Lellei-kund'tqe Rubtiek Het werk van G. van Bokhorst Zoek maar 2) 5 Onder Lage Daken. 1935. 2 Menschen ontmoeten elkander. 1936, Uitg. J. H. Kok, Kampen. 3 De Stille Strijder. 1936. Uitg. G. F. Callenbach, Nijkerk. ^Jiet zonder humor zijn echter de bladzijden, ■waarin Jan Nagel op een Zondagmorgen vlak voor kerktijd een worsteling met het stijve boord en het boordenknoopje ondergaat, (blz. 76/77). „Voeder, mo'k effe hellepe?" Grietje staat op heete kolen te wachten. „Houwe juillie je mongd nou." Jan Nagrl kijkt naar de zolder, tewijst dat hij aan Eijn dasje wurmt, en zweeten! Er wordt op hem gewacht, twee man staan op z'n vingers te kijken. Hij beeft -an de zeningen en van drift. Sien en Griet moeten uit de zij gaan, zegt Jan, andere zal hij ze nor een watjekou verkoopen. Dar! nou glijdt het stropje heelendal niet meer. He das zit zoo strak, dat er geen wrikken meer aan is, 't is wreed! „Man. loa je eigc toch effe hellepe, wat bij-je toch dwars." „Mo'k jc effe an je kop komme timmere?" Hat zijn rare woorden voor een man, die al z'n leven voorgeeft, een hekel te hebben aan werken op Zondag. Grietje wil ook wat zeggen, maar Sien stoot haar stiekum aan. niet doen, niks zeg gen. Jan is een echte opstuiver, korrelig! Kijk 'm toch eens tobben. Sien en Grietje kijken zwijgend toe. Hun oogen dwalen gelijk naar de klok, laat! Jan ziet ook, hoe laat het is. „Stoa me eit zoo op de hangde te kijke, hellep liever, jij!" Sien helpt hem. Zij probeert tenminste te helpen bij het strikken van de das. 't Is van belang, zoo belabberd vast als die strop zit Grietje kijkt naar de klok. Dat wil zooveel zeggen als maak maar voort. Jan Nagel ziet over Sien d'r schouder heen, kijken hoe laat of het is. „Hou nou mar op mit dat gepunnik onger me kin, het hangt me zooveer de keel uitl Die sme rige niewerweLsche rommelzooi!" Sien krijgt van alles de schuld. Wat verbeeldde zij zich wel, werkmenschen zijn werkmenschen, blijf maar laag bij de grond! Zulk opspelen doet Jan. Angstig kijkt hij naar de klok; nu windt hij zijn eigen nog meer op. De drift bespringt hem als een roofdier. „Sien, ga op zij, hou maar op met dat gewriemel, mijn nek doet er pijn van", zegt Nagel. En ineenen trekt hij treurig hard aan de onwillige das. De stropdas kraakt. .Harsten of breken", zegt Jan. Hij laat zijn eigen niet kocjeneercn door dat ding, dan heeft hij nog liever, dat alle stroppen verbranden, is datKrrr! Krikkl De das ligt in tweën. Zoo'n mooie dure das. „Hei je nou je zin?" Sien kookt inwendig. „De oare das, en gauw! oarst ruk ik dat boord' ook nog uit mekonr, dat vod!" De aniifcrc strop kan zoomaar onder het boordje geschoven worden; hij zit nooit zoo netjes, maar bij is makkelijker te hanteeren. „Awar!" Jn een wfp is Nagel nu klaar. „Woar is me jas? Geef me hoed an, meid, stoa d'r eit zoo doodachtig bij te kijke!" Sien zwijgt, al valt het haar zwaar. Zoo'n Zon dagmorgen gaat niet in een mensch zijn kleer zitten. Zij moet alles opkroppen, en als er één ding slecht is, dan is liet dat wel. Darl Daar springe de zinkes in haar oor. Zonder gedag te zeggen, stuift Nagel de deur uit". Het baart nauwelijks verwondering, dat de do minee ook deze morgen te licht bevonden wordt. Als hij laat thuis komt, staat er: De koffie ruikt afgezanikt lekker. Maar evengoed voelt hij, dat de duivel in huis is. En als zijn vrouw hem even later flink de ooren wascht, en hij het op zijn „oude natuur" wil ver halen, krijgt hij do wind van voren. Doch Jan zit reeds op zijn stokpaardje. „Sien weet wel, waur Jan heen wil en daarom geeft zij zooveel te kennen; zij zal er maar over ophouden, er helpt toch geen praten aan. Ze, is het zoo zat als gespogen spek, al dat gekauw. Je wordt gedurig opgevreten van de zeningen hier. Dacht je, dat zooiets goed was?" Wij volgen dan het leven van Mijns Wortel tot de laatste schooldag waarmee het boek eindigt. Menschen ontmoeten elkander Het tweede hoek, dat ons verder van Mijns Wor tel vertelt en waarin ook Jan Nagel weer ten tooneele verschijnt, is getiteld: „Menschen ont moeten elkander". Was de compositie van „Onder lage daken" reeds zwak. de zeer veel goede details, de over 't alge meen zuivere plastiek, vergoedde veel. Doch in dit boek, dat in omvang eens zoo groot is als „Onder lage daken", haalt de schrijver helaas van alles overhoop wat best gemist had kunnen wor den. Gevolg hiervan is, dat het de lezer veel moeite kost er doorheen te bijten. Blijkbaar zat do schrijver nog te vast in jeugdherinneringen en kostte het hem moeite, al die kleine voorvallen los te laten, wat echter zijn verhaal, het verhaal van Mijns Wortel tijdens diens puberteitsjaren, overwoekerd en daardoor zeer geschaad heeft. Neemt men de entourage op de koop toe, waarin de beschrijving van een Koninginnedag een fleu rig intermezzo vormt, dan wordt ge in de tweede helft van het boek beloond, door een zeer zuivere beschrijving van Mijns* geestelijke worsteling. Goed is ook zijn verhouding tot de beide meisjes, die in deze beslissende jaren in zijn leven komen. Jaantje Wagemaker, de dochter van zijn eerste baas en Grietje Nagel, met wie hij zich tenslotte verlooft. ZIELKUNDIGE EN OPVOEDKUNDIGE BRIEVEN VERGETEN Een aardig voorbeeld van verdringing werd o.a. geruimen tijd geleden in een radiolezing ge geven: Een kind, dat op een school niet „aarden" kon en erg geplaagd werd, kwam op een andere school. Daar viel het den onderwijzer op, dat de nieuwe leerling telkens fouten maakte in eenvoudige be rekeningen. Als merkwaardigheid was daarbij op te merken, dat sommetjes, die op 18 moesten uitkomen, fout waren. Wat was 't geval? Dat de school, waar 't kind vroeger gegaan had, als huisnummer 18 had, welk getal in opvallend groote cijfers boven de deur stond. Het getal 18 herinnerde dat kind natuurlijk ann alle narigheid en krenking van vroeger; en dui delijk blijkt, hoe er een streven was in de ziel van den leerling, om dat „gevaarlijke", onaange name getal buiten 't bewustzijn te houden. Op dat verdringingsproces heeft de Oostenrijk- schc professor S. Freud sterk de aandacht ge vestigd, als op een der belangrijkste factoren, die ons doen en laten, en ook ons vergeten beïn vloeden. „Vergulden" wij niet allen onze jeugd, omdat uit onze herinneringen vele onaangename ervarin gen voorgoed verdrongen en dus „vergeten" zijn? Vergeten wij niet gemakkelijker dat we betalen moeten, dan dat wc geld moeten ontvangen? Freud vertelt in een van z'n boeken oa, 't ge val van een architect, die in een vaktijdschrift een prijsvraag las aangaande stadhuisbouw in een hem bekende stad. Toen hij z'n medewerker later op den dag over z'n plan sprak om mee te dingen, was hij den naam van de stad vergeten. Hij zocht 's avonds den naam in 't tijdschrift op en toén hij den volgenden dag z'n medewerker dien naam zeggen wou, bleek hij dien wéér ver geten te zijn. Welnu, in die stad had de vader van dien architect gewoond en 't gezin had er krenkende beleedigingen ondervondenOok in dit geval was de verdringing van 't geen onaangename gedachten wekken kon de oorzaak van 't vergeten. Een andere oorzaak van 't vergeten vinden we in de vermoeidheid. Wie geestelijk moe, of wat overspannen is, is niet meer in staat om het verband der dingen vast te houden: de verbindende kracht (associatie) schijnt ingezon ken. Dit is juist het kenmerkende van het vermoeid heids-vergeten. Er kunnen dan opeens heel hel der woorden afzonderlijk in ons bewustzijn op komen, die totaal losgeraakt zijn uit hun ver band. Een prachtig voorbeeld daarvan vond ik twee weken geleden in 't schrijven van een belang stellend lezer van dit blad. Hij vroeg me de verklaring van 't volgende feit: „Terwijl ik op straat liep", schrijft hij, „schoten mij plotseling twee woorden te binnen, waarvan ik absoluut niet wist, dat ze bestonden. Het eer ste was „esoterie", 't tweede „NonhebeJ". 't Gek ke van 't geval is, dat ik zeer zeker wist, dat „esoterie" een Engelsch woord was; ik had do zekerheid: zóó moet ik dat woord schrijven en niet anders. Toch ben ik bij mijn weten dat woord nooit tegen gekomen. Het eerste dat ik deed, toen ik thuis kwam, was natuurlijk mijn Engelsch woordenboek to grijpen. Daarin zag ik tot mijn groote verrassing, dat dit woord inder daad bestond. Zuiver Engelsch leek liet mij tdth Jaantje vertegenwoordigt het dartele leven Grietje de bezinning. In dit boek zijn ook uitvoerig de oorlogsjaren be schreven, de diensttijd van Mijns en de ontwik keling van het dorp tot kleine stad. Vele figuren blijven schemerig op de achtergrond en soms is het alsof men bladzijden aaneen een volksvrouw achter een horretje over de buurt hoort praten. Wel zuiver „afgeluisterd", doch ge bemerkt dan reeds heel spoedig, dat de schrijver hier het snoeimes heeft thuisgelatcn. Zooals ik reeds zei: wat dit tweede deel tenslotte toch aan belangwekkends biedt, is de geestelijke ontwikkeling van Mijna, die in deze jaren van meerdere bewustwording zicli langzaam aan dö invloed van Nagel ontworstelt. Vooral wanneer Nagel organisator wordt van „kerkdiensten op wcokdugen", geleid door predikanten die hem en de zijnen meer bevredigen, laait de strijd weer op. Totdat op een keeT de vader van Mijns woor den met Nagel krijgt. Do oude Wortel is een stille zoeker, die wars van partijen en richtingen, tegen Jan Nagel zegt: Zal ik es wat zegge, Jan, 't Is teugeswoordig wel zoo erg, aj je eit van de partij bin dan deugie neit. Ovvie een geloovig mensch bin, wurdt eit gemeer noar gevroagd, de goeie eit te na gesproke (157). Mijns is dan nog zoo onder de ban van Nagels' invloed, dat hij ontzet toehoort, hoe Vader een van Gods kinderen durft aanraken. P. J. RISSEEUW. ook niet toe, daar er o.a. als Nederlandsche ver" taling achter stond: esoterisch, een woord, dat mij vreemd was, dat ik dus moest opzoeken. Wat het tweede woord betrof („Nonhebel"): in mijn verbeelding (of voor mijn geest) zag ik het met een hoofdletter staan en had daarbij de in tuïtieve zekerheid, dat 't een manspersoon was. Maai- wie? En hoe kom ik daaraan? Wellicht' ben ik hem ergens tegengekomen (ik studeer voor de hoofdacte) maar waar? Verder weet ik niets van dien manl" Is dit niet een prachtig voorbeeld van 't ver moeidheids-vergeten? Natuurlijk heeft deze lezer, die meedeelt, dat hij deze rubriek trouw volgt, ook vlak in de buurt er van in 't Zondagsblad herhaalde malen den naam van den Heer Non hebei zien staan; stellig heeft hij wel stukken van hem gelezen] En toch, op 't moment dat die losse naam hem in 't bewustzijn schiet, is alle verband met Zondagsblad en artikelen volkomen zoek. Natuurlijk heeft die lezer 't woord „esoterie" in' een Engelsch boek, of temidden van een Engel- scho reclame eens of meermalen gezien; mogelijk heeft hij 't woord vroeger wel in een of ander verband goed gekend; maar op 't bedoelde mo ment was 't woord geheel uit dat verband „los geweekt". Zoo is 't eveneens een vaak voorkomend ver moeidheidsverschijnsel, dat we ons 't gezicht van iemand goed kunnen voorstellen, maar z'n naam tevergeefs in ons geheugen zoeken; of dat we ons een uitdrukking of verhaal uit een boek duidelijk herinneren, zonder er op te kun nen komen in welk bock het staat. In den ouderdom (die als 't ware psychologisch' beschouwd, één groot vermoeidheidsverschijnsel is) treffen we juist dezelfde soort van vergeten aan: 't is vooral *t „losraken" uit verband. De oude man vertelt u een voor hem merkwaar dig geval en een uur later begint hij precies het zelfde weer te vertellen! Blijkbaar staat 't ver haal dus los van tijdelijk en plaatselijk en per soonlijk verband, anders zou hij weten dat hij kort geleden, in dezelfde kamer, aan u persoon lijk, dat verhaal al opgedischt heeft. De oude mcnscli vergeet daarom ook zoo gemak kelijk de eigennamen. Hij stelt zich 't ge zicht, de houding, zelfs de klceding van een vroe- gcren kennis voor; 't gezichtsbeeld van dien persoon heeft hij dus behouden; maar de naam is hem ontschoten; die naam is immers maar bijkomstig want de persoon was vroe ger de hoofdzaak. Zoo is 't cenigszins ic begrijpen, dat voegwoorden, bijwoorden en andere ..abstracte" woorden in den ouderdom pas veel later vergeten worden dan de eigennamen en gewone voorwerpsnamen: immers bij do voegwoorden, enz. is het woord van overwegend belang, omdat het do eenige ver tegenwoordiger van de daardoor aangeduide „betrokking" is. Dat verder bij hoogen ouderdom de laatste beleef de ervaringen gauwer vergeten worden dan waf in do jeugd ervaren werd, is een algemeen be kend verschijnsel. Het is slechts gedeeltelijk te verklaren uit do veronderstelling, dat de oudste ervaringen 't veclvuldigst in 't bewustzijn terug gekomen zijn in den loop der jarenVeeleer* staan we voor liet onverklaarbare feit, dat „ver. scho" indrukken 't gemakkelijkst weggewischf worden. Wie door een val een hersenschudding oploopt, heeft geen weet meer van wat daarna met hem gebeurde, maar ook niet van wat korf vóór z'n val zoo al heeft plaats gehad; meestal Wél van Wnt veel vroeger gebeurd is Hierover echter en over gehcugenziekten de vol gende weck^ naar wc hopen. Dordrecht. P. VAN DUYVENDIJK, 470 mogelijk zien te behelpen. Ze leeft van een klein pensioentje. Je begrijpt, dat het voor die goedo vrouw een erg moeilijk en eenzaam leven is". Joop knikt ernstig. Inwendig is hij kwaad op den man, die zijn oude moeder zo'n groot verdriet durft aan te doen. „Maar ik ben nog niet uitgepraat, Joop", vervolgt vader. „De weduwe Daalders beklaagde zich, dat ze nooit eens iemand had, die haar eens wat voor las. En nu weet ik niet of ik er goed aan gedaan heb, maar ik heb gezegd: „dat zou die Joop van mij misschien wol af en toe voor je willen doen". Vragend kijkt vader naar Joop, en hij hoeft niet lang op antwoord te wachten. „Natuurlijk vader. Dat wil ik graag. Wat moet het vreselijk wezen om blind te zijn!" „Als je met haar in aanraking komt, Joop, dan zal je merken, dat ze daar niet opstandig over is. Ze is een kind van God en weet, dat alle dingen haar uit Zijn Vaderlijke hand toekomen. Ik ben blij, dat je haar zo nu en dan wat wilt gaan voor lezen. Je zult het kruis, dat zij te dragen heeft, er door verlichten". Er wordt nog wat nagesproken over het droevig geval, ook door de andere huisgenoten, en als >u eindelijk naar bed gaat, ligt hij nog lang te denken aan de arme moeder en haar afgedoolden zoon, tot hij ten laatste in slaap valt. 5. Goede en kwade dagen. Baas Hasselman is vandaag in een goede stem ming. Of dat nu komt omdat het St. Nicolans is en Jet straks koffie met een heerlijk stuk banket binnen zal brengen, of omdat Hannes, die anders wel tienmaal daags Hasselmans ergernis opwekt, nu wegens ziekte afwezig is, kan Joop niet uit maken. Maar waar is. dat de baas goedgeluimd en, niettegenstaande drukke bezigheden, zelfs spraak zaam is. 't Bevalt Joop best op dc drukkerij, hoewel er bij „De Globe" een heleboel dingen zijn, die hij alles behalve prettig vindt. Als de baas altijd was zo als vandaag, ja, dan was 't er niet kwaad. Maar de meeste tijd is hij nors en driftig en dan kan hij geducht opspelen en soms heel onbillijk zijn. En dan Hannes, zie je, dat is nou ook niet een uitgezochte kameraad, 't Is waar, nadat Joop hem .openlijk gedwarsboomd heeft, en nadat hij, in Joops tegenwoordigheid, die vernederende afstraf fing van zijn hardhandige moeder opliep, is hij niet meer zo'n dwingeland. Maar altijd weer wil hij Joop overhalen tot din gen, die verkeerd zijn. Waarvan Joop, als Jongen uit een Christelijk gezin, heel goed weet, dat zo niet deugen. Als je eerlijk bent, noemt Hannes dnt dom. Als je jc werk nauwgezet doet, ben je in zijn ogen een uitslover. Als je geen grove uitdrukkingen en on gepaste taal gebruikt, vindt hij je een jongejuf frouw, een sukkel. En Joop bekent het zich met schaamte niet altijd durft hij er tegenover Hannes voor uitkomen, dat hij er anders over denkt, Hij is voor die grote, onverschillige jongen altijd nog een beetje bang, al doet hij zijn best, dit niet te laten merken. Maar vandaag is Hannes er niet en er is kans op, dat hij nog wel een paar dagen wegblijft. Joop staat op de plaats van Hannes te werken, vlak voor het raam, met het volle licht op zn handen. „Joop", zegt de baas, die juist werk vau z'n leer jongen heeft nagezien, en tevreden de pagina's op de lange tafel plaatst, „ik ben dc laatste weken tevreden over je. Je werk ziet er keurig uit". Joop kleurt, 't Is de eerste maal, dat de baas hem prijst. Zoiets heeft hij hem nog nooit horen doen. Fen gevoel van dankbaarheid en blijheid welt in hem op. En in stilte neemt hij zich voor, in 't ver volg nog meer z'n best te doen. Hij vindt zijn werk wel prettig. Als hij op de zet terij voor z'n bok staat, en uit do volle letterkast regelmatig de loden staafjes in de zethaak plaatst, of als hij op de linkerhand een greep regels heeft en dan met de rechter de letters in de kast terug legt, elke letter in z'n eigen vakje, vlug en zo goed als zonder fouten dan heeft hij geen ogen blik een hekel aan zijn werk. Maar na deze openlijke goedkeuring van dc baas, krijgt hij er nog meer zin in. „Ja jongen", vervolgt Hasselman, „zoiets zeg ik niet gauw. Maar als jc een pluimpje verdient, zal je 't hebben. Blijf zo je best doen, Joop, dan zal je een goed vakman worden en dat beteckent heel, wat". Een goed vakman worden, dat wil Joop graag. Een vakman, zo knap als do baas. Want Joop ^eet het wol, als er één is die zijn vak verstaat, is het mijnheer Hasselman, zo lastig als hij vaak is. „Dat stuk, dat je gistermiddag gezet hebt, was vol taalfouten geschreven", gaat mijnheer Hasselman voort, „je hebt het uit jezelf prachtig verbeterd. Zeker op een goede school gegaan, is 't niet?" „Ja, in de Van der Werffstraat, baas, vlak bij dat grote bankgebouw", zegt Joop niet zonder trots. Want al was hij blij, toen hij de school verliet, hij heeft er toch ook wel prettige herinneringen aan. „O", antwoordt de baas op gerekte toon en met duidelijke blijken van minachting, „dat is een Christelijke school, hè? Nou, je hebt er goed on derwijs gehad, wat waar is is waar. Maar van dat Christelijke moet ik anders niks hebben". Joop weet er dadelijk geen antwoord op. J (Wordt vervolgd.); KNUTSELWERKJE Door een briefkaart kruiper Deze weck niet een gewoon knutselwerkje, maan een aardig spelletje, waarmee we ons met "aden of moeder, broertjes of zusjes in de lange winter avonden kunnen vermaken. We gaandoor een briefkaart kruipen. Dat is helemaal zo'n grote kunst niet Je neemt een briefkaart en vouwt die overlangs in het midden om en snijdt haar op een smal strookje aan beide zijden na, door zoals je op de tweede figuur zien kimt. Heb je dit gedaan, dan haal je de kaart voorzich tig uit elkaar zodat je een grote ring krijgt (fig, 3) waar je gemakkelijk doorheen kunt kruipen. Waar is de krokodil? RAADSELS I. Verborgen diernamen Zoek in onderstaande zinnetjes dierennamen. We hebben 't al eens meer gedaan. De letters moeten op elkaar volgen, maar behooren tot meer dan één woord. 1. Wanneer krijg ik mijn pan terug? 2. Hoeveel eeuwen bestaat de wereld? 3. Krijg ik mijn sla apart, Kees? 4. Peter at een paar dikke boterhammen. II. Welk dier kan dat zijn? Neem een deel van een kip, een deel van een kar, een deel van een vork, en een deel van een schaaf en maak daarvan de naam van een dier, dat zoowel op het land als in het water leeft. III. Die stad kennen we allemaal Mijn geheel bestaat uit 9 letters en is een beken de stad in Nederland. 6, 2, 4 is een dier. 9, 8, 3 vindt men in ieder huis. 7, 8, 9, 5 is een naam van een vrouw. 4, 2, 3 is een voegwoord. OPLOSSING van de raadsels in het vorige nummer. I. Papier. IL A mUg laSso 1 a s T e re n AustRalië kraAgje coLli kit Vervolgens maak je er insnijdingen in als volgfa VM.. OPLOSSING van de Rebus uit het vorige nummer Al gaande door het leven moeten wij telkens vaar wel zeggen, maar het is een loslaten van het ver gankelijke om ons meer te hechten aan het eeuwige. Hoe we zelf een ceintuur maken Nu onze jonge meisjes allerwegen in de weer sohijncn te zijn met brede, zelfvervaardigde cein tuurs, geef ik hierbij een aardig patroon voor do bewerking van een dergelijke „gordel". Men koopt zo'n band tegenwoordig per el of per meter van een grof soort linnen of 'n jute-achtige stof ge maakt. Het heeft iets van singelband, dat men voor stoelen gebruikt De bewerking geschiedt met wol, restjes kunnen er o.m. heel goed voor dienen. Bij wijze van sluiting maakt men van voren een „rijgseltje", waarvoor dus omgewerkte nestel- gaatjes gemaakt moeten worden, groot genoeg om er een gehaakt of ineengedraaid wollen koordje door te rijgen. Fig. a geeft één uiteinde met nestelgaten. Inplaats van de vrolijk gekleurde bloem maken sommige kinderen hun naamletters aan beide kanten van het rijgsel: dus op het 'éne uiteinde van de ceintuur de voorletter cn op bet andere einde dc eerste letter van de achter naam. Fig. c geeft het middengedeelte. Aardig is om de beide ccintuurhelften gelijk van tekening te maken, hoewel dit niet nood-zukclijk is. Fig. b geeft nog een aardig motiefje. De wol, waarmede de bewerking geschiedt, ia gedacht in herfstkleuren, dus: geel, bruin, rood1, brons en bijpassende tinten. Voor de paddestoe len wordt rood en wit- genomen. De figuren wórden-eerst met potlood of krijt op de stof getekend. Daarna wordt dc ojntrek met stik- of stccls'tckcn gewerkt Het invullen gebeurt met grote en kleine piatte steken. Voor de har tjes van de bloemen neme men een afstekend, fris kleurtje. De festonsteken rondoni worden gemaakt van wol in de tint van do stof. Het ge» draaide of gehaakte koordje een kleur naar ver kiezing. Dejze ceintuur is ongeveer 7 cm. breed, l'e brede banden maken licht een plompe indruk. 47S

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 12