Lelie i-ku nd'tqe Ru b tie k
2>
E
Erasmus
door Garmt Stuiveling1)
Voor de deelnemers aan de Eraemusherdenking te
Rotterdam (10 en 11 Juli j.l.) werd aan de avond
van de eerste dag een vertoning gegeven van
drie tonelen uit 't toneelspel Erasmus, in de Bur
gerzaal van 't stadhuis, nadat de auteur enkele
inleidende mededelingen had gedaan omtrent de
inhoud van 't stuk en de keuze der taferelen.
De kennismaking met deze fragmenten was mij
zo aangenaam, dat ik besloot dit toneelstuk nader
te bestuderen. Naar mijn mening is Stuiveling er
inderdaad in geslaagd twee dingen te bereiken:
vooreerst heeft hij enkele hoofdmomenten uit 't
leven van Erasmus zo levendig maar tevens zo
grondig uitgebeeld, dat de ontwikkelde maar
niet historisch-geschoolde Nederlander een hel
der denkbeeld krijgt van de merkwaardige figuur
van Erasmus, vooral in betrekking tot zijn tijd
genoten, zowel Roomsen als Protestanten. En m
de tweede, plaats heeft hij een geslaagde poging
gewaagd tot verheffing van 't Nederlands toneel;
hij leverde een toneelstuk, dat de hoorders stof tot
nadenken en tot studie biedt en dat alzo in zich
zelf grote opvoedende en vormende waarde heeft.
Het toneelstuk grijpt zes taferelen uit het laatste
stuk van Erasinus' leven. Het eerste tafereel speelt
in 1509 in Londen, ten huize van Erasmus* vriend,
Thomas More. Het laatste 'handelt over Erasmus*
sterven in de nacht van 11 op 12 Juli 1536 te Bazel,
ten huize van de weduwe van zijn overleden
vriend, den uitgever van vele zijner geschriften,
Johannes Froben.
Een kori overzicht van de inhoud moge enkele
belangrijke punten naar voren brengen:
Na zijn Italiaanse reis hoeft Erasmus intrek ge
nomen bij zijn vriend Thomas More te Londen.
Hoewel vermoeid van 't reizen en trekken en
ondermijnd door een pijnlijke kwaal, heeft hij daar
in enkele weken zijn beroemd geworden werk, de
Lof der Zotheid, dat hij op zijn tocht door de
Alpen concipieerde, te boek gesteld. Op een feest
maal, door More ter ere van zijn gast aange
richt, draagt Erasmus enkele gedeelten voor, die
hij de vrienden bewondering en instemming
vinden.
Verdienstelijk heeft Stuiveling in vrij rhytmisc'.ie
maar meestal rijmende verzen, waarin liet hele
stuk is geschreven, enkele passages uit Erasmus'
hoek geparafraseerd.
Het tweede toneel verplaatst ons naar Bazel, naar
de drukkerij van Johannes Froben, waar met man
en macht gewerkt wordt aan de nieuwe Griekse
bewerking van 't Nieuwe Testament, daar Eras
mus zoveel mogelijk hersteld naar de oorspron
kelijke tekst. Scherp spreekt de geest van d« tijd
Uit de objectief gehouden, maar nochtans veelzeg
gende fragmenten, waarin respectievelijk twee
monniken en dc pauselijke nuntius in Zwitserland
Erasmus en zijn werk beoordelen: De monniken
vol afschuw over zijn overmoedig pogen; voor
hen bestaat alleen do Bijbel in 't Latijn; met weten
schappelijke vergelijking der grondteksten houden
zo zich niet bezig; de oorsprong der Bijbelbewïr-
kingen is hun onverschillig: God zelf zal wel zor
gen dat zijn Woord in zuivere vorm stand houdt
De nuntius daarentegen, als zovelen der meer
ontwikkelden dier dagen door 't Humanisme ge
grepen, is vol bewondering voor Erasmus en zijn
arbeid; gaarne stelt hij zich vóór zijn vertrek naar
Italië tevreden met. een verre blik op dezen talent
rijken man, in zijn geniaal werk verdiept, bevreesd
als hij is hem in zijn arbeid te storen.
Leuven is de plaats van handeling van 't derde
toneel. Ten overstaan van den rector van do
Universiteit vindt een samenspreking plaats tus
sen Erasinus en den feilen, maar onwetenden
theo'ogischen hoogleraar Egmondanus, door
Erasmus beschuldigd van laster te zijnen nadele
in zijn preken. Het domme vooroordeel der fana
tieke geestelijken spreekt duidelijk uit Egmond's
woorden; hij wenst Erasmus naar de brandstapel,
ofschoon hij geen letter zijner geschriften las of
wil lezen. Hij hoopt op een spoedige vernietiging
van Luther, (we zijn in 't jaar 1520, vlak vóél
de rijksdag van Worms). Dan aal Erasmus, zonder
wien (vo'gens Stuiveling) Luther ondenkbaar is,
spoedig volgen.
Erasmus* strijd met Luther over de vrije wil is
't hoofdthema van 't vierde tafereel, dat evenals
de nog volgende speelt te Bazel. Luthers geschrift
tegen Erasmus geeft deze aanleiding tot brede
uiteenzettingen over zijn standpunt: zijn afwij
kende opvattingen, zijn zuoht tot speculatie, innar
zijin huiveren voor de daad.
Sterker nog komt dit uit in 't /volgende tafereel,
dat zich vier jaar later afspeelt. Bazel is Evan
gelisch geworden. En nu acht Erasmus 't <zijn lijd
naar Freiburg te vertrekken, hoezeer de ouderdom
hem 't reizen moeilijker maakt. Het afscheid van
zijn ouden vriend Oecólampadius, nu leider van
de Hervormingsbeweging in Bazel, geeft den schrij
ver gelegenheid de verschillen scherp te definiëren.
N.V. De Arbeiderspers, Amstcrdam-1936,
Het laatste tafereel ten 6lotte beschrijft Erasmus'
laatste uren: Zijn doodsstrijd en de droefenis der
vrienden.
Na nauwkeurige kennisneming van bovenstaand
overzicht van de inhoud van Stuiveling's drama
zal 't niemand vreemd voorkomen, dat het stuk
tot ondertitel draagt: Spel van het Humanisme.
Het is er den schrijver vooral om te doen geweest
Erasmus als den humanist te typeren. En inder
daad komt op deze wijze duidelijk zijn betekenis
uit We zien Erasmus en zijn tegenstanders wor
stelen met problemen niet van dié tijd alleen, maar
evenzeer thans nog telkens aan de orde. Het vraag
stuk van 't pacifisme en dat van de eenheid van
*t Christendom. Het spreekt haast van zelf, dat wij
met onze levensovertuiging 't daarbij lang niet
altijd met den schrijver eens zijn. Te zeer toont hij
daarbij instemming met de opvattingen van Eras
mus, die wij niet delen. Te zeer ook worden daar
bij levensvisies verheerlijkt, die wij nog altijd
menen te moeten bestrijden. Soms ook spreekt uit
de woorden van Erasmus te sterk Stuiveling zelf;
niet van den 16en eeuwer maar van den 20sten
eeuwer is eeii passage als deze (blz. 158):
Met recht
vraagt men zich af in deez' ellendge twisten:
zijn wij niet méér Luthers of rooms, dan christen?—»
Wordt deze scheuring niet hersteld, dan gaat
de breuk verder en verder; vroeg of laat
vindt men een nieuw geschilpunt, en valt weer
uiteen, en elke helft opnieuw. Wanneer
wij zo ons best wat doen, zijn w'eer wij 't merken
gocegend met wel tien Christlijke Kerken,
twintig, dertig misschien.
Wij wensen en geloven die te bezitten in Gods
Woord de levensvastheid, 't onwankelbaar ge
loof in de zekerheden Gods, ons gegeven in Zijn
eigen openbaring. Daarom kiezen wij vóór Luther
en tegen Erasmus, waar hij zegt (p. 134):
Luther is ook van 't ras der theologen:
er 's mij te veel verstands in Luther's bock.
Luther stelt vast, waar ik nog onderzoek.
Luther verwerpt, waar ik nog twijfel. Luther
wil nieuwe zekerheden, absoiuter
dan d' oude zelfs, ik acht de waarheid meest,
die 't zeekre weinig weet, maar onbevreesd
het veel' onzeekre navorst. Luther scheidt,
ik onderscheid alleen. Luther voert strijd,
ik wérk, en ik wil vrede.
Dit alles neemt echter niet weg, dat wij gaarne
dit toneelstuk aanvaarden als een niet te versma
den hulpmiddel om in de aantrekkelijke dialoog
vorm kennis te maken met disputen, ook voor
ons nu nog van betekenis. We achten het
een bij uitstek geschikt werk voor de hoogste
klassen van de middelbare scholen, ook de Christe
lijke. Onder deskundige leiding en voorlichting
biedt dit drama de jeugd goede gelegenheid met
telkens opnieuw opduikende vraagpunten der
mensheid, grondiger dan in literatuur- of geschie
denisles mogelijk is, kennis te maken. Met ge
schikte stukken als klasselectuur zijn we in de
modernste literatuur niet verwend; mede daarom
verblijd ik me over dit werk.
De eerste opvoering van dit drama zal plaatsvinden
te Rotterdam op 30 Oct. 1936, bij 't derde lustrum
van 't Rotterdams Studenten Gerzelschap. Of 't e.m
succes zal worden? 't Ware te wensen. Want in
derdaad we moeten met 't moderne drama in
iéder opzicht breken met het heden. Onbenullige
prulstukken met ten top gevoerde onwaarschijn
lijkheden moeten ook bij dillettantenspel zo snol
mogelijk verbannen worden. Maar Stuiveling's
werk is niet alleen berekend op een denkend maar
ook op een ontwikkeld publiek. Daarom vrees ik
God weet
God weet, wat gij niet weten kunt",
aan wie de smart niet werd gegund.
God weet, wat Hij, de Heer, kan zijn,
Voor hen, die in het donker zijn.
God weet, wat niet te weten kwam,
wien Hij hier nooit iets kostbaars nam, i
God kent de troost, die blijdschap geeft
aan hem, die in de schaduw leeft.
God weet, wat ongeweten is,
van hem, die schuwt de droefenis.
God kent een vreugd in pijn en nood
God schenkt het leven in den dood.
God weet, wat ieder heeft geleerd,
die in de smart tot Hem zich keerd';
die geeft, wat Hij ons heeft beloofd,
en zegent, die in Hem gelooft!
E. B. COUVÊE
dat 't tweede tafereel, waar zo ongeveer
ihcle Grieksche alphabet de revue passeert, bij 't
corrigeren van Erasmus' Novum Testamentum,
velen niet'erg boeien zal; zelfs oud-gymnasiasten
interesseert 't waarschijnlijk weinig, voor de rest
van 't publiek is 't abracadabra. Praktische bepei>
king lijkt mij hier beslist nodig.
Stuiveling droeg z'n spel op aan Henriëtte Roland
Holst-van der Schalk, die vele jaren geleden Eras
mus' vriend Thomas More tot held van een drama
verhief.
Dr J. KARSEMEYER.
Historia, Maandschrift voor Geschiede
nis, onder redactie van Mr E. van
Beusekom. Uitgave van Drukkerij
Broekhoff N.V., Domplein 2, Utrecht
(voorheen Kemink en Zoon).
Reeds meermalen vestigden wij dc aandacht op
dit prachtig uitgevoerde maandschrift (kunstdruk
papier, twee-kleurendruk, schitterende illustraties).
De Laatst-verschenen nummers dwingen er ons toe
onze hartelijke aanbeveling nog eens te herhalen.
Niet alleen aan het uiterlijk maar ook aan den
inhoud wordt groote zorg besteed. Van den twee
den jaargang zijn nu zeven nummers verschenen,
zoodat de inteokenaren thans 19 nummers in hun
bezit hebben. Wat een belangrijke en interessante
artikelen komen hierin voor! Wc noemen slechts:
de Nedcrlandsche Driekleur tijdens de Franscho
overheereching; Johan Anthony van Riebeeck,
stichter van Hollandsch Zuid-Afrika; de strijd om
Delfzijl, het laatste bolwerk der Franschcn in
Neoerland; de Markiezin de Champcenetz; de ver
overing van Axel door Prins Maurits in 1586; cri-
ticke momenten in het bestaan der Stiehtsche
Academie; en (in het laatste nummer): de stich
ting van het Patriottenkerkhof te Kcrk-Avozaat
onder Ticl in 1780.
Deze en zooveel meer andere artikelen loggen er
getuigenis van af, dat de medewerkers aan dit
maandschrift van hun onderwerpen een uitge
breide studie maken, maar tevens is het streven:
merkbaar zóó te schrijven, dat ieder, die in ge
schiedenis belang stelt, deze opstellen kan
volgen.
Ook is dc redactie er steeds op uit actueel te zijn,
dat wil hier zeggen: aandacht besteden aan histo
rische personen en onderwerpen, die om de een of
andere reden in de belangstelling staan.
In het laatste nummer lazen we de verblijdende
inododeeling, dat door het toenemen van het aantal
abonné's de uitgeefster in staat werd gesteld de
kwaliteit van het papier nog te verbeteren, waar
door de illustraties nog beter uitkomen.
We achten 't een verblijdend teoken, dat de uit
gave en zelfs het verboteren ervan van een
zoo hoogstaande periodiek in dezen veelszins
moeilijken tijd mogelijk is.
J. Sn-
Wist U?
Dat de aard-olieproductic in Nederlandsch Oost-
Indië over 1935 heeft bedragen 6.060.795 ton?
Dat het telex-apparaat, dat thans bij het Algemeen
Nederlandsch Persbureau in gebruik is, zoodanig
is ingericht, dat een bericht terzelfder tijd op de
telex-toestellen van allo aangesloten dagbladen
wordt ontvangen; dat hiervoor een geleidingsnct
noodig was met een totale lengte van meer dan
1400 K.M. en dat hiermede Nederland het eer3te
land is, waar de telex op zoo uitgebreide schaal
voor persdoelcinden woxxlt gebruikt?
Dat de uitvoer uit Nederlandsch Oost Indië van
de producten coprah en palmolie over 1935 een
waardevermeerdering aantoont van respectievelijk
54 en 56 procent?
398
Joops eerste baas
door Jan van Batenburg
„Gaat u maar alvast zitten," zegt ze, „ik zal pa
even roepen'"
Joop kijkt eens roiuV. 't Kantoortje lijkt hem niet
veel bijzonders, 't Is vroeger een keuken geweest,
dat kan je nog aan ai les zien.
Zwijgend zetten beiden zich neer, ieder aan een
kant van de kale tafel, die tegen de muur go-
schoven staat. Joop heeft een beklemd gevoel, z'n
hart bonst. Raar is dat, maar hij kan er niets
aan doen.
Daar horen ze een deur in de gang open gaan en
een ogenblik later stapt mijnheer Hasselman het
kantoortje binnen. Hij heeft niet veel van een
„mijnheer", dat ziet Joop dadelijk al. Mijnheer
Hasselman is van middelmatige lengte, heeft
scheve schouders, een roodachtige baard en snor,
cn stug, borstelig haar. Hij draagt een kort jasje
van grijs linnen, dat er vuil en onooglijk uitziet,
vol inktvlekken. Maar het meest treft Joop de
uitdrukking van z'n ogen. O, die ogenl 't Lijkt
wel of ze dwars door je heen kijken. Of dat wel
een gemakkelijke baas zal zijn?
Joop is opgestaan. Als ook juffrouw Van Dam
overeind wil komen, maakt mijnheer Hasselman
een afwerende beweging met de hand.
„Blijft u toch zitten. U komt voor uw zoontje, heb
ik gehoord. We zullen het kort maken, 'k Heb
niet veel tijo".
De toon van Hasselmans stem stelt Joop helemaal
niet gerust omtrent de goedaardigheid van z'n
toekomstige baas. Ze is hard en scherp.
„Pas van school?"
Z'n blik dwaalt naar Joop, die op dat ogenblik
graag een hoofd groter zou willen zijn. Dan kijkt
Hasselman vragend naar het kleine vrouwtje met
de wakkere ogen, die hem rustig en vrijmoedig
aanzien.
„Ja mijnheer. Al een paar maanden is-tie thuis.
Hij heeft nog geen baas gehad. Ik heb z'n laatste
rapport meegebracht".
Ze grabbelt in haar tas en reikt mijnheer Has
selman een stuk papier over. Deze neemt het
aan, maar kijkt over het rapport heen weer naar
Joop, nu met extra doorborenoe ogen.
„Hoe heet je, jongen?"
„Joop van Dam, mijnheer".
„Nog nooit blijven zitten?"
„Nee mijnheer".
„Zo. Enneheb je zin in 't vak? Heb je
ambitie?"
„Ja mijnheer".
Joop knikt er ook nog bij, om de baas vooral te
overtuigen. Maar eigenlijk zegt hij ja, omdat hij
geen nee durft zoggen. Intussen peinst hij erover
wat ambitie ook weer betekent.
„Ja, ziet u", wendt Hasselman zich tot juffrouw
Van Dam, „de hoofdzaak is maar dat ze willen.
Dat ze d'r best doen. Dan kunnen ze ook wat be
reiken. Maar die jongens van tegenwoordig! Ze
spelen en ravotten liever, 'k Weet er alles van.
'k Heb er een hoop hier gehad, die d'r beste leer
tijd vergooiaen. Zulke kwajongens! Wat groeit
ervan? Ze kunnen later met lucifers langs de
deuren lopen!"
Bij de laatste woorden geeft Hasselman mot een
bijna nijdige beweging het rapport terug. In z'n
voorhoofd hebben zich "%en paar diepe rimpels
gegroefd en Joop vindt dat hij er bepaald drei
gend uitziet
„U zoudt het met hem kunnen proberen", zegt
juifrouw Van Dam, „ik geloof wel dat u tevreaen
zult zijn".
Hasselman knikt.
Hij is niet groot voor z'n leeftijd, maar 't zit 'm
in ae lengte ook niet. Laat hij dan maar komen.
Maandag kan hij beginnen."
„En de verdiensten, mijnheer?"
„Een grilden per week, om te beginnen. Als hij
voldoet, krijgt hij over een half jaar twee kwart
jes opslag."
Juffrouw Van Dam vindt het niet veel, maar als
de jongen hier goed leren kan, vooruit dan maar.
De verdiensten zijn .voorlopig niet de hoofdzaak.
Die mijnheer Hasselman lijkt haar niet zo'n heel
vriendelijk heer, maar ze moet toch maar doorzet
ten. Joop moet eindelijk maar eens wat aanpuk-
ken. 't Kan meevallen ook.
Ze bepraten nog het een en ander, de baas schrijft
het adres van Joop op en dan is de zaak beklon
ken. Hasselman geeft duidelijke blijken dat het
onderhoud hem al te lang geduurd heeft en zo
staan Joop en z'n moeder 'n kwartier nadat ze
gekomen zijn, weer op straat.
„Nou, dat is voor elkaar, jongen," zegt moeder,
terwijl beiden in de miescrige regen voortstap
pen, „je gaat nou èen grote kerel worden, hoor."
Joop kijkt niet bijzonder blij.
„Ik weet niet1" zegt hij haperend, „of die
baashij lijkt me zo streng
„Kom Joop, als jij je best doet, als hij ziet dat er
waf in jé zit; wie weet wat een goede baas het
dan voor je is. Je moet je vast voornemen, naar
dezelfde stelregel te leven als je vader altijd ge
daan heeft: Wat je doet, doe dat goed. En boven
al, Joop", voegt moeder er zacht bij, „begin je
■work niet zonder gebed, want zonder gebed is
zonder God. Onthoud het Joop, met God begon
nen, is goed begonnen."
.(Wordt vervolgd).
Vinden jullie dit geen aardige foto?
Je weet wel: in 't Kleuterkrantje van 29 Aug. ver
zocht ik foto's te mogen ontvangen van 't gehou
den Koninginnefeest
En Ti kreeg foto's toegezonden, doch de meeste
zijn niet geschikt om in de krant af te drukken.
Maar met dit leuke kiekje maak ik een uitzon
dering.
t Zijn Riek, Marius en Henriëtte van Oord,,
wonende te Werkendam en leerlingen van de
Rehobóth-school aldaar.
Een aardige foto voor dit onverwachte Oranje
nummer!
VOOR KNUTSELAARS
Zelf een pop breien
Deze week geven we
t. een knutselwerkje
wat vooral de leze-
Dressen van onze kin
derkrant leuk zullen
vinden. We gaan
zelf een pop breien.
Hiervoor heeft men
nodig Y2 knot onge
bleekte katoen no.
2?
u, t.
to-o
C. garen no. 8, 4 bij
behorende pennen
en een celluloid pop-
penkopje. Voor de
romp zet men 30 st.
op. Hiermede breit
men achtereenvol
gens 10 ribbels wit,
1 ribbel gekleurd, 10
ribbels wit, 1 ribbel
gekleurd, 8 ribbels
wit. (Eén ribbel ont
staat door heen-
en teruggaande een
toer recht te breien).
Voor de pijp worden
15 st. gebreid. (De
andere 15 st. worden
op één draad geregen). Met 15 st. wordt nu ge
breid: 3 ribbels wit, 1 ribbel gekleurd, 11 ribbels
wit, 1 ribbel gekleurd, 11 ribbels wit. De volgende
toer is: 1 st. recht overhalen, 1 recht. Averechts
terugbreien. Deze toeren herhalen tot er 7 st. over
zijn. Daarna afkanten. De andere 15 sL voor de
2c rij worden evenzo gebreid, geminderd en afge-
kant. De romp aan voor- en rug-zijde is gelijk. Er
moeten dus 2 stukken gebreid worden.
Voor dc armen zet men 20 st op en breit 14 rib
bels wit, 1 r. gekleurd.
Do volgende toer is: 2 st. breien, overhalen, de
pen uitbreien tot op 4 st. na minderen, 2 recht;
averechts terugbreien. Deze toeren herhalen tot
men 10 st. over heeft. Daarna afkanten. De armen
dichtvouwen en aan de romp naaien. De mouw-
naad gelijk laten vallen met de zijnaad van de
tromp.
Voor de muts 45 st. opzetten. 5 ribbels wit breien,
3 ribbels gekleurd, 15 ribbels wit Daarna de eer
ste 15 st. afkanten en de pen uitbreien. Terug
gaande weer 15 st. afkanten op de overige 15 st.
15 ribbels breien en afkanten. De eerste witte rand
■wordt omgeslagen cn de muts wordt dichtgenaaid.
Van onderen wordt or een draad doorgehaald en
vastgemaakt op de maat van het poppenhoofd.
Voor de reep wordt 8 st. opgezet en van gekleurd
50 ribbels gebreid. Deze reep wordt aan de muts
bevestigd en om de hals van de pop gelegd. De
romp en armen worden nu met watten zeer stevig
gevuld.
Bede voor Prinses Juliana
Hoe gaat, langs tempelboog hij boog,
Uit Uw Gemeente een bede omhoog,
Die dringt door lucht en wolken!
Tot U, Die op het stil gebed
Van Uwe kindren altijd let,
Gij Koning aller volken!
O wees haar Hoofd, en Wees haar Ilcor!
Het zij haar roem, haar sterkte en eer
Zich onderdaan te heten
Van U, o hoogste Majesteit!
Zo Gij haar helpt, zo Gij haar leidt,
Mag zij zich veilig weten.
RAADSELS
L Wapen-raadsel
Ik ben een lange, ronde spie-r
En hang aan steng of mast;
Ik houd als 't nodig is, op 't schip
Een zeil ter dege vast
Men vindt mij meestal in dc grond,
Mijn kleur is bijna rood;
Als lokspijs dien ik menigeen,
'k Vind dan een wrede dood.
1 Geheel is vrienden, 'k zeg niet meer: Ecui
zeer bekend, lomp zijdgewcer.
II. Een Duitse stad i
Door de juiste verplaalsing der letters krijgt mefl
de mam eener grote Duitsche stad
EE
III. Zoo dat kannen?
Ik ben een sul en toch bekleed ik een hoge
trekking. Wie kan zeggen wie ik ben?
IV. Bestaat zo'n ziekte?
Welke ziekte komt in geen enkel land voor?,
OPLOSSING
van de raadsels in het vorige nummer
I Lui, Ster, Vink, Luistervink
II Bark, Berk
III Amandeltaart
IV Bem, Bert, Berg, Berm, Bcrlc
V Lisse en Ede
GRAPJES
Eenarmige bedelaar: „Ach mevrouw, ik ben niet
altijd geweest zoals ik nu ben."
Dame: „Neen. Verleden week was je je ander©
arm kwijt."
„Dan draai je eens langzaam, dan weer snel. Wat
betekent dat?"
Orgelman: „Daar snap jij toch niets van. Dat is
m'n ziel, die ik in 't spel leg."
I
„Wanneer ga je eens een vliegtocht je maken?"
„Niet voordat de wet der zwaartekracht i6 opge
heven."
„Wilt u me even de mosterd aanreiken, mijnheer?"
„Zeg dat tegen den kellncr!"
„Pardon, het was een vergissing."
„Hoe bedoelt u dat? Hebt u mij soms voor den
kellner gehouden?"
„Neen, voor een heer!"
Oude dame aan boord van een occaanstoomerS
„Kapitein, zinken boten als deze dikwijls?"
„Nee, dat doen ze maar één keer!"
Fritsje (die een rokende fabrieksschoorsteen ziet
en daarnaast een gewone, kleine schoorsteen):
„Moeder, als die kleine schoorsteen groot is, mag
hij dan ook roken?"
,,'t Verwondert me niks, dat onee nieuwe tuinman!
zijn werk niet goed doet Hij is vroeger kantoor
bediende geweest."
„Koe weet je dat?"
„Hij probeerde daarnet de hark achter zijn oon
te steken."
„Pa, ik kan dat akelige Frans niet leren!" riep del
jongen uit
„Kom, kom, dat is maar onzin," sprak papa. „Zo
moeilijk is het niet. In plaats van mijnheer zog jo
toch maar eenvoudig: monsieur, nietwaar? Dat
kun je toch wel? Nu, zo is het met do ander©
woorden net eeneKi."
407