D E V E O
.Holland en Indië één'
Jee", zegt hij. ..dood is hij niet, maar zijn been is gebro-
len hij is uitgeput". f
AANDAG 5 OCTOBER 1936
DERDE BEAD PAG. 9
linister Oud rekent af met de N.S.B.
Het bekende pamflet
is onvaderlandslievend
Kabinet steunt op de
ergroote meerderheid
W
ED5 -
ie vertolkt wat in het verslag voorkomt
een uiting van die leden, die hun be-
Imding over de politiek van de re-
ing hebben geuit Nu treft mij vooral
dat de geachte afgevaardigde nu toch
schoone gelegenheid heeft laten voor
aan, om het antwoord, dat ik reeds ge
en heb op de beschouwingen in het ver-
te gaan weerleggen. In plaats dat de
:hte afgevaardigde dat doet, leest hij
betoog voor, dat wgt uitvoeriger is, ik
m het, maar in het wezen van de zaak
anders is dan een herhaling van het-
1 In het verslag voorkomt., zonder dat
frlfaiet mpt één woord treedt in hetgeen ik
n die opmerkingen in het verslag heb
evoerd.
vraag mij af: waarvoor dient dan
nlijk de voorbereiding
adslaging in deze vergadering. Deze
\fdan evengoed achterwege kunnen blij'
geachte afgevaardigde had gezegd:
kabinet is opgetreden als een kabinet
-erdediging van den gaven gulden".
leker, mijnheer de voorzitter, als zoo-
nig is het kabinet opgetreden en ik
n er trotsch op, dat het kabinet als
pdanig opgetreden is. En ik meen dit
mogen zeggen, zonder dat de Kamer
an onbescheidenheid zal willen
rdenken, dat ik voor mij dit opeisch,
ooit een kabinet in Neder-
id is geweest, dat op de bres heeft ge-
den gaven gulden het dit ka-
iet is geweest. Want wat heeft dit ka-
34 iet niet gedaan om den gaven gul-
0 Gn te handhaven!
hebben wij ooit eenigen steun van den
.„fhten afgevaardigde en zijn geestver-
-n ondervonden? Hebben wij in de pe-
van 3i/2 jaar. die nu achter ons ligt,
aarin wij strijd hebben gevoerd, zooals
kabinpt te voren in Nederland ooit
behoeven te voeren, ooit steun gekre-
'an deze heeren, die thans optreden als
agandisten voor den gaven gulden? Is
oen geweest, dat zij achter ons hebben
an? De Kamer weet, dat daarvan geen
^00lke is geweest. Het kabinet is verguisd
9n deze heeren, zoolang het zijn uiterste
deed om den gaven gulden te handha-
Jen het kabinet wordt thans verguisd,
et door de omstandigheden gedwongen
iveest den gouden standaard prijs te ge-
!00: 1
/OOI 01
zijn de feiten. Ik acht het volstrekt
ïitgesloten, dat de positie van het kabi-
ïeel wat gemakkelijker was geweest,
Minister OUD
wanneer men van die zijde een andere poli
tiek tegenover het kabinet had gevoerd.
De president van de Nederlandsche
Bank heeft gezegd de heer v. Vessem
heeft dat woord hier aangehaald dat
wij geen muntvervalschers waren. In
derdaad. Wij zijn cfp het oogenblk nog
geen muntvervalschers, en als wij op
het oogenblik kunnen waarnemen, dat
in den monetairen storm van deze da
gen onze gulden staat, zooals eigenlijk
geen enkele andere van de valuta staat,
dan hebben wij dat, geloof ik, mede te
danken aan de politiek, die dit kabinet
gevoerd heeft. Zoo is de zaak. Die kroon
zal de geachte afgevaardigde ons met al
zijn betoogen niet van het hoofd halen.
De geachte afgevaardigde is slecht op de
hoogte van hetgeen zich hier in de afgeloo-
pen jaren heeft afgespeeld, want hij komt
hier tot den voorzitter van den Raad van
Ministers met het verwijt, dat deze hen, die
een andere monetaire politiek bepleitten,
dan het kabinet in de achter ons liggende
jaren de juiste achtte, za] hebben geschol
den voor „onvaderlandslievende schob-
bers". De geachte afgevaardigde had dat
niet. mogen zeggen, omdat men mag ver
wachten van iemand, die hier in deze ver
gadering een plaats inneemt als de geachte
afgevaardigde, en die tegenover de regee
ring meent te mogen optreden als de geach
te afgevaardigde, dat hij op de hoogte is
van hetgeen in 't verleden in het parlement
is gezegd en in de stukken is geschreven:
dat hij weet, dat verleden jaar bij de alge
meene beschouwingen over de Staatsbegroo-
ting schriftelijk en mondeling er van de re-
geeringstafel op gewezen is, dat zij, die be
weerden dat de minister-president hen, die
volkomen te goeder trouw en oprecht een
andere monetaire politiek bepleitten dan
de regeering, voor „onvaderlandlievende
schobbers" had uitgemaakt, zich hebben
schuldig gemaakt aan een volkopien onjuis
te weergave van de woorden van den voor
zitter van den raad van ministers.
Wat heeft de voorzitter van den Raad
van ministers gezegd? Hij zeide: „Ik noem
„onvaderlandslievende Schobbers" hen
wien het op zichzelf koud laat welke mo
netaire politiek Nederland voert, maar die
op de een of andere manier geld willen ver
dienen in een periode, waarin de regeering
moeilijkheden ondervond om den gouden
standaard te handhaven, die gebruik maak
ten van een zekere onrust, die onder het
volk heerschte, die met circulaires en hun
financieele blaadjes van een zooveelsten
rang de menschen opzetten en de menschen
zeiden: Je moet vluchten uit de Nederland
sche staatsiondsen, want de gulden is niet
veilig meer; je moet aaudeelen koopen en
vreemde valuta Lieden die zich aan het be
lang van Nederland en aan het belang van
hun cliënten niets gelegen lieten liggen,
maar wien het er alleen om ging om eigen
voordeel te behalen, lieden, die de oorzaak
er van zijn., dat de andere menschen door
hen zijn opgejaagd van de eene valuta in
de andere, met gevolg: schade voor het al
gemeen belang en sohade voor henzelf. Deze
lieden heeft de voorzitter van den Raad van
ministers „onvadei'landlicvcnde schobbers"
genoemd.
Mijnheer de voorzitter. Ik heb hier
voor mij een strooibiljet: „Het Neder
landsche volk slachtoffer", met aan den
1 achterkant een aanbeveling, om „Volk
en Vaderland" van Vrijdag a.s. te koo
pen. IR weet niet, wie dit strooibijet ge
schreven heeft, maar dien schrijver
noem ik "n „onvaderlandlievcnde schobr
ber!" Zoo is de waarheid.
Nu heb ik geen behqeft.e, mijnheer de
voorzitter, om datgene, dat de regeering
heeft meenen te moeten doen in dien nacht
van Zaterdag op Zondag breedvoerig voor
de Kamer te verdedigen, maar ik wil wel
dit verklaren: De beslissing, die wij hebben
moeten nemen in dien nacht van Zaterdag
op Zondag, is ons ontzaggelijk zwaar geval
len, ontzaggelijk zwaar, omdat wij stonden
voor die bange vraag: wat eischt het belang
van ons volk? Iets anders heeft bij ons niet
gewogen.
En, nu vraag ik mij af: hoe moet men zélf,
hoe moet het eigen karakter zijn, wanneer
men in deze vergadering hier durft te ver
onderstellen, dat de regeering zou hebben
gehandeld onder andere, onedele invloeden
van buiten! Hoe moet het eigen karakter
zijn, wanneer men een dorgeijke veronder
stelling de regeering in de schoenen durft
te schuiven?
Ik werp dat dan ook met de grootste ver
achting van mij af. Ik zeg het nog eens: De
beslissing is ons ontzaggelijk zwaar geval
len. Die beslissing is mij zwaar gevallen,
maar ik zal het de Kamer niet onthouden
te zeggenals er één is, wien deze beslissing
onnoemelijk zwaar is gevallen dan is het
wel de voorzitter van het kabinet, met wieri
ik op dien avond van laatstleden Zaterdag
telkens en telkens weer de vraag heb be
sproken: i3 het nu wel noodig; kunnen wij
niet vasthouden. Maar als men dan onder
invloed van deskundige adviezen van de lei
ding van de Nederlandsche Bank, van wel
ke wij wisten, dat zij ook door niets anders
werden ingegeven dan door de vraag: wat
eischt het algemeen belang, ten slotte heb
ben gemeend het besluit te moeten nemen,
dat wij hebben genomen, dan aanvaarden
wij daarvoor de volle verantwoordelijkheid
en die volle verantwoordelijkheid aanvaar
den wij met een gerust geweten want wat er
in de toekomst ook moge komen, wij voor
ons hebben de overtuiging: wij hebben niets
anders op het oog gehad dan het landsbe
lang, zooals wij dat zagen. Dat mag ik zeg
gen: en dan doet het pijn wanneer men
hoort, wat die geachte afgevaardigde heeft
durven zeggen.
Tenslotte nog dit: Er zijn momenten in 't
leven van een volk, dat alle partijschap
heeft te zwijgen, dat men zich als één man
heeft te scharen om de regeering. Ook al is
men het niet allen onderling eens, ook al
gebeurt het, dat men kan denken: die en
die dingen hadden anders gedaan moeten
worden. Wij hebben gedacht: het nationale
belang moet overwegen en wij hebben op
dien grond alleen deze maatregelen verde
digd vanavond hier en hedenmiddag in de
Tweede Kamer.
Er hebben zich daarbij een tweetal
groepen gesteld buitcr de gemeenschap
van het Nederlandsche volk. Dat was
aan de overzijde van het Binnenhof, de
communistische groep, dat was hier de
nationaal-socialistische.
Dat is niet verwonderlijk. In het we
zen van de zaak zijn die beide groepen
gelijk. Toen ik vanmorgen onder do
oogen kreeg dat strooibiljet, waarvan ik
sprak, dat van nat.-socialistischen oor
sprong schijnt t.e»zijn, heb ik gezegd: Gij
behoeft in dat strooibiljet geen woord
te veranderen en het kan van de eom-
munsten afkomstig zijn.
TQgeijover de heide extremistische groe-,
pen staat het kabinet. Hét voelt zich veilig,
omdat het zich gedragen voelt door de ge
voelens, waarmede ook in deze Kamer de
övergroote meerderheid bezield is. Ook zij,
die volstrekt niet in alle opzichten de in de
laatste jaren gevoerde politiek onderschrij
ven begrijpen volkomen dat op dit oogen
blik de grootste nationale belangen op het
spel staan en het noodzakelijk is, dat wij nu
gezamenlijk een lijn trekken. Daarom vrees
ik niet voor de groepen uiterst rechts of
links, die onze maatregelen afkeuren. Want
ik ben er van overtuigd, dat, ons volk met
zijn gezonden werkelijkheidszin, best zal be
grijpen, waar zijn belangen het veiligst
zijn".
Naschrift Redactie.
Op verzoek van vele lezers nemen wij
hier de woordelijke tekst op van de rede,
waarmede Minister Oud in de Eerste Kamer
Dinsdag j.l. het nationaal-socialistische lid
Mr. Van Vessem beantwoordde.
STEUNKOUSEN
WASCHBAAR EN LUCHTIG
Alleen-verkoop:
Wester-Apotheek
Oeveo-Depöt WeimDefn'?faag?*Telef. 337055
Mevrouw Hardebol Üfrec'ht63 Tele?.31586 3 C
Fa. C. Roosen Zn Kor1 Gi
1. Telef. 34602
B,
ag, Te
Leiden Telef. 37?
Het Zuiderhavenhoofd te Scheveningendat door de October-stormen van het vorig jaar ernstig beschadigd waswordt
flink onderhanden genomen. De herstelwerkzaamheden hebben tot dusverre een vlot verloop.
INDIE-AVOND VAN HET
NAT. JONGEREN VERBOND
Ir. Feber en C. J. van Kempen
voeren het woord
Coen de grondlegger, Von Heutz
de bevestiger van het gezag
In aansluiting op de te Rotterdam
gehouden algemeene vergadering van
het Nationaal Jongeren Verbond heeft de
afdeeling Rotterdam Zaterdag een Indië-
avond gehouden in de Groote Schouw
burg. Voor deze avond bestond zeer veel
belangstelling: de groote zaal was ge
heel gevuld met een Oranjelieivend pu
bliek.
Onder de vele gonoodigden merkten we
o.m. op: Luitenant-Generaal Jhr. W. Roëll,
Commandant Veldleger. Kolonel C. J. O. Dor
ren, Chef van het Corps Mariniers, Majoor
E. T. C. T. Motké, Garnizoenscommandant,
Burgemeester van Overschie; Dr. H. J. Olt-
huis, Voorzitter van het Ministerie van Pre
dikanten der Ned. Hervormde Kerk, Ds. P.
de Vey Mestdagh, D. van Hilten Azn., Di
recteur van Prot. Marinierstehuis, Ds. J. v.
d. Giesen, Vlootpredikant, Kolonel W. v d.
Vlerk, commandant BurgertvachitRotter
dam,, F. Lugt, kapitein der Mariniers', Com
mandant van het Corps Mariniers te Rot
terdam: J. A: J,_ y.Hprssep, Gprtimapdant
,Afd. Poiitietroepen; Gewestelijke en Plaatse
lijke Larid'storm-'Cbmmissie - „Rotterdam",
Senaat van het Rotterdamsch Studenten
corps, Senaat van het Rotterdamsch Studen-
feezelschap, Senaat van de Rotterdamsche
^Vrouwelijke Studentenvereen., A. H. S. Ste-
merding, Oud-Wethouder van Rotterdam, L.
Bodaan, adviseerend ambtenaar inzake op
voeding der Rijpere Jeugd, alsmede tal van
Officieren, reserve-officieren, oud-onderoffi
cieren en vertegenwoordigers van verschil
lende vereenigingen.
De opening
Na heit zingen van het Wilhelmus heeft
br. O. Verdoorn, voorzitter van de afdee-
;ling Rotterdam éérst voorlezing gedaan van
een telegram van H. M. de Koningin, waarin
Zij dankte voor het Haar gezonden telegram
Van hulde.
In zijn openingswoord, waarin hij allen
verwelkomde, richtte Mr. Verdoorn zic-h in
't bijzonder tot generaal Roëll, tot kolonel
Dorren en tot de beide sprekers. Ir. Febev
en de heer van Kempen. Zijn toespraak ver
volgende wees spr. met nadruk op de betee-
kenis der weermacht voor de natie en op
het foutieve van de spreuk „Indië los van
Holland".
I Er zijn op het. oogenblik menschen, die
de rust, waarin we achiter de regeering moe
ten staan, trachtende verstoren door het
^verspreiden van gemeene pamfletten. We
zullen ons door die onvaderlandslievende
daad niet uiit het evenwicht laten slaan!
(applaus).
Herleving van de nationale geest
Luitenant-generaal Jhr. W. Roëll, die
.vervolgens een inleidend woord sprak, zeide
dat de oogst van 10 jaren hard werken door
het Nationaal Jongerenen Verbond thans be
gint zichtbaar te worden in een herleven
van de nationale gedachte. Er was een bais
se in cle geest, die culmineerde in het ge
beurde op de „Zeven Provinciën". Thans
is dit gelukkig voorbij. Men zie slechts het
enthousiasme op Prinsjesdag, terwijl ook
de geest in de weermacht thans prachtig Is.
Spr. wees tenslotte op drie dingen, die
thans het nationale hart vervullen: de groote
vreugde over de verloving van onze Prinses,
de ontroering bij de indienstatelling van de
kruiser „De Ruyter" door H M. de Koningin
en als waarschuwende pool hiertegenover de
gebeurtenissen in Spanje, waar honderden
kerken verwoest zijn en duizenden weerloo-
zen vermoord. „Is eenig compromis met de
anti-Christ voor ons mogelijk?" vroeg spr»
en de vergadering antwoordde: „Nooit!"
Veel moge thans devalueeren, besloot spr..
in onze liefde voor Oranje is geen devaluatie
mógelijk! (appaus.)
„Indië en de eenheid des Rijks"
Bedrijven te Den Haag, sprak. Uitgaande
van de bekende versregels van Bilderdijk:
„In 't verleden ligt het heden, in het nu wat
worden zal", betoogde spr. dat in de ver
houding van nu de toekomstige verhouding
tot Indië gelegen is.
Vóór 300 jaar voeren onze Oostinjevaarders
uit mei geen andere bedoeling dan zooveel
mogelijk te verdienen, maar daartegenover
staat dan toch de machtige figuur van J.
P. Coen, die rapporteerde: „Hier is iets
groots te doen."
Het duurde evenwel meer dan 250 jaar,
eer de Nederlandere zich met de interne aan
gelegenheden van Indië wilden bemoeien.
In dit verband moet nu de naam van Gou
verneur-Generaal Johannes Benedictus van
Heuitz genoemd worden, de man die het ge
zag in héél Indië effectief maaktè, zij het
ook dat -daarvoor, bloed gevloeid is.
In de 20e eeuw in de moderne Inlandsche
beweging oorzaak geweest van een staat
kundige reorganisatie, die groote rechten
aan de beA'olking heeft gegeven. Daar is niets
tegen, maar "t is onjuist zeöfs maar discus
sie toe te staan over de vraag of Indië los
gemaakt moet worden van Holland. Zoodra
men dat doet, breekt de schemeling des ge-
zags aan. Wij zijn in Indië, we zullen er ook
blijven en we geven de eenheid des rijks
nooit of te nimmer op!
Daartoe is behalve een culitureele, ook een
economische eenheid gewenscht en om de
eenheid te bestendigen zal een gemeenschap
pelijk cultureel fundament noodig zijn. In
Indië is ook nu nog iets groots te doen, be
sloot spr.
De heer C. J. van Kempen, oud-gouver
neur van Sumatra's Oostjyjst, had als onder
werp:
„Indië in de worsteling der tijden"
De heer Van Kempen noemde Jan Pieters-
zoon Coen de grondlegger en Van
Heutz de bevestiger van ons gezag in
Indië. Aan den laatste is het te danken dat
onze driekleur thans wappert van Sabang
tot Merauke. Dat ons gezag berust op de
macht der bajonetten, ontkende spr. ten
stelligste. Het heeft een zedelijke basis en
overal erkent men Wilhelmina als de groote
etn rechtvaardige vorstin.
Na de suiker-, tabak- en rubbercrisis zien
we thans in Indië weer een opgaande lijn,
die niet alleen aan de Nederlandsche leiding,
maar ook aan de resistentie van de Inland
sche bevolking te danken is. Spr. wees in dit
verband ook op de moeilijkheden die men in
West-Indië, vooral in Suriname, had moeten
doormaken.
De zwarte wolken krijgen thans echter
weer zilveren, ja zelfs gouden randen en we
mogen weer vertrouwen hebben in de toe
komt. Een paar jaar geleden, zoo besloot
spr., schreef iemand mij: „Indië ademt
zwaar". Thans verdwijnt die ademnood ge
lukkig weer, waartoe de draagkracht en het
absorptievermogen der miljoenen heibben
bijgedragen.
Een Indisch programma
Het verdere van de mooie avond is gevuld
met muziek door de muziekvereen. „Rotter
damsche Lloyd". Indische dansen door Ra
den Mas Waloejo, begeleid door een gama-
lan-orkèst, cn een Indisch bivak door het
Korps Mariniers, dat gevolgd werd dooreen
schitterend uitgevoerde colonne geweer. Men
weet, dait onze Mariniers dat meerstelijk
kunnen!
Een prachtige taptoe heeft de avond be
sloten.
DE AVONTUREN VAN PIEPNEUS EN BIBBERSNOET
3. „Ik mag, hoor!" zegt ze. Ze heeft zoo
waar ook den stoffer meegebracht, en meteen
haar mantel al aangetrokken en haar hoed
opgezet. Nu. wij er gauw van door, want we
hebben een heelen afstand af te leggen! Fijn
zweven we voort over het gladde ijs. Het is
lekker frisch weer en de helderwitte sneeuw
blinkt en flonkert aan alle kanten om ons
heen.
4. Plotseling blijf ik verschrikt staan. Ilc
kom tot de ontdekking, dat ik mijn porte-
monnaie thuis heb laten liggen en nu kan
ik onderweg geen cadeau voor tante koopen,
zooals mijn plan was. En we zijn al veel te
ver van huis om nog terug te gaan; dan
wordt het te laat Wat nu te doen? Bibber-
snoet weet er ook geen raad op.
(Wordt vervolyd)
öCHIEDENIS VAN EEN HOLLANDSOH -
AMFÏJIKAANSCHEN MILLIONAIR
DOOR K,JONKHEID.
(23
heeft hij hier de heele nacht gelegen?"
lisschien wel langer. We moeten hem voorzichtig op de
_in leggen".
Ij haalt een kruik water en een flesch melk, die hij mee-
voor de kinderen. Met het water wascht hij gezicht en
Ben. De gewonde begint te kreunen en opent flauwtjes de
In. De ander tilt zijn hoofd op en laat hem melk drinken,
■schijnt hem te verkwikken.
fe mannen nemen een onderdeel van de wagen en een
jouw en met behulp van de anderen tracht de voerman
peen te spalken.
u tillen ze den kermenden man op het voertuig. De vrouw
It op de bodem en legt zijn hoofd in haar schoot. Dan
1 ze verder. De kinderen zitten op de wagen, de mannen
belten er naast. Zoo komen ze te Pella.
De bewoners nemen weinig nota van het geval. Ze zijn
vreemde dingen gewend.
Eenige mannen komen helpen met het afladen van den
patiënt. Een van hen bekijkt den gewonde bijzonder aan
dachtig. „Ik geloof beslist, dat hij het is", mompelt hij voor
zichzelf. De zieke kijkt op. Zijn flauwe oogen worden levend.
„Kent u mij?"
„Bulders", antwoordt hij zwak.
Ja, het is Bulders. Ontroerd herkent deze zijn lotgenoot op
de zeereis, Willem Waterman, die zoo veel met hem heeft
doorgemaakt.
„Breng hem maar in mijn huis", zegt Bulders, „ik ken hem".
Een der mannen rijdt uit om een dokter. Over drie of vier
uren kan hij terug zijn.
Bulders zit voor het bed.
Hij voelt de zwaarte van de taak, die hem hier is opgelegd.
Op het schip heeft hij wel eens met Willem gesproken en
hem altijd genoodigd bij bijbellezen en gebed aan de maal
tijd, waarnaar hij beleefd, maar zonder belangstelling ge
luisterd heeft.
De dokter verordent rust en goede voeding en zal morgen
trachten het been te zettep.
Willem wordt verpleegd door Bulders en de vrouw van
een der buren, die zijn huishouding regelt.
De eerste dagen spreekt hij weinig. Maar zoodra hij wat
sterker is, vertelt hij zijn ontmoeting met Jan. Diens vader
wordt geroepen en krijgt de groeten van zijn zoon. Dit is
een nieuw verbindingspunt.
Later gaat hij informeeren naar de kosten, maar de ande
ren beschouwen hem als een der hunnen. „Daar zullen we bij
gelegenheid wel eens over praten", zeggen ze. En Bulders wil
zijn vrijmoedigheid niet verliezen door het aannemen van geld.
De dagen worden weken en Willem gaat maar slecht voor
uit. Het been geneest wel, maar hij zal altijd kreupel blijven.
De dokter zegt het niet. Hij paait den patiënt met mooie be
loften in een verre toekomst, want hij ziet iets anders, erger
dan het been. Hij weet, dat alleen de zeer sterken bestand
zijn tegen de ruwheden van de wekenlange tocht door het
woeste land, dag en nacht onder de bloote hemel. Wie zal
de onbekende graven tellen der duizenden, die vielen, zonder
ooit een korrel goud te zien?
De patiënt zelf wordt onrustig. Het duurt zoo lang en hij
heeft zoo veel tijd om na te denken. Hij begint te gelooven.
dat zijn ongeluk begonnen is, toen hij het geld van Beever
ging gebruiken.
Dat is niet zoo. De slechte reis op zee, het verlies van zijn
gagage en van de vierduizend gulden passeerden veel vroe
ger. maar dat ziet hij niet. Hij heeft alleen maar oog en oor
voor de dreigende woorden van den stervende, het ongeluk,
dat hem achtervolgen zal, zijn leven lang. Kan hij dat fatum
niet afwenden?
De dokter heeft met Bulders gesproken. En Bulders. die
de groeiende onrust ziet van zijn zieken vriend, is overtuigd
dat deze vermoedt, wat de dokter gezegd heeft.
Hij spreekt hem over Godsvertrouwen en berusting, over
het betere land, dat Gods kinderen wacht en de stad, waar
de straten van goud zijn.
Maar Willem heeft geen uitzicht. Dat weet Bulders wel
en daarom wil hij hem voorzichtig voorbereiden.
De patiënt reageert niet. Hij denkt aan wat anders. De
vloek van Beever moet van hem afgenomen, dan zal alles
weer goed gaan. Zoodra de portefeuille maar weer aange
vuld is tot vierduizend dollar.
Hoe zal hij dat aanleggen? Naar huis schrijven om geld?
Vertellen, hoe hij alles kwijtraakte? Dat durft hij niet Na
zijn eerste brief, die hij den logementhouder ter hand stelde,
heeft hij niets meer laten hooren. Wat moei hij schrijven? De
waarheid? Dat kan niet. Dat wil hij in geen geval. Hij zal
schrijven, zoodra hij goede tijding heeft Eerst beter worden
en fortuin maken en geld sturen, zooals hij beloofd heeft in
zijn eerste en eenige brief. Ja juist, zoo moet het. En hij ge
looft dat het kan. Hij is immers al begonnen met een stok te
loopen in huis en buiten! Een beetje kreupel zal hem niet hin
deren, dat komt op den duur wel in orde.
„Wanneer zal ik heelemaal beter zijn, dokter?" vraagt hij
de volgende dag. „Wanneer kan ik naar Californië?"
De dokter is verrast door die vraag. Hij heeft de kwade
gewoonte, zijn patiënten hun ware toestand te verbergen.
„We zullen het nog eens een paar weken afzien".
Die twee weken brengen de oplossing nader. Het loopen
gaat niet. Niet doordat het been slecht is. maar het heele
lichaam is slecht. Willem moet weer liggen.
De dokter vreest een herhaling van de vraag en spreekt
met Bulders.
„Het is een hopeloos geval, een kwestie van hoogstens nog
enkele weken."
Bulders voelt hoe de zorg zijn borst beklemt. Hoe za! hij
dezen onbekeerden man terecht brengen? Hoe hem wijzen op
den Leidsman door het dal van den dood?
Voortdurend moet hij er aan denken. En zijn denken is
is bidden. Dat is zijn kracht. Die kracht heeft hem geholpen
op het schip, toen zijn vrouw en kinderen stierven en toen
later het schip gestrand en door de bemanning verlaten was
Nu gaat hij spreken. Geleidelijk. Niet over d' '-.od, maar
over het leven. Het leven van de mensch in zijn ige' staat
in zijn schuld voor God. (Woiuc vervolgd)