De Rubberboom van Veenplas door K. Lantermans ;7) Er werd gelachen tot de eerste weer zei: „Ja, zoo'n uurtje tegen de avond, maar een heele dag aan dt sohop staan, dat zou niet gaan. Dan zou het meestertje piepen. Hij moest maar eens een heeie dag bij me staan aan de schop. Ik heb dat land van Barendsen onder handen om toe te maken. Mooi winterwerk. Dat is werken, de heele dag in de kruiwagen loopen." Instemming in het rond. „Ja," zei de meester, „dat is werk, Kobus." Hij gal dus zelf ook toe. dat hij een heele dag niet zou kunnen „werken". Zelfvoldaan in het bewustzijn, dat zij het wel kon den, gingen de slovere die avond heen. Dat was op een Vrijdagavond. De volgende morgen, een Zaterdag met geen school, stond de meester, een oud pakje aan, toen het licht werd, heel achter het hooge veen op het land van Barends, dat door Kobus werd toe gemaakt De meester wist al wel, wat er moest gebeuren. Hij had dat werk al zoo vaak gezien op zijn rondwandelingen. Het zand naast de wijk, dat daar van het graven van die wijk gekomen was, moest kruiwagen na kruiwagen weggereden wor den over het land, om, met veen vermengd, een vlak stuk best bouwland op te leveren. De mees ter keek de lucht eens aan. Daar kwam Kobus aangestapt. „Mag ik vandaag je arbeider zijn, Kobus? Arbei der zonder loon?" „Ben je gek, meester?" „Nee Kobus. Ik wil alleen maar eens zien, of ik ook een heele dag zou kunnen werken." Lachend gaf Kobus den meester een kruiwagen en een schop, wees, wat er gebeuren moest, lachte hardop, ging zelf aan het werk, lachte stiekem. Naast elkaar stonden ze te werken. De meester zei geen woord, had net zoo gauw de kruiwagen vol geschept als Kobus, reed gelijk met hem heen, wipte om, kwam terug en schepte. Kobus lachte, nu eens hardop dan stil voor zich zelf. Kobus begon al eens wat te praten, de meester gat heel weinig antwoord, tot hij eindelijk zei: ,,We zijn hier om te werken, Kobus. Ik wilde zien, of ik dat ook kan. Praten kan ik al. Dat weet je wel. Om werken is het vandaag te doen." Kobus werkte weer door. Toen ze ongeveer een uur aan het werk waren, ging Kobus een eind verder het zelfde werk doen. ,.Ik kon het naast dien vent niet meer uithou den". zei hij later. Kobus was een ruwe kerel. Tot de vromen hoorde hij zeker niet, al deed hij zoo'n beetje met de fijnen mee, als het in zijn kraam te pas kwam. Vloeken kon hij ook. En deed het vaak. Om negen uur ging Kobus op de omgekeerde krui wagen zitten en at een boterham uit zijn stukken- Z8kje. De meester deed hetzelfde. Ook dronk hij koffie uit een meegebrachte flesch. Toen Kobus op twintig meter afstand weer begon te werken, deed de meester dat ook. Hij was een goede, volgzame leerling. Na een half uur kwam Kobus lachend bij den meester en vroeg: „Laat me je handen eens zien?" De blaren waren zichtbaar. „Doet dat niet zeer?" „Och, ik voel er weinig van. Een beetje ongewoon. Dat went gauw." „Vrèk, vent!" zei Kobus en liep nijdig heen. De meester werkte ijverig voort Na een half uur kwamen er twee kerels dwars over het veen, die eens wilden zien, wie Kobus daar bij zich aan het werk had. Hun buik hielden ze vast van het lachen, toen ze er bij waren. „Een beetje opschieten, Kobus!" riep er een, .,de meester heeft iedere keer de kruiwagen eerder vol dan jij en dan moet hij wachten." „Ik wil het tot vanavond vier uur volhouden!" riep hij terug. Toen deed de meester de mond ook open en schreeuwde terug: ..Als jij het tot vier uur vol houdt, dan ik tot vijf." De kerels liepen lachend weg. Maar in het heen gaan zei er een, zoo, dat Kobus het hooren kon: „Ik zou me er toch voor schamen, als ik Kobus Waarvoor die schaamte zijn moest, zei hij niet. De kerels waren in de verte verdwenen, toen Ko bus riep: „Houw op! Ga naar huis toel" De meester trok er zich niets van aan en werkte, net zoo hard als Kobus zelf. Later vertelde Kobus, want hij was een kletskous, dat hij graag had, dat de vent wegging, want hij wou zelf zoo graag een oogenblikje ophouden, want hij had de heele morgen veel te hard gewerkt. Tegen twaalf uur, toen in de verte al arbeiders aankwamen, die het werk er neer gegooid had den om naar huis en de moespot te gaan en ze dadelijk daar bij Kobus voorbij zouden komon, vloog Kobus over het land heen naar den mees ter en brulde: „En al je nou niet maakt, dat je van het land af komt, dan sla ik je er af, ver vloekte vent! Om me te schande te maken voor al het volk!" „Ik heb mijn middaghoterham meegebracht, ik wilde graag zien, of ik het tot vijf uur kan vol houden," zei de man en had weer dat echt lobbes achtige, dat vroeger zoo aan hem opviel. Kobus raapte een knuppel op, zwaaide het ding op goede afstand en brulde: „En als je nou niet maakt, dat je van het land af bent, sla ik je de hersens la" Voor hij er op bedacht was, stond de meester naast hem en wrong hem de knuppel uit de hand. „De kerel heeft knuisten als een knijptang," zei Kobus later. Kobus aan, als hij wel met een ondeugenden jongen op school deed. De eerste arbeiders, die naar moeder de vrouw gingen, waren dicht bij. „Meester, ga asteblieft weg: ik schaam me." Daar bij keek hij naar zijn mede-arbeiders, die dichtbij waren en scherp kekea „Goed, Kobus," zei de meester, klopte het zand van zijn oude pak, nam zijn bundeltje brood en liep heen, voor de arbeiders aan, die achter hem bij Kobus stonden te praten. Het gelach klonk hel op. Toen de meester bij de huisjes kwam, was daar weinig volk te zien. En wie net buiten liep, ging gauw naar binnen. Het bericht, dat de meester de heele dag bij Kobus in de kruiwagen liep, om dien zwetser de mond te stoppen, was al doorge drongen tot de moeders. Ze schaamden zich een beetje, om den meester of over hem, dat wisten ze zelf niet, maar ze liepen vast naar binnen. Kobus had van die dag af weinig meer in te brengen. „Die vent?" zei hij, „als die de kost met zijn han den moest verdienen, hij kreeg de boterham thuis, net zoo goed als ik en een ander. Een kerel van ijzer. Hij zou best kunnen werken, nou nog wel." De meester van Veenplas, die halve dominee, die onpractische man, totaal onbruikbaar voor dit le\en, dat toch in hoofdzaak op geld-verdienen neerkomt, begreep de werkelijke toestand om hem heen soms volkomen. Dan nam hij zijn maatrege len en vroeg er niet naar, wat een ander van hem z*i of van hem dacht. Ze werden een beetje schuw voor hem: het was een halve heilige. De jaren kwamen en gingen. Tot een natte herfst de inzet was van een rij bezoekingen. Eerst kwam het geval met Sneller, zoo ongeveer de ziel van heel de beweging op elk gebied in Veenplas. Bij de arbeidslust had hij niet alleen doorzettingsvermogen maar ook inzicht, wat bij de vele ploeteraars opviel. Die man kreeg long ontsteking en was in een week weg. In volle vrede heengegaan. Op het kleine kerkhof naast de „kerk" legden ze hem ter ruste. Kort daarop is het begonnen: roodvonk. Eerst liet de ziekte zich nog zoo kwaad niet aanzien, maar al gauw bleek die van een zeer kwaadaardig karakter te zijn. De kinderen stierven als ratten. Ook de ouderen bleven niet gespaard. Zoo erg werd het, dat de burgemeester van „het dorp" uit eigen beweging een dokter stuurde, een jongen man, dde op kosten van de gemeente huis aan huis aanging. Hij hoefde haast geen woning over te slaan. Bij ch- heel slechte hygiënische toestanden was de bestrijding der ziekte zeer zwaar, haast onmogelijk. De man stond vaak met de handen in het haar. Voorzorgsmaatregelen kende men niet en wilde er ook niet van weten. Zelfs de meester, die toch beter weten moest, deed dwaze dingen, zoodat hij herhaaldelijk een standje van den jon gen dokter kreeg. Daar stoorde de meester zich niet aan. Hij zat aan het ziekbed, dat weldra een sterfbed zou zijn, bracht zijn Evangelieboodschap, werkte door. Tot ook zijn eigen woning bleek aangestreken te zdjn door den engel der ziekte. Koosje kreeg ook de roodvonk. Moeder liep de heele dag met tranen in de oogen. De meester deed zijn best haar troost in te spre ken en haar te bemoedigen. De dokter deed zijn zdjn best. De ouders verpleegden dag en nacht. Op de dag stond de meester met het kleine kop- DE IBIS Het nieuwste KL, M.-toestel, de Dow glas D.C.3 Ibis is deze week van Waalhaven naai Schiphol overge wipt.—Een groep je militaire vlie gers bewonderen het nieuwe toe stel met zijn ge weldige apneliro gen even voor den start van Waal haven. 460 -n.vtr- Tel-puzzle Vul op onderstaande punten letters in, zoodat we horizontaal woorden krijgen van de achterstaande beteekenis. TEL Bepaald soort rijdier .TEL.,.,. Algebra. ..TEL .éi. Genotmiddel der Oostersche volkeren ...TEL Verhalen ...TEL Genezen persoon TEL Ingevoerd TEL Huishoudelijk werktuig. SCHAAKRUBRIEK Redacteur: W J. H. CARON Jacob Marlsstraat 42, Amsterdam-West. Men wordt verzocht correspon dentie over deze rubriek aan bovenstaand adres te richten. Probleem no. 515 Van: F. I. VAN BLOVIS, Rotterdam Wit begint en geeft in twee zetten mat. Wit (7) Kd6, Tb3, Th4, Lal, Lg4, Pc3, pi.d2. Zwart (10): Kd4, Lei, Pb2, pi.a2, a3, a6. b5, ci, d3, d5. Probleem no. 516 Van: B. POSTMA, Den naag Van: S. HERLAND Wit (4): Kh7, Dc4, Lh8, pi.d5. Zwart (3): Kf5, pi.g3, h3. Mat in drie zetten. Sleutelzet: 1 Dc4—e2. Varianten: 1 Kf5f4, 2. Kh7g6 enz.; 1 Kf5g5, 2. De2—f3 enz. Goede oplossingen ontvangen van: J. de Bruijno (513, 514), Slootdorp; A. de Groot (513, 514), Th. Visser (513, 514), Rotterdam; A. Haas Jr. (513, 514), Schiedam; G. C. den Hollander (513, 514), Har derwijk; M. Opbroek (513, 514), H. C. J. Spier (511, 512 vor. rubr.; 513, 514), Den Haag; Th. F. Pieters (513, 514), Zeist. CORRESPONDENTIE J. de B. 1 Pg4e5 js in no. 508 onmogelijk; niet in 507 en 509. In 512 wordt 1. Td8—c8 weerlegd door K X e6. SCHOTSCHE PARTIJ Uit den lezerskring. Wit: A. Romeyn Zwart: G. Ilollcman. 1. e2—e4 e7e5 2. Pgl—f3 Pb8— c6 3. d2—di e5Xd4 Dit is beter dan 3 PXd4 wegens 4. PXd4 eXd5, Lc4! 4. Pf3Xd4 Pc6e5? Dit deugt niet om twee redenen: le de zet kost een tempo; Pg8—f6 was een sterke voortzetting die het andere paard ontwikkelde. 2e Pe5 heeft geen solide plaats, daar (na eenige voorbereiding weliswaar) f2—f4! khn volgen. 5. Pbl—c3 Lf8b4 6. Lel—d2 Pg8—f6 7. f2—fi! Op het goede oogenblik gespeeld, juist nadat zwart het paard op 16 geplaatst en Dd8h4 on mogelijk gemaakt had. 7Lb4Xc3 Het begin van een onjuist plan. 8. Ld2Xc3 Pf6Xe4? Zeer gevaarlijk nu zwart nog niet gerocheerd heeft en er bovendien een stuk instaat. 9 Pd4—f5?? Ten onrechte vreest wit Dh4f. Na 9 De2! zou hij snel gewonnen hebben bijv. 9 Dh4f 10. g3 PXg3 11. DXe5t Kf8 12. Pf3! dreigen PXh4 en bovendien DXg7t; ot 11 Kd8 12. Pf3! Dh6 13. Pg5 PXf7t 14. DXf7 Dg5t en Pg3 gaat verloren. 9 Pe4Xc3! Zwart moet nu winnen; hij heeft een pion meer en do witte pionnen der c-lijn zijn zwak. 10 b2Xc3 DdS—f6 11 Pf5g3 Df6Xf4 12 Lfl—d3 Df4e3+ Veel sterker was d7—d5. 13 Ddl—e2 Pe5Xd3f 14 c2Xd3 De3Xe2f 15 Pg3Xc2 Zwart heeft de witte c-pionnen een betere positie gegeven. Het eindspel moet zwart winnen, daar hij twee pionnen voor is. 15 0—0 16 0—0 d7d6 In dergelijke stellingen is het goed de pionnen op de tegenovergestelde kleur van de loopervcl- den te spelen. 17 Pe2g3 Tf8e8 18 Tfl—el Lc8d7 19 Tal—bl b7—b6 20 c3c4 c7—c5 Eenvoudig is torenruil bijv. 20TXelf 21. TXel Te8. Wie materiaalvoordeel bezit, is bij af ruil gebaat. 21 Pg.3-o4 Te8 eö 22 Pe4g5 Te6Xelf 23 TblXel Ta8—e8 24 TelXe8f Ld7Xe8 25 Pg5—e4 Wit staat hopeloos. Niet alleen mag hij pion d6 niet veroveren, maar tevens staan zijn pionnen op de verkeerde velden. Le8 is zeer beweeglijk. 25 Le8d7 Ook met f7—f6! 26. PXd6 Lg6! zou zwart winnen. £6 Pe4Xd6? Nu is alles 'spoedig uit, daar het paard geforceerd afgeruild wordt. 26 17—f5! Het witte paard kan nergens meer uit de zwarte stelling komen. Hier kon wit gerust opgeven. Er volgde nog: 27 Kgl—f2 Kg8—f8 28. Kf2—e3 Kf8— e7, 29. Pd6b5 Ld7Xb5 (natuurlijk) 30. c4Xb5 g7 g5, 31. g2g3 h7h6, 32. a2—a4 Ke7—e6, 33. h2 h4 Ke6e5, 34. h4Xg5 h6Xg5, 35. Kc3—f3 Ke5 d4, 36. Kf3e2 f5—f4 37. g^-g4 14—f3t 38. Ke2X13 Kd4Xd3 39. K13—f2 Kd3—d2 40. K12—13 c5c4 en wit moest capituleeren. Wit begint en geeft in twee zetten mat. Wit (6): Kc4, Te4, Thl, La8, Lb8, pi.h3. Zwart (3): Kg2, pi.h2, h4. Men wordt verzocht de oplossingen binnen acht dagen in te zenden. Oplossing van probleem no. 513 Van: Dr. G. CRISTOFFANINI wit (9): Khs, Dbi, Ta7, Tg8, Lg4, Lga, Pc4, pi.bi Qg Ruilbeurs* Boven-Hardinxve!d el. Zwart (14): K17, Db7, Ta8, Td5, Lb6, Lc6, Pb8, Pd8, pi.d3, d6, e5, g2, h2, h7. Mat in twee zetten. Sleutelzet: 1 Dbl—a2. de vele inzendingen die binnenkwamen avonden zijn zoo bijzonder geschikt om al hpt ruilmateriaal bijeen te zoeken. Willen n rniIers ons allen even meehelpen en zooveel mogelijk Hagzegels en Levers zeepbons zenden. l>e eerst volgende drie weken mag hiernaar niet ge vraagd. We zullen eerst alle aanvraeen ian bei de soorten afwerken. Hier volgen de voorwaard-en. 1 Het is aan ..De Ruilbeurs" de waarue der >ons en plaatjes te bepalen. 2 Iedere aanvraag moei voldoende gefrankeerd zijn. 3 Bij iedere aanvraag moet 15 ct. worden ineeslo- ten. bij meer dan 500 punten 20 cent (aar postzegels). 4 Als het gevraagde niet Uw aanvraag genoteerd in ons Zondagsblad. 5 Uit voorgaand art. volgt: vul steeds duideiiik in van welk blad der V.C.P. (Rotterdammer, Nieuwe Haacsche Courant, Nieuwe Utrechtsche Courant. Nieuwe Leidsche Courant, Dordtsch Dagblad) U lezer is. 0 Stuurt U te vee' punten dan kunnen die ge boekt blijven tot een volgende zending. De waarde der bons is: Bussink 8 Coeiingh 3, Douwe Egberts 6 v. Delft 10 Dobhelman 4, H.O. 6. Draste 20. Hag-zegel 8. Hanst 5 Hil'e Limburg 8 andpre 6. Ho'l Zw. Weegsch. 3 «*an Houten Tijdsch.hon? 40 Paul Kaispr 5 Klavprhlad 6. KloKzeep 10. Kwatta 3. Lever's zeepbons 20 \nn Nelle 4. Patria 10 Pleines Ufa 3. Rademaker 3, Sickesz 3. Verkade. oude albums 2. Torenkraai 5. Boerderij 8. Waschnline 2. voorraad is. wordt deelen wij dit mede Wil s.v.p. gratis ruilformulier zenden aan: Naam: Adres: Woonplaats: Datum: Ten dienste van de lezers der Ver. Christ. Pers De winter is ingetreden, we merkten het deze week heel goed. Als uitzondering vragen we deze week: 70 Gouda theelichtenbons en Lectuurbons van de Amersf. Wink. Comb. CORRESPONDENTIE; G. T. te Schoonhoven. 21 Vim genoteerd, 't Album is niet meer in voorraad. Wilt U een advertentie 20 ct.? Mevr. R. J. D.de V. te Harderwijk. Zendt U alles maar, in totaal 16700 pt, Verdere condities bekend. G. de K. le Rotterdam. 50 Vim genoteerd. Hebt U geduld? Mej. M. de D. te Den Haag. Bonnen, mits niet ver vallen, kunt U zenden. J. II. v. O. te Herveld. 27 Hag genoteerd. W. v. D. te Alblasserdam. 120 kwatta worden ge zonden. D. B. te Utrecht. U zult wel geduld moeten hebben voor we het aantal bij elkaar hebben. G. J. R. te Terschelling. 200 kwatta 4- 44 Vim ge noteerd. De 2 van Houten die ingesloten waren, zijn geen bons. U ontvangst ze t.z.t. retour. B. J. v. d. B. te Nijmegen. 45 Klok 4- 184 kwatta genoteerd. Voor die twee albums willen we 1200 pt. geven 120 Klok. Klok is niet voorraad E. W. v. A. te Amersfoort. Er woraen U zooveel mogelijk bon6 voor gezonden, zie brief. Postadres: De Ruilbeurs, llardinxveld. De woordenschat van het Kind Een Engelsche moeder, mevrouw E. M. Wise, heeft eens de moeite genomen om na te gaan hoe veel woorden haar kinderen op verschillende leef tijden kenden. Zij kwam tot de ervaring, dat men den woordenrijkdom van het kind tot dusverre 'sterk onderschat heeft Men neemt gewoonlijk aan, dat een vierjarig kind niet meer dan 50 tot 60 woorden kent. Wanneer men echter alle woor den opschrijft, die een kind in den loop van een maand gebruikt, dan is men verbaasd over de vele manieren, waarop het kind zich kan uit drukken. Mevrouw Wise heeft bij haar vierjarig kind geconstateerd, dat het 2171 woorden kende, waarbij eenige waren, die het, naar de ouders meenden, nooit had gehoord. Stelselmatige onder zoekingen brachten haar tot belangwekkende ont dekkingen. Bij kinderen van 16 tot 20 maanden was de kleinste woordenschat nog 60 woorden. Onder kinderen van iy2 jaar was er een, die 232 woorden kende. Als men nu bedenkt, hoe kort de tijd is waarin zulke kindertjes hun woorden lee- ren, dan is het resultaat zeker verrassend. De kleinste woordenschat van tweejarige kinderen was 115. Na dezen leeftijd vermeerdert dit getal zeer snel en als de dreumes vier jaar is, heeft hij reeds de beschikking over 1200 woorden. Beschaaf de kinderen kennen zelfs een aanmerkelijk grooter aantal woorden. Menige moeder zal uit zulke beschouwingen erva ren, dat haar kindje nog veel verstandiger is, dan zij in haar moedertrots durfde meenen. 465

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 16