TWEEDE KAMER OVER DE GRONDWETSHERZIENING N ATI ON ALE I VERZEKERING MET WINST ZATERDAG 17 OCTOBER 1936 DERDE BT.AD PAG. 9 Men is het er over eens, dat de voorstellen niet van zeer groote beteekenis zijn Uiteenloopend oordeel over de afzonderlijke voorste'len Democratisch karakter van ons Staatsbestel moet gehandhaafd worden Verschenen fs het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer over het wetsontwerp lot :^het in overweging nemen van voorstellen tot verandering in de Grondwet. Aan het verslag ontlecnen wij het volgende: Beteekenis en opzet der herziening Hoezeer het oordeel over de onderdcelen der door de regeering gedane voorstellen ook uiteenliep, hierover waren alle leden het eens, dat de beteekenis van die voorstellen niet zeer groot is te noemen. Verscheidene leden gaven als hun mee ning te kennen, dat de zeer beperkte strek king van de voorgestelde wijzigingen niet in overeenstemming is met de verwachting, welke werd gewekt, toen de voorzitter van den raad van ministers oeze herziening aankondigde. Naar hun oordeel zouden de im gedane voorstellen op zich zelf een Kamer a ontbinding en verkiezingen niet waard ge- D weest zijn en is de indiening dan ook slechts te rechtvaardigen, wijl een en ander met de d periodieke verkiezingen voor de Tweede jKamer in 1937 kan samenvallen. Intusschen erkenden deze leden, dat, gelet P >p den bestaanden toestand, de herziening j wel van betrekkelijk beperkte beteekenis !bl|moest blijven. Immers, welke principieels wijziging zou moeten zijn ter hand geno men? Bij de groote meerderheid van ons volk leeft zeer sterk de overtuiging, dat het 3 §5 democratisch karakter van ons staatsbestel lE" dient te worden gehandhaafd, en een eenigs- i dns concrete voorstelling, laat staan een aanzienlijke mate van eenstemmigheid, om trent fundamenteels wijzigingen, welke met „zl; behoud van dat karakter of ter verzekering v »f versteviging daarvan in de grondwet 'tz touden moeten worden aangebracht, bestaat teniet. Dit is ook zeer goed verklaarbaar. De op- lossing toch van de meeste der actueele sraamoeilijkheden wordt niet beheerscht door de ïmi bepalingen van onze constitutie, die juist "door haar soepelheid aan een gezonde ont- i wikkeling van onze staatsinstellingen niet In den weg staat. Vele leden waren van meening, dat het /an belang zou zijn geweest, indien gefun- Hü deerde meeningen omtrent alle belangrijke Jo vraagstukken, welke ons volk en zijn ver- ■enwoordiging bezighouaen, uit een rap- r rt ware gebleken. Bij de door de regeering 'tte irekozen opzet en bij de gevolgde werkwijze s dit van meet af aan uitgesloten geweest. "^'Men begreep zeer wel, dat een wijze van Ju behandeling als de bedoelde voor het kabi- Ct net. dat toch reeds een uitermate zware taak di te vervullen heeft, een aanzienlijke verzwa- 'ing van zijn arbeia zou hebben beteekend, rch Indien het gelijk thans geschied is Boe jractisch het geheele onderzoek zelf zou k hebben willen voorbereiden en leiden. Het was juist om deze reden, dat men een tijdige Inschakeling van andere krachten nuttig en ph'i noodzakelijk zou hebben geacht. Had zulk Reen inschakeling plaats gehad, dan hao men veel grooter veld kunnen bestrijken, erwijl tegelijkertijd de taak der regeoring tou zijn verlicht. Zooals het thans gegaan Is, kon men van de staatscommissie, die op 24 Januari 1936 werd Ingesteld en reeds op 8 Juni d.a.v. haar rapport "uitbracht, nau weüjks meer verwachten dan zij gepresteerd heeft. Het gevolg van oeze gang van zaken Is, dat ten aanzien van verscheidene belang- rijke punten de vraag, of wijzigingen in ons "staatsbestel noodzakelijk zijn. aan de orde blijft en dêt met betrekking tot die punten aan de gedachtenvorming en aan de for- muleering van concrete plannen zal moeten worden voortgewerkt. Een reden om de voorgestelde herziening als geheel af te wijzen, vonden deze leden in hun onbevredigdheid over de gevolgde procedure niet. Zij zouden dat wel gedaan hebben, indien zij geloof sloegen aan de hier en daar geuite bewering, dat het tot stand komen van deze herziening een nieuwe revisie van de grondwet voor een lange reeks van jaren zou uitsluiten. Aan deze bewering kan naar hun meening ech ter, gezien de ervaring, opgedaan met de grondwetsherzieningen van 1844 en 1848. van 1884 en 1887 en van 1917 en 1922, geen waarde worden gehecht. Enkele der hier aan het woord zijnde le den meenden niet te mogen nalaten een meer gedetailleerde uiteenzetting te geven van de denkbeelden, welke hen tot, het uit spreken van den wensch naar een breed opgezet onderzoek als het boven bepleite leidden. Bij dat onderzoek zal moeten worden uit gegaan van de idee der decentralisatie, op dat 's lands bestuur minder behoeve te administreeren en meer kunne regeeren Behalve aan de vorming, ontwikkeling, sti muleering en samenwerking van organen op elk gebied van het manfsf'innnplijk le ven. zal daarbij o.a. dienen te worden ge dacht aan: 1. de vervanging van het bestaande individualistische kiesrecht door een organisch met als uitgangspunt het gezin; 2. de inschakeling van de terrfto- riale onderdeelen van het Rijk bij de voorbereiding, uitvoering en toepas sing van wettelijke regelingen: 3. de instelling van zgn. „Vorbera- tungs "-organen, overkoepeld door een centraal orgaan, met gelijktijdige in perking van de taak van den Raad van State: 4. een wijziging van de taak der Eerste Kamer, die thans te veel een doublure van de Tweede is. Vrijheid van drukpers Dat de Regeering is teruggekomen op haar aanvankelijke voornemen tot wijziging van de grondwettelijke bepaling met be trekking tot de vrijheid van drukpers, meen den sommige, leden als een bewijs van zwakte te moeten beschouwen. V.ele. leden daarentegen juichten het toe, dat de Regeering inzake de drukpersvrij heid op haar aanvankelijke voornemen is teruggekomen. Verscheidene dezer leden stelden voorop, dat zij zich met betrekking tot de vraag, of artikel 7 der grondwet, zooals dat thans luidt, censuur in den vorm van een ver schijningsverbod toelaat, onvoorwaardelijk schaarden aan de zijde van hen, die deze vraag in ontkennenden zin beantwoorden. Dat de Regeering deze opvatting niet deelt, verontrustte deze leden. Zulk een verbod toch achtten zij preventieve censuur in de ergste gedaante. Wel erkenden de hierbedoelde leden, dat de wijze, waarop in den laatsten tijd van sommige zijden van het recht van openbare meeningsuiting gebruik wordt gemaakt, zorg baart Daartegen wenschten zij echter uit sluitend repressief te zien opgetreden. In dit opzicht kan heel wat meer gedaan wor den dan thans geschiedt Vele leden bepleitten naast en mede in het belang van een krachtige repressie het opnemen in onze wetgeving van een bepa ling, welke voorschrijft, dat elk geschrift duidelijk moet vermelden, waar het is ge drukt Ook gevoelden deze leden voor een voorschrift, dat het mogelijk maakt, bla den. die misbruik maken van de persvrij heid, te verplichten tot het opnemen van 'n antwoord zonder bij- of onderschrift en op een in het oog vallende plaats van dengene. wiens wensch daartoe door een bevoegde autoriteit rechtmatig is geacht. Van zulk een „droit de réponse", waaraan ook de Staatscommissie heeft gedacht, zou naar hun meening mede een invloed ten goede kunnen uitgaan. Gevraagd werd in dit verband, of naar de meening der Re geering de invoering van een droit de réponse, als hier omschreven, zonder voor afgaande wijziging van de grondwet moge lijk zou zijn. Mocht dit niet het geval zijn. dan zou men gaarne deze ontwerpen met een desbetreffende bepaling zien aangevuld. De Kamer voor het bedrijfsleven Vele leden stemden er mede in, dat de Regeering. in overeenstemming met het advies der Staatscommissie, heeft afgezien van het doen van voorstellen, die de moge lijkheid zouden scheppen, over te gaan tot de instelling van een kamer voor het be- drijfsleven. Wel zal, als eenmaal nieuwe organen voor bijzondere gebieden van het bedrijfsleven zijn verrezen, waarschijnlijk aan epn centraal orgaan behoefte ont staan. Dat centrale orgaan zal echter niet deel mogen uitmaken van de Staten-Gene- raai. Het corporatieve beginsel, dat der groepsvertegenwoordiging, moge bruikbaar zijn voor de samenstelling van bedrijfsor ganen, het is verwerpelijk als grondslag voor het Parlement, dat het algemeen be lang heeft te vertegenwoordigen en te be- hartigen. Bovendien zou de invoering van een drie Kamer-stelsel een stap achter waarts zijn, met een nasleep van allerle' moeilijkheden en geschillen. Sommige leden meenden in dit verband, voorops'ellende dat ook zij de instelling van een z.g. economische kamer met be •distheid afwezen, de aandacht te mogen vestigen op de omstandigheid, dat de prac tijk van ons huidige parlementaire stelsel, wat betreft de vertegenwoordiging van de groep van ondernemers van bedrijf of ne ring, gerechtvaardigde verlangens onbevre digd laat. Van de 150 leden der heide Kamers komen: ongeveer 45 uit een amblenaarsloonbaan: ongeveer 21 uit de onderwijswereld; onge veer 24 uit de kringen der vakvereenigin gen; ongeveer 17 uit de advocatuur; onge veer 22 uit de ondernemerswerpld; onge veer 21 uit andere beroepen (artsen, geeste lijken, enz.). Hierbij dient te worden aangeteekend. dat tot de ondernemers van nering en be drijf niet alleen de ondernemers van groot bedrijven moetgn worden gerekend, 'naar ook de kleine zelfstandigen uit boeren- en middens'and. Naarmate de staatstaak zich minder be perkte tot' de algemeen besturendee en zich uitbreidde over het terrein van de sociale er. economische wetgeving, groeide ook het belang, dat de ondernemer heeft bij het re geering&heleid. Hij, de ondernemer, onder vindt dikwijls in de eerste plaats de gevol gen der sociale en economische overheids bemoeiing; en niet zelden bevindt hij zich als tusschen hamer en aambeeld. Aan de samenstelling van onze Ka mers nu is het toe te schrijven, dat in de ondernemerskringen, met name ook in den boeren- en middenstand velen van de democoratie, zij het dan ten onrechte, weinig meer verwachten, en bereid zijn fascistische stroomingen te versterken. Wijs beleid der democratische politieke partijen vordert, dat het aantal onder nemers in de volksvertegenwoordiging wordt uitgebreid. Raad van State Verscheidene leden waren niet overtuigd van het nut van den Raad van State als ad- viseerend lichaam, voor zoover het andere onderwerpen dan geschillen van bestuur betreft. Vele andere leden meenden, dat de Raad van State ook buiten zijn bemoeiingen met geschillen van bestuur zepr veel belang rijken en te waardeeren arbeid verrichi. A anwijzing voorzitter Eerste Kamer Gevraagd werd, of niet een regeling is te treffen, welke aan de Eerste Kamer ge lijken invloed hij de aanwijzing van haar voorzitter verzekert, als de Tweede Kamer bezit. Verscheidene leden verklaarden een wijzi ging, waarbij ook aan de Eerste Kamer 't recht zou worden verleend, een voordracht voor het voorzitterschap in te dienen, niet gewenscht te achten. T7-rblijfkosten Eerste Kamer Verscheidene leden zouden het als een verbetering beschouwen. Indien de thans geldende regeling in zake de verblijfkosten van de leden der Eerste Kamer zou worden vervangen door een regeling, waarbij een vast bedrag als schadeloosstelling werd be paald. Naar zij meenden, zou daardoor veel aansloot worden voorkomen, terwijl 's Rijks uiteaven niet zouden behoeven te worden verhoogd Om de gedachten te bepalen werd in dit verhand een bedrag van f 1000 per jaar genoemd. Andere leden zouden de toekenning van Een aantal leden zou gaarne de grond wettelijke bepalingen inzake het onteige ningsrecht gewijzigd zien, welke zij onbe vredigend achten. Inzonderheid kost de eisch der schadeloosstelling vaak aan do publieke lichamen veel geld. Financieele scheiding van kerk en staat Sommige leden zouden gaarne in de herziening een zoodanige wijziging van artikel 172 betrokken zien, dat de dus- genoemde zilveren koorde, welke Kerk en Staat verbindt, wordt losgemaakt Bepaald zou dan moeten worden, dat de Staat aan de verschillende kerkgenoot schappen de gekapitaliseerde waarde uitkeert van de bedragen, welke thans jaarlijks ten laste der Rijksbegrooting worden beschikbaar gesteld. Andere leden kwamen tegen dit ver langen met nadruk op. Zij wilden geen verdere scheiding van Kerk en Staat Eén Md wilde Integendeel de Hervorm de Kerk tot Staatskerk zien verheven. ColllUierecht Eenige leden vroegen de aandacht voor het feit dat in de kerkelijke wereld me» name in de provincie Groningen nog steeds onzekerheid heerscht over de vraag, of alle rechten van derden betreffende voordracht of aanstelling tot kerkelijke amb ten door de bij de grondwetsherziening van 1922 tot stand gekomen redactie van art. 3 der additioneele artikelen wel zijn afgo schaft. Is de Regeering zoo vroegen zij van meening, dat ook het Ommelander collatie- recht bij de Grondwetsherziening van 192:? is afgeschaft? Zoo niet, wil zij dan door een wijziging van het desbetreffende artikel als nog bewerken, dat komt vast te staan, dat ook het Ommelander coliatierecht vervalt"' Inkomen van het Vorstelijk Huis Verscheidene leden meenden de opmer king niet achterwege te mogen laten, dat het inkomen van de kroon in het voorstel der regeering eigenlijk niet wordt verminderd, doch slechts gesplitst Dit had deze leden wel verwonderd. Ten eerste wijl het in 1922 verdubbelde bedrag den laatsten tijd niet ten volle wordt getoucheerd, waaruit mag LEVENSVERZEKERING-BANK ROTTERDAM TEGEN LAGE PREMIE VRAAGT INLICHTINGEN! een vaste schadeloosstelling ook aan de leden der Eerste Kamer niet gewenscht oordeelen. M achtigingswetten Niet zonder schroom brachten enk'Je leden het met eenvoudige vraagstuk der zgn. machtigingswetten ter sprake. Zij had den dat vraagstuk gaarne betrokken gezien in don voorbereidingsarbeid voor de grond wetsherziening. In de omstandigheid, dat dit niet geschiedde, meenen zij weder een voorbeeld te zien van de te geringe diepte van het onderzoek. Zij erkenden, dat de praktijk in dezen tijd de noodzakelijkheid heeft bewezen van som tijds ver gaande delegatie van wetgevende macht. Een gezonde ontwikkeling van het parlementair-eonstitutioneele stelsel vordert dat die feitelijke toestand onder de oogen wordt gezien en dat die een grondwettelijk fundament krijgt, waardoor twijfel en ver schil van meening zijn uitgesloten. Contact tusschen rijk en gemeenten Verscheidene leden bepleitten een grond wettelijke voorziening ten aanzien van het vooral in den laatsten tijd herhaaldelijk ter sprake gekomen contact tusschen rijk en ge meenten. De gemeenten, aldus deze leden, zijn betrokken bij tal van wettelijke maat regelen en de uitvoering daarvan. Zij mis sen echter officieel gelegenheid tijdens de voorbereiding en ook later over die maat regelen hun stem te doen hooren. In de praktijk heeft men zich trachten te redden door de oprichting van de privaatrechtelijke Vereeniging van Ne* derlandsche Gemeenten. Die vereeniging doet uitstekend werk. Ook de Regeering geeft meermalen blijk dit te waardee ren. Het blijft echter weinig bevredi gend, dat de verhouding en het contact niet publiekrechtelijk zijn geregeld. Militaire dienst buiten het rijk in Europa Eenige leden vroegen of de gewijzigde omstandigheden 't niet noodzakelijk maken, art. 186 der Grondwet te schrappen. Sedert de Volkenhond is opgericht, bestaat de mo gelijkheid. dat wij troepen naar het buiten land moeten zenden. De Grondwet bevat met betrekking tot de samenstelling van een zoodanig militair contingent geen en kele bepaling. Door middel van schrapping van het be doelde artikel, zouden deze leden aan d- Regeering de bevoegdheid willen geven, de dienstplichtigen daarheen te zenden, waar het Nederlandsch belang hun aanwezig heid eisc^t worden opgemaakt, dat een verlaging niet bezwaarlijk zou zijn. En ten tweede omdat de regeering reeds gedurende eenige jaren onophoudelijk verlaging van het uitgaven- peil voor het rijk en voor alle ingezetenen des rijks noodzakelijk heeft genoemd. Zij veronderstelden intusschen, dat het feit, dat geen wezenlijke verlaging van het inkomen der kroon wordt voorgesteld, zijn verdedi ging moet vinden in de daling van de in komsten uit het kroondomein. Het voorstel tot het verleenen van een jaarlijksch inkomen uit 's rijks kas aan den prins-gemaal vond, behoudens een door een der leden tegen het bedrag van dat inkomen gemaakt bezwaar, geen be denking. Vele leden juichten cat voor stel toe. De critische beschouwingen, waaraan, ge lijk uit het bovenstaande blijkt, de voorètel- n werden onderworpen, ondervonden van verschillende zijden tegenspraak. Vele leden noemden de voorgestelde be drng-n geenszins onredelijk. De bewering, dat het inkomen der kroon eigenlijk niet wordt verminderd doch gesplitst, achtten zij niet wel houdbaar. Dit is wel in theorie zoo. De practijk is echter deze, oat het grondwettelijk inko men van de Koningin in haar tegenwoordl- gen staat een reëele vermindering van 200.000 ondergaat. Voorts wezen deze le den nog op de omstandigheid, dat de toeken ning van inkomen aan den Prins gemaal ge paarc, gaat met de vermindering tot een ge lijk bedrag van het inkomen der Prinses, Schad eloosstelling leden der Tweede Kamer Met betrekking tot de vermindering van de schadeloosstelling van de leden der Tweede Kamer werd door verscheiden leden opge merkt oat onvoldoende rekening wordt ge houden met de omstandigheid, dat bij de vaststelling van de schadeloosstelling het algemeen belang ten nauwste is betrokken Demagogische krachten hebben dit vraag stuk ontwricht. Er schijnt te weinig aan te zijn gedacht, van hoe uitnemend democratisch belang het is, dat de schadeloosstelling van dien aard zij. dat personen uit alle kringen der bevol king in de Kamer kunnen zitting nemen. Naar de meening van deze leden is ook in de tegenwoordige omstandigheden een be drag van f 5000 geenszins te hoog. Meent men, dat een verlaging noodzakelijk is, dan moet daarbij echter naar hun oordeel zeker niet verder worden gegaan dan tot f 4500. Verscheiden leden verklaarden zich met het voorstel der regeering te kunnen veree nigen. Zij erkenden, dat de verlaging eenigs- zins ongelijkmatig zal werken. Dit bezwaar gelat echter minder het cijfer der voorge stelde verlaging dan wel het uniforme be drag der schadeloosstelling. Enkele leden, die de voorgestelde veria ging op zichzelf toejuichten, meenden, dat in deze richting nog veel verder zou kun nen worden gegaan. Naar hun meening is een schadeloossielling van f2500 of f3000 als redelijk te beschouwen. Wat de voorgestelde vermindering van het pensioen van de leden der Twee de Kamer betreft, gaven verscheidene leden de voorkeur aan het voorstel der staatscommissie, die het maximum niet, gelijk de Regeering, op f2800, doch op f2400 gesteld had willen zien. Tenslotte spraken verscheidene leden er hun verwondering over uit, dat het Kabinet niet heeft overgenomen het voorstel der Staatscommissie betreffende de cumulatie van de ministerswedde met het pensioen als Kamerlid. Zij achtten deze houding te meer bevreemdend, wijl bij een vroegere gelegen heid het afsnijden van deze cumulatie door de Regeering juist op aan de grondwet ont leende overwegingen is afgewezen. Ministers zonder portefeuille Bij enkele leden bestond tegen den inhoud van het betreffende ontwerp ernstig b;* zwaar. Zij onderkenden daarin een streven om de positie van de regeering tegenover het parlement te versterken, hetgeen zii verkeerd achtten. Dat aan de benoeming van ministers zonder portefeuille behoefte zou bestaan, was naar de meening dezer leden tot dusver niet gebleken. De omstan digheid dat de tegenwoordige voorzitter van den ministerraad reeds geruim en tijd twee departementen beheert, zou zelfs als 'n aanwijzing voor het tegendeel kunnen vvor den beschouwd. Sommige leden, die de eerstvermelde op vatting niet deelen, waren toch ook van oordeel, dat in een klein land als het onze de functie van minister zonder portefeuille kan worden gemist. Van verschillende andere zijden daarente gen verklaarde men zich met het hierbe doelde voorstel te kunnen vi-reenigen. Daar bij was er de nadruk op gelegd, dat het voorstel slechts de mogelijkheid opent ministers zonder portefeuille te doen op treden. In hoever van die mogelijkheid ge bruik zal worden gemaakt, zal van de om standigheden afhangen, en de Staten-Gene- raal hebben de bevoegdheid over dat go- bruik hun meening uit te spreken. Verscheidene leden bepleitten in dit ver band ook het openen van de mogelijkheid tot het benoemen van staatssecretarissen. Evenredige vertegenwoordiging Sommige leden wezen erop, dat het voor stel, strekkende tot aanvulling van de ba- palingen betreffende het kiesrecht, kenne lijk ten doel heeft den weg te openen, de kleine partijen uit de volksvertegenwoordi ging te weren. Het is wel duidelijk, dat de regeering op deze wijze het doel wil trach ten te bereiken, dat zij" eènigen tijd geleden door de verwerping van een voorstel tat wijziging van het kiesrecht heeft gemist. De kleine partijen zijn reeds veel te veel aan banden gelegd. Gelukt deze nieuwe aanslag op die partijen, dan wordt wel de naam van de evenredige vertegenwoordiging behou den, maar de zaak zelf weggeworpen. Een aantal dezer leden stelde voorop, dat het parlementaire stelsel het zuiverst werkt, als slechts twee groote staatkundige partijen bestaan, gelijk vroeger in Engeland en ook in ons land het geval was. Die toe stand behoort nu tot het verleden, daarbij heeft men lijdelijk neer te leggen. Doch niet behoeft men lijdelijk aan te zien, dat een steeds verder gaande versnippering aan een behoorlijk functionneeren van het parle mentaire stelsel in den weg staat en dat op den duur welhaast geheel onmogelijk maakt. Revolutionaire volksvertegenwoordigers Bij hun beschouwingen over den inhoud van het betreffende ontwerp meenden ver scheidene leden, dat ook het thans door de Regeering gedane voorstel geen aanneme lijke oplossing vormt Vele andere leden begroetten de voorge stelde regeling in beginsel met instemming Deze leden meenden, dat voorop moet staan dat voor iemand, die onwettige middelen aanprijst, geen plaats in eenig vertegen woordigend lichaam mag zijn. De Over heid heeft het recht en onder bepaalde om standigheden den plicht om de ondermij ning van de staats- en rechtsorde, allpreerst in de staatsorganen zelf, tegen te gaan en te verhinderen. Intusschen kon de uitwerking, welke ln het ontwerp aan het beginsel is ge geven, een aantal dezer leden allerminst bevredigen. Met name deelden zij het van andere zijde te berde gebrachte be zwaar, dat de beslissing over de ver vallenverklaring is gelegd in handen van een politiek lichaam. Een deel van deze leden kon zich vereeni gen met het denkbeeld, die beslissing op te dragen aan den Raad van State. Anderen hunner zouden daarvoor liever den Hoogen Raad zien aangewezen. Dit laatste denkbeeld vond bij verschei dene leden bestrijding. Op deze wijze aldus die leden zou ons hoogste rechts college naar een terrein worden gedrongen, dat niet het zijne is. Eenige leden meenden, dat de einduit spraak in handen van den onafhankelijker» rechter zou zijn te leggen. Openbare lichamen voor beroep en bedrijf Sommige leden wenschten hun standpunt ten aanzien van een nadere regeling in de Grondwet van de grondslagen voor ordening van het beroeps- en bedrijfsleven te bepar len aan de hand van de ervaringen, welke in de laatste jaren zijn opgedaan met be trekking tot de zgn. bedrijfsorganisatie. Gaat men aldus deze leden deze ervaringen na. dan ziet men, dat slechts die bedrijf»* regelngen voor de bedrijfsgroepen aantrek kelijkheid hebben, waarhij eenerzijds een zekere stabilisatie wordt verkregen ln de positie van de ondernemingen, zoowel wat den omzet als wat den prijs der producten betreft en anderszijds het helooningspeil voor den werknemer kunstmatig op eenzelfde niveau ge houden wordt. Komt een dergelijke regeling tot stand zonder medewerking van de Over heid. dan ligt het uiteraard ter uitsluitende beoordeeling van de bedrijfsgenooten of zij op den duur wenscheMjk zal blijken te zijn voor den bedrijfstak, dan wel of van de ver starrende werking daarvan dient te worden teruggekomen Geheel anders wordt de toe stand a!s de Overheid aan dergelijke be drijfsregelingen haar sanctie gaat hechten en de verhouding nog meer gewrongen gaat maken door het geven van verordenende bevoegdheid aan de organen, die met de uitvoering belast zijn. Dan wordt het be drijfsleven gebonden aan regelen, die het wellicht niet verdragen kan en waaraan 't met of niet dan met zeer veel moeite en na een lange procedure kan ontkomen. Verscheidene'leden juichten het toe, dat de Regeering te dezen opzichte een poging tot nadere fundeering ln de Grondwet niet achterwege heeft gelaten. Dit vooropstellende, hechtten zij er aan te verklaren, dat naar hun meening het zwaartepunt niet zoozeer ligt in de uiteraard noodzakelijke, formeele voor schriften, dan wel in een daadwerkelijk gebruik maken van de geschapen mo gelijkheden. Parlementaire onschendbaarheid Met de opheffing van de onschendbaar heid van hen, die geheimen schenden, kon den vele leden zich vereenigen. Tegen deze opheffing echter in geval van opruiing be stond bij een groot aantal leden overwegend bezwaar. Tegenover deze leden stonden vele ande ren, die zich ook met dit deel van het ge dane voorstel konden vereenigen. VVe| be hoort naar de meening van sommige dezer leden een nadere omschrijving te worden gegeven van wat bier onder opruiing is te veistaan. Over de muntdepreciatie Het oordeel der Joodsche middenstand De redactie van het Algemeen Joodsch Tijdschrift, de Joodsche Midden stand, schrijft, dat Nederland het voor- beeld van Frankrijk en Zwitserland wel moest volgen: Op dit laatste willen wij de nadruk leggen, om vooral aan te toonen, dat deze beslissende maatregel geen verlooche ning van oude politieke doelstellingen is, doch een zich aanpassen aan dc plotse ling veranderde omstandigheden. Het is dan ook misdadig speculeeren op de domme instincten, om dit besluit onzer Regeering als een fout aan te rekenen: het zou eerdei van een mis dadige lichtzinnigheid getuigd hebben, zoo onze Hooge Landsleiding een richt lijn, uitgestippeld in de dagen dat het z.g. goudblok nog bestond, alleen uit domme consekwentie ook bleef volgen, nadat de Hollandsche valuta als eenige gouden standaard in haar isolement ver kild wnre. „Voorkomen is beter dan genezen", schijnt het devies onze; Regeering ge weest te zijn; een toelaten van goud* uitvoer zou onze monetaire positie zoo hopeloos verzwakt hebben, dat daarna als resultaat van eigenzinnigheid de gedwongen devaluatie had moeten volgen. En dat ware veel en veel erger geweest. De Christelijke School te 's-Gravenmoer (N.-Br.) vierde deze week haar jO-jang bestaan. Op onze foto ziet men (zittend) de heeren bestuursleden: daarachter staande het hoofd der school met het onderwijzend 'personeel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 9