Clkm (xiekm m De opvoeding der Ouders Een boek over Java's schoonheid Niet alleen Dr. Wilhelm Stekel, de Weense zenuwarts en psychiater, die in 1934 dit boek schreef, dat in dit jaar dooi den Haagsen leraar, J. H. Schouten, werd vertaald, is doordrongen van de noodzake lijkheid dat 't merendeel der ouders, zelf tot opvoeding geroepen, dringend behoefte heeft aan opvoeding. Ieder die met opmerk zaamheid 't „opvoedend'' werk veler ouders gadeslaat, zal getroffen worden door 't vaak schrijnend gemis aan tact en bedachtzaam heid, dat daarbij aan den dag treedt, door 't onberedeneerd laken en loven, dat veel meer uiting is van een momentele gril dan van een consequent systeem, dat vrucht is van bezonnen overleg en liefdevolle toewij ding. De eis tot opvoeding der ouders ter geschiktmaking voor hun taak erkennend, voelen we echter onmiddellijk de moeilijk heid, om iets in die richting te doen. Opvoe ding immers eist autoriteit, gezag. En wie is hiermee begiftigd ten opzichte van z'n medemens? Ieder ouderpaar blijft souve- rein in eigen huis. En geen advies, hoe Vriendschappelijk en bedekt ook gegeven, i9 gemakkelijker in staat onherstelbare verwij dering te bewerken en in zijn tegendeel te worden uitgevoerd dan dat, wat betrekking heeft op de opvoeding der kinderen. Dat terrein achten vele ouders en in principe terecht volkomen particulier domein, waar ieder buitenstaander heeft af te blij- Daarom is 't ook voor personen, begaafd met talenten om op dit gebied iets voor an deren te doen en te zijn, zo uiterst gevaar lijk om zelfs maar een zwakke poging in die richting te ondernemen. Alleen van al gemeen gehouden geschriften, waarin noch tans concrete gevallen zij 't anoniem scherp worden ontleed, is hier heil te ver wachten. Daarom verheugde ik mij bij 't zien van de titel van Stekels werk, dat mij de gelegenheid geboden werd, dit boek hij de lezers van dit blad nadere bekendheid te geven. In April van dit jaar besprak ik zijn boek „Kinderen boven de twaalf", waaruit naar mijn mening heel wat te le ren valt voor ouders, die in 't bezit zijn van kinderen van die leeftijd. Wel vond ik in dat werk overbodigheden voor onze kring, en ook ontdekte ik symptomen, die er op we- zen, dat wij tegenover gelijke problemen toch een heel andere houding hebben nemen krachtens 't beginsel, waaruit we le- .ven en dat Stekel vreemd is of althans ver onachtzaamt; maar toch was daarnaast zo veel prijzenswaardigs, dat 'lezing m.i. -in veel opzichten tot beschaming en herstel zou kunnen leiden. Groot was daarom mijn teleurstelling 'die toenam naarmate ik met-de lectuurovan 't boek vorderde toen ik merkte, dat we hier te doen hebben met een boek, dat voor onze ouders allerminst is aan te bevelen. Niet alleen blijkt hier veel sterker dan in *fc voorgaande boek, dat Stekels levensop vatting zuiver humanistisch is, zodat hij van 't oprecht Christelijk geloof slechts eenmaal (blz. 97) vergoelijkend rept, en zich b.v. bij 't aanbevelen van de klemmende jeis bij de opvoeding; „Uw ja zij ja, Uw neen, neen", op de autoriteit van Grillpar- zer beroept, die toch bij ieder Bijbelkenner direct voor die van 't Evangelie wegsmelt. Niet alleen voert Stekel hier bij een psy chiater met veertig jaar practij'k ligt dit voor de hand bijna uitsluitei^l dermate abnormale voorbeelden aan als adstructie- materiaal, dat deze gelukkig geheel zullen liggen buiten de horizon van 't Nederlands Christelijk volksdeel. Niet alleen gaat hij ,uit van 't principe dat echtscheiding een gans normaal en in vele gevallen zelfs een gewenst middel is om gebleken disharmo nie in 't huwelijk tot oplossing te brengen. Maar dit is 't hinderlijke en verkeerde, dat Stekel hier van begin tot eind de trouwe volgeling blijkt van Freud, die er op uit is 'ieder conflict in huwelijk, opvoeding en fa milieverhouding terug te leiden tot een sexuele anomalie, die alleen door psycho analytische behandeling tot verbetering kan gebracht worden. Dat de aanbeveling ivan deze beschouwingswijze 't biezonder doel van zijn werk is, blijkt trouwens duidelijk uit de passage uit zijn voorrede: „Tot nu toe is bij de behandeling van 't opvoedings- vraagstuk karakter en specifieke sexualiteit van de ouders nooit als uitgangspunt geno men". Deze grondstelling, die 't gehele werk door le beschouwingswijze beheerst, maakt dat de hier en daar voorkomende behartigens waardige wenken (b.v. over zenuwachtige ouders) verdwijnen in een zee van gefor ceerde redeneringen om toch maar telkens weer 't sexuele conflict aannemelijk te ma ken. Inderdaad is zenuwachtigheid m.i. 't gevolg van een conflict, maar veel meer van een religieus dan van een sexueel conflict. De hoofdtaak van de zielenarta ligt dan ook veel meer daar, dat hij als geestelijk verzorger optreedt, dat hij er naar streeft de ziel te voeren tot ver ootmoediging voor God, om door Christus' verdienste genade en gemoedsvrede te ont vangen. Natuurlijk mag hij daarbij even tuele somatisch-psychologische factoren niet verwaarlozen, maar ze mogen voor hem pooit 't 'doel, hoogstens het middel zijn. Hoe moeilijk 't overigens is voor leken in Üe prak.ijlc iets te bereiken met Stekels methode, blijkt duidelijk uit 't uitvoerig .weergegeven verslag, voorzien van Stekels kritiek, van een onderwijzer, die 't buiten echtelijk kind van zijn hospita, dat koppig en onhebbelijk en natuurlijk hypersexueel volgens de nieuwe inzichten tot .rede tracht te brengen, wat hem slechts ten 'dele gelukt en waarbij de liefde, in de iopvoeding stellig onontbeerlijk wel zeer van één kant moet komen. Stekels theo rieën over het slaan eveneens z. i. vaak gevolg van sexuële afwijkingen of sadisme vereisen voor den Christen nadere toet- Dr. Wilhelm Stekel, vertaald door J. Schouten, Thjeme en Cie., Zutphen, 1936. sing zo goed als z'n opvattingen over „d w a n g". Het gaat niet aan en 't is hier niet noodig al Stekels theorieën, die weer legging behoeven en 't zijn er niet wei nige hier uitvoerig te behandelen. I-Iet boek verdient van regel tot regel critisch gelezen' te worden, dan zijn er voor den vakman, den medicus, waarvoor het speciaal geschreven is, en den paedagoog wel goede dingen uit te halen. Anders ge rubriceerd en anders belicht kunnen ze hun tot voordeel strekken in hun dage lijkse practijk. Maar 't boek over „de op voeding der ouders", dat zeker een over weging waard is, is voor Christelijk Neder land door Wilhelm Stekel niet geschreven. J. KARSEMEIJER. Varia-Historica, door Dr. J. H. J. M. W i 11 o x. Teulings' uitgevers Maatschappij 's-Hertogenbosch. Zelden hebben dagblad-artikelen een lang leven. Geen wonder dat Professor Aalberse in de inleiding die hij bij dit werk schrijft, daar op wijst. En toch stemt ook hij toe, dat het werk van den bekwamen Maasbode-redac teur het waard is, om als boek het een-dags leven te ontgaan, en ook buiten de uit de aard der zaak beperkte lezerskring van een politiek dagblad, gelezen en overdacht te worden. Als Protestanten, en Anti-Revolutionairen leven we gaarne in de historie. Die bekijken we door onze bril. Neutraliteit is daarbij on mogelijk. Dat hebben we altijd gevoeld als één der bezwaren tegen de openbare school, dat ze de geschiedenis neutraal wilde be handelen. We waardeeren dus iedere mee ning. En nu luisteren we naar een Roomschen geleerde, die zijn land liefheeft, even vurig Oranjeklant is als wij, en toch vele dingen anders ziet en zegt. Dat kan dan dienen als correctief op onze eigen gedachten. Dr. 7. H. J. M. Witlox Wanneer Dr. Witlox figuren uit cms Oran jehuis beschrijft dan geeft hij o.a. een tref fende schets van Juliana van Stolberg als moeder. Op de laatste woorden valt alle na druk. Haar moederliefde, uitkomend in tee- dere bezorgdheid voor haar zonen, doorstra lende in al haar brieven, heeft hem het meeste getroffen. Haar innige Godsvrucht, haar vertrouwen op den Allerhoogste, ook dat merkt de schrijver wel, maar het komt op de achtergrond. Dat is m.i. gevolg van zijn instelling. Van zelf bekijkt Witlox den V^der des Va derlands! En dan is het merkwaardig dat deze Katholiek onomwonden den prins er kent voor een oprecht geloovig Christen. Daar oordeelden velen vroeger anders over. Dat hij bezwaren heeft tegen menigo handeling van Oranje, ieder die de historie kent, zal hem grif toegeven dat lang niet alles door de beugel kon, wat in die jaren verricht is. Wij zijn geneigd meermalen alle schuld op de Roomschen te schuiven, Witlox ziet meer naar de fouten van de andere partij. Bijzonder op dreef is de schrijver wanneer hij onderwerpen uit dé vórige eeuw behan delt. Geen wonder dat de Roomschen trotsch zijn op de emancipatie, die hen gevoerd heeft tot hun huidige positie. Dat de voor mannen en leiders niet vergeten zijn, maar met groote liefde geschetst, we kunnen hel waardeeren. Maar ook lezen we gretig zijn oordeel over Groen, op wien anti-papisten zich maar nooit moesten beroepen. De groote figuren uit Duitschland en Frankrijk in de voorbijgegane decenniën krijgen hun beurt, even goed als Sir Edward Grey en de Serajewo-historie. Al deze onderwerpen worden objectief, vol komen nuchter en zakelijk behandeld. Daar om treft het te meer als b.v. van den zede- loozen kardinaal cle Rokan gezegd wordt (blz. 343): Slecht was hij nooit geweest, wel verregaand lichtzinnig en onnoozel als pasgeboren kind". Een eigenaardig mild oordeel over deze droevige figuur! Het laatste deel, bevat onder 't opschrift „Cives Romani". het leven van enkele „hei ligen" te beginnen met den kerkvader Augustinus. Calvinisten zullen anders daar over denken en schrijven, maar ze zullen dit lezende, toch waardeeren de groote ken nis en vlotte stijl van Witlox. Heel die heiligen geschiedenis doet ons vreemd aan, maar daarom behoeven we haar niet te verachten. Een keurig boek. In gezellige,levendige stijl. Geen diepgaand, nauwkeurig binnen- onderzoek' is aan het schrijven voorafgegaan Maar men kan bewondering hebben voor de belezenheid, waarvan schier elk artikel tuigt. „De Philosophie van het Marxisme", door Dr. H. A. Wecrsma. Arn hem, Van Loghum Slaterus' Uitg. Mij. N.V. In 'dit werk wil Dr H. 'A. Weersma een studie van de philosophie van het Marxisme geven, waarbij hij deze wijsbegeerte, in het bijzonder wat haar metaphysica en kenleer betreft, aan een nader onderzoek onderwerpt. Vooral gaat de schrijver de verhouding van het Marxisme tot Kant en de Neokantianen na, waarbij hij, zooals trouwens in het ge- heele werk het geval is, vele bewijzen aflegt van belezenheid van de Marxistische en Kan- tiaansche literatuur. Speciaal wat de eerste aangaat, brengt hij verschillende schrijvers voor het voetlicht, die misschien tot heden een weinig stiefmoederlijk behandeld wer den. De beteekenis van dit boek moet, mee- nen we, gezocht in de verheldering, welke het in deze punten aanbrengt. Steeds wordt uitvoerig met citaten de bedoeling van de onderscheidene auteurs aangetond, en Dr Weersma slaagt erin, den invloed, welken zij bewust of onbewust op elkaar uitoefen den of ondergingen, aan te toonen. Doch niet alleen wordt de meening der schrijvers weergegeven, daarnaast toont de heer Weersma zich op vele plaatsen niet met hen accoord en levert hij critiek. Hierbij heeft hij zich echter niet kunnen ontwor stelen aan het bezwaar, dat door den Calvi nist tegen elke niet-christelijke philosophie wordt ingebracht, nl. dat het uitgangspunt, of zooals Prof. Dr H. Dooyeweerd zegt het „Archimedisch punt", gezocht wordt in deze geschapen wereld zelf, waarbij het vrij on verschillig blijft, of men het kiest in de ma terie, de rede of de idee. Ook woorden als „wereldwezen" en „leven" kunnen hierbij allerminst voldoen. De philosophie van het Marxisme kan slechts op bevredigende wijze onderzocht worden, al is het resultaat van het onderzoek allerminst „bevredigend", wan neer men uitgaat van Gods openbaring, zoo als zulks met name geschiedt door de Wijs- Kan beschouwd worden als een enthousiaste reisbeschrijving Java's Pracht en Praal, 'door H. W. Ponder. Uitgave Nederlandsche Keurboekerij te Amsterdam. De schrijfster van dit boek werd, naar zij zelf beweert, bij haar eerste bezoek aan Java aanstonds verliefd op dat eiland. Het resultaat van deze verliefdheid is een En- gelsoh boek, getiteld „Java Pageant", het geen door dr. C. P. Gunning onder boven genoemde titel in het Nederlandsch werd vertaald en bewerkt, tenvijl Z.Exc. Dr. H. Colijn eenige regelen ter inleiding schreef. Indien Dr. Colijn een aanbeveling schenkt en een alleszins bekwame Dr. Gunning de vertaling en bewerking onderneemt, worden terecht hooge verwachtingen gewekt en be gint men te lezen met de gedachte, dat het wel heel goeu' zijn zal. Men zal echter goed doen bij het lezen steeds voor oogen te hou den, dat de schrijfster op verliefde wijze met Java dweept. Meermalen is zij uitbundig in haar lof voor de Nederlanders, die zij haar landgenooten ten voorbeeld stelt. Zulk een lof zien we ons gaarne toegezwaaid en het heeft zeer zeker zijn nut, dat in de beken de eenzijdige oriëntatie van haar landgenoo ten verandering wotrdt gebracht. En nu er ook ten onzent belangstelling ontwaakt voor de overzeesche gewesten en veel onjuiste en ongunstige voorstellingen over ons kolo niaal beleid opgang maken, is een accen tueering van het goede, dat de Nederlanders bewerkten zeer zeker niet overbodig. Het werfk mist echter wetenschappelijke waarde, zoodat de hoofdstukken, waarin de schrijfster zich op het gebied van de volken kunde, de historie of van de agrarische aan gelegenheden begeeft, met reserve dienen te worden gelezen. O.i. heeft haar werk het karakter van een spontane reactie op de dingen, welke ze op haar reis zag en kan het slechts beschouwd worden als een en thousiaste beschrijving. Als zoodanig heeft het waarde. Weliswaar schijnt de schrijfster ee jaren op Java te hebben doorgebracht, doch blijkbaar is die tijd nog te kort geweest om haar tot eenige objectiviteit en Gründlioh- keit te brengen, welke factoren o.i. onmis baar zijn om een boek een wetenschappe lijk cachet te geven. Gelukkig waarschuwt de bewerker den Hollandschen lezer meermalen, als de schrijfster zich op het voor haar te gladde terrein der wetenschap begeeft. Deze waar- schuwingsteekens zouden we gaarne op meer plaatsen zien aangebracht, bijv. bij haar hoofdstuk over de wajang, waar zij op bladzijde 49 de opvatting suggereert, als zou de wajang wong de eigenlijke wajang zijn, welke thans nog slechts zelden voor komt. Dit blijkt echter, bij eenige studie van de wajang, wel volkomen onjuist te zijn. Ook is de sohrijfster de populaire dwaling, dat de Libaran het inheemsche nieuwjaar is, nog niet te boven gekomen en als zij meent, dat de bevolking in de vastenmaand de godsdienstige voorschriften naleeft en zelfs Sawah. Illustratie, uit „Java's Pracht en PraaV\ geen gedachte aan ontduiking dier voor schriften in het brein van Kromo opkomt, is zulks een niet op de feitelijke toestand ge baseerde meening, welke op een hoogst op pervlakkige en onvolledige waarneming be rust. Slordig is de schrijfster, indien zij op blad zijde 107 beweert, dat de Hollamdsche en Frajische troepen onder Daendels in 1811 door de Engelschen verslagen zouden zijn. Daendels was toen reeds vertrokken en Gouverneur-Generaal Jansens moest die ne derlaag ondergaan. Correctie zou op bladzijde 108 kunnen worden aangebracht, waar een totaal on juiste visie op de agrarische aangelegen heden in Indië wordt weergegeven. Raffles, die bekend is om zijn landrente-stelsel (ren- huur), ging daarbij juist van de stel ling uit, dat het gouvernement opperheer over de grond, welke door de desabewo- slechts tegen betaling van de z.g. land rente of land'huur kon worden bewerkt. Aan Raffles komt dus zeer zeker de lof niet toe deze onjuiste opvatting der Hollanders te hebben rechtgezet, doch hij verkondigde juist zelf die opvatting. Overigens zijn de geleerden het er tot dusver niet over eens of deze opvatting inderaaad onjuist is. Dit alles neemt niet weg, dat er ook meer dere mooie bladzijden in het boek, dat zich trouwens buitengewoon prettig lezen laat, te vinden zijn. Het sterkst is de schrijfster o.i. in haar waarneming van de dagelijk- sohe dingen in het leven van den Javaan, in haar beschrijving van straat- en markt- tooneeltjes en soms in haar weergave van de wonderschoone natuur. Om die reden be- elen we het boek gaarne ter lezing aan. De uitgever verzorgoe de uitgave uitste kend, terwijl de tallooze foto's, welke het boek bevat, ook zeer geschikt zijn bij de be langstellenden een indruk to vestigen van het sprookjes-eiland, dat de schrijfster niet ten onrechte zoo lief geworden is. begeerte der Wetsidee, waarvan de bet len nader zijn uiteengezet in het standaard werk van Prof. Dooyeweerd. Daarom wenschen we de studie van Weersma uitsluitend te beschouwen een uitvoerige, zij het niet critieklooze uiteenzetting van het Marxisme. Als zoo danig verdient het boek zeer zeker veel waardeering. Slechts vragen we ons af, waarom het versohenen is in een serie, die zioh noemt „religieus-socialistische stu diën". „Socialistisch" is het werk ongi twijfeld, maar wat hier onder „religie" wordt verstaan, is ons niet duidelijk worden. Zou zulks ook niet door de keuze ven het uitgangspunt te verklaren zijn? Auqus'inns' Belijdenissen. Uit het Latijn vertaald en ingeleid door Dr. A Si zoo. 3e druk. Delft, W. D. Meinema. Het is zeker een merkwaardig feit, dat dit vijftien eeuwen oude boek van Augustinus nog altijd zijn actualiteit heeft behouden. Menig boek uit het verleden heeft vi ons tegenwoordig geslacht zijn aantrekke lijkheid verloren, orndat het ons plaatst in een culiuur-omgeving, welke ons vreemd is en waardoor de inhoud wat vèr van ons komt af te staan. In zekeren zin zou dit bezwaar ook kun nen gelden voor „Augustinus' Belijdenissen En toch wordt er nog telkens met meer dan gewone belangstelling gegrepen naar dit klassieke werk van Augustinus. Naar wij meenen, heeft Dr. Sizoo de juiste oorzaak voor dit verschijnsel aangegeven, als hij zegt: „Het zeldzaam vermogen van den schrijver, om de diepten van het men- sohelijk hart te peilen, heeft zijn „Belijdenis sen" gemaakt tot een boek, dat niet alleen handelt over hemzelf, maar over iedereo mensch. Zoo valt het incidenteele weg. het bijzondere wordt tot het algemeene, het in- dividueele tot het universeele". Dat een derde druk van deze door Sizoo erzorgde Nederlandsche vertaling van Augustinus' werk binnen enkele jaren noo dig bleek, is een verheugend feit. Het bewijst eenerzijds, hoe-zeer de koste lijke inhoud van dit boek voor zeer velen zijn waarde heeft behouden, en anderzijds, dat deze vertaling op grooten prijs is ge steld, waarop ze inderdaad ook recht heeft Dr. Sizoo is erin geslaagd een vermaling te geven, welke hoegenaamd niets verloren deed gaan van de schoonheid v,an het oor spronkelijke werk. Het leven aanvaard door J. M. WesterbrinkWirtz. Uitgave van H. A. van Bottenburg N.V. Am sterdam. Dit is de geschiedenis van een meisje, dat uit éénvoudig millieu, door broeders en zus ters geholpen wordt om onderwijzeres te worden en daardoor in de maatschappij een hoogere plaats dan zij allen zal innemen. Daartoe werken allen mee. En Ietje doet wat haar broers en zusters zonder Qiaar ooit aan te sporen, van haar verwachten: ze werkt, ze spant zich in om te slagen, al ziet ze er tegen op, dat ze dan zelf besluiten zal moeten nemen, wat nu moeder of de zusters voor haar doen. Ook door haar vriendin, die haar volg zaamheid exploiteert, laat ze zich leiden, al voelt ze wel, dat het niet altijd op een pad is, dat ze goed vindt. Het leven openbaart zioh aan Ietje op allerlei wijze. Door haar schoolvriendin, door haar zusters, door haar broers, door allen, die ze ontmoet, als ze later onderwijzeres en dorpje is. En meestal is het niet op een aangename wijze, dat ze het leven leert kennen. Maar soms toch ook wel. Als ze la ter hij de moeder vam den dokter in huis komt, en dus haar levensbestemming mis loopt, zou men zeggen, leert ze dat men het leven als anders moet zien dan meestal schiedt, n.l. als een groote vlek, wijzelf in het middelunt, en een vage kring daarom heen de anderen. Men moet beseffen, dat aohter de taak die men heeft, God staat. En dat het er minder op aankomt, wat ge doet, ge maar bereid bent het te doen. Dat leven, zooals God het geeft met zijn opdracht, zijn strijd en zijn vreugde, aan vaardt Ietje. De wijze waarop de schrijfster dit ziele en geestesproces bij dit meisje schildert, is heel mooi. Daar is geen opgelegde, geen frasenvróomheid in. Het is echt. J. R. L. van Bruggen (Klein- jan) Morestond. Firma J. H. de Bussy. Pretoria 1936. Dr. J. R. L. van Bruggen is een broer van den uitstekenden Afrikaanschen prozaïst Jochem van Bruggen, schrijver van Am- Hij is tweemaal in Nederland geweest: eerst tijdens de Boerenoorlog (zijn vader cn broer namen deel aan de strijd tegen En geland!), later voor het verwerven van de doctorsgraad te Amsterdam (1919^1922), welke titel hij verwierf na een bekend proef- sahrift: „Lektuurvirsiening vir Kinders en jeugdige Personen". Als dichter debuteerde Van Bruggen met „Lentestemme'Het oordeel der kritiek was niet zeer gunstig; enkele gevoelde, zuivere strophen echter deden dr. Pienaar de ver wachting uitspreken, dat „gesien het feit dat Van Bruggen eers in 1914 Afrikaans begin het en dat hy sedert die verskyning van sy eerste bundel die geleentheid gehad het om soveel kennis en ervaring op te doen, dat hy in 1925 as gids kon optree op die terrein van die verskens, beloof sy volgend bundel veel meer as wat die eerste reeds bevat". Het spijt me, te moeten constateeren, dat Pienaar's verwachting tenecnenmale be schaamd is. „Morestond", 17 jaar versche nen na „Lentestemme", vertoont dezelfde gebreken, dezelfde poëtische onmacht. De morgenstond heeft helaas hier geen goud in de mond. Vol is het bundeltje van valsche beeld spraak: „Jy t altyd stukkies sonlig uitgedeel". „Liefde was oorwoeker deur onrus". „Jy weet, hoe die bloed tot v 1 a m m e raak". Tot gevoelens zegt de schrijver: „As ek jul kon brei tot woorde". Elders laat hij gevoelens „leer en sterk uit die roersels bot'. Zeer vreemd is ook: „Of as die lippe van 'n vrou my sag". Gebruikt men in Z.-Afrika niet de oogen, om te zien? Negentiende-eeuwsche rhetoriek is: „Die wind wat saans oor die water s u g, en dinge vertel uit sprokiesland an die 1 a g g e n d e, roerende bome". De stap van een mensch hoort Kleinjan hol en leeg „net soos 'n rammelende s i e 1". Op tal van plaatsen geeft de schrijver zijn afkeer te kennen van het ètadsgewoel. Er gons gewaaef hij van „die wrange smaak van 'n wereldstad". Wrang smaak, stille vrees, eie smart, stom verlange, bnaende eensaam- heid, stille weemoed, verlore dinge, som ber stemme, dowwe oë, dat zijn de dingen, die vooral de stemming dezer poëzie beheer schen. Vele malen gaat er melancholie door de6 dichters woorden, van weemoed nlijkt zijn ziel vervuld: ,,'n Mensesiel kan smeek na lig in stom verlangen". Licht, te vinden in de eenvoudige dingen van het leven, in alles wat.niet gecompli ceerd is en verworden door invloed van be schaving: de zee, het blauw der hooge luch ten, de wijde horizon, een roos, een lelie, kinderoogen. Het is het heimwee naar die eenvoud en dat stil geluk niet te vinden in „Stadsgpwemel. rumoer en stof en skyn", welke Van Bruggen tot eenige fraaie re gels heeft geïnspireerd, welke althans eeni ge vergoeding bieden voor het vele kreupel- rijm, dat hij in „Morestond" heeft bijeen ge bracht: „Gee my sonlig, gee my rose, gee my lelies blank ep rein, geef my klare kinderoë waar die hemellig in skyn. As die skemer met sy vlerke skadu's gooi oor veld en vlei, voel ek hoe vergete dinge en ou smarte roer in my. Daarom bid ek, gee my rose, gee my kinderoë rein, gee mv vriendlikheid en liefde gee my suiwrend' sonneskyn". Een jaar natuurleven. Lente, door R. J. de Stoppelaar, J a n P. S t r ij b o s en A. B. W i g m a n. Tweede druk. Uitgave van Scheltema en Hol- kema N.V., Amsterdam. Dat in zoo korte tijd een boek als dit, dat tamelijk kostbaar is (hoewel deze prijs o.i. nog niet in verhouding staat tot de fraaie uitvoering en de kostbare inhoud) een twee de druk beleeft is een bewijs, dat het bij het Nederlandsche publiek er in gegaan is. De liefde voor de Natuur, die de laatste jaren zeer is toegenomen, moge hiervoor een re den zijn, de grootste factor voor het zoo snel uitverkocht geraken van de eerste druk moet wel zijn de voortreffelijke inhoud, zoo wel de hoogst interessante lectuur als do wonderschoone platen. We hebben indertijd heel uitvoerig de eer ste druk beschreven en heel gebrekkig iets weergegeven van wat dit mooie werk ons bood. Herhaling zou maar schaden. Lente is bijna geheel gelijk gebleven. Voor zoover we na kunnen gaan zijn alleen op pagina 70 drie zinnen bijgevoegd, (de twee de leest helaas niet goed), en is plaat XI vervangen door andere foto's dit is geen verbetering naar het ons voorkomt. Het papier is van beter kwaliteit als bij de eerste druk. Wij verheugen ons zeer over het spoedig verschijnen van de tweede druk. Iets werkelijk schoons weet het publiek gelukkig nog te waardeeren. Hdtlst Nog was onze pen niet droog van het bovenstaande bericht omtrent het verschij nen van de tweede dmk van „Lente" of naast mij wordt „Herfst" gedeponeerd. Ook een tweede druk. De uitgever volgt wel niet de volgorde van de almanak. Maar dat geett niet Ook de tweede druk van dit deel is zoo goed als gelijk gebleven. Een enkele iets veranderde zin (pag. 114) vonden wij heel toevallig. De platen fraaie foto's op kunstdrukpapier zijn in aantal gelijk ge bleven, doch een drietal werden door an dere vervangen. Terwijl bovendien de ge legenheid benut werd om de kopmeeuwen van paal XLI, die in de eerste druk abusie velijk kokmeeuwen genoemd werden, weer in eere te herstellen. Ook hier is een beter papiersoort voor de tekst gekozen. Menig natuurvriend zal er zich over ver heugen, dat dit Natuurhistorisch standaard werk er zoo ingaat bij het publiek, dat nu reeds van twee deelen een tweede druk ver- Ank en Hans in de rimboe, door Hendrik de Leeuw, geïll. door Rie Reinderhoff. Van Hol- kema en Warendorf. Amsterdam. De bedoeling van den auteur was, aan kinderen de tallooze dierenverhalen mee te deelen, welke in Indië bij de inlanders in omloop zijn. Hij stelt het voor, dat twee Europeesche kinderen, Ank en Hans, zich scharen onder het gehoor van een dorpsver» teller, een ouden planter enz. Wij geiooven niet, dat jonge lezers bijzonder door deze verhalen geboeid zullen worden. Ten eerste zijn ze erg kort, dan gebeurt er te weinig in en wit gebeurt, is niet pakkend genoeg ver teld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 7