ZONDAREN TE SION Corne's Poes Knorretje van de familie Opderuit Snap Snauderij behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT door Johanna „Poes, poes, poe-oes", lokte Corrie. Zy zat op haar hurken en keek naar her schuwe natte diertje, dat er wel een beetje vies uit zag, maar toch zo'n lief snuitje had. „Poes, poes, kom maar hoor, poes." 't Kleine katje kwam met, bleef met schich tige oogjes naar het meisje turen, 't Diertje zat in een boek van het raamkozijn, dat aan die kant overgroeid was met dicht klimop. Jan en Kees van de buren hadden r.et arme dier over de heining gejaagd, nu zat het dicht gedrukt tegen het kelderraam en miauwde. „Poes, poes, poes, poes," riep Corric- weer. Dorst ze dat kleine ding maar beetpakken, zo'n lief snoezig diertje. „Miauw, miauw, miauw." Corrie stond op, ze zou t katje grijpen. Ze wilde het immers geen kwaad doen. Doch eer zij het kleine handje uitstak was poesje al, vlug als een aal, uit het hoekje gespron gen, en wipte nog schuw door het gejaag het andere kelderraam binnen, dat juist openstond. Nu juichte Corrie. Nu zou zij poes vangen. Zij liep naastig het trapje op, waarlangs ze zo-even in de tuin gekomen was. Gelukkig, Moeder stond op de waranda en klopte een stofdoek uit. „Moe, er zit een poesje in de kelder. Jan en Kees hebben het zo gejaagd, het is gevlucht, mag ik het gaan halen?" „Wat wou je met net poesje doen?" „Houen, moe, melk geven." „Kind, een kat is zo lastig, ze snoepen over al van, die beesten." „Ja Moe, maar ze zal muizen vangen ook. U zegt toch telkens: jammer, dat we hier last van muizen hebben." Moeder lachte. „Jij moet advocaat worden." „Wat is een advocaat, Moeder?" „Iemand, die andere mensen voorspreekt als ze kwaad gedaan hebben." „Doen advocaten anders niet, Moe?" „O ja, nog een heleboel meer, dat ik je alle maal niet zo kan uitleggen." „Miauw, miauw, miauw," klonk het op de keldertrap. „O Moe, het poesje „Ze ruikt het vleesbraden," zei Moe. „Laat me eens zien dat katje." Moe opende de kelderdeur. Daar zat ineen gehurkt als een vochtig harig klompje het luid miauwende poesje. Je kon net, als zy miauwde, haar witte scherpe tandjes en het rose tongetje zien. Moe bukte en nam het beestje op by het rugvel en bekeek de poes van alle kanten. ,,'t Is me het katje wel," zei ze weer. ,,'t Ziet er uit alsof- het acht dagen in de goot gesla pen heeft. We zullen die smerige kat maar laten lopen." „Och nee, Moes, zy zal zich wel schoon lik ken. Ach toe, Moeder, laat ik nu alstublieft het poesje houden." Corrie vroeg het zo wanhopig smekend, dat Moeder even weifelde, 't Leek wel een mooi beest, als 't schoon was, zwart met witte pootjés 'en een wit buikje. „Toe dan maar. Geeft 't eerst een beetje melk dan. Zuinig hoor, want we zitten toch zo schraal in de melk. Maar je hebt gelijk, nu wy beneden wonen, hebben we last van muizen. Zo'n dier is wel ergens nuttig voor." Het meisje nam voorzichtig het melkkan netje van het theeblad en klokte een scheutje melk op het schoteltje. „Geef mij straks maar minder, Moe." Het diertje dronk gulzig, smakte met het bijna rose tongetje. Zij likte de laatste druppel op en miauwde naar meer. „Nee hoor, dank je wel," weigerde Moe. „Je kunt nog een stukje brood met warm water krijgen, we hebben het zelf niet, malle kat." Corrie keek het aan, hoe Moeder het kleine brokje brood weekte. „Doe u er een beetje suiker over, Moe? „Nog boter ook?" vroeg Moe, lachend. Het meisje ging plat op haar buik liggen om naar het eten van poes te kijken, 't Dier had hongertoch at het langzaam en voorzichtig. Corrie kon niet uitgekeken komen naar al de bewegingen van het kleine dier. „Nu ga je je natuurlijk wassen," veronder stelde Corrie. Ja, ze had goed geraden. Poes liep naar het fornuis, snoof nog eens de lekkere geur van het bradende vlees op en begon zich netjes te poetsen. Zij likte aan haar pootje, streek 't pootje over haar kop, langs de spitse oor tjes. Corrie moest lachen zo komiek ze haar kopje draaide. Maar 't begon mooi te glan zen; toen kregen het zwarte ruggetje en 't witte buikje een beurt. Eindelijk één voor één de pootjes. Op de grond gezeten, de handjes in haar schoot, had Corrie het hele was- en poets- bedrijf nauwkeurig gadegeslagen en nu vond zij dat poes er prachtig uitzag. Zij lokte het Dit is Knorretje het Spaarvarken. Hij is het al lerbest te sproken als hij vet en zwaar is van rlo spaarduitjes! Wie hem te vrind wil houden geeft hem dus maar trouw te eten. En het grappigste is, dat, als je dit doet, je ten slotte net zo vrolijk en tevreden kan wezen als Knorretje zelf. Pro beert het maar eens! Eerste Man Snap snauderij, Die hond die is van mij, Ik heb er duizend gulden voor betaald, Do lekkerste beentjes van den slager voor gehaald, Ik hob hem als rn'n kind zo lief, En jij bent oen dief Tweede Man Snap- snijderstiau, Die hond is niet van jou Ik hel) hem al voor veertig jaar gekooht, Dc fijnste hapjes voor hem van dc straat gezocht, Ik heb hem als zes kinderen zo licl, J ij bent de diefl Derde Man Snap snuudernij, Laat jij die hond maar vrij, Dan zegt" hij zelf wel nee of ja, En loopt zijn eigen meester achterna, En wie hij staan laat, woef, waf, wicf, Die is dc diefl Besluit Snap snaudersnos, De hond was nog niet los Of hij ging, zo gauw als oen hond kan gaan, Er van door, en liet dc mannen staan. En snap snauderij, en snoef, snaf, snicf, Wie van de mannen was do dief? P. VAN RENSSEN. diertje op haar schoot en aaide poes, die genoeglijk begon te spinnen. Leuk zo'n poes. Veel aardiger dan een pop. Zo'n dooie lyzebes, dacht Corrie. Ze geeft je nooit antwoord en kon zich niet eens schoonhouden, 'n Poes vond Corrie veel aar diger. „Moe, krijgt poes nu een mandje met een wollen lapje er in," vroeg Corrie. „Ja, hoor, vanmiddag." Moe vond het pret tig, dat Corrie zo rustig met poes zat te spelen. Zij had geen zusjes of broertjes en verveelde zich wel eens. Want Moe kon zich niet altyd met haar dochtertje bezig houden en van poppen hield ze niet. „Ze zijn maar van zaagsel," zei ze soms minachtend. Kwart over twaalven hoorde Corrie Vader de sleutel in het slot van de buitendeur ste ken. Zij sprong overeind, nog met poes in haar schort en vloog naar de gang, het trapje af. 0 Poes, geschrikt van Corrie's driftige bewe ging, werd wakker uit haar soezen, wipte weg en kroop lekker onder het warme for nuis. „Die stoute kat, die stoute kat," riep Corrie. „Poes, poes, kom toch, poes, poes." Poes had helemaal geen zin het warme vei lige plekje te verlaten. Ze luisterde schuw naar de zware mannenstap in de kleine keuken. „Corrie heeft een poesje," vertelde Moeder aan Vader, ,,'t Is een afgejakkerd dier. Ze wil haar graag houden." (Volgende week verder). 504 ZATERDAG 7 NOVEMBER No. 45 JAARGANG 1936 En zoolang ze die maar konden dienen, namen ze den gang van zaken te Sion in Ilizkia's tijd op den koop toe. De zondaren te Sion zijn verschrikt, beving heeft de huichelaren aangc- grepen: zij zeggen: Wie is cr onder ons, die bij een verterend vuur wonen kan, ivie is er onder ons, die bij een eeuwigen gloed iconen kan? Jcsaja 33 li. Er zijn zondaren te Sion. Er zijn natuurlijk ook vele zondaren buiten Sion. In het midden van de wereld, die naar God niet vraagt. Daar zijn do zondaren, die van God niet weten en willen weten, langs wier hart 't Woord 'des Heeren, als het nog tot hen is gekomen, is lieen geglipt. Zc leven hun leven naar eigen lust en keur. Zo Lebben zichzelf eigenwillige regels voor hun doen en laten uitgedacht of schikken zich naar do algomocne zeden van hun lijd. - Er zijn evenwel ook zondaren te Sion. Want Sion was oudtijds de naam van dc voor naamste wijk in de Joodsche hoofdstad. Daar had David zijn palcis laten bouwen. Daar was, in de onmiddellijke nabijheid van Sion, de Leuvel Mori a op welks gcüffcndcn top dc tempel was gebouwd. Te Sion was cr het middelpunt van het konink rijk Gods in Jesaja's dagen. Daar wilde God zich aan Zijn volk openbaren. Daar werd Zijn naam aangeroepen. Daar werden de offers voor den Heere ontstoken. In Sion klopte de polsslag van Israëls nationale en godsdienstige leven. En ook daar zijn zondaren. Zondaren te Sion. <5 Het spreekt vyel vanzelf, dat Jcsaja, de profeet, Leeft geweten en beleden, zoo goed als wij, dat in het licht van Gods heiligheid alle mcnschen, de vroomste en meest oprechte niet uitgezonderd, zondaren zijn geweest en zullen zijn, totdat zo, uitgelicht uit doze wereld, door do genade Gods in de volle gemeenschap Gods zullen zijn ovoc- gebracht. Maar als do proleet liicr van „zondaren" spreekt, dan bedoelt hij niet dat woord te bozigen in dien algomeenen zin, waarin het geldt van allo mcn schen zonder 'onderscheid. „Zondaren" zijn hier zij, dio zonder eenigen zweem van waarachtige bekeering voortleven. Die inner lijk vreemd zijn van God en Zijn Woord en Zijn dienst. Die leven uit het vlecsch en voor het vleesch. Die bij alles wat zij doen cn laten, cnlcol zichzelvcn op hot oog hebben. Zulke „zondaren" zijn er te Sion. Ge zoudt het anders venvachten. Ge zoudt venvachten, dat daar to Sion, waaij in Jesaja's dagen dc godvrcczcndo Ilizkia het bo^ wind voert, slechts mcnschcn kunnen wonen, dio met den koning zich beijveren om den levenden God te dienen in blijde gehoorzaamheid. Maar neen, Jcsaja, die zelf in Sion woont cn bekend is aan het hof van zijn koning, hooft onder dc rijksgrooten, dio Ilizkia omringen, deze zondaren te Sion gekend. Hovelingen, vooraan staande dienaars van don koning, dio enkel voor den uiterlijkcn schijn meemaakten de door huil vorst bewerkstelligde reformatie van hot Jennza- lemscho leven. Die in hun hart terugverlangden naar dc dagen, als onder den vorigen koning, 'Achaz, die naar den Ileero niet vroeg. Dat zijn de zondaren te Sion. Ilcercn wego door Zijn profeten gewaarschuwd. De weg dor waarachtige bckeering was hun ge- Het was alles vergeefsch geweest. Ze hoorden wel, maar wilden niet verslaan. Ze zagen wel, maar merkten niet op. Ze hadden hun hart verhard en hun ooren toege stopt en hun oogen gesloten om maar niet te zien cn niet te hooren cn niet te verstaan met hun hart en om don eisch der bckeering maar terzij to kunnen zetten. Ze hielden wel vast aan Jeruzalem. Daar woonden ze nu eenmaal. Daar hadden ze hun levenspositie. Ze gingen in Ilizkia's dagen ook wel mee naar den tempelvoorhof. Dat hoorde er nu eenmaal bij, zouden ze hun plaats in het Jcruzalemschc leven niet >r lie zet Maar van het eigenlijke leven van Sion waren zo vreemd. Om Sions God bekommerden ze zich niet» Van do zedelijke cischon, aie de dienst des Heoren aan hun loven stelde, trokken ze zich zoo min mogelijk aan. Zo gingen hun gang. Ze wilden niet in gerechtigheden wandelen en billijkheden spreken. Van gewin, langs den weg van onderdrukking verkregen, waren ze niet bang. Geschonken, waarmede hun invloed werd gekocht, weigerden ze niet. Als het niet anders kon, zagen zc tegen bloedschulden zelfs niet op.., zie maair hetgeen in Jesaja's Godspraak volgt. Ze waren volop zondaren te Sion. Ilun godsdienstigheid was niet meer dan een dun vernis over brute zelfzucht heen gestreken. Ze waren huichelaren, die onder den schijn van God te dienen, leefden voor hun eigen ik en hun eigen egoïstische belangen. <5 Nu zijn evenwel deze zondaren te Sion ver schrikt. De huichelaren beven van angst. Wat is or gebeurd? Het Assyrisohc leger is komen aandavcron over den heirweg uit het Noorden. Rubsake, de leger overste van Sanhcrib, heeft het beleg voor Jeru zalem geslagen. De stad is in nood. liet leven in Sion is omringd van doodsgevaren. Nu is het dus alles gebeurd, wat de profeten in den naam des Heeren hebben voorzegd. Dat Woord van God, dat ze wel hoorden, maar niet ter harte namen, is vervuld. Hoe moet het nu? Het komt- nu aan op enkel geloofsvertrouwen in den levenden God. Gelijk Ili/.kia met ne brieven van Rabsakc voor oen Heerc treedt, ze voor hel; aangezicht Gods uitspreidt cn pleit'op den naam cn de eer des Ilecrcn! Maar zóó kunnen het de zondaren te Sion niet. Hun consciëntie beschuldigt hen nu van huiche larij. Zo weten geen raad. Ze zien geen weg. Ze slaan perplex. Zc beven als een riet. Zullen zc zich dan misschien nu nog bekceren? Ook óat niet. Ze weigeren de belijdenis hunner zonden. Ze weigeren de bckeering. Ze bergen zich achter vrome woorden en zwai e termen. Ze zeggen, dat God immens zoo heilig is, dat er voor een mensehenkind geen mogelijkheid is om met Hom in gemeenschap te troden. Een verterend vuur. Een eeuwige gloed! En wie kan daar nu bij wonen! En zoo vluchten ze in hun levensangsten met 'n pnbekeorlijk hart van den Ileere weg. ,<3- Menigmaal waren deze zondaren te Sion van (les De moskee el-Aqsa op de Tempclplaats te Jeru zalem, Onze foto geeft er eenig denkbeeld van, hoe mooi van détail dit bouwwerk wel is. (Zie het artikel op pag. 498.) Zijn er nog zulke zondaren te Sion? Ze zijn or in eiken tijd. Ze zijn er ook in dezen tijd. Het zijn de mcnschen, die met de gemeente van onzen Hcere Jezus Christus niceloopcn, er hun plaats in hebben, er misschien voor den vorm hun arbeid in verrichten en toch hun hart ver van den Heere houden. Dat zijn zondaren to Sion. Ook vandaag. Het zijn dc mcnschcn, die „van do kerk" niet zijn, hoewel ze „met het lichaam in haar" zijn. Die bekcering weigeren. Die zich door het Woord des Hoeren niet laten onderwijzen. Die zichzelvcn zoeken. Die, onder oonlgermato vromen schijn, loven naar het goeddunken van hun eigen boozo hart. Zo weigeren dc onderwerping van hun leven aan de tucht van 's Ilecren getuigenis. Hun eigen zin cn wil is norm voor hun bestaan en gedrag. Daarom is hun ganschc positie hl het leven van do kerk des Heeren valsch. Lang kan dat verborgen blijven. Onder de bctooning van Gods langmoeoigheiil be houden zulke, zondaren hun eerepositie te Sion soms geruimen tijd. Maar als Gods oordeclen komen aanstoimcn? Dan hebben de zondaren te Sion geen toevlucht tot don levenden God. Dan is cr voor hen niet anders dan schrik cn angst. Misschien gebruiken zo dan nog een vromen vol zin. En ze praten een zwaren gcijkten term na. Maar ze weigeren zelfs dan bokecring. Zo gaan op en ze gaan onder in zichzelvcn. En hierin hebben ze toch gelijk en zo zullen het. in eeuwigen schrik ervaren: Ome God Is een tvcrtcrend vuur! Onuitblusschclijk! 493

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 13