D E V E O .Holland en Indië één' Jee", zegt hij. ..dood is hij niet, maar zijn been is gebro- len hij is uitgeput". f AANDAG 5 OCTOBER 1936 DERDE BEAD PAG. 9 linister Oud rekent af met de N.S.B. Het bekende pamflet is onvaderlandslievend Kabinet steunt op de ergroote meerderheid W ED5 - ie vertolkt wat in het verslag voorkomt een uiting van die leden, die hun be- Imding over de politiek van de re- ing hebben geuit Nu treft mij vooral dat de geachte afgevaardigde nu toch schoone gelegenheid heeft laten voor aan, om het antwoord, dat ik reeds ge en heb op de beschouwingen in het ver- te gaan weerleggen. In plaats dat de :hte afgevaardigde dat doet, leest hij betoog voor, dat wgt uitvoeriger is, ik m het, maar in het wezen van de zaak anders is dan een herhaling van het- 1 In het verslag voorkomt., zonder dat frlfaiet mpt één woord treedt in hetgeen ik n die opmerkingen in het verslag heb evoerd. vraag mij af: waarvoor dient dan nlijk de voorbereiding adslaging in deze vergadering. Deze \fdan evengoed achterwege kunnen blij' geachte afgevaardigde had gezegd: kabinet is opgetreden als een kabinet -erdediging van den gaven gulden". leker, mijnheer de voorzitter, als zoo- nig is het kabinet opgetreden en ik n er trotsch op, dat het kabinet als pdanig opgetreden is. En ik meen dit mogen zeggen, zonder dat de Kamer an onbescheidenheid zal willen rdenken, dat ik voor mij dit opeisch, ooit een kabinet in Neder- id is geweest, dat op de bres heeft ge- den gaven gulden het dit ka- iet is geweest. Want wat heeft dit ka- 34 iet niet gedaan om den gaven gul- 0 Gn te handhaven! hebben wij ooit eenigen steun van den .„fhten afgevaardigde en zijn geestver- -n ondervonden? Hebben wij in de pe- van 3i/2 jaar. die nu achter ons ligt, aarin wij strijd hebben gevoerd, zooals kabinpt te voren in Nederland ooit behoeven te voeren, ooit steun gekre- 'an deze heeren, die thans optreden als agandisten voor den gaven gulden? Is oen geweest, dat zij achter ons hebben an? De Kamer weet, dat daarvan geen ^00lke is geweest. Het kabinet is verguisd 9n deze heeren, zoolang het zijn uiterste deed om den gaven gulden te handha- Jen het kabinet wordt thans verguisd, et door de omstandigheden gedwongen iveest den gouden standaard prijs te ge- !00: 1 /OOI 01 zijn de feiten. Ik acht het volstrekt ïitgesloten, dat de positie van het kabi- ïeel wat gemakkelijker was geweest, Minister OUD wanneer men van die zijde een andere poli tiek tegenover het kabinet had gevoerd. De president van de Nederlandsche Bank heeft gezegd de heer v. Vessem heeft dat woord hier aangehaald dat wij geen muntvervalschers waren. In derdaad. Wij zijn cfp het oogenblk nog geen muntvervalschers, en als wij op het oogenblik kunnen waarnemen, dat in den monetairen storm van deze da gen onze gulden staat, zooals eigenlijk geen enkele andere van de valuta staat, dan hebben wij dat, geloof ik, mede te danken aan de politiek, die dit kabinet gevoerd heeft. Zoo is de zaak. Die kroon zal de geachte afgevaardigde ons met al zijn betoogen niet van het hoofd halen. De geachte afgevaardigde is slecht op de hoogte van hetgeen zich hier in de afgeloo- pen jaren heeft afgespeeld, want hij komt hier tot den voorzitter van den Raad van Ministers met het verwijt, dat deze hen, die een andere monetaire politiek bepleitten, dan het kabinet in de achter ons liggende jaren de juiste achtte, za] hebben geschol den voor „onvaderlandslievende schob- bers". De geachte afgevaardigde had dat niet. mogen zeggen, omdat men mag ver wachten van iemand, die hier in deze ver gadering een plaats inneemt als de geachte afgevaardigde, en die tegenover de regee ring meent te mogen optreden als de geach te afgevaardigde, dat hij op de hoogte is van hetgeen in 't verleden in het parlement is gezegd en in de stukken is geschreven: dat hij weet, dat verleden jaar bij de alge meene beschouwingen over de Staatsbegroo- ting schriftelijk en mondeling er van de re- geeringstafel op gewezen is, dat zij, die be weerden dat de minister-president hen, die volkomen te goeder trouw en oprecht een andere monetaire politiek bepleitten dan de regeering, voor „onvaderlandlievende schobbers" had uitgemaakt, zich hebben schuldig gemaakt aan een volkopien onjuis te weergave van de woorden van den voor zitter van den raad van ministers. Wat heeft de voorzitter van den Raad van ministers gezegd? Hij zeide: „Ik noem „onvaderlandslievende Schobbers" hen wien het op zichzelf koud laat welke mo netaire politiek Nederland voert, maar die op de een of andere manier geld willen ver dienen in een periode, waarin de regeering moeilijkheden ondervond om den gouden standaard te handhaven, die gebruik maak ten van een zekere onrust, die onder het volk heerschte, die met circulaires en hun financieele blaadjes van een zooveelsten rang de menschen opzetten en de menschen zeiden: Je moet vluchten uit de Nederland sche staatsiondsen, want de gulden is niet veilig meer; je moet aaudeelen koopen en vreemde valuta Lieden die zich aan het be lang van Nederland en aan het belang van hun cliënten niets gelegen lieten liggen, maar wien het er alleen om ging om eigen voordeel te behalen, lieden, die de oorzaak er van zijn., dat de andere menschen door hen zijn opgejaagd van de eene valuta in de andere, met gevolg: schade voor het al gemeen belang en sohade voor henzelf. Deze lieden heeft de voorzitter van den Raad van ministers „onvadei'landlicvcnde schobbers" genoemd. Mijnheer de voorzitter. Ik heb hier voor mij een strooibiljet: „Het Neder landsche volk slachtoffer", met aan den 1 achterkant een aanbeveling, om „Volk en Vaderland" van Vrijdag a.s. te koo pen. IR weet niet, wie dit strooibijet ge schreven heeft, maar dien schrijver noem ik "n „onvaderlandlievcnde schobr ber!" Zoo is de waarheid. Nu heb ik geen behqeft.e, mijnheer de voorzitter, om datgene, dat de regeering heeft meenen te moeten doen in dien nacht van Zaterdag op Zondag breedvoerig voor de Kamer te verdedigen, maar ik wil wel dit verklaren: De beslissing, die wij hebben moeten nemen in dien nacht van Zaterdag op Zondag, is ons ontzaggelijk zwaar geval len, ontzaggelijk zwaar, omdat wij stonden voor die bange vraag: wat eischt het belang van ons volk? Iets anders heeft bij ons niet gewogen. En, nu vraag ik mij af: hoe moet men zélf, hoe moet het eigen karakter zijn, wanneer men in deze vergadering hier durft te ver onderstellen, dat de regeering zou hebben gehandeld onder andere, onedele invloeden van buiten! Hoe moet het eigen karakter zijn, wanneer men een dorgeijke veronder stelling de regeering in de schoenen durft te schuiven? Ik werp dat dan ook met de grootste ver achting van mij af. Ik zeg het nog eens: De beslissing is ons ontzaggelijk zwaar geval len. Die beslissing is mij zwaar gevallen, maar ik zal het de Kamer niet onthouden te zeggenals er één is, wien deze beslissing onnoemelijk zwaar is gevallen dan is het wel de voorzitter van het kabinet, met wieri ik op dien avond van laatstleden Zaterdag telkens en telkens weer de vraag heb be sproken: i3 het nu wel noodig; kunnen wij niet vasthouden. Maar als men dan onder invloed van deskundige adviezen van de lei ding van de Nederlandsche Bank, van wel ke wij wisten, dat zij ook door niets anders werden ingegeven dan door de vraag: wat eischt het algemeen belang, ten slotte heb ben gemeend het besluit te moeten nemen, dat wij hebben genomen, dan aanvaarden wij daarvoor de volle verantwoordelijkheid en die volle verantwoordelijkheid aanvaar den wij met een gerust geweten want wat er in de toekomst ook moge komen, wij voor ons hebben de overtuiging: wij hebben niets anders op het oog gehad dan het landsbe lang, zooals wij dat zagen. Dat mag ik zeg gen: en dan doet het pijn wanneer men hoort, wat die geachte afgevaardigde heeft durven zeggen. Tenslotte nog dit: Er zijn momenten in 't leven van een volk, dat alle partijschap heeft te zwijgen, dat men zich als één man heeft te scharen om de regeering. Ook al is men het niet allen onderling eens, ook al gebeurt het, dat men kan denken: die en die dingen hadden anders gedaan moeten worden. Wij hebben gedacht: het nationale belang moet overwegen en wij hebben op dien grond alleen deze maatregelen verde digd vanavond hier en hedenmiddag in de Tweede Kamer. Er hebben zich daarbij een tweetal groepen gesteld buitcr de gemeenschap van het Nederlandsche volk. Dat was aan de overzijde van het Binnenhof, de communistische groep, dat was hier de nationaal-socialistische. Dat is niet verwonderlijk. In het we zen van de zaak zijn die beide groepen gelijk. Toen ik vanmorgen onder do oogen kreeg dat strooibiljet, waarvan ik sprak, dat van nat.-socialistischen oor sprong schijnt t.e»zijn, heb ik gezegd: Gij behoeft in dat strooibiljet geen woord te veranderen en het kan van de eom- munsten afkomstig zijn. TQgeijover de heide extremistische groe-, pen staat het kabinet. Hét voelt zich veilig, omdat het zich gedragen voelt door de ge voelens, waarmede ook in deze Kamer de övergroote meerderheid bezield is. Ook zij, die volstrekt niet in alle opzichten de in de laatste jaren gevoerde politiek onderschrij ven begrijpen volkomen dat op dit oogen blik de grootste nationale belangen op het spel staan en het noodzakelijk is, dat wij nu gezamenlijk een lijn trekken. Daarom vrees ik niet voor de groepen uiterst rechts of links, die onze maatregelen afkeuren. Want ik ben er van overtuigd, dat, ons volk met zijn gezonden werkelijkheidszin, best zal be grijpen, waar zijn belangen het veiligst zijn". Naschrift Redactie. Op verzoek van vele lezers nemen wij hier de woordelijke tekst op van de rede, waarmede Minister Oud in de Eerste Kamer Dinsdag j.l. het nationaal-socialistische lid Mr. Van Vessem beantwoordde. STEUNKOUSEN WASCHBAAR EN LUCHTIG Alleen-verkoop: Wester-Apotheek Oeveo-Depöt WeimDefn'?faag?*Telef. 337055 Mevrouw Hardebol Üfrec'ht63 Tele?.31586 3 C Fa. C. Roosen Zn Kor1 Gi 1. Telef. 34602 B, ag, Te Leiden Telef. 37? Het Zuiderhavenhoofd te Scheveningendat door de October-stormen van het vorig jaar ernstig beschadigd waswordt flink onderhanden genomen. De herstelwerkzaamheden hebben tot dusverre een vlot verloop. INDIE-AVOND VAN HET NAT. JONGEREN VERBOND Ir. Feber en C. J. van Kempen voeren het woord Coen de grondlegger, Von Heutz de bevestiger van het gezag In aansluiting op de te Rotterdam gehouden algemeene vergadering van het Nationaal Jongeren Verbond heeft de afdeeling Rotterdam Zaterdag een Indië- avond gehouden in de Groote Schouw burg. Voor deze avond bestond zeer veel belangstelling: de groote zaal was ge heel gevuld met een Oranjelieivend pu bliek. Onder de vele gonoodigden merkten we o.m. op: Luitenant-Generaal Jhr. W. Roëll, Commandant Veldleger. Kolonel C. J. O. Dor ren, Chef van het Corps Mariniers, Majoor E. T. C. T. Motké, Garnizoenscommandant, Burgemeester van Overschie; Dr. H. J. Olt- huis, Voorzitter van het Ministerie van Pre dikanten der Ned. Hervormde Kerk, Ds. P. de Vey Mestdagh, D. van Hilten Azn., Di recteur van Prot. Marinierstehuis, Ds. J. v. d. Giesen, Vlootpredikant, Kolonel W. v d. Vlerk, commandant BurgertvachitRotter dam,, F. Lugt, kapitein der Mariniers', Com mandant van het Corps Mariniers te Rot terdam: J. A: J,_ y.Hprssep, Gprtimapdant ,Afd. Poiitietroepen; Gewestelijke en Plaatse lijke Larid'storm-'Cbmmissie - „Rotterdam", Senaat van het Rotterdamsch Studenten corps, Senaat van het Rotterdamsch Studen- feezelschap, Senaat van de Rotterdamsche ^Vrouwelijke Studentenvereen., A. H. S. Ste- merding, Oud-Wethouder van Rotterdam, L. Bodaan, adviseerend ambtenaar inzake op voeding der Rijpere Jeugd, alsmede tal van Officieren, reserve-officieren, oud-onderoffi cieren en vertegenwoordigers van verschil lende vereenigingen. De opening Na heit zingen van het Wilhelmus heeft br. O. Verdoorn, voorzitter van de afdee- ;ling Rotterdam éérst voorlezing gedaan van een telegram van H. M. de Koningin, waarin Zij dankte voor het Haar gezonden telegram Van hulde. In zijn openingswoord, waarin hij allen verwelkomde, richtte Mr. Verdoorn zic-h in 't bijzonder tot generaal Roëll, tot kolonel Dorren en tot de beide sprekers. Ir. Febev en de heer van Kempen. Zijn toespraak ver volgende wees spr. met nadruk op de betee- kenis der weermacht voor de natie en op het foutieve van de spreuk „Indië los van Holland". I Er zijn op het. oogenblik menschen, die de rust, waarin we achiter de regeering moe ten staan, trachtende verstoren door het ^verspreiden van gemeene pamfletten. We zullen ons door die onvaderlandslievende daad niet uiit het evenwicht laten slaan! (applaus). Herleving van de nationale geest Luitenant-generaal Jhr. W. Roëll, die .vervolgens een inleidend woord sprak, zeide dat de oogst van 10 jaren hard werken door het Nationaal Jongerenen Verbond thans be gint zichtbaar te worden in een herleven van de nationale gedachte. Er was een bais se in cle geest, die culmineerde in het ge beurde op de „Zeven Provinciën". Thans is dit gelukkig voorbij. Men zie slechts het enthousiasme op Prinsjesdag, terwijl ook de geest in de weermacht thans prachtig Is. Spr. wees tenslotte op drie dingen, die thans het nationale hart vervullen: de groote vreugde over de verloving van onze Prinses, de ontroering bij de indienstatelling van de kruiser „De Ruyter" door H M. de Koningin en als waarschuwende pool hiertegenover de gebeurtenissen in Spanje, waar honderden kerken verwoest zijn en duizenden weerloo- zen vermoord. „Is eenig compromis met de anti-Christ voor ons mogelijk?" vroeg spr» en de vergadering antwoordde: „Nooit!" Veel moge thans devalueeren, besloot spr.. in onze liefde voor Oranje is geen devaluatie mógelijk! (appaus.) „Indië en de eenheid des Rijks" Bedrijven te Den Haag, sprak. Uitgaande van de bekende versregels van Bilderdijk: „In 't verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal", betoogde spr. dat in de ver houding van nu de toekomstige verhouding tot Indië gelegen is. Vóór 300 jaar voeren onze Oostinjevaarders uit mei geen andere bedoeling dan zooveel mogelijk te verdienen, maar daartegenover staat dan toch de machtige figuur van J. P. Coen, die rapporteerde: „Hier is iets groots te doen." Het duurde evenwel meer dan 250 jaar, eer de Nederlandere zich met de interne aan gelegenheden van Indië wilden bemoeien. In dit verband moet nu de naam van Gou verneur-Generaal Johannes Benedictus van Heuitz genoemd worden, de man die het ge zag in héél Indië effectief maaktè, zij het ook dat -daarvoor, bloed gevloeid is. In de 20e eeuw in de moderne Inlandsche beweging oorzaak geweest van een staat kundige reorganisatie, die groote rechten aan de beA'olking heeft gegeven. Daar is niets tegen, maar "t is onjuist zeöfs maar discus sie toe te staan over de vraag of Indië los gemaakt moet worden van Holland. Zoodra men dat doet, breekt de schemeling des ge- zags aan. Wij zijn in Indië, we zullen er ook blijven en we geven de eenheid des rijks nooit of te nimmer op! Daartoe is behalve een culitureele, ook een economische eenheid gewenscht en om de eenheid te bestendigen zal een gemeenschap pelijk cultureel fundament noodig zijn. In Indië is ook nu nog iets groots te doen, be sloot spr. De heer C. J. van Kempen, oud-gouver neur van Sumatra's Oostjyjst, had als onder werp: „Indië in de worsteling der tijden" De heer Van Kempen noemde Jan Pieters- zoon Coen de grondlegger en Van Heutz de bevestiger van ons gezag in Indië. Aan den laatste is het te danken dat onze driekleur thans wappert van Sabang tot Merauke. Dat ons gezag berust op de macht der bajonetten, ontkende spr. ten stelligste. Het heeft een zedelijke basis en overal erkent men Wilhelmina als de groote etn rechtvaardige vorstin. Na de suiker-, tabak- en rubbercrisis zien we thans in Indië weer een opgaande lijn, die niet alleen aan de Nederlandsche leiding, maar ook aan de resistentie van de Inland sche bevolking te danken is. Spr. wees in dit verband ook op de moeilijkheden die men in West-Indië, vooral in Suriname, had moeten doormaken. De zwarte wolken krijgen thans echter weer zilveren, ja zelfs gouden randen en we mogen weer vertrouwen hebben in de toe komt. Een paar jaar geleden, zoo besloot spr., schreef iemand mij: „Indië ademt zwaar". Thans verdwijnt die ademnood ge lukkig weer, waartoe de draagkracht en het absorptievermogen der miljoenen heibben bijgedragen. Een Indisch programma Het verdere van de mooie avond is gevuld met muziek door de muziekvereen. „Rotter damsche Lloyd". Indische dansen door Ra den Mas Waloejo, begeleid door een gama- lan-orkèst, cn een Indisch bivak door het Korps Mariniers, dat gevolgd werd dooreen schitterend uitgevoerde colonne geweer. Men weet, dait onze Mariniers dat meerstelijk kunnen! Een prachtige taptoe heeft de avond be sloten. DE AVONTUREN VAN PIEPNEUS EN BIBBERSNOET 3. „Ik mag, hoor!" zegt ze. Ze heeft zoo waar ook den stoffer meegebracht, en meteen haar mantel al aangetrokken en haar hoed opgezet. Nu. wij er gauw van door, want we hebben een heelen afstand af te leggen! Fijn zweven we voort over het gladde ijs. Het is lekker frisch weer en de helderwitte sneeuw blinkt en flonkert aan alle kanten om ons heen. 4. Plotseling blijf ik verschrikt staan. Ilc kom tot de ontdekking, dat ik mijn porte- monnaie thuis heb laten liggen en nu kan ik onderweg geen cadeau voor tante koopen, zooals mijn plan was. En we zijn al veel te ver van huis om nog terug te gaan; dan wordt het te laat Wat nu te doen? Bibber- snoet weet er ook geen raad op. (Wordt vervolyd) öCHIEDENIS VAN EEN HOLLANDSOH - AMFÏJIKAANSCHEN MILLIONAIR DOOR K,JONKHEID. (23 heeft hij hier de heele nacht gelegen?" lisschien wel langer. We moeten hem voorzichtig op de _in leggen". Ij haalt een kruik water en een flesch melk, die hij mee- voor de kinderen. Met het water wascht hij gezicht en Ben. De gewonde begint te kreunen en opent flauwtjes de In. De ander tilt zijn hoofd op en laat hem melk drinken, ■schijnt hem te verkwikken. fe mannen nemen een onderdeel van de wagen en een jouw en met behulp van de anderen tracht de voerman peen te spalken. u tillen ze den kermenden man op het voertuig. De vrouw It op de bodem en legt zijn hoofd in haar schoot. Dan 1 ze verder. De kinderen zitten op de wagen, de mannen belten er naast. Zoo komen ze te Pella. De bewoners nemen weinig nota van het geval. Ze zijn vreemde dingen gewend. Eenige mannen komen helpen met het afladen van den patiënt. Een van hen bekijkt den gewonde bijzonder aan dachtig. „Ik geloof beslist, dat hij het is", mompelt hij voor zichzelf. De zieke kijkt op. Zijn flauwe oogen worden levend. „Kent u mij?" „Bulders", antwoordt hij zwak. Ja, het is Bulders. Ontroerd herkent deze zijn lotgenoot op de zeereis, Willem Waterman, die zoo veel met hem heeft doorgemaakt. „Breng hem maar in mijn huis", zegt Bulders, „ik ken hem". Een der mannen rijdt uit om een dokter. Over drie of vier uren kan hij terug zijn. Bulders zit voor het bed. Hij voelt de zwaarte van de taak, die hem hier is opgelegd. Op het schip heeft hij wel eens met Willem gesproken en hem altijd genoodigd bij bijbellezen en gebed aan de maal tijd, waarnaar hij beleefd, maar zonder belangstelling ge luisterd heeft. De dokter verordent rust en goede voeding en zal morgen trachten het been te zettep. Willem wordt verpleegd door Bulders en de vrouw van een der buren, die zijn huishouding regelt. De eerste dagen spreekt hij weinig. Maar zoodra hij wat sterker is, vertelt hij zijn ontmoeting met Jan. Diens vader wordt geroepen en krijgt de groeten van zijn zoon. Dit is een nieuw verbindingspunt. Later gaat hij informeeren naar de kosten, maar de ande ren beschouwen hem als een der hunnen. „Daar zullen we bij gelegenheid wel eens over praten", zeggen ze. En Bulders wil zijn vrijmoedigheid niet verliezen door het aannemen van geld. De dagen worden weken en Willem gaat maar slecht voor uit. Het been geneest wel, maar hij zal altijd kreupel blijven. De dokter zegt het niet. Hij paait den patiënt met mooie be loften in een verre toekomst, want hij ziet iets anders, erger dan het been. Hij weet, dat alleen de zeer sterken bestand zijn tegen de ruwheden van de wekenlange tocht door het woeste land, dag en nacht onder de bloote hemel. Wie zal de onbekende graven tellen der duizenden, die vielen, zonder ooit een korrel goud te zien? De patiënt zelf wordt onrustig. Het duurt zoo lang en hij heeft zoo veel tijd om na te denken. Hij begint te gelooven. dat zijn ongeluk begonnen is, toen hij het geld van Beever ging gebruiken. Dat is niet zoo. De slechte reis op zee, het verlies van zijn gagage en van de vierduizend gulden passeerden veel vroe ger. maar dat ziet hij niet. Hij heeft alleen maar oog en oor voor de dreigende woorden van den stervende, het ongeluk, dat hem achtervolgen zal, zijn leven lang. Kan hij dat fatum niet afwenden? De dokter heeft met Bulders gesproken. En Bulders. die de groeiende onrust ziet van zijn zieken vriend, is overtuigd dat deze vermoedt, wat de dokter gezegd heeft. Hij spreekt hem over Godsvertrouwen en berusting, over het betere land, dat Gods kinderen wacht en de stad, waar de straten van goud zijn. Maar Willem heeft geen uitzicht. Dat weet Bulders wel en daarom wil hij hem voorzichtig voorbereiden. De patiënt reageert niet. Hij denkt aan wat anders. De vloek van Beever moet van hem afgenomen, dan zal alles weer goed gaan. Zoodra de portefeuille maar weer aange vuld is tot vierduizend dollar. Hoe zal hij dat aanleggen? Naar huis schrijven om geld? Vertellen, hoe hij alles kwijtraakte? Dat durft hij niet Na zijn eerste brief, die hij den logementhouder ter hand stelde, heeft hij niets meer laten hooren. Wat moei hij schrijven? De waarheid? Dat kan niet. Dat wil hij in geen geval. Hij zal schrijven, zoodra hij goede tijding heeft Eerst beter worden en fortuin maken en geld sturen, zooals hij beloofd heeft in zijn eerste en eenige brief. Ja juist, zoo moet het. En hij ge looft dat het kan. Hij is immers al begonnen met een stok te loopen in huis en buiten! Een beetje kreupel zal hem niet hin deren, dat komt op den duur wel in orde. „Wanneer zal ik heelemaal beter zijn, dokter?" vraagt hij de volgende dag. „Wanneer kan ik naar Californië?" De dokter is verrast door die vraag. Hij heeft de kwade gewoonte, zijn patiënten hun ware toestand te verbergen. „We zullen het nog eens een paar weken afzien". Die twee weken brengen de oplossing nader. Het loopen gaat niet. Niet doordat het been slecht is. maar het heele lichaam is slecht. Willem moet weer liggen. De dokter vreest een herhaling van de vraag en spreekt met Bulders. „Het is een hopeloos geval, een kwestie van hoogstens nog enkele weken." Bulders voelt hoe de zorg zijn borst beklemt. Hoe za! hij dezen onbekeerden man terecht brengen? Hoe hem wijzen op den Leidsman door het dal van den dood? Voortdurend moet hij er aan denken. En zijn denken is is bidden. Dat is zijn kracht. Die kracht heeft hem geholpen op het schip, toen zijn vrouw en kinderen stierven en toen later het schip gestrand en door de bemanning verlaten was Nu gaat hij spreken. Geleidelijk. Niet over d' '-.od, maar over het leven. Het leven van de mensch in zijn ige' staat in zijn schuld voor God. (Woiuc vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 9