Theeuurtje bij familie Opderuit
Diaan
Een lief liedje en een mooi wijsje
„Wat heb je aan zo'n sn^rig beest," mop
perde Vader, „ze snoepen overal van en je
weet niet eens of ze zindelijk is."
„Ze is keurig netjes en heeft heel haar vel
letje gepoetst," verdedigde Cor.
Moeder knipte tegen Vader met de ogen.
„Laat ze 't diertje maar houden, Vader.
Alleen moet Corrie er zelf voor zorgen dat
er elke morgen schoon zand in de bak komt,
die ik in de kelder zal zetten."
„En een beetje van haar melk afstaan,"
begon Vader weer te plagen.
Corrie lachte luid op: „U is zo kwaad niet,
Vader. Kijk, nu geeft u haar zelf een vel
letje van 't vlees."
„Omdat jij haar nog niets gegeven hebt,"
begon Vader opnieuw.
Dadelijk maakte Cor een beetje eten voor
poes klaar. „En als we vis eten krijgt ons
diertje de kopjes en de graatjes."
Dat vond Cor heerlijk. Met welbehagen
keek zij naar het fornuis, waaronder poes
we--r lekker warm was heengeslopen, nadat
zij het velletje had opgepeuzeld.
Fijn, dat ze nu een poes had om mee te
spelen.
Poes was wel eens stout en dan bromde
Cor op haar.
't Meisje moest altijd lachen om de houding
die poes aannam onder de strafpreek. Dan
ging ze, met haar staart naar Corrie ge
keerd, op haar achterste poten zitten, alsof
ze zeggen wilde: „Praat maar toe, ik geef
er toch niets om."
Lokte Cor dan weer, dan keerde poes zich
om en schuurde met haar zachte vachtje
langs Cor's benen.
Zo ging 't nu ook weer. 't Was Zondagmid
dag. Moe zat te lezen, doch ze keek op en
lachte om de trotse houding van poec.
„Hoor je 't poes?" vroeg Cor en liep tegelijk
op de vensterbank toe. Poes zat al te spin
nen en boog haar kopje over naar Cor. Die
vriendelijkheid nam Cors boosheid weg en
ze bleef poes aaien, leunend tegen moeders
schoot.
„Daar zitten de grote en de kleine poes weel
bij moeder," plaagde vader, die uit de tuin
kwam.
Net werd er gebeld. Tante Alida, juichte
Cor, tante Alida!
Aan tante's arm sprong Corrie vrolijk de
kamer in.
„Hebben jullie een kat?" vroeg tante, nadat
ze hoed en mantel in de gang gehangen had.
„Hoe kwam je daartoe?"
„Corrie wou 't diertje zo graag houden,
maar wanneer ze poes niet dresseert, gaat
ze weg," verklaarde Moe.
Cor keek sip. Haar lieve mooie kat weg. Ze
was al zo gegroeid, werd lekker vet van al
die viskopjes en graatjes.
't Zou jammer zijn. Liefkozend pakte ze
poes op en ging met haar naar de tuin.
Terwijl Cor weg was, praatte tante Alida
met vader en moeder: „Ik ben bij onze oude
baker geweest en ze zal wel sterven. De dok
ter gelooft niet dat zij de morgen nog haalt.
Ze wou jullie nog graag eens zien. Ga er
heen, zou ik je raden."
„Dan kunnen we niet naar de kerk," vond
vader, ,,'t Is veel te ver. Cor zou veel te laat
naar bed gaan, als we er na kerktijd heen
moesten."
„Wil ik bij Corrie blijven?" vroeg tante;
Dat laatste hoorde Cor, toen zij met poes in
haar arm weer binnen kwam.
„Gaat u dan allebei uit?" vroeg ze Moeder.
„Naar moeders oude baker, die is ziek."
„Vrouw Nolders?" vroeg Cor. „Toe Moe,
laat ik mee gaan. Toe!" Moeder en Vader
Keken elkaar aan.
„Als Cor stil en rustig wil zijn. Want de
baker is erg ziek," zei Moe. „Dan mag je
mee."
„Kunnen we nog niet vóór kerktijd?" vroeg
vader.
„Nee, dat gaat niet," zei Moeder. „Over een
half uur begint de kerk."
Moeder schonk nog een kopje thee in en
nadat de kopjes waren leeggedronken, kreeg
moeder Corrie's manteltje en hoed. Spoedig
stonden alle drie gereed om heen te gaan.
„Poes, wil jij op het huis passen," vermaan
de Corrie. „En pas op als je van de melk of
van de suiker snoept, hoor."
„Dan ga je de straat op," plaagde Vader
weer.
„Je bent toch mijn zoete poes," juichte Cor.
„Ze loopt ons 11a tot vlak bij de deur. Terug
poes, anders komt je neus in de klem."
Vader trok de deur toe en Cor tripte blij
mede, tussen Vader en Moeder in.
Al heel gauw hing ze aan vaders arm. Die
leuke pa, die verzon altijd plagerijtjes.
Op de hoek van de straat nam tante afscheid.
„Groet de baker nog eens," verzocht zij.
Baker woonde nog al ver. Helemaal op de
Lange Kade in een laag huisje. Cor was hier
wel meer geweest. Baker had een oud man-
D;t is nu weer eens een aardig tekenvoorbcold na te maken. Doe allemaal maar eens goed jo
voor do kleintjes, óók om het met de mozaïkdoos best er op.
I.
Diaan is ziek, die brave hond.
Hij loopt niet, zoals anders, rond,
Hij speelt niet meer, hij eet niet meer,
Maar ligt vermoeid en droevig neer
Hij is wèl ziek, die brave hondi
Och, was hij tooh maar weer gezond!
II
Maar kijk, maar kijk, is dat Diaan?
Hij is weer van zijn stoel vandaan,
Hij heft zijn kop, wanneer ik fluit,
En kijkt weer fris zijn ogen uit.
Hoera! Diaan is weer gezond!
Gelukkig maar, zo'n lieve hond!
netje met een kort snorretje. Net een tan
denborstel, vond Cor. En z'n kinnetje was
net zo klein als zijn mondje en hjj had een
grappig wipneusje en grijze stoppelige
wenkbrauwen. Cor mocht hem wei lijden.
Uit de suikerpot diepte lib altijd babbelaars
voor haar op. Zijn piepstemmetje klonk al
tijd zo leutig: „Dag juffrouw Helderman,
dag Corretje, hoe gaat het?"
Maar nu vroeg hij helemaal niet of Cor de
konijntjes of de kuikens eens zien wilde. In
de bedstee lag de baker, heel stil. Net een
wassen pop, met een wit mutsje op.
„Het loopt af," snikte het mannetje op eens.
„En uwes weet wat ik in haar verlies."
Vader bleef met de hoed in de har:d staan
en Corrie hield hem stevig vast. Ze vond het
zo eng hier. De zon begon al onder te gaan
en er lichtte zo'n rode gloed op de kleine
ruitjes.
Moeder ging naar 't bed. „Dag bakertje, ken
je me nog. Juffrouw Helderman."
De zieke opende haar ogen, wilde haar hand
opheffen, doch die viel machteloos neer.
„Dag," zei ze langzaam.
„Bakertje gaat sterven," zei moeder zacht
jes. „Maar ze is niet bang, wel? Want de
lleere Jezus wacht haar op in de hemel, hè?"
Het vrouwtje met het gele gezicht vertrok
haar mond tot een lach.
„Ik heb je zo lang gekend, ik heb jullie nog
gebakerd. En je dochtertje ook. Ik heb je
als kind vaak van den Heiland verteld, nu
zal ik Hem zien. Waar is je man en je doch
tertje? Thuis?"
„Nee baker, allebei hier." Moeder wenkte
Vader om nader te komen.
„Geef baker een handje, Corrie.
Het kind deed het, ze kende baker nog wel,
die zo prachtig vertellen kon van den Goe
den Herder met de schapen. „Nu ga ik naar
Jezus," vertelde baker langzaam, naar den
Goeden Herder. Ik heb Hem zo lief en Hij
heeft mij hierboven een plaats bereid."
De zieke hoorde, dat haar man sr.ikte, ook
Corrie's moeder veegde de tranen af.
„Niet huilen, hoor. We scheiden maar voor
een poosje. De Heere heeft mijn ziel gered
en mijn zonden vergeven."
Een blos kleurde nu het lieve gezicht van de
oude baker. Ze was erg moe en Corrie's
moeder zei: „Nu gaan we weer heen,
bakertje."
(Volgende weck vorder.)]
516
ZATERDAG 14 NOVEMBER No. 46 JAARGANG 1936
Denk
En zie, gij zijt hun als een lied der minne,
als een, die schoon van slem is, of die
wel speelt; daarom hooren zij uwe woor
den, maar zij doen ze niet. Maar als
dat komt (zie, het zal komen), dan
zullen zij welen, dat er een profeet in
liet midden van hen geweest is.
Ezechicl 33 .- 32 en 33.
In zijn moeilijk profelenloven hooft Ezechiël een
Lepaulde periode meegemaakt, waarin het, van
den buitenkant bezien, wel scheen, alsof nu zijn
boodschap met hartelijke belangstelling door zijn
ir.odoballingcn zou worden ontvangen.
Moest deze dienstknecht van God vroeger klagen
over allerlei tegenstand en lauwheid en kwamen
toen hoogstens de oudsten zijns volks naar hem
luisteren, thans heeft hij het oor van do massa.
Er gaat een goede roep van zijt) optreden uit. Zijn
prediking maakt allerwege opgang. De naam van
don profaet is óp aller lippen. Er wordt met be
zieling over hem gesproken in do huizen en aait
de deuren en op de straten. Men wekt elkander
op om vooral toch eens naar dien Ezechiël te
gaan luisteren, Prachtig, zooals die spreken kan!
Nooit zoo gehoord! Een van de bovenste plank!
Prima!
En in drommen zijn de Joden bij den Chebar op
gekomen om zich voor den profeet neer te zetten.
In spanning wacht men af, wat hij zeggen zal.
En dan luistert men, bijkans ademloos! En er
wordt zéér genoten!
De IIccre waakt er evenwel voor, dat Zijn knecht
zich door den uiterlijken schijn zou laten vleien
niet een bcdriegclijke hoop. Want do Heere kent
de harten. Hij weet, hoe het met die grage hoor
ders gesteld is. Hij weet, dat deze luisteraars niet
van plan zijn naar de boodschap van Zijn profeet
te handelen!
Zij luisteren wel! Maar... gelijk men luistert naar
een lief liedje en een mooi wijsje. 'Gelijk men
luistert naar een beroemd minnezanger of naar
een geoefend fluitspeler. Het profetenwoord streelt
het sentiment van de schare.
Straks is het liedje uitgezongen en het wijsje af
gespeeld! Dan komt weer het leven van eiken
dag. En daarin verandert er niets en niets.
Pas later, wanneer Gods oordeelen metterdaad
zullen komen, zullen de luisteraars en genieters
van nu, (en dan te laat), tot de erkentenis komen,
dat er oen profeet in hun midden geweest is.
Er wordt onder ons Nedcrlandsche volk nog aller
wege de boodschap des heils in Jezus Christus,
onzon Heere, uitgedragen. Er wordt véél gepreekt.
Honderden bij honderden predikunten treden er
eiken Zondag op in steden en in dorpen.
En er wordt van week tot week gekerkt door
duizenden en tienduizenden. Vooral door hen, die
tot de rechtzinnigen gerekend worden.
En inderdaad, er gaat door de genade onzes
Gods nog velerlei zegen van de kerkelijke predi
king uit onder talloos velen, dio zich door het
.Woord en den Geest des I-Iceren tot Jezus Christus
laten leiden. En de vrucht daarvan wordt ook
wel openbaar in allerlei levensuitingen, die ge
tuigen van ootmoedig geloof, van vrijmoedige
hoop en van blijmoedige liefde.
Toch is do vrees gewettigd, dat cr onder de dui-
zendon kerkgangers zeer velen zijn, die wel do
.prediking bijwonen, ja, cr naar luisteren, ja, ervan
genieten, maar wier leven gcencrlci invloed van
het Woord des Hcercn vertoont
Volle kerken zeggen wel iets. Soms zeggen zo
véél. Ze zeggen niet alles!!
Het geestelijke cn zedelijke levenspeil onder do
kerkgangers zou vrij wat lioogcr staan, indien in
derdaad algemeen liet Woord des Hoeren werd
ontvangen in harten, die de boodschap Gods zoe
ken te verwerken en om te zetten in de practijk
van het leven.
Blijkbaar maken velen nimmer ernst met het
Woord, dat hun van des Hcercn wegc wordt
overgebracht.
Ze hooren liet wel. Zc weten ook wel, dat het
geen menschenwoord is, maar het levende Woord
van den levenden God. Ze hebben er ook wel
zekere belangstelling voor. Het kost hun geen
zelfoverwinning om ter kerk te gaan. Ze laten
zich ook wel bekoren door de wijze, waarop ae
prediking dc boodschap Gods zoekt over tc bren
gen. Ze houden van het lieve liedje. En van dc
schoone stem. En van het roerende spel.
Mnnr zo laten den Inhoud van de boodschap voor
wat die is. Zc hooren. Maar zo doen niet.
Deze menschcn van het lieve liedje en het mooie
wijsje zondigen tegen God.
Want dit is wel felle zonde tegen den levenden
God, dat men, geroepen uit de duisternis, toch in
dc duisternis blijft. Dat men, geroepen tot het
wonderbare licht, de vensters van zijn lcvcnsnuis
'sluit en grendelt cn zich tevreden stelt met een
flikkerend kaarsje van eigen makelij. Dat men,
geroepen tot Jezus Christus als den cenigen Zalig
maker van zonduren, zich van dien Zaligmaker
verre houdt cn weigert zich door Ilcm te laicn
verlossen van de schuld en dc macht dor zonde.
En dat, terwijl men de prediking van liet evangelie
nog prijst. Terwijl men voor den vorm van de
boodschap soms uitbundlgcn lof over heeft. Terwijl
men anderen opwekt den kerkedienst toch niet tc
verzuimen.
Hoe moet do levendo God toornen over oen volk,
dat Hij met Zijn heilsboodschap bevoorrecht en
dat Zijn goddelijk woord tot een licdjo.cn een
wijsje degradeert!
Alsof Hij daartoe Zijn zelfopenbaring in Christus
heeft gegeven! Opdat het Zijn volk als een lief
liedje en een mooi wijsje in de ooren zou klinken!
Alsof Hij daartoe profeten en predikers roept en
bekwaamt! Opdat Zijn volk ze als liedjeszangers
en muziekmakers bejegenen zou!
God vertoornt zich over Sodom cn Goniorra, waar
men in vuile wellusten Zijn lcvcnsordinanticn
brutaal vertreedt
Hij vertoornt zich niet minder, eer meer, over een
volk, dat naar Zijn naam is genoemd, mot Zijn
dienst bekend is gemaakt, Zijn Woord hoort en
prijst en weigert or naar te handelen!
Het zal Tyrus cn Sidon verdragclijker zijn in den
dag des oordeels dan Chorazin en Bethsafda, waar
men in massa's Jezus Christus nagcloopen heeft.
<7
Dc menschcn van het lieve liedje cn hot mooie
wijsjo zondigen ook tegen den menscli, aan wien
is opgedragen hun de boodschap des hemels over
te brengen.
Hoe moet dat dezen Ezccliiël hebben gekweld te
ervaren, dat zijn van allo kanten gezochte predi
king geen uitwerking heeft gehad op het leven
van zijn volk!
Het kan ook menigen prediker van nu wel als
lood op do ziel vallen, als hij, nauwelijks van den
kansel af, zich do vraag stelt: Wat zouden ze er
nu mee doen? Doen ze wel iets met de boodschap,
die daar in den naam des Hcercn is gebracht?
Werkt het wel wat in het leven van do menschcn
er om
de losse nummers vaa t Zon
dagsblad steeds zorgvuldig te
bewaren. U hebt dan straks
een prachtig, rijk geïllustreerd
boekwerk, waarvaD al de huis-
genooten iaren lang genoegen
zullen hebben Tegen lage
prijs stellen wij straks een
eenvoudige band beschikbaar,
waarbij gratis een uitvoerig
register wordt geleverd.
O
uit? Gaan ze er ergens mee naar toe? Dringt en
drijft do verlossingsboodschap hen inderdaad tot
Jezus Christus? Of hooren ze naar de prediking,
gelijk men hoort naar oep lied der minne, naar
een schoone stem en naar een, die wel speelt?
Zie, als men van den prediker van Gods Woord
uiaakt een mensch, van wien men nü eenmaal
verwacht, dat hij Zondag nan Zondag met bezie
ling zal preeken en desnoods nog een enkele Keer
in de weck erbijTerwijl men dan verder van
plan is zijn eigen gang te gaan... Men komt ter
kerk... En men gaat uit de kerk... En men doet
er niets mee in de practijk van het leven... Dan
maakt men van den predikant de potsierlijkst©
figuur, die er in de maatschappij beslaat. Stel u
voor iemand wiens taak het is. week aan weck
de menschen te zeggen, wat ze toch niet van pl.m
zijn te doen! Is er wel belachelijker positie mo
gelijk?
De menschen van het lieve liedje cn het mooiè
wijsje verzwaren zéér het leven van hen, die ge
roepen zijn om in den naam des Ileeivn hen tot
Jozus Christus te roepen.
En niet minder zondigen deze menschcn, die naar
de prediking luisteren als naar minnezang cn
fluitgespeel tegen zichzclvcn.
Ze verzuimen den tijd der genade. Ze houden zich
moedwillig ver van hun eeuwig geluk. Ze brengen
over zich het oordeel, dat vreeselijk is. Want dit
is het oordeel, dat het licht n de wereld gekomen
is. en de menschen hebben dc duisternis liever ire*
had dan het licht; want hunne werken waren
hoos.
De Heere Jezus Christus heeft de menschcn, die
Zijn evangeliewoord niet alleen hooren maar ook
omzetten in de practijk, vergeleken bij dien voor-
ziehtigcn bouwer, die groef en verdiepte om liet
tundament van zijn huis te l< ggen op tien onwan-
kelbaren rotsbodem. Toon kwam de stormtijd.
Toen gulpten de slagregens. Het hinderde niet.
liet huis van dezen voorzichtige kon er tegen.
Ilct stond.
Maar Hij heeft do menschcn van het lieve liedje
en het mooie wijsje, dio hooren zonder te doen,
vergeleken bij dien rockeloozcn bouwer, die mnnr
rank bouwde. Hij spitte niet. Hij groef niet. Hij
legde zijn fundamentstoencn in het bowegclijko
zand. Toen kwam ook do stormtijd en gulpten do
slagregens. Het huls van dezen dwazen bouwer
ging er aan, onherroepelijk.
Want de stormtijd komt.
Gods oordeelen, menignuial in grootc lankmoedig
heid uitgesteld, breken straks los.
En dan zal men te laat moeten erkennen, dat de
prediking, die.men in zijn gchoorzaamhcidswciec-
ring had ontadeld tot minnezang en fluitspel, de
profotsche boodschap la geweest van den levenden
God.
To laat! Dat zal zeer vreeselijk zijn!
505