Lelie i-ku nd'tqe Ru b tie k 2> E Erasmus door Garmt Stuiveling1) Voor de deelnemers aan de Eraemusherdenking te Rotterdam (10 en 11 Juli j.l.) werd aan de avond van de eerste dag een vertoning gegeven van drie tonelen uit 't toneelspel Erasmus, in de Bur gerzaal van 't stadhuis, nadat de auteur enkele inleidende mededelingen had gedaan omtrent de inhoud van 't stuk en de keuze der taferelen. De kennismaking met deze fragmenten was mij zo aangenaam, dat ik besloot dit toneelstuk nader te bestuderen. Naar mijn mening is Stuiveling er inderdaad in geslaagd twee dingen te bereiken: vooreerst heeft hij enkele hoofdmomenten uit 't leven van Erasmus zo levendig maar tevens zo grondig uitgebeeld, dat de ontwikkelde maar niet historisch-geschoolde Nederlander een hel der denkbeeld krijgt van de merkwaardige figuur van Erasmus, vooral in betrekking tot zijn tijd genoten, zowel Roomsen als Protestanten. En m de tweede, plaats heeft hij een geslaagde poging gewaagd tot verheffing van 't Nederlands toneel; hij leverde een toneelstuk, dat de hoorders stof tot nadenken en tot studie biedt en dat alzo in zich zelf grote opvoedende en vormende waarde heeft. Het toneelstuk grijpt zes taferelen uit het laatste stuk van Erasinus' leven. Het eerste tafereel speelt in 1509 in Londen, ten huize van Erasmus* vriend, Thomas More. Het laatste 'handelt over Erasmus* sterven in de nacht van 11 op 12 Juli 1536 te Bazel, ten huize van de weduwe van zijn overleden vriend, den uitgever van vele zijner geschriften, Johannes Froben. Een kori overzicht van de inhoud moge enkele belangrijke punten naar voren brengen: Na zijn Italiaanse reis hoeft Erasmus intrek ge nomen bij zijn vriend Thomas More te Londen. Hoewel vermoeid van 't reizen en trekken en ondermijnd door een pijnlijke kwaal, heeft hij daar in enkele weken zijn beroemd geworden werk, de Lof der Zotheid, dat hij op zijn tocht door de Alpen concipieerde, te boek gesteld. Op een feest maal, door More ter ere van zijn gast aange richt, draagt Erasmus enkele gedeelten voor, die hij de vrienden bewondering en instemming vinden. Verdienstelijk heeft Stuiveling in vrij rhytmisc'.ie maar meestal rijmende verzen, waarin liet hele stuk is geschreven, enkele passages uit Erasmus' hoek geparafraseerd. Het tweede toneel verplaatst ons naar Bazel, naar de drukkerij van Johannes Froben, waar met man en macht gewerkt wordt aan de nieuwe Griekse bewerking van 't Nieuwe Testament, daar Eras mus zoveel mogelijk hersteld naar de oorspron kelijke tekst. Scherp spreekt de geest van d« tijd Uit de objectief gehouden, maar nochtans veelzeg gende fragmenten, waarin respectievelijk twee monniken en dc pauselijke nuntius in Zwitserland Erasmus en zijn werk beoordelen: De monniken vol afschuw over zijn overmoedig pogen; voor hen bestaat alleen do Bijbel in 't Latijn; met weten schappelijke vergelijking der grondteksten houden zo zich niet bezig; de oorsprong der Bijbelbewïr- kingen is hun onverschillig: God zelf zal wel zor gen dat zijn Woord in zuivere vorm stand houdt De nuntius daarentegen, als zovelen der meer ontwikkelden dier dagen door 't Humanisme ge grepen, is vol bewondering voor Erasmus en zijn arbeid; gaarne stelt hij zich vóór zijn vertrek naar Italië tevreden met. een verre blik op dezen talent rijken man, in zijn geniaal werk verdiept, bevreesd als hij is hem in zijn arbeid te storen. Leuven is de plaats van handeling van 't derde toneel. Ten overstaan van den rector van do Universiteit vindt een samenspreking plaats tus sen Erasinus en den feilen, maar onwetenden theo'ogischen hoogleraar Egmondanus, door Erasmus beschuldigd van laster te zijnen nadele in zijn preken. Het domme vooroordeel der fana tieke geestelijken spreekt duidelijk uit Egmond's woorden; hij wenst Erasmus naar de brandstapel, ofschoon hij geen letter zijner geschriften las of wil lezen. Hij hoopt op een spoedige vernietiging van Luther, (we zijn in 't jaar 1520, vlak vóél de rijksdag van Worms). Dan aal Erasmus, zonder wien (vo'gens Stuiveling) Luther ondenkbaar is, spoedig volgen. Erasmus* strijd met Luther over de vrije wil is 't hoofdthema van 't vierde tafereel, dat evenals de nog volgende speelt te Bazel. Luthers geschrift tegen Erasmus geeft deze aanleiding tot brede uiteenzettingen over zijn standpunt: zijn afwij kende opvattingen, zijn zuoht tot speculatie, innar zijin huiveren voor de daad. Sterker nog komt dit uit in 't /volgende tafereel, dat zich vier jaar later afspeelt. Bazel is Evan gelisch geworden. En nu acht Erasmus 't <zijn lijd naar Freiburg te vertrekken, hoezeer de ouderdom hem 't reizen moeilijker maakt. Het afscheid van zijn ouden vriend Oecólampadius, nu leider van de Hervormingsbeweging in Bazel, geeft den schrij ver gelegenheid de verschillen scherp te definiëren. N.V. De Arbeiderspers, Amstcrdam-1936, Het laatste tafereel ten 6lotte beschrijft Erasmus' laatste uren: Zijn doodsstrijd en de droefenis der vrienden. Na nauwkeurige kennisneming van bovenstaand overzicht van de inhoud van Stuiveling's drama zal 't niemand vreemd voorkomen, dat het stuk tot ondertitel draagt: Spel van het Humanisme. Het is er den schrijver vooral om te doen geweest Erasmus als den humanist te typeren. En inder daad komt op deze wijze duidelijk zijn betekenis uit We zien Erasmus en zijn tegenstanders wor stelen met problemen niet van dié tijd alleen, maar evenzeer thans nog telkens aan de orde. Het vraag stuk van 't pacifisme en dat van de eenheid van *t Christendom. Het spreekt haast van zelf, dat wij met onze levensovertuiging 't daarbij lang niet altijd met den schrijver eens zijn. Te zeer toont hij daarbij instemming met de opvattingen van Eras mus, die wij niet delen. Te zeer ook worden daar bij levensvisies verheerlijkt, die wij nog altijd menen te moeten bestrijden. Soms ook spreekt uit de woorden van Erasmus te sterk Stuiveling zelf; niet van den 16en eeuwer maar van den 20sten eeuwer is eeii passage als deze (blz. 158): Met recht vraagt men zich af in deez' ellendge twisten: zijn wij niet méér Luthers of rooms, dan christen?—» Wordt deze scheuring niet hersteld, dan gaat de breuk verder en verder; vroeg of laat vindt men een nieuw geschilpunt, en valt weer uiteen, en elke helft opnieuw. Wanneer wij zo ons best wat doen, zijn w'eer wij 't merken gocegend met wel tien Christlijke Kerken, twintig, dertig misschien. Wij wensen en geloven die te bezitten in Gods Woord de levensvastheid, 't onwankelbaar ge loof in de zekerheden Gods, ons gegeven in Zijn eigen openbaring. Daarom kiezen wij vóór Luther en tegen Erasmus, waar hij zegt (p. 134): Luther is ook van 't ras der theologen: er 's mij te veel verstands in Luther's bock. Luther stelt vast, waar ik nog onderzoek. Luther verwerpt, waar ik nog twijfel. Luther wil nieuwe zekerheden, absoiuter dan d' oude zelfs, ik acht de waarheid meest, die 't zeekre weinig weet, maar onbevreesd het veel' onzeekre navorst. Luther scheidt, ik onderscheid alleen. Luther voert strijd, ik wérk, en ik wil vrede. Dit alles neemt echter niet weg, dat wij gaarne dit toneelstuk aanvaarden als een niet te versma den hulpmiddel om in de aantrekkelijke dialoog vorm kennis te maken met disputen, ook voor ons nu nog van betekenis. We achten het een bij uitstek geschikt werk voor de hoogste klassen van de middelbare scholen, ook de Christe lijke. Onder deskundige leiding en voorlichting biedt dit drama de jeugd goede gelegenheid met telkens opnieuw opduikende vraagpunten der mensheid, grondiger dan in literatuur- of geschie denisles mogelijk is, kennis te maken. Met ge schikte stukken als klasselectuur zijn we in de modernste literatuur niet verwend; mede daarom verblijd ik me over dit werk. De eerste opvoering van dit drama zal plaatsvinden te Rotterdam op 30 Oct. 1936, bij 't derde lustrum van 't Rotterdams Studenten Gerzelschap. Of 't e.m succes zal worden? 't Ware te wensen. Want in derdaad we moeten met 't moderne drama in iéder opzicht breken met het heden. Onbenullige prulstukken met ten top gevoerde onwaarschijn lijkheden moeten ook bij dillettantenspel zo snol mogelijk verbannen worden. Maar Stuiveling's werk is niet alleen berekend op een denkend maar ook op een ontwikkeld publiek. Daarom vrees ik God weet God weet, wat gij niet weten kunt", aan wie de smart niet werd gegund. God weet, wat Hij, de Heer, kan zijn, Voor hen, die in het donker zijn. God weet, wat niet te weten kwam, wien Hij hier nooit iets kostbaars nam, i God kent de troost, die blijdschap geeft aan hem, die in de schaduw leeft. God weet, wat ongeweten is, van hem, die schuwt de droefenis. God kent een vreugd in pijn en nood God schenkt het leven in den dood. God weet, wat ieder heeft geleerd, die in de smart tot Hem zich keerd'; die geeft, wat Hij ons heeft beloofd, en zegent, die in Hem gelooft! E. B. COUVÊE dat 't tweede tafereel, waar zo ongeveer ihcle Grieksche alphabet de revue passeert, bij 't corrigeren van Erasmus' Novum Testamentum, velen niet'erg boeien zal; zelfs oud-gymnasiasten interesseert 't waarschijnlijk weinig, voor de rest van 't publiek is 't abracadabra. Praktische bepei> king lijkt mij hier beslist nodig. Stuiveling droeg z'n spel op aan Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, die vele jaren geleden Eras mus' vriend Thomas More tot held van een drama verhief. Dr J. KARSEMEYER. Historia, Maandschrift voor Geschiede nis, onder redactie van Mr E. van Beusekom. Uitgave van Drukkerij Broekhoff N.V., Domplein 2, Utrecht (voorheen Kemink en Zoon). Reeds meermalen vestigden wij dc aandacht op dit prachtig uitgevoerde maandschrift (kunstdruk papier, twee-kleurendruk, schitterende illustraties). De Laatst-verschenen nummers dwingen er ons toe onze hartelijke aanbeveling nog eens te herhalen. Niet alleen aan het uiterlijk maar ook aan den inhoud wordt groote zorg besteed. Van den twee den jaargang zijn nu zeven nummers verschenen, zoodat de inteokenaren thans 19 nummers in hun bezit hebben. Wat een belangrijke en interessante artikelen komen hierin voor! Wc noemen slechts: de Nedcrlandsche Driekleur tijdens de Franscho overheereching; Johan Anthony van Riebeeck, stichter van Hollandsch Zuid-Afrika; de strijd om Delfzijl, het laatste bolwerk der Franschcn in Neoerland; de Markiezin de Champcenetz; de ver overing van Axel door Prins Maurits in 1586; cri- ticke momenten in het bestaan der Stiehtsche Academie; en (in het laatste nummer): de stich ting van het Patriottenkerkhof te Kcrk-Avozaat onder Ticl in 1780. Deze en zooveel meer andere artikelen loggen er getuigenis van af, dat de medewerkers aan dit maandschrift van hun onderwerpen een uitge breide studie maken, maar tevens is het streven: merkbaar zóó te schrijven, dat ieder, die in ge schiedenis belang stelt, deze opstellen kan volgen. Ook is dc redactie er steeds op uit actueel te zijn, dat wil hier zeggen: aandacht besteden aan histo rische personen en onderwerpen, die om de een of andere reden in de belangstelling staan. In het laatste nummer lazen we de verblijdende inododeeling, dat door het toenemen van het aantal abonné's de uitgeefster in staat werd gesteld de kwaliteit van het papier nog te verbeteren, waar door de illustraties nog beter uitkomen. We achten 't een verblijdend teoken, dat de uit gave en zelfs het verboteren ervan van een zoo hoogstaande periodiek in dezen veelszins moeilijken tijd mogelijk is. J. Sn- Wist U? Dat de aard-olieproductic in Nederlandsch Oost- Indië over 1935 heeft bedragen 6.060.795 ton? Dat het telex-apparaat, dat thans bij het Algemeen Nederlandsch Persbureau in gebruik is, zoodanig is ingericht, dat een bericht terzelfder tijd op de telex-toestellen van allo aangesloten dagbladen wordt ontvangen; dat hiervoor een geleidingsnct noodig was met een totale lengte van meer dan 1400 K.M. en dat hiermede Nederland het eer3te land is, waar de telex op zoo uitgebreide schaal voor persdoelcinden woxxlt gebruikt? Dat de uitvoer uit Nederlandsch Oost Indië van de producten coprah en palmolie over 1935 een waardevermeerdering aantoont van respectievelijk 54 en 56 procent? 398 Joops eerste baas door Jan van Batenburg „Gaat u maar alvast zitten," zegt ze, „ik zal pa even roepen'" Joop kijkt eens roiuV. 't Kantoortje lijkt hem niet veel bijzonders, 't Is vroeger een keuken geweest, dat kan je nog aan ai les zien. Zwijgend zetten beiden zich neer, ieder aan een kant van de kale tafel, die tegen de muur go- schoven staat. Joop heeft een beklemd gevoel, z'n hart bonst. Raar is dat, maar hij kan er niets aan doen. Daar horen ze een deur in de gang open gaan en een ogenblik later stapt mijnheer Hasselman het kantoortje binnen. Hij heeft niet veel van een „mijnheer", dat ziet Joop dadelijk al. Mijnheer Hasselman is van middelmatige lengte, heeft scheve schouders, een roodachtige baard en snor, cn stug, borstelig haar. Hij draagt een kort jasje van grijs linnen, dat er vuil en onooglijk uitziet, vol inktvlekken. Maar het meest treft Joop de uitdrukking van z'n ogen. O, die ogenl 't Lijkt wel of ze dwars door je heen kijken. Of dat wel een gemakkelijke baas zal zijn? Joop is opgestaan. Als ook juffrouw Van Dam overeind wil komen, maakt mijnheer Hasselman een afwerende beweging met de hand. „Blijft u toch zitten. U komt voor uw zoontje, heb ik gehoord. We zullen het kort maken, 'k Heb niet veel tijo". De toon van Hasselmans stem stelt Joop helemaal niet gerust omtrent de goedaardigheid van z'n toekomstige baas. Ze is hard en scherp. „Pas van school?" Z'n blik dwaalt naar Joop, die op dat ogenblik graag een hoofd groter zou willen zijn. Dan kijkt Hasselman vragend naar het kleine vrouwtje met de wakkere ogen, die hem rustig en vrijmoedig aanzien. „Ja mijnheer. Al een paar maanden is-tie thuis. Hij heeft nog geen baas gehad. Ik heb z'n laatste rapport meegebracht". Ze grabbelt in haar tas en reikt mijnheer Has selman een stuk papier over. Deze neemt het aan, maar kijkt over het rapport heen weer naar Joop, nu met extra doorborenoe ogen. „Hoe heet je, jongen?" „Joop van Dam, mijnheer". „Nog nooit blijven zitten?" „Nee mijnheer". „Zo. Enneheb je zin in 't vak? Heb je ambitie?" „Ja mijnheer". Joop knikt er ook nog bij, om de baas vooral te overtuigen. Maar eigenlijk zegt hij ja, omdat hij geen nee durft zoggen. Intussen peinst hij erover wat ambitie ook weer betekent. „Ja, ziet u", wendt Hasselman zich tot juffrouw Van Dam, „de hoofdzaak is maar dat ze willen. Dat ze d'r best doen. Dan kunnen ze ook wat be reiken. Maar die jongens van tegenwoordig! Ze spelen en ravotten liever, 'k Weet er alles van. 'k Heb er een hoop hier gehad, die d'r beste leer tijd vergooiaen. Zulke kwajongens! Wat groeit ervan? Ze kunnen later met lucifers langs de deuren lopen!" Bij de laatste woorden geeft Hasselman mot een bijna nijdige beweging het rapport terug. In z'n voorhoofd hebben zich "%en paar diepe rimpels gegroefd en Joop vindt dat hij er bepaald drei gend uitziet „U zoudt het met hem kunnen proberen", zegt juifrouw Van Dam, „ik geloof wel dat u tevreaen zult zijn". Hasselman knikt. Hij is niet groot voor z'n leeftijd, maar 't zit 'm in ae lengte ook niet. Laat hij dan maar komen. Maandag kan hij beginnen." „En de verdiensten, mijnheer?" „Een grilden per week, om te beginnen. Als hij voldoet, krijgt hij over een half jaar twee kwart jes opslag." Juffrouw Van Dam vindt het niet veel, maar als de jongen hier goed leren kan, vooruit dan maar. De verdiensten zijn .voorlopig niet de hoofdzaak. Die mijnheer Hasselman lijkt haar niet zo'n heel vriendelijk heer, maar ze moet toch maar doorzet ten. Joop moet eindelijk maar eens wat aanpuk- ken. 't Kan meevallen ook. Ze bepraten nog het een en ander, de baas schrijft het adres van Joop op en dan is de zaak beklon ken. Hasselman geeft duidelijke blijken dat het onderhoud hem al te lang geduurd heeft en zo staan Joop en z'n moeder 'n kwartier nadat ze gekomen zijn, weer op straat. „Nou, dat is voor elkaar, jongen," zegt moeder, terwijl beiden in de miescrige regen voortstap pen, „je gaat nou èen grote kerel worden, hoor." Joop kijkt niet bijzonder blij. „Ik weet niet1" zegt hij haperend, „of die baashij lijkt me zo streng „Kom Joop, als jij je best doet, als hij ziet dat er waf in jé zit; wie weet wat een goede baas het dan voor je is. Je moet je vast voornemen, naar dezelfde stelregel te leven als je vader altijd ge daan heeft: Wat je doet, doe dat goed. En boven al, Joop", voegt moeder er zacht bij, „begin je ■work niet zonder gebed, want zonder gebed is zonder God. Onthoud het Joop, met God begon nen, is goed begonnen." .(Wordt vervolgd). Vinden jullie dit geen aardige foto? Je weet wel: in 't Kleuterkrantje van 29 Aug. ver zocht ik foto's te mogen ontvangen van 't gehou den Koninginnefeest En Ti kreeg foto's toegezonden, doch de meeste zijn niet geschikt om in de krant af te drukken. Maar met dit leuke kiekje maak ik een uitzon dering. t Zijn Riek, Marius en Henriëtte van Oord,, wonende te Werkendam en leerlingen van de Rehobóth-school aldaar. Een aardige foto voor dit onverwachte Oranje nummer! VOOR KNUTSELAARS Zelf een pop breien Deze week geven we t. een knutselwerkje wat vooral de leze- Dressen van onze kin derkrant leuk zullen vinden. We gaan zelf een pop breien. Hiervoor heeft men nodig Y2 knot onge bleekte katoen no. 2? u, t. to-o C. garen no. 8, 4 bij behorende pennen en een celluloid pop- penkopje. Voor de romp zet men 30 st. op. Hiermede breit men achtereenvol gens 10 ribbels wit, 1 ribbel gekleurd, 10 ribbels wit, 1 ribbel gekleurd, 8 ribbels wit. (Eén ribbel ont staat door heen- en teruggaande een toer recht te breien). Voor de pijp worden 15 st. gebreid. (De andere 15 st. worden op één draad geregen). Met 15 st. wordt nu ge breid: 3 ribbels wit, 1 ribbel gekleurd, 11 ribbels wit, 1 ribbel gekleurd, 11 ribbels wit. De volgende toer is: 1 st. recht overhalen, 1 recht. Averechts terugbreien. Deze toeren herhalen tot er 7 st. over zijn. Daarna afkanten. De andere 15 sL voor de 2c rij worden evenzo gebreid, geminderd en afge- kant. De romp aan voor- en rug-zijde is gelijk. Er moeten dus 2 stukken gebreid worden. Voor dc armen zet men 20 st op en breit 14 rib bels wit, 1 r. gekleurd. Do volgende toer is: 2 st. breien, overhalen, de pen uitbreien tot op 4 st. na minderen, 2 recht; averechts terugbreien. Deze toeren herhalen tot men 10 st. over heeft. Daarna afkanten. De armen dichtvouwen en aan de romp naaien. De mouw- naad gelijk laten vallen met de zijnaad van de tromp. Voor de muts 45 st. opzetten. 5 ribbels wit breien, 3 ribbels gekleurd, 15 ribbels wit Daarna de eer ste 15 st. afkanten en de pen uitbreien. Terug gaande weer 15 st. afkanten op de overige 15 st. 15 ribbels breien en afkanten. De eerste witte rand ■wordt omgeslagen cn de muts wordt dichtgenaaid. Van onderen wordt or een draad doorgehaald en vastgemaakt op de maat van het poppenhoofd. Voor de reep wordt 8 st. opgezet en van gekleurd 50 ribbels gebreid. Deze reep wordt aan de muts bevestigd en om de hals van de pop gelegd. De romp en armen worden nu met watten zeer stevig gevuld. Bede voor Prinses Juliana Hoe gaat, langs tempelboog hij boog, Uit Uw Gemeente een bede omhoog, Die dringt door lucht en wolken! Tot U, Die op het stil gebed Van Uwe kindren altijd let, Gij Koning aller volken! O wees haar Hoofd, en Wees haar Ilcor! Het zij haar roem, haar sterkte en eer Zich onderdaan te heten Van U, o hoogste Majesteit! Zo Gij haar helpt, zo Gij haar leidt, Mag zij zich veilig weten. RAADSELS L Wapen-raadsel Ik ben een lange, ronde spie-r En hang aan steng of mast; Ik houd als 't nodig is, op 't schip Een zeil ter dege vast Men vindt mij meestal in dc grond, Mijn kleur is bijna rood; Als lokspijs dien ik menigeen, 'k Vind dan een wrede dood. 1 Geheel is vrienden, 'k zeg niet meer: Ecui zeer bekend, lomp zijdgewcer. II. Een Duitse stad i Door de juiste verplaalsing der letters krijgt mefl de mam eener grote Duitsche stad EE III. Zoo dat kannen? Ik ben een sul en toch bekleed ik een hoge trekking. Wie kan zeggen wie ik ben? IV. Bestaat zo'n ziekte? Welke ziekte komt in geen enkel land voor?, OPLOSSING van de raadsels in het vorige nummer I Lui, Ster, Vink, Luistervink II Bark, Berk III Amandeltaart IV Bem, Bert, Berg, Berm, Bcrlc V Lisse en Ede GRAPJES Eenarmige bedelaar: „Ach mevrouw, ik ben niet altijd geweest zoals ik nu ben." Dame: „Neen. Verleden week was je je ander© arm kwijt." „Dan draai je eens langzaam, dan weer snel. Wat betekent dat?" Orgelman: „Daar snap jij toch niets van. Dat is m'n ziel, die ik in 't spel leg." I „Wanneer ga je eens een vliegtocht je maken?" „Niet voordat de wet der zwaartekracht i6 opge heven." „Wilt u me even de mosterd aanreiken, mijnheer?" „Zeg dat tegen den kellncr!" „Pardon, het was een vergissing." „Hoe bedoelt u dat? Hebt u mij soms voor den kellner gehouden?" „Neen, voor een heer!" Oude dame aan boord van een occaanstoomerS „Kapitein, zinken boten als deze dikwijls?" „Nee, dat doen ze maar één keer!" Fritsje (die een rokende fabrieksschoorsteen ziet en daarnaast een gewone, kleine schoorsteen): „Moeder, als die kleine schoorsteen groot is, mag hij dan ook roken?" ,,'t Verwondert me niks, dat onee nieuwe tuinman! zijn werk niet goed doet Hij is vroeger kantoor bediende geweest." „Koe weet je dat?" „Hij probeerde daarnet de hark achter zijn oon te steken." „Pa, ik kan dat akelige Frans niet leren!" riep del jongen uit „Kom, kom, dat is maar onzin," sprak papa. „Zo moeilijk is het niet. In plaats van mijnheer zog jo toch maar eenvoudig: monsieur, nietwaar? Dat kun je toch wel? Nu, zo is het met do ander© woorden net eeneKi." 407

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 12