MODERN TOURISME
Bavianenland
VII. De tocht naar Giza, met zijn beroemde pyrami
den. is gelieel anders dan men zich wellicht 111
Nederland voorstelt. Giza is niet een dorp, ergens
vei van de twintigste eeuw, waar de „voorwereld-
scho" bouwsels in machtige eenzaamheid uitge
strekt liggen, doch een voorstadje van Katro,
waarheen men met tram of auto langs uitstekende
wegen heel gemakkelijk komen kan. Slechts het
laatste deel van het traject gaat door het mulle
zand, dat op sommige plekken hoog hueen ge
waaid is. Men doet het beste, dit laatste stuk
weeïgs gebruik te maken van een der vervoermid
delen, die daarvoor ten dienste staan: de zandkar,
VAN KAMEELEN, ARABIEREN EN PYRAMIDEN
DE SARCOPHAGEN VAN HET SERAPEUM. SAKKARAH
die op zijn brecde velgen langzaam wordt voort
getrokken; het pooverc ezeltje, dat op zijn fijne
pootjes aan een Europeaan een respectabele vracht
kan hebben, zoo deze eenigszins uit de kluiten
gewassen is, of het schip der woestijn, de hooge
en statige kameel. Geknield, in lange rij langs den
weg, elk met zijn drijver naast zich, zoo wachten,
deze flegmatische dieren hun berijders af, om als
zij daartoe door hun Arabier worden genoopt, zioli
traag op hun pooten te verheffen. Dit opstaan
gaat in twee tempi. Eerst rijzen., ergens under en
achter u, de achterbeenen op, langzaam maar ge
stadig door,, en tot een lengte, die u, voorover hel
lende in het breede zadel, ongelooflijk voorkomt.
Men denkt, op zijn zadelknop hangende: Komt
daar haast een einde aan? Dan beginnen de voor-
beenen hun venlieffingstaak, die iets vlugger tot
stand komt, doch het geheele procédé gelijkt sterk
op het uittrekken van het statief van een foto
toestel; men kan niet anders doen dan de niet-
prettige sensatie in een eenigszins hachelijk even
wicht eenvoudigweg ondergaan. Hoog in de lucht,
an een merkwaardige schommeling, met aan uw
linkerzijde, nog beneden uw stijgbeugel en voet,
het hoofd van uw begeleider, en een eindweegs
vooruit, op-en-neer-gaande met het stappende
rhvthme, den kleinen zonderlingen kop van uw
rijdier, zoo „drijft" ge als het ware door de
woestijn, in het zinderende licht, over zand, dat
alle geluid dempt behalve de stem van den Ara
bier beneden-naast u. In een taalkundig mengel
moes zal hij u gaarne uitleg doen van wat go
ziet; deze pyramide, Cheops; de tweede. Chef ren;
de derde, Menkewre; dóór, de groote Sphinx. Maar
zijn gedienstigheid heeft het hinderlijke van alles,
wat overbodig is; op deze oogenblikken beseft men
de waarde van het zwijgen omdat men zich ~an
het schouwspel van deze ontzaglijke kolossen, die
bij al hun gesohondenheid iets onbegrijpelijk ma
jestueus hebben, bijna iets dat tot eerbied noopt,
met door het gemurmel van leege woorden wil
laten afhouden.
Mei kan zich, langs de pyramiden rijdende, wel
licht van alles te binnen brengen: de voorbije
eeuwen, het gezwoeg der slavenmassa's, de zweep
en het geroep der drijvers, de vorst die ongenaak
baar als een god aanrijdt om het werk in oogen-
schouw te nemenMen kan denken aan die
tallooze toeristen der oudheid die reeds vóór ons
hierheen togenZich te binnen brengen dat
Abraham en Mozes deze bouwwerken hebben aan
schouwd; dat volgens de legende Jozef en Maria
met het Kind Jezus tusschen de uitgestrekte poo
ten'van den Sphinxkolos hebben overnacht
Wij togen er langs, ziftend op het hooge, breede
zadel van ons hooge rijdier met de gewaarwording
van uiterste nietigheid. Naar boven blikkend
beving duizeling ons, zoozeer wekt de gehavende
contour der massa de idee /an bijna oneindige
hoogheid; menschen die langs zijn zijden opklau
teren, moeilijk klimmend van monsterblok op
monsterblok, verdwijnen naar omhoog, bijna als
wriemelende kevertjes of vliegen. Deze grootsch-
heid maakt een leegte in den menscli wakker,
als ontwaakte hij in een grondelooze stilte.
Het antieke Egypte men gevoelt het op zulke
oogenblikken, is niet dood. Het heeft, ondanks de
duisternis van zijn ouden vormendienst, toc-h iets
van het eeuwige in zich gehad, omdat het de *.in-
digheid van het aardsche besefte. Welk ander
volk dan juist het Egyptische zag zoo dag aan
dag voor oogen het betrekkelijke en begrensde
van het leven, de scherpe lijnen der tegenstellin
gen? Hoe smal is het land der donkere aarde tus
schen de „roode aa *de" der woestijnen, die het
aan oost- en westzijde geheel insluiten! Het westen,
waar de hooge woestijnrand het vruchtbare Nijl-
landschap afpaalt, dat was dc begraafplaats der
dooden, die er in de oudste tijden eenvoudig in
het zand, en later in de rotsen, in de graftempels
en de pyramiden hun laatste rustplaats vonden.
Zij waren de „westelijken".
Doch wie langs deze westzijde rijdt, waar de groe
pen der pyramiden met hun driehoeken den ho
rizon beheerschen, en de mastaba's, door het
woestijnzand overstoven, nog slechts zich toonen
ais wonderlijke heuvels in de verlatenheid, die kan
tevens het Nijldal in zijn breedte gelieel overzien,
tot waar in het oosten een nieuwe woestijnrand
het gezicht afsluit. Dit dal met zijn donkeren,
vruchtbaren grond, doortrokken van bevloeiings-
kanalen en verbindingswegen, ingedeeld in zijn
blokwerk van akkers, besprenkeld als het waro
met zijn veelvuldige, ouderwetschc hefboomputtcn,
alwaar de os of de kameel hun bewateringsarbeid
verrichten, ligt als een schilderij open voor den
blik. Wie het eenmaal aanschouwd heeft, heldec
en 6cherp zichtbaar in de zonnige lucht, met over
de velden verspreid de gestalten der arbeidende
fellachen, vergeet het nimmer. Hier, aan den
westrand, de dood, het rijk van Anuhis, den god
met den kop van den jakhals; ginds, zoover het
oog reikt, het vruchtbare, rustig voortbloeienuo
leven, doch weder aan den horizon afgegrensd
door den hoogen kalen rand van de woestenij!
In het gelaat van Egypte ziet ge tweeërlei gezicht
dooreen, zooals in het gelaat van den halfbloed
de trekken van tweeërlei ras als versmolten en
toch elk gescheiden gebleven zijn. In den loop van
ontelbare eeuwen heeft steeds nieuwe aanvloed
van vreemden in golf na golf Egypteland over
stroomd, doch dit grootsche, onaantastbare heeft
het land behouden: het merkteeken van het
eeuwige, dat de voorgeslachten het hehben inge-
grift: het moderne leven heeft dit teeken niet
kunnen uitwisschen, evenmin als het verwaaierde
zand der verlaten vlakte.
Van het verhevene naar liet belachelijke is
slechts één pas; tusschen de antieke doodenmonu-
menten in hun essentieele onaanraakbaarheid en
d». Arabier, die uw kamcl voortleidt, is een derge
lijke tegenstelling.
„Bent u tevreden, mijnheer?" "raagt hij, terwijl
hij bij den kop van uw dier meewandelend naar
u opziet. Op uw toestemmend antwoord, go
verlangt naar stilte en in irgumenteeren is in
zulk een geval geen wijsheid, anticipeert hij a
„Dan hoop ik het straks óók te zijnDit „ik"
is nog ongeveer accentloos, maar het groeit aan,
het spitst zich zóó op het ontvangen van een
,*baksjiesj", waarom, ondanks het verbod,
steeds minder onomwonden gemaand wordt, tot
ge het gevaar loopt, tot een ergernis te vervallen,
Egyptisch landschap in de omgeving der. groote pyramid^
De groote Sphiruc van Giza.
waarin het genot van deze zeldzame indrukken
zou ondergaan. Hoorden wij niet een Duitschec
verbitterd uitroopen: „Ik wil niet voortdurend over
geld hooren praten!" Voor dien tourist waren hij
wijze van spreken de pyramiden reeds achter do
gestalte van een kameeldrijver schuil gegaan!
Het voorkomen van de groote Sfinx is wereld
bekend, het raadselachtige gehavende gelaat, dat
niet schoon is te noemen, doch dat zeldzaam
fascineert. De massa van deze behouwen rots ligt
thans in een inzinking van den bodem, waardoor;
zij minder omvangrijk lijkt, dan zij in werkelijk
heid is, doch wie or als van ver gekomen, nietig
mensohenkind hij staat, cn omhoog ziet, naar dio
wondero oogen, wier blik hoog over u heen gaat,
imen weet niet waarhoen, men weet niet waartoe,
die wordt zich ervan bewust dat dit beeld méér
is dan symbool van de macht van den koning,
dat het iets verzinnelijkt, dat in woorden niet
miocr tc kristalleeren is, door Handelingen echten
aangeduid nis „de wijsheid der Egyptonaren".
Waar eenmaal, op do scheiding van Boven- en
Beneden-Egyptc, do eerste rijksstad stond van den
monarch over het verocnigd koninkrijk, namelijk
Memphis, is nu een palmcnbo^ch en een klein
jjilandsoh dorp, welks inwoners zioh als klitten
hechten aan de vreemdelingen, die daarheen trek
ken in autofiles om do beide beelden van den
grooten Ramses II te zien, die in gezelschap van
een klein, glimlachend sfinxenbeold een treurig
overschot vormen van de groote dagen van weleer.
De beide koningskolosscn getuigen ook nu nog
van mocht cn grootheid en van do opvatting der,
ouden, dot de pharaoh do „god op aarde" was.
In SakOtarah is het het uitgestrekte doodcnvelcl,
waarvan men u een enkel onderdeel laat zien.
Sakkarah, dat js de woestijn invgrilligo vormen,
zandanassa's die grafmonumenten hebben bedol
ven, tot er niets van hen* meer zichtbaar bleef dan
474
n a.a_
3e onregelmatig gevormde heuvels,
leek argeloos zou heenklautercn. Een enkele, hier
en ginds, is toegankelijk. Men wandelt van kamer
naar kamer, langs wanden die één illustratie zijn
van het leven der voorbijo eeuwen. Het aardsche
bestaan van den overledene, zijn oude omgeving,
zijn dagelijksch bedrijf en de opsomming van zijn
uitblinkende daden, zoo deze er waren, staat door
de vaste hand van een meester in den wand ge
grift, in schoone, zuivere lijnen, die weinig van
hun doelbewuste zekerheid hebben ingeboet, al
zijn de kleuren meestal verbleekt, en al heeft de
hand van grafschenders deze oude kunst niet ge
spaard.
Ook hier weder wandelt gij tusschen beelden en
namen van godei. en tusschen symbolen van leven
en dood, die ge uit boeken kent, maar b^^-ecl
sterker en ook blijvender is deze onmiddellijke
indruk, deze confrontatie aan de historie.
Dan is er het Serapeum, de grafplaats der heilige
stieren, die nadat hun leven in den tempel tot
een einde was gekomen gebalsemd werden en
hier bijgezet ter weerszijden van een gang, die
thans, door de werking van het stuivende zand,
onder het terreinniveau is gelegen. Door de duis
ternis, slechts voorzien van het wappcrvlommetje
van oen brandende kaars, wandelt men dozo
breede, diepe, koele corridor binnen, zoo forsch
van afmetingen, dat men de hoogte van het ver
wulf en de zijden daarvan naar links en naar
rechts bij dit twijfellicht niet kan overzien. Deze
geweldige tunnelachtige ruimte is geflankeerd
door niet minder enorme nissen, die alle nolle,
van duisternis gevulde kamers zijn, ledig behou
dens het ecne, centraal geplaatste object, dat hij
uw vlammetje geweldig opdoemt: de centenaars-
zware, niet weg te sleepcn sarcofaag, langs len
buitenwand geheel omgeven met het wondere
hieroglyphensohrift; van binnen, in de gapende
•s si aJïZJi si s
uitholling, hoe heeft beitel en menschenkracht
hier het weerbarstige materiaal beheerscht! het
schrijn, waarin de stiprénmuinnue weni bijgezet.
Wondere tijd, die zich zoo afsloofde in den dienst
van zijn goden en godssymbolen, die op onnavolg
bare wijze het vaste uitdrukkingsmiddel wist te
Denk
Een deel van een muurrclief, zooals deze in over
vloed in de oude graven worden aangetroffen.
Egyptenarcn aan hetadministrecren met schrijf-
rol en patet.
Burgers worden naar den schout gebracht.
vinden voor alles wat het leven beroerek», die
zich ih strakke stijl vermocht uit te beelden en
die zoo als een breuk in de eeuwigheid werd. Wat
vóór Egypte was in de eeuwen der wereld is ver
geten of slechts geschreven in de taal van brok
ken en scherven, alleen leesbaar voor den onver-
moeiden vorscher; wat nó Egypte komt mist zulk
een karakter van grootsche. monumentale een
heid, de samenvatting van leven en van ilood, die
voor den Egyptenaar een bijna tastbare werkelijk
heid was. En wat zal er resten, na de eeuwen der
eeuwen, van onze eigen cultuur, die reeds thans
verbrokkeld is en gespleten, als resultaat van
tegen elkander werkende krachten?
Men verlaat Egypteland niet, zelfs al had men er
nauwelijks voet aan den grond, of het 6taat voor
altijd in uw geest geëtst, met zijn vreemde, in
woestijnranden besloten landsohap, zijn leven
gevende rivier, zijn grootsche ruïnen, die zooveel
meer schijnen te verhullen dan zij door hun vor
men en hun inschriften openbaren, en tenslotte
zijn bonte hedendaagsche leven, waarboven de
slanke minarets der koepelende moskeeën hemel
hoog uitrijzen, als de accenten van het geloof van
den Islam, welke aan heel het openbare leven den
stempel van zijn indrukwekkende vormen heeft
ingedrukt.
Martin Johnson is een Amerikaan, voor wicn
Amerika te klein is. Hij is bezeten door een
machtig verlangen naar verre landen en vreemde
streken. Zijn laatste boek Bavianenland'dat zijn
expeditie beschrijft naar do oerwouden van Oost
en Contraal-Afrika, legt er getuigenis van af. Wij
lezen in zijn voorwoord deze merkwaardige be
kentenis; „Osa en ik, wij zijn steeds op zoek naar
de groote pot niet goud aan de voet van de
regenboog, .zonder die ooit te zullen vinden. Maar
dat deert niet, want wij zoeken ook het Avontuur,
en dat vinden we wel."
Johnson en zijn vrouw Osa zijn hot eens met
Allard Pierson, als hij schrijft: „Reizen is een
vreemd land bezoeken met de innige begeerte het
niet als een vreemd land te verlaten." Zóó heb
ben deze Amerikanen Afrika lief gekregen, dat zij
wel van plan zijn straks naar Borneo een expe
ditie te ondernemen, doch „Afrika roept hen nog
steeds en de stem is eerder 6terkcr geworden dan
zwakker".
Wat het eerst opvalt in dit laatste boek van
Johnson is de keurcollcctie foto's door hem van
bet leven der natuur in de wildernis gemaakt.
Ook in zijn vorige boek: De koning der wildernis
waren tal van opnamen gepubliceerd van het
leven der roofdieren, welke uitmunten door tech
niek en inhoud beide. We zijn in do gelegenheid,
door het afdrukken van een paar illustraties
[(steak verkleind) daarvan een denkbeeld te geven.
Bavianenland door Martin Jolison, vertaling
«door J. van Recnsema, Scheltens en Giltay, Am
sterdam.
Toen de koning der dieren het geluid van de
eamard's hoorde, kwam hij uit zijn hol te voor
schijn om eens te kijken, wat er wel gaande kon,
xijn.
Aanstormende neushoorn op 7 vliegtuig van den
schrijver. Toen hij op een drie meter afstand was
gekomen, keerde hij zich echter om en rende de
jungle weer in.
Maar ook de tekst is belangwekkend en boeiend
geschreven. Wij worden in gedachten gevoerd
naar het Rudolf-meer met zijn helsche hite, naar
de piek van Mount Kenya, die 5200 m. hoog is
en sneeuw draagt (sneeuw op den evenaar!), naar
het Pygmeeënwoud, het grootste overblijfsel van
bet tropische óerwoud, dat eenmaal heel tropisch
Afrika moet hehben overdekt.
Afstanden bestaan niet voor hen, die in Afrika
per vliegtuig reizen. De reis, waar Stanley maan
den voor noodig had en hem de helft zijner man
nen kostte, wordt thans in luttele dagen vol
bracht. Wel brengt het luchtverkeer in de tropi
sche wouden eigenaardige bezwaren mee: gebrek
aan landingsveldcn, optredend tekort aan benzine,
moeilijkheid met de voedselvoorziening.
Merkwaardig is het te lezen, hoe de schrijver
allerlei onjuiste meeningen omtrent het natuur
leven rechtzet. Zoo bijv. corrigeert hij, wat soms
verteld wordt over de bekende fata morgana of
luchtspiegelingen.
„Ik ben in vele woestijnen geweest en ik heb vele
luchtspiegelingen gezien, maar een luchtspiegeling
is altijd ten deele een hittegolf, ten decle ver
beelding. Aan de horizon geeft de luchtspiegeling
de indruk van water; heeft de spiegeling vóór de
horizon plaats; dan is alles, wat zich tusschen
het als lens werkend stuk verhitte luoht en do
horizon bevindt, verwrongen. Meestal ziet men de
dingen vergroot, soms ook verkleind, maar altijd
zoo vervormd, dat men er van alle9 van maken
kan. Vast staat, dat men dingen, die zich achter
do horizon bevinden, in een luchtspiegeling ook
niet zien kan, zoodat naar mijn meening verha
len over wonderen (als het zien van steden en
Reeën en oasen in de luchtspiegeling) alleen
maar in de verbeelding van sommige menschen
bestaan."
er om1
de losse nummers van t Zon
dagsblad steeds zorgvuldig te
bewaren U hebt dan straks
een prachtig, rijk geïllustreerd
boekwerk, waarvan al de huis-
genooten jaren lang genoegen
zullen hebben Tegen lage
prijs stellen wij straks een
eenvoudige band beschikbaar,
waarbij gratis een uitvoerig
register wordt ge'everd.
Belangwekkender wordt de natuur door de die
ren, die zij herbergt. Als de leeuw brult, zwijgen
een tijd lang alle andere dieren; zelfs de insec-en
laten zich niet meer hooren en „erkennen op die
wijze als het ware zijn macht." Hyena's zijn ver
zot op lederwaren, als riemen en cameru-étui's.
Op een nacht trok een hyena een gelooide huid
weg van onder 't hoofd van een neger. Hier en
daar komrn jn middcn-Afrika zulke groote kudden
olifanten voor, dat de geweldige moerassen als
het ware er mee bezaaid zijn. De olifant staat
dikwijls nog een halve minuut, al is hij doodelijk
getroffen. Hij slaapt ook urenlang staande. Slun
gel. komen in Afrika betrekkelijk weinig voor,
zoodat de inboorlingen haast altijd op de grond
slapen. Toch zijn er zeer vergiftige, als de pof-
adder, met een kop zoo groot als twccvuisten en
een lichaam als de dij van eon man.
Hoe reageeren de dieren in de wildernis op het
verschijnen van zoo moderne verkeersmiddelen als
auto en vliegmachine?
Uit tal van voorbeelden blijkt, dat de dieren in.
het algemeen geen reactie van vrges toonen «oor
auto's. Bij dc nadering ervan gingen zij op zij,
om de wagen door te laten. Het geronk der mo
toren van de vliegmachines brengt echter meestal
schrik en ontsteltenis onder hen teweeg.
Om de flora en fauna hebben de ontdekkings
reizigers de menschen niet gelieel vergeten! Zij
bezochten stam-nen. van welke weinig bekend is,
eooals de Ndorobos, mogelijk ontstaan uit wegge
vluchte of verstouten individuen uit verschillende
stammen; de Turkana's, die van hun vader do
haartooi erven, die zij op het hoofd vlechten en
bijeenhouden met klei; de dwergachtige Pyg
meeën; dc Amolo's, die beklagenswaardige schep
sels aan het Rudolfmeer.
Voor de wonderen der moderne techniek leggen
6omimige stammen volmaakte onverschilligheid
aan de dag. Merkwaardig, hoe bijv. de Turkanas
geen spoor van nieuwsgierigheid toonden voor do
werking of de bouw der machines, maar alleen
interesse hadden voor de vleugels, waaronder zij
de stralen dor zon ontvluchtten. Vele tientallen
inboorlingen nam Johnson mee de lucht in.
Het leven in de wildernis is niet voor verwendo
mensolien. Mieren, doorns en tal van andere din
gen maken het hem moeilijk, die zich van zijn
geheimen wil meester maken. Schrijver meent
echter, dat de tropen niet zoo ongezond zijn als
men gewoonlijk meent. Indien men maar de juiste
voorzorgen neemt, wat voedsel, water, lichaams
beweging en hygiëne betreft. Aan dat leven heeft
Johnson zijn hart verpand. Ging hij uit met het
bepaalde doel; het maken van opnamen van oli
fanten, buffels, neushoorns, luipaarden enz., bij
ontving bovendien een overvloed van natuur
indrukken uit land en leven van weinig bckendo
streken, die hem zulk een vreugde cn genoeg-
Een wrattenzwijn in gevecht met een luipaard.
doening schonken, dat hij er anderen van kon
doen mee genieten cn die hem tot do 6lotsom
brachten: „De wereld is ook nu nog mooi v«>or
hem, die zich weet te onttrekken aan al de lasten,
en problemen van beschaving en economie."
BELEEFDHEID
Sir William Goagh, de gouverneur van Williams
bury, groette een negerslaaf, die zich voor hem
boog.
„Wel," zei zijn vriend, die met hem wandelde, „ik
merk dat ge zelfs notitie neomt van een slaaf."
„Ja," was het antwoord, „want ik kan niet ver
dragen, dat hij beleefder zou wezen dan ik."
475