behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT Vaandels in den naam onzes Gods Het Lammetje Mè, lammetje, mèf Het lammetje loopt in het bos, Daar stoot het zich aan een steentje, Het doet hem pijn in zijn beentje. Toen zei het lammetje: Mè Mè, lammetje, mèl Het lammetje loopt in het bos, Daar stoot het zich aan een stokje, Dat doet hem pijn aan zijn kopje. Toen zei het lammetje: Mè.1 2. KASTANJES ZOEKEN. De volgende morgen schijnt de zon al lang voor Henk wakker ;s. 't Regent niet meer. Maar 't stormt nog wel. Wat is Henk bljjHij eet heel vlug zijn bo terhammen op. Als Vader gelezen en gedankt heeft, mag Henk naar buiten. Moeder doet hem z'n warme jas aan. Dat is lekker, hoor! Er liggen een heleboel kastanjes op de weg. Grote en kleine. Henk vindt de grootste het mooist. Die raapt hij alleen op. De kleintjes laat hij liggen. Al die grote kastanjes stopt hij in zijn zak. Henk vindt 't fijn buiten, 't Waait zo hard. De wind schudt nog veel meer blaren van de bomen. Er liggen nu geen plassen meer op straat. Gelukkig maar! Een eind verder spelen ook een paar kin-» deren. Henk denkt: „Zal ik eens gaan kijken?" Ja, daar gaat Henk al. Hij loopt zo vlug! De wind blaast heel hard tegen zijn rug aan. Henk vliegt vooruit. Oneens ziet hij wie de kindertjes zijn. Het zijn Bram en Leni. Ze zijn ook aan 't kastan jes zoeken. O. kijk! Ze zien Henk al aankomen. Ze hol len naar hem toe. „Daag," roepen ze alle drie. „Ben je ook aan 't zoeken?" vraagt Bram. „Ja, hebben jullie er al veel?" „Nou," zegt Leni, „«Hebei m'n zakken zijn vol." „Mijn zakken ook," roept Bram. „De mijne ook, bijna," vertelt Henk. „Weet je wat we doen?", zegt Leni. „Ik heb thuis in de zandbak nog een paar zakken. Dan gaan we die halen, hè? Jij mag er ook één, Henk." Ja, dat is fijn. Daar gaan ze met z'n drietjes. Bram en Henk en Leni. De straat in; een poort door. Nu zijn ze in de tuin, bij de zandbak. Bram en Leni tillen 't deksel op van de zandbak. En Leni neemt de zakken eruit. „Och, wat jammer", zegt ze, „de zakken zijn helemaal nat." 't Heeft ook zo hard geregend. De regen is door 't deksel heen geslopen. Maar kijk! Daar komt de Moeder aan van' Bram en Leni. Die weet er vast wel raad op. Bram vertelt 't van de zakken. Dat ze zo nat zijn. jVIaar Leni roept: „Kijk Moe, Prinses Juliana als schoolkind Vit de kleuterjaren van Prinses Juliana 408 dit is nou dat jongetje bij wie we gisteren geweest zijn." „Zo," zegt de Mevrouw, „ben jij nu Henk. Dat is leuk hoor, dat je met Bram en Leni aan 't spelen bent." „Moe, hebt U geen zakken meer?" vraagt Leni. „Nee," zfcjjt Moe, „zakken heb ik niet. Maar weet je wat jullie doen? Je haalt Bram z'n grote trekkar uit de schuur. Dan doe je die maar vol met kastanjes." „Ja, Moe. Ja, ja!" jubelen Bram en Leni. En Henk roept ook al: „Ja, dat is leuk!" Eventjes later gaan ze met de kar weg. Bram mag hem trekken. Daar kunnen heel wat kastanjes in. Ze zoeken alle drie zo vlug ze kunnen. En telkens gaat 't bom-bom in de kar. Dat doen de kastanjes. De kar wordt al voller. Eindelijk is hij hele- »maal vol. „Wat moeten we nu doen?" vraagt Henk. „O," zegt Leni, „we trekken de kar naar huis. En we gooien hem leeg in de tuin. Dan, maken we een hele berg van kastanjes in de tuin, hè?" Ja, dat vinden Bram en Henk leuk. Nu mo gen Henk en Leni de kar trekken. Moeder staat voor 't raam naar hen te kijken. Ze komt ook in de tuin. Samen met Moeder zoe ken ze een mooi hoekje voor de kastanjes. Achterin de tuin, daar mogen ze liggen. Bram en Henk gooien alle kastanjes uit de kar. 't Is al een aardig bergje. Maar het moet nog veel hooger worden. Ze nemen de kar weer mee. Ze gaan er nog veel meer zoeken. „Bij ons voor 't huis, daar liggen veel kas tanjes," zegt Henk. „Zullen we daar naar toe gaan?" Ja, dat is goed. Als ze bij Henks huis komen staat Moeder net aan de voordeur. Ze koopt wortelen van de groenteboer. Bram en Leni en Henk hollen naar haar toe. Ze vertellen van de berg kastanjes in de tuin. En Moeder moet de mooie trekkar eens goed bekijken. Ze hebben alle drie wat te vertellen. Moeder heeft er schik in. Ze zegt „Jullie hebt 't zeker veel te druk om een kopje cho- colamelk te komen drinken, is 't niet?" „O nee, nee hoor. Helemaal niet," schreeu wen Bram en Leni en Henk door elkaar. Mè, lammetje, mè! Het lammetje loopt in het bos, Daar stoot het zich aan een struikje, Dat doet hem pijn aan zijn buikje. Toen zei het lammetje: Mè Mè, lammetje, mè! Het lammetje loopt in het bos, Daar wordt het geprikt door een mugje, Dat doet hem pijn aan zijn rugje. Toen zei het lammetje: Mè Mè, lammetje, mè! Het lammetje komt in de stal, Daar likt hem zijn lieve moesje, Daar slaapt het weer als een poesje, Mè, lammetje, mè! Zoek maar! Waar is roodkapje? Moeder houdt haar handen tegen haar oren. „Ik ben niet doof," lacht ze. „Komen jullie maar mee, dan zal ik 't gauw klaarmaken." Moeder gaat naar de keuken. „Wacht," denkt Henk, „ik zal m'n blokken doos eens laten zien." Bram en Leni vinden hem erg mooi. „Had ik er maar zo één," zucht Bram. „Nou jo, 't is gauw Sinterklaas," zegt Leni, „misschien krijg je er wel één." Daar komt Moeder al binnen met de chocola. Hè, wat is dat heerlijk! Bram drinkt het achter elkaar leeg. Maar Leni niet hoor. Die neemt hele kleine slokjes. Want anders is 't kopje zó leeg. Als ze alledrie hun chocola op hebben, gaan ze weer naar buiten. „Niet te ver weg gaan, hoor Henk," zegt Moeder, „want straks gaan we eten." „Is 't dan al zo laat, Moe?" „Ja hoor! Nog eventjes, dan komt Vader al thuis." Als ze net de volle kar willen wegbrengen, roept Moeder. Hè, dat is jammer! Nu kan Henk niet mee. Maar er is niets aan te doen. „Dag Bram, dag Leni!" „Dag Henk!" (Volgende week verder) door Gien de Koning 2) Twee Kabouters Als Henk in bed ligt, denkt hij nog even aan Bram en Leni. Maar dan? Dan vallen zijn ogen vanzelf toe. ZATERDAG 12 SEPTEMBER No. 37 JAARGANG 1936 Wij zullen juichen over uw heil en de vaandelen opsteken in den naam onzes Gods! De Ileere vervulle al uw begeertenl Psalm 20 C. Wij hebben in de voorbij gegane weck zoo plotse ling beleefd den blijden dag, waarop do verloving van onze Prinses aan het Neeerlandsche volk werd bekend gemaakt. Wij werden, terwijl wij bezig waren, ieder op zijn eigen plaats in het leven van eiken dag, door deze heugelijke tijding als overrompeld. Misschien konden we in de eerste momenten van verrassing nauwelijks gelooven, dat waar zou zijn, wat we hoorden. Intusschen ging do blijde mare rond in steden en dorpen en er bleek geen twijfel meer mogelijk. Toen heeft een spontane ontroering van vreugdo ons Nederlandsche volk doorhuiverd. En we moesten aan onze blijdschap uitdrukking" ge ven. De vlaggen werden voor don dag gehaald en ze wapperden in den herfstwind. En we hebben ons verblijd over de bewogen geestdrift, waarmede de bevolking van de residentie het .prinselijk paar heeft binnengehaald en begroot! Zeg, wie zou daar niet gaarne bij tegenwoordig geweest zijn? Wie zou er niet van gansclier harte aan hebben meegedaan? De blijdschap van ons vorstenhuis is onze blijd schap. Gelijk Oranje medeleeft met Nederland, leeft Nederland mee met Oranje. Als er rouw was in ons koninklijk paleis, gelijk in vorige jaren, heeft ons Nederlandsche volk in dien rouw ge deeld. En nu er deze vreugde is In het vorstelijke familieleven, tr'lt niet minder deze vreugde in onze harten door en verblijden we ons met de blijden. Er is in deze dagen plaats voor het psalmwoord: „Wij zullen juichen over uw heil en de vaandelen opsteken in den naam onzes Gods! De Ileere vervulle al uw begeerten!" Ook hot oude volk des Heeren, waarvan de ge meente van onzen Heere Jezus Christus zich het geestelijk nakroost weet, wist te juichen over het geluk van Zijn koning en stak er in vreugde do vaandels bij omhoog! Daarvan lezen we in dezen twintigsten psalm. Want die psalm is een van de nationale liederen van het oude Israël. En het heeft den Heiligen Geest goed gedacht ons dezen volkszang in onzen psalmbundel ten gebruike mode te geven. Het waren tijden van benauwing, waarin dit lied geboren werd. Maar biddend om hulp uit het heiligdom en brengend zijn offers in de voorhoven des Hoeren, sprak het volk tegenover zijn koning uit, dut het zich schaarde om diens troon en ,ge- loovig wachtte de redding uit natio.ialen nood. In dat geloof, alsof die verwachting reeds verkregen was, dprst men bij voorbaat het blijde triumflicd aanheffen. Het gejuich brak al los! De vaandels werden om hoog geheven! Er sprak het vertrouwen in, dat de Heere God het gebed van het volk voor zijn koning hoohen zou. En dat vertrouwen deed, bij wijze van wissel werking, in het afsmeeken van de hulp des Hee ren volharden. Het gejuich was dan ook meer dan vroolijlc volks rumoer. En als de vaandels werden opgestoken, werden zo opgestoken in den naa.m onzes Gods! Van den hemel werd het geluk voor .den koning verwacht. De volksvreugde werd door het gebed van het volk gedragen en géheiligd. De nationale zang was tegelijk beöezang. Gelukkig het volk, dat, meelevend met zijn ko ningshuis, het gebod niet kan vergeten! Gelukkig een vorstelijke familie, welke van een biddend volk zich omringd weetl Di i diepere toon mag dan ook in onze nationale vreugde niet ontbreken. Er zijn reeds in de voorbije dagen hier en daar samenkomsten geweest, waarin zij, die voor vorst en volk hun hulp belijden in den naam des Hee ren, het aangezicht Gods hebben gezocht in hun gebed voor het prinselijke paar. En het lijdt geen twijfel, of er zal op den aanstaanden Zondag door eiken voorganger in elke gemeente gebeden wor den, dat Hij, die ons aller lot en leven bestiert, aan onze Prinses en haar verloofde straks mogo geven het voorrecht van een gelukkig en geze gend huwelijksleven. Dat zal geschieden naar de schriftuurlijke ver maning, dat er zullen gedaan worden smeekingen, gebeden, voorbiddingen en dankzeggingen voor koningen en allen, die in hoogheid zijn, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle god- zal iglieid en eerbaarheid. Een vorstenhuwelijk is niet een particuliere aange legenheid van twee menschen, wier levens naar elkander worden overgebogen. Er hangt van het huwelijk onzer aanstaande vorstin ook zoo ont zaglijk veel af voor het volk, welks leven met aat van hnar huis is samengevlochten. Het is goed, dat, uit liefde tot onze Prinses, aan den ons overigens nog vrij onbekenden Prins spontann een b I ij d e inkomst is bereid in do residentiestad. Het is beter nog, dat wij ook straks den aanstaanden Prins-gemaal met vertrouwen blijven omringen en hem van harte zijn bijzondere plaats in ons volksleven gun nen. Maar het allerbeste is, dat we in onze per soonlijke en publieke gebeden van den Heere vragen, dat Hij de samenleving in het huwelijk, dat werd voorgenomen, dienstbaar mogo maken èn aan het persoonlijke geluk in de vorste lijke woning èn aan het nationale geluk van ons Nederlandsche volk. <7 De vaandels in den naam onzes Gods! Onze na* tionale blijdschap geheiligd door ons gebed! Het is, naar hun eigen woord, dat we langs radio- weg mochten beluisteren, de begeerte van het prinselijke paar, dat zij, mot elkander gelukkig, ook zullen mogen medewerken aan het geluk van het volk, in welks midden zij zijn gesteld. Ons antwoord op hetgeen zij gesproken hebben, zij het antwoord uit dezen psalm: „De Heere ver vulle al uw begeerten." Toen, vijf en dertig jaar geleden, het huwelijk van, onze Koningin kerkelijk werd bevestigd, sprak de toenmalige hofprediker Dr. van der Flier deze nuchtere woorden: „Nooit mag vergeten worden, dat in een huwelijk niet twee engelen, maar twee zondigo menschen zich aan elkander verbinden, dio ieder hun eigen inzicht, hun eigen wil, hun, eigen gedachten hebben." We zullen hot ook. nu niet vergeten. Maar wo zullen evenmin vergeten, dat de liefde volle begeerte naar een gelukkige en voor elkan der gezegende samenleving één der eerste schre den is op den weg naar een huiselijk geluk, dat uit de vorstelijke woning doorglanzen moge in liet leven van ons volk. Wanneer we juichen en vlaggen, dan moge het zóó zijn, dat we de vaandels opsteken in den naam van onzen God, met de bede, dat de Heere al de begeerten van het vorstelijke paar moge vervullen. Het moge, ondor den zogen Gods nog jaren duren, eer onze Prinses tot de koninklijke waardigheid zal worden geroepen. Maar het blijke, reeds nu, zoolang ze onze Prinses is, en straks, als ze onzo Koningin zal zijn, dat de voorgenomen levcnsvex*- binding, in de vervulling van de begeerten zoo wel van Hem als van Haar, door onzen God tot zegen van Nederland werd gesteld. De Ileere zegene hen en behoede hen! De I-Ieore doe Zijn aangezicht over hen lichten en zij hun gcnadigl Do Ileere verheffe Zijn aangezicht over hen en gevo hun vrede! En in hun vrede zullen w ij vrede hebbent In do vervulling hunner begeerten zal onze begeerte vervuld zijn. Laat bij onze nationale vreugde het gebed niet vcrstommcnl De vaandels opstoken? Jal Maar; in den naam onzes Godsl 397,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 11