, ter lezing had ge
geven, kreeg ik het een poosje later terug met de
opmerking: „Wat een onmogelijk bock; ik begrijp
niet, dat ik dat vroeger mooi kan gevonden
hebben".
Natuurlijk zijn er mensohen, bij wie do wij-darte
lende fantasie een levensbehoefte blijft; en bij
vrouwen komt dat meer voor dan bij mannen.
Als deze fantastische trek sterk overhoenachend
is, moet men wel spreken van een infantilis-
m e (d..i een eigenschap, die op lager ontwikke-
lingstrap natuurlijk en algemeen is, maar op
hooger leeftijd als iets ziekelijks bescliouwd moet
worden).
In zoo'n geval ia de dorst naar romantische films,
onwezenlijke romanliteratuur c.d. bijna niet to
verzadigen.
Bn, ongelukkigerwijs, wordt door 't zien en lezeri
van het romantische aan de fantasie steeds weer
53f
allemaal niet. Zo'n jóngen irtoet niet zo aantrek
kelijk zijn. Ik kan m^ti woorden "nu eenmaal niet
op een goudschaaltje wegen."
„Nou mijnheer," zegt Van Dam kalm, „als u bet
niet gemeend heeft, vind ik het prettig dat te
horen. Maar het is te begrijpen dat Joop het voor
ernst opnam. U moet toch toestommen dat het niet
aangenaam voor hem is, voor 't eerst na z'n
ziekte zo door z'n baas ontvangen te worden."
„Kom, kom, mijnheer. Toen ik als jongen op de
drukkerij kwam, moest ik veel erger dingen ver
duren. Ze zien mé misschien voor een bullebak
ean, omdat ik nogal gauw uitval, maar daar is
ook dikwijls reden voor. Voor de jongens hier ben
ik heus nog zo slecht niet. Met Nieuwjaar hebben
ze allebei nog een gulden van me gehad. Dat
doet tegenwoordig niet ene baas meer."
Bij deze laatste woorden van Hasselman werpt
Van Dam een snelle blik op Joop, die strak voor
zich op de grond kijkt, met een verraderlijke kleur
op z'n gezicht.
Dat had Joop niet verwacht, dat de baas over
die gulden zou beginnen. Joop krijgt een benauwd
gevoel. Dat hij vader en moeder bedrogen heeft,
weegt plotseling weer als een zware schuld op
hem.
Hij hoort z'n vader zeggen-, „Nou Joop, je hoort
wat mijnheer zegt. Hij heeft er niets van gemeend.
Dus dan moet jij het ook maar vergeten."
Dan vervolgt hij tot Hasselman: „Doet-ie nogal
z'n best?"
„Dat gaat over 't algemeen heel goed. Hij is ge
willig en dom is hij zeker niet. Er kan een flinke
vakman uit hem groeien."
„Dat is goed nieuws," zegt Van Dam, „ik hoop
dat het zo zal blijven. Nu gaan we er maar weer
vandoor, mijnheer Hasselman, ik ben blij dat ik
even geweest ben."
„Tot genoegen, mijnheer Van Dam. Wat ik nog
zeggen wou, ik zal Joop Zaterdag twee kwartjes
opslag geven, 't Is nog wel voor de afgesproken
tijd, maar als bewijs dat ik tevreden over hem
ben."
„Dat is heel mooi, mijnheer. Ik hoop dat u tevre
den over hem zult blijven. En vooral, dat hij zijn
vak goed loert. Dat is een voornaam ding."
Alle drie lopen ze naar de voordeur. Van Dam
eerst, Joop achter hem aan en de baas het laatst.
Nag even een paar woorden in de vestibule, dan
schuift Hasselman de knip van de deur cn laat
vader en zoon uit
t Is iets kouder geworden en er is meer wind
gekomen. Zwijgend gaan ze naast elkaar voort,
met vlugge stap.
(Wordt vervolgd)
Voor de lange
winteravonden
De lange winteravonden, die we nu weer heb
ben, lenen zich heerlijk voor spelletjes met broers
cn zusters, vriendjes em vriendinnetjes. Nu ken
'k leuke spelletjes, die we kunnen spelen met lu
cifers zonder koppen, 'k Zal er deze week vier
geven; dan kunnen we voorlopig aan de gang.
I. Leg 5 lucifers zó, dat ze samen 14 vormen?,
Aldus:
II
I
I
14
II. Vorm met 6 lucifers vier gelijkzijdige driehoe
ken. Aldus:
Leg met 3 lucifers één gelijkzijdige driehoek. Stel
nu de drie andere stuk voor stuk zó aan dc hoe-
ken op, dat ze, boven gesloten, een pyr&mide vor
men. Je hebt dan totaal 4 driehoeken.
III. L<g met 17 lucifers 6 vierkanten. Haal 5 lu
cifers weg en laat drie zelfde vierkanten liggen?,
Aldus:
IV. Vorm met 5 lucifers de gewone breuk,
I 1
dus:
VI 6
Doe er nu een lucifer bij en «org dan, dat je het
getaJ één bekomt? Aldus:
I
De breuk ligt zó:
VI
I
Eén hieifer er bij:
Hier staat dus: één gedeeld door wortel één.
Wartel één is één. Eén gedeeld door één blijft één!
It Heb nag eon paar von deze spelletjes, maar dio
geef 'k volgende week, bij leven en welzijn.
Aan onze 'ongens en mei jes!
Nu komt we or het feest van St. Nico laas:
Het fijne feest, waarnaar jullie a! emaal verlap»
gon! Ik weet wel, het feest zal voor dc een groter
en mooier zijn dan voor de ander. Er zijn zoveel
gezinnen, waar geleden wordt. Er zijn zoveel
Vaders en Moeders, die hun jongen, hun meisje, zo
graag, o, zo graag iets zouden willen geven en die
het niet kunnen, omdat er jgeen geld voor is.
Dit stemt ons een beetje droevig.
Daarom zou ik aan jullie eens een voorstel willea
doen: Indien er zijn onder jullie, wier ouders door,
den Heere gezegend zijn, dat ze voor jullie cadeaui
tjes kunnen kopen, willen die dan op 5 December,
ook eens denken aan arme jongens en meisjes, did
dat voorrecht niet hebben?
Ik heb jullie vorig jaar voor de radio verteld van'
zo'n jongen, zo'n meisje, die ook geen cadeautjes
konden ontvangen. Ik heb jullie verteld van het
grote verdriet, dat er was in hun hart, van het
grote verlangen dat er leefde in hun ogen, als ze
keken naar marsepein, suikergoed, speculaas, bo-:
terletters, naar al die fijne cadeautjes in dc eta-
lage's. Maar ook van dc grote vreugde in hun;
haaien, toen er toch van onbekende gevers cadeau
tjes kwamen. Of liever: Toen de Heere hen langq
onbekende wogen toch nog blij wou maken.
Zouden er nu onder jullie ook niet zijn, die armen
blij willen maken? Kun je van het vele, dat ja
zelf hebt, misschien iets afstaan aan arme join
gens en meisjes in je eigen omgeving? Ik geloof
als je eens rustig om je heen ziet en er eens over
praat met Vader en Moeder, met meestor op school
dat je dan wel zulke armen zult weten te vindon.
Maardie arme jongens en meisjes moge,-j
niet weten, wie de gevers zijn. Dat moet geheiiK
blijven.
Nou, wat denken jullie ervan? Ik weet, dat da
Heere je hierom zal zegenen. Dat heeft Hijzelf
gezegd.
Misschien kunnen enkelen van jullie in eenzelfde,
plaats samen zoiets doen.
Och, wat is het heerlijk te weten op 5 December
's avonds: Nu zijn or vele jongens en meisjes over
al in ons vaderland, die weldoen.
Ik zal aan jullie allemaal denken, die avond!
En ik hoop, dat er voor jullie allemaal iets zaJ
kamen uitde grote mand.
P. A. DE ROVER'
rond tot de familie der breedsnavelige steltlopers*
6. Lappen met vet bestreken, waarvan dc sle
pers zich onder dc vraahtsleden bedienden.
7. Werktuigje met halvemaanvormig lemmet'
eoi korte steel, waarmoe men koren zicht.
8. Langwerpige of vierkante lappen, die van een:
dichtbegroeid heideveld afgestoken •worden om
bijv. tot brandstof te dienen.
9. Zekere in de duinen voorkomende vogel, dio
veel overeenkomst heeft met een pluvier.
10. Een lat- of traliewerk dat tot afsluiting
dient.
11. Romeins lettertecken voor het getal 900.
Een strijd ep km en dood
539
Waar is de man, over wien zij spreken?
OPLOSSING
De onderdelen zijn: K. Lantormans, Veenplas, Sa
maria, Bernard, Deventer, week abonnement,
kwellen.
En het geheel is: De eerste week kwamen al veel
opstellen binnen.
II. Voor jongere lezers: Eland en Winterkoninkje.
Mijn göhcel bestaat uit elf letters en stelt voor
rechten voor, die van het gewone recht afwijken*
X
T. Romeins cijfer voor het getal 400.
2. Onbebouwd stuk grond bij een boerenwoning
3. Ieder orgaan, dat een voolit uit het bloed
afscheidt.
4. IJzeren boutjes om spijkers aan te drijven
in hout enz.
5. Grote watervogels met eetbaar vlees, beho-