Lellei-kund'tqe Rubtiek
Het werk van
G. van Bokhorst
Zoek maar
2)
5 Onder Lage Daken. 1935.
2 Menschen ontmoeten elkander. 1936,
Uitg. J. H. Kok, Kampen.
3 De Stille Strijder. 1936.
Uitg. G. F. Callenbach, Nijkerk.
^Jiet zonder humor zijn echter de bladzijden,
■waarin Jan Nagel op een Zondagmorgen vlak
voor kerktijd een worsteling met het stijve boord
en het boordenknoopje ondergaat, (blz. 76/77).
„Voeder, mo'k effe hellepe?"
Grietje staat op heete kolen te wachten.
„Houwe juillie je mongd nou."
Jan Nagrl kijkt naar de zolder, tewijst dat hij aan
Eijn dasje wurmt, en zweeten! Er wordt op hem
gewacht, twee man staan op z'n vingers te kijken.
Hij beeft -an de zeningen en van drift.
Sien en Griet moeten uit de zij gaan, zegt Jan,
andere zal hij ze nor een watjekou verkoopen.
Dar! nou glijdt het stropje heelendal niet meer.
He das zit zoo strak, dat er geen wrikken meer
aan is, 't is wreed!
„Man. loa je eigc toch effe hellepe, wat bij-je
toch dwars."
„Mo'k jc effe an je kop komme timmere?"
Hat zijn rare woorden voor een man, die al z'n
leven voorgeeft, een hekel te hebben aan werken
op Zondag. Grietje wil ook wat zeggen, maar
Sien stoot haar stiekum aan. niet doen, niks zeg
gen. Jan is een echte opstuiver, korrelig! Kijk 'm
toch eens tobben. Sien en Grietje kijken zwijgend
toe. Hun oogen dwalen gelijk naar de klok, laat!
Jan ziet ook, hoe laat het is.
„Stoa me eit zoo op de hangde te kijke, hellep
liever, jij!"
Sien helpt hem. Zij probeert tenminste te helpen
bij het strikken van de das. 't Is van belang, zoo
belabberd vast als die strop zit Grietje kijkt naar
de klok. Dat wil zooveel zeggen als maak maar
voort. Jan Nagel ziet over Sien d'r schouder
heen, kijken hoe laat of het is.
„Hou nou mar op mit dat gepunnik onger me
kin, het hangt me zooveer de keel uitl Die sme
rige niewerweLsche rommelzooi!"
Sien krijgt van alles de schuld. Wat verbeeldde
zij zich wel, werkmenschen zijn werkmenschen,
blijf maar laag bij de grond!
Zulk opspelen doet Jan. Angstig kijkt hij naar de
klok; nu windt hij zijn eigen nog meer op. De
drift bespringt hem als een roofdier. „Sien, ga op
zij, hou maar op met dat gewriemel, mijn nek
doet er pijn van", zegt Nagel. En ineenen trekt hij
treurig hard aan de onwillige das. De stropdas
kraakt. .Harsten of breken", zegt Jan. Hij laat zijn
eigen niet kocjeneercn door dat ding, dan heeft
hij nog liever, dat alle stroppen verbranden, is
datKrrr! Krikkl De das ligt in tweën. Zoo'n
mooie dure das.
„Hei je nou je zin?" Sien kookt inwendig.
„De oare das, en gauw! oarst ruk ik dat boord'
ook nog uit mekonr, dat vod!"
De aniifcrc strop kan zoomaar onder het boordje
geschoven worden; hij zit nooit zoo netjes, maar
bij is makkelijker te hanteeren.
„Awar!"
Jn een wfp is Nagel nu klaar.
„Woar is me jas? Geef me hoed an, meid, stoa
d'r eit zoo doodachtig bij te kijke!"
Sien zwijgt, al valt het haar zwaar. Zoo'n Zon
dagmorgen gaat niet in een mensch zijn kleer
zitten. Zij moet alles opkroppen, en als er één
ding slecht is, dan is liet dat wel. Darl Daar
springe de zinkes in haar oor.
Zonder gedag te zeggen, stuift Nagel de deur uit".
Het baart nauwelijks verwondering, dat de do
minee ook deze morgen te licht bevonden wordt.
Als hij laat thuis komt, staat er: De koffie ruikt
afgezanikt lekker.
Maar evengoed voelt hij, dat de duivel in huis is.
En als zijn vrouw hem even later flink de ooren
wascht, en hij het op zijn „oude natuur" wil ver
halen, krijgt hij do wind van voren.
Doch Jan zit reeds op zijn stokpaardje.
„Sien weet wel, waur Jan heen wil en daarom
geeft zij zooveel te kennen; zij zal er maar over
ophouden, er helpt toch geen praten aan. Ze, is
het zoo zat als gespogen spek, al dat gekauw. Je
wordt gedurig opgevreten van de zeningen hier.
Dacht je, dat zooiets goed was?"
Wij volgen dan het leven van Mijns Wortel tot
de laatste schooldag waarmee het boek eindigt.
Menschen ontmoeten elkander
Het tweede hoek, dat ons verder van Mijns Wor
tel vertelt en waarin ook Jan Nagel weer ten
tooneele verschijnt, is getiteld: „Menschen ont
moeten elkander".
Was de compositie van „Onder lage daken" reeds
zwak. de zeer veel goede details, de over 't alge
meen zuivere plastiek, vergoedde veel. Doch in
dit boek, dat in omvang eens zoo groot is als
„Onder lage daken", haalt de schrijver helaas van
alles overhoop wat best gemist had kunnen wor
den.
Gevolg hiervan is, dat het de lezer veel moeite
kost er doorheen te bijten. Blijkbaar zat do
schrijver nog te vast in jeugdherinneringen en
kostte het hem moeite, al die kleine voorvallen
los te laten, wat echter zijn verhaal, het verhaal
van Mijns Wortel tijdens diens puberteitsjaren,
overwoekerd en daardoor zeer geschaad heeft.
Neemt men de entourage op de koop toe, waarin
de beschrijving van een Koninginnedag een fleu
rig intermezzo vormt, dan wordt ge in de tweede
helft van het boek beloond, door een zeer zuivere
beschrijving van Mijns* geestelijke worsteling.
Goed is ook zijn verhouding tot de beide meisjes,
die in deze beslissende jaren in zijn leven komen.
Jaantje Wagemaker, de dochter van zijn eerste
baas en Grietje Nagel, met wie hij zich tenslotte
verlooft.
ZIELKUNDIGE EN
OPVOEDKUNDIGE BRIEVEN
VERGETEN
Een aardig voorbeeld van verdringing werd
o.a. geruimen tijd geleden in een radiolezing ge
geven:
Een kind, dat op een school niet „aarden" kon
en erg geplaagd werd, kwam op een andere
school.
Daar viel het den onderwijzer op, dat de nieuwe
leerling telkens fouten maakte in eenvoudige be
rekeningen. Als merkwaardigheid was daarbij
op te merken, dat sommetjes, die op 18 moesten
uitkomen, fout waren.
Wat was 't geval? Dat de school, waar 't kind
vroeger gegaan had, als huisnummer 18 had,
welk getal in opvallend groote cijfers boven de
deur stond.
Het getal 18 herinnerde dat kind natuurlijk ann
alle narigheid en krenking van vroeger; en dui
delijk blijkt, hoe er een streven was in de ziel
van den leerling, om dat „gevaarlijke", onaange
name getal buiten 't bewustzijn te houden.
Op dat verdringingsproces heeft de Oostenrijk-
schc professor S. Freud sterk de aandacht ge
vestigd, als op een der belangrijkste factoren, die
ons doen en laten, en ook ons vergeten beïn
vloeden.
„Vergulden" wij niet allen onze jeugd, omdat uit
onze herinneringen vele onaangename ervarin
gen voorgoed verdrongen en dus „vergeten" zijn?
Vergeten wij niet gemakkelijker dat we betalen
moeten, dan dat wc geld moeten ontvangen?
Freud vertelt in een van z'n boeken oa, 't ge
val van een architect, die in een vaktijdschrift
een prijsvraag las aangaande stadhuisbouw in
een hem bekende stad. Toen hij z'n medewerker
later op den dag over z'n plan sprak om mee te
dingen, was hij den naam van de stad vergeten.
Hij zocht 's avonds den naam in 't tijdschrift op
en toén hij den volgenden dag z'n medewerker
dien naam zeggen wou, bleek hij dien wéér ver
geten te zijn. Welnu, in die stad had de vader
van dien architect gewoond en 't gezin had er
krenkende beleedigingen ondervondenOok
in dit geval was de verdringing van 't geen
onaangename gedachten wekken kon de oorzaak
van 't vergeten.
Een andere oorzaak van 't vergeten vinden we
in de vermoeidheid. Wie geestelijk moe, of
wat overspannen is, is niet meer in staat om
het verband der dingen vast te houden: de
verbindende kracht (associatie) schijnt ingezon
ken.
Dit is juist het kenmerkende van het vermoeid
heids-vergeten. Er kunnen dan opeens heel hel
der woorden afzonderlijk in ons bewustzijn op
komen, die totaal losgeraakt zijn uit hun ver
band.
Een prachtig voorbeeld daarvan vond ik twee
weken geleden in 't schrijven van een belang
stellend lezer van dit blad.
Hij vroeg me de verklaring van 't volgende feit:
„Terwijl ik op straat liep", schrijft hij, „schoten
mij plotseling twee woorden te binnen, waarvan
ik absoluut niet wist, dat ze bestonden. Het eer
ste was „esoterie", 't tweede „NonhebeJ". 't Gek
ke van 't geval is, dat ik zeer zeker wist, dat
„esoterie" een Engelsch woord was; ik had do
zekerheid: zóó moet ik dat woord schrijven en
niet anders. Toch ben ik bij mijn weten dat
woord nooit tegen gekomen. Het eerste dat ik
deed, toen ik thuis kwam, was natuurlijk mijn
Engelsch woordenboek to grijpen. Daarin zag ik
tot mijn groote verrassing, dat dit woord inder
daad bestond. Zuiver Engelsch leek liet mij tdth
Jaantje vertegenwoordigt het dartele leven
Grietje de bezinning.
In dit boek zijn ook uitvoerig de oorlogsjaren be
schreven, de diensttijd van Mijns en de ontwik
keling van het dorp tot kleine stad.
Vele figuren blijven schemerig op de achtergrond
en soms is het alsof men bladzijden aaneen een
volksvrouw achter een horretje over de buurt
hoort praten.
Wel zuiver „afgeluisterd", doch ge bemerkt dan
reeds heel spoedig, dat de schrijver hier het
snoeimes heeft thuisgelatcn.
Zooals ik reeds zei: wat dit tweede deel tenslotte
toch aan belangwekkends biedt, is de geestelijke
ontwikkeling van Mijna, die in deze jaren van
meerdere bewustwording zicli langzaam aan dö
invloed van Nagel ontworstelt. Vooral wanneer
Nagel organisator wordt van „kerkdiensten
op wcokdugen", geleid door predikanten die hem
en de zijnen meer bevredigen, laait de strijd weer
op. Totdat op een keeT de vader van Mijns woor
den met Nagel krijgt. Do oude Wortel is een
stille zoeker, die wars van partijen en richtingen,
tegen Jan Nagel zegt: Zal ik es wat zegge, Jan,
't Is teugeswoordig wel zoo erg, aj je eit van de
partij bin dan deugie neit. Ovvie een geloovig
mensch bin, wurdt eit gemeer noar gevroagd, de
goeie eit te na gesproke (157).
Mijns is dan nog zoo onder de ban van Nagels'
invloed, dat hij ontzet toehoort, hoe Vader een
van Gods kinderen durft aanraken.
P. J. RISSEEUW.
ook niet toe, daar er o.a. als Nederlandsche ver"
taling achter stond: esoterisch, een woord, dat
mij vreemd was, dat ik dus moest opzoeken.
Wat het tweede woord betrof („Nonhebel"): in
mijn verbeelding (of voor mijn geest) zag ik het
met een hoofdletter staan en had daarbij de in
tuïtieve zekerheid, dat 't een manspersoon was.
Maai- wie? En hoe kom ik daaraan? Wellicht'
ben ik hem ergens tegengekomen (ik studeer
voor de hoofdacte) maar waar? Verder weet ik
niets van dien manl"
Is dit niet een prachtig voorbeeld van 't ver
moeidheids-vergeten? Natuurlijk heeft deze lezer,
die meedeelt, dat hij deze rubriek trouw volgt,
ook vlak in de buurt er van in 't Zondagsblad
herhaalde malen den naam van den Heer Non
hebei zien staan; stellig heeft hij wel stukken
van hem gelezen] En toch, op 't moment dat die
losse naam hem in 't bewustzijn schiet, is alle
verband met Zondagsblad en artikelen volkomen
zoek.
Natuurlijk heeft die lezer 't woord „esoterie" in'
een Engelsch boek, of temidden van een Engel-
scho reclame eens of meermalen gezien; mogelijk
heeft hij 't woord vroeger wel in een of ander
verband goed gekend; maar op 't bedoelde mo
ment was 't woord geheel uit dat verband „los
geweekt".
Zoo is 't eveneens een vaak voorkomend ver
moeidheidsverschijnsel, dat we ons 't gezicht
van iemand goed kunnen voorstellen, maar z'n
naam tevergeefs in ons geheugen zoeken; of
dat we ons een uitdrukking of verhaal uit een
boek duidelijk herinneren, zonder er op te kun
nen komen in welk bock het staat.
In den ouderdom (die als 't ware psychologisch'
beschouwd, één groot vermoeidheidsverschijnsel
is) treffen we juist dezelfde soort van vergeten
aan: 't is vooral *t „losraken" uit verband.
De oude man vertelt u een voor hem merkwaar
dig geval en een uur later begint hij precies het
zelfde weer te vertellen! Blijkbaar staat 't ver
haal dus los van tijdelijk en plaatselijk en per
soonlijk verband, anders zou hij weten dat hij
kort geleden, in dezelfde kamer, aan u persoon
lijk, dat verhaal al opgedischt heeft.
De oude mcnscli vergeet daarom ook zoo gemak
kelijk de eigennamen. Hij stelt zich 't ge
zicht, de houding, zelfs de klceding van een vroe-
gcren kennis voor; 't gezichtsbeeld van
dien persoon heeft hij dus behouden; maar de
naam is hem ontschoten; die naam is immers
maar bijkomstig want de persoon was vroe
ger de hoofdzaak.
Zoo is 't cenigszins ic begrijpen, dat voegwoorden,
bijwoorden en andere ..abstracte" woorden in den
ouderdom pas veel later vergeten worden dan de
eigennamen en gewone voorwerpsnamen: immers
bij do voegwoorden, enz. is het woord van
overwegend belang, omdat het do eenige ver
tegenwoordiger van de daardoor aangeduide
„betrokking" is.
Dat verder bij hoogen ouderdom de laatste beleef
de ervaringen gauwer vergeten worden dan waf
in do jeugd ervaren werd, is een algemeen be
kend verschijnsel. Het is slechts gedeeltelijk te
verklaren uit do veronderstelling, dat de oudste
ervaringen 't veclvuldigst in 't bewustzijn terug
gekomen zijn in den loop der jarenVeeleer*
staan we voor liet onverklaarbare feit, dat „ver.
scho" indrukken 't gemakkelijkst weggewischf
worden. Wie door een val een hersenschudding
oploopt, heeft geen weet meer van wat daarna
met hem gebeurde, maar ook niet van wat korf
vóór z'n val zoo al heeft plaats gehad; meestal
Wél van Wnt veel vroeger gebeurd is
Hierover echter en over gehcugenziekten de vol
gende weck^ naar wc hopen.
Dordrecht. P. VAN DUYVENDIJK,
470
mogelijk zien te behelpen. Ze leeft van een klein
pensioentje. Je begrijpt, dat het voor die goedo
vrouw een erg moeilijk en eenzaam leven is".
Joop knikt ernstig. Inwendig is hij kwaad op den
man, die zijn oude moeder zo'n groot verdriet
durft aan te doen.
„Maar ik ben nog niet uitgepraat, Joop", vervolgt
vader. „De weduwe Daalders beklaagde zich, dat
ze nooit eens iemand had, die haar eens wat voor
las. En nu weet ik niet of ik er goed aan gedaan
heb, maar ik heb gezegd: „dat zou die Joop van
mij misschien wol af en toe voor je willen doen".
Vragend kijkt vader naar Joop, en hij hoeft niet
lang op antwoord te wachten.
„Natuurlijk vader. Dat wil ik graag. Wat moet het
vreselijk wezen om blind te zijn!"
„Als je met haar in aanraking komt, Joop, dan
zal je merken, dat ze daar niet opstandig over is.
Ze is een kind van God en weet, dat alle dingen
haar uit Zijn Vaderlijke hand toekomen. Ik ben
blij, dat je haar zo nu en dan wat wilt gaan voor
lezen. Je zult het kruis, dat zij te dragen heeft, er
door verlichten".
Er wordt nog wat nagesproken over het droevig
geval, ook door de andere huisgenoten, en als
>u eindelijk naar bed gaat, ligt hij nog lang te
denken aan de arme moeder en haar afgedoolden
zoon, tot hij ten laatste in slaap valt.
5. Goede en kwade dagen.
Baas Hasselman is vandaag in een goede stem
ming. Of dat nu komt omdat het St. Nicolans is
en Jet straks koffie met een heerlijk stuk banket
binnen zal brengen, of omdat Hannes, die anders
wel tienmaal daags Hasselmans ergernis opwekt,
nu wegens ziekte afwezig is, kan Joop niet uit
maken. Maar waar is. dat de baas goedgeluimd en,
niettegenstaande drukke bezigheden, zelfs spraak
zaam is.
't Bevalt Joop best op dc drukkerij, hoewel er bij
„De Globe" een heleboel dingen zijn, die hij alles
behalve prettig vindt. Als de baas altijd was zo
als vandaag, ja, dan was 't er niet kwaad. Maar
de meeste tijd is hij nors en driftig en dan kan
hij geducht opspelen en soms heel onbillijk zijn.
En dan Hannes, zie je, dat is nou ook niet een
uitgezochte kameraad, 't Is waar, nadat Joop hem
.openlijk gedwarsboomd heeft, en nadat hij, in
Joops tegenwoordigheid, die vernederende afstraf
fing van zijn hardhandige moeder opliep, is hij
niet meer zo'n dwingeland.
Maar altijd weer wil hij Joop overhalen tot din
gen, die verkeerd zijn. Waarvan Joop, als Jongen
uit een Christelijk gezin, heel goed weet, dat zo
niet deugen.
Als je eerlijk bent, noemt Hannes dnt dom. Als
je jc werk nauwgezet doet, ben je in zijn ogen een
uitslover. Als je geen grove uitdrukkingen en on
gepaste taal gebruikt, vindt hij je een jongejuf
frouw, een sukkel. En Joop bekent het zich met
schaamte niet altijd durft hij er tegenover
Hannes voor uitkomen, dat hij er anders over
denkt,
Hij is voor die grote, onverschillige jongen altijd
nog een beetje bang, al doet hij zijn best, dit niet
te laten merken.
Maar vandaag is Hannes er niet en er is kans op,
dat hij nog wel een paar dagen wegblijft. Joop staat
op de plaats van Hannes te werken, vlak voor het
raam, met het volle licht op zn handen.
„Joop", zegt de baas, die juist werk vau z'n leer
jongen heeft nagezien, en tevreden de pagina's op
de lange tafel plaatst, „ik ben dc laatste weken
tevreden over je. Je werk ziet er keurig uit".
Joop kleurt, 't Is de eerste maal, dat de baas hem
prijst. Zoiets heeft hij hem nog nooit horen doen.
Fen gevoel van dankbaarheid en blijheid welt in
hem op. En in stilte neemt hij zich voor, in 't ver
volg nog meer z'n best te doen.
Hij vindt zijn werk wel prettig. Als hij op de zet
terij voor z'n bok staat, en uit do volle letterkast
regelmatig de loden staafjes in de zethaak plaatst,
of als hij op de linkerhand een greep regels heeft
en dan met de rechter de letters in de kast terug
legt, elke letter in z'n eigen vakje, vlug en zo
goed als zonder fouten dan heeft hij geen ogen
blik een hekel aan zijn werk.
Maar na deze openlijke goedkeuring van dc baas,
krijgt hij er nog meer zin in.
„Ja jongen", vervolgt Hasselman, „zoiets zeg ik
niet gauw. Maar als jc een pluimpje verdient, zal
je 't hebben. Blijf zo je best doen, Joop, dan zal
je een goed vakman worden en dat beteckent heel,
wat".
Een goed vakman worden, dat wil Joop graag.
Een vakman, zo knap als do baas. Want Joop
^eet het wol, als er één is die zijn vak verstaat, is
het mijnheer Hasselman, zo lastig als hij vaak is.
„Dat stuk, dat je gistermiddag gezet hebt, was vol
taalfouten geschreven", gaat mijnheer Hasselman
voort, „je hebt het uit jezelf prachtig verbeterd.
Zeker op een goede school gegaan, is 't niet?"
„Ja, in de Van der Werffstraat, baas, vlak bij dat
grote bankgebouw", zegt Joop niet zonder trots.
Want al was hij blij, toen hij de school verliet, hij
heeft er toch ook wel prettige herinneringen aan.
„O", antwoordt de baas op gerekte toon en met
duidelijke blijken van minachting, „dat is een
Christelijke school, hè? Nou, je hebt er goed on
derwijs gehad, wat waar is is waar. Maar van
dat Christelijke moet ik anders niks hebben".
Joop weet er dadelijk geen antwoord op. J
(Wordt vervolgd.);
KNUTSELWERKJE
Door een briefkaart kruiper
Deze weck niet een gewoon knutselwerkje, maan
een aardig spelletje, waarmee we ons met "aden
of moeder, broertjes of zusjes in de lange winter
avonden kunnen vermaken.
We gaandoor een briefkaart kruipen.
Dat is helemaal zo'n grote kunst niet
Je neemt een briefkaart en vouwt die overlangs
in het midden om en snijdt haar op een smal
strookje aan beide zijden na, door zoals je op de
tweede figuur zien kimt.
Heb je dit gedaan, dan haal je de kaart voorzich
tig uit elkaar zodat je een grote ring krijgt (fig,
3) waar je gemakkelijk doorheen kunt kruipen.
Waar is de krokodil?
RAADSELS
I. Verborgen diernamen
Zoek in onderstaande zinnetjes dierennamen. We
hebben 't al eens meer gedaan. De letters moeten
op elkaar volgen, maar behooren tot meer dan
één woord.
1. Wanneer krijg ik mijn pan terug?
2. Hoeveel eeuwen bestaat de wereld?
3. Krijg ik mijn sla apart, Kees?
4. Peter at een paar dikke boterhammen.
II. Welk dier kan dat zijn?
Neem een deel van een kip, een deel van een kar,
een deel van een vork, en een deel van een
schaaf en maak daarvan de naam van een dier,
dat zoowel op het land als in het water leeft.
III. Die stad kennen we allemaal
Mijn geheel bestaat uit 9 letters en is een beken
de stad in Nederland.
6, 2, 4 is een dier.
9, 8, 3 vindt men in ieder huis.
7, 8, 9, 5 is een naam van een vrouw.
4, 2, 3 is een voegwoord.
OPLOSSING
van de raadsels in het vorige nummer.
I. Papier.
IL A
mUg
laSso
1 a s T e re n
AustRalië
kraAgje
coLli
kit
Vervolgens maak je er insnijdingen in als volgfa
VM..
OPLOSSING
van de Rebus uit het vorige nummer
Al gaande door het leven moeten wij telkens vaar
wel zeggen, maar het is een loslaten van het ver
gankelijke om ons meer te hechten aan het
eeuwige.
Hoe we zelf een ceintuur maken
Nu onze jonge meisjes allerwegen in de weer
sohijncn te zijn met brede, zelfvervaardigde cein
tuurs, geef ik hierbij een aardig patroon voor do
bewerking van een dergelijke „gordel". Men koopt
zo'n band tegenwoordig per el of per meter van
een grof soort linnen of 'n jute-achtige stof ge
maakt. Het heeft iets van singelband, dat men
voor stoelen gebruikt De bewerking geschiedt
met wol, restjes kunnen er o.m. heel goed voor
dienen.
Bij wijze van sluiting maakt men van voren een
„rijgseltje", waarvoor dus omgewerkte nestel-
gaatjes gemaakt moeten worden, groot genoeg
om er een gehaakt of ineengedraaid wollen
koordje door te rijgen. Fig. a geeft één uiteinde
met nestelgaten. Inplaats van de vrolijk gekleurde
bloem maken sommige kinderen hun naamletters
aan beide kanten van het rijgsel: dus op het
'éne uiteinde van de ceintuur de voorletter cn op
bet andere einde dc eerste letter van de achter
naam. Fig. c geeft het middengedeelte. Aardig
is om de beide ccintuurhelften gelijk van tekening
te maken, hoewel dit niet nood-zukclijk is. Fig. b
geeft nog een aardig motiefje.
De wol, waarmede de bewerking geschiedt, ia
gedacht in herfstkleuren, dus: geel, bruin, rood1,
brons en bijpassende tinten. Voor de paddestoe
len wordt rood en wit- genomen.
De figuren wórden-eerst met potlood of krijt op
de stof getekend. Daarna wordt dc ojntrek met
stik- of stccls'tckcn gewerkt Het invullen gebeurt
met grote en kleine piatte steken. Voor de har
tjes van de bloemen neme men een afstekend,
fris kleurtje. De festonsteken rondoni worden
gemaakt van wol in de tint van do stof. Het ge»
draaide of gehaakte koordje een kleur naar ver
kiezing. Dejze ceintuur is ongeveer 7 cm. breed,
l'e brede banden maken licht een plompe indruk.
47S