Clkm (xiekm
m
De opvoeding der Ouders
Een boek over Java's schoonheid
Niet alleen Dr. Wilhelm Stekel, de
Weense zenuwarts en psychiater, die in
1934 dit boek schreef, dat in dit jaar dooi
den Haagsen leraar, J. H. Schouten, werd
vertaald, is doordrongen van de noodzake
lijkheid dat 't merendeel der ouders, zelf
tot opvoeding geroepen, dringend behoefte
heeft aan opvoeding. Ieder die met opmerk
zaamheid 't „opvoedend'' werk veler ouders
gadeslaat, zal getroffen worden door 't vaak
schrijnend gemis aan tact en bedachtzaam
heid, dat daarbij aan den dag treedt, door
't onberedeneerd laken en loven, dat veel
meer uiting is van een momentele gril dan
van een consequent systeem, dat vrucht is
van bezonnen overleg en liefdevolle toewij
ding. De eis tot opvoeding der ouders ter
geschiktmaking voor hun taak erkennend,
voelen we echter onmiddellijk de moeilijk
heid, om iets in die richting te doen. Opvoe
ding immers eist autoriteit, gezag. En wie
is hiermee begiftigd ten opzichte van z'n
medemens? Ieder ouderpaar blijft souve-
rein in eigen huis. En geen advies, hoe
Vriendschappelijk en bedekt ook gegeven, i9
gemakkelijker in staat onherstelbare verwij
dering te bewerken en in zijn tegendeel te
worden uitgevoerd dan dat, wat betrekking
heeft op de opvoeding der kinderen. Dat
terrein achten vele ouders en in principe
terecht volkomen particulier domein,
waar ieder buitenstaander heeft af te blij-
Daarom is 't ook voor personen, begaafd
met talenten om op dit gebied iets voor an
deren te doen en te zijn, zo uiterst gevaar
lijk om zelfs maar een zwakke poging in
die richting te ondernemen. Alleen van al
gemeen gehouden geschriften, waarin noch
tans concrete gevallen zij 't anoniem
scherp worden ontleed, is hier heil te ver
wachten. Daarom verheugde ik mij bij 't
zien van de titel van Stekels werk, dat mij
de gelegenheid geboden werd, dit boek hij
de lezers van dit blad nadere bekendheid
te geven. In April van dit jaar besprak ik
zijn boek „Kinderen boven de twaalf",
waaruit naar mijn mening heel wat te le
ren valt voor ouders, die in 't bezit zijn van
kinderen van die leeftijd. Wel vond ik in
dat werk overbodigheden voor onze kring,
en ook ontdekte ik symptomen, die er op we-
zen, dat wij tegenover gelijke problemen
toch een heel andere houding hebben
nemen krachtens 't beginsel, waaruit we le-
.ven en dat Stekel vreemd is of althans ver
onachtzaamt; maar toch was daarnaast zo
veel prijzenswaardigs, dat 'lezing m.i. -in
veel opzichten tot beschaming en herstel
zou kunnen leiden.
Groot was daarom mijn teleurstelling
'die toenam naarmate ik met-de lectuurovan
't boek vorderde toen ik merkte, dat we
hier te doen hebben met een boek, dat voor
onze ouders allerminst is aan te bevelen.
Niet alleen blijkt hier veel sterker dan in
*fc voorgaande boek, dat Stekels levensop
vatting zuiver humanistisch is, zodat hij
van 't oprecht Christelijk geloof slechts
eenmaal (blz. 97) vergoelijkend rept, en
zich b.v. bij 't aanbevelen van de klemmende
jeis bij de opvoeding; „Uw ja zij ja, Uw
neen, neen", op de autoriteit van Grillpar-
zer beroept, die toch bij ieder Bijbelkenner
direct voor die van 't Evangelie wegsmelt.
Niet alleen voert Stekel hier bij een psy
chiater met veertig jaar practij'k ligt dit
voor de hand bijna uitsluitei^l dermate
abnormale voorbeelden aan als adstructie-
materiaal, dat deze gelukkig geheel zullen
liggen buiten de horizon van 't Nederlands
Christelijk volksdeel. Niet alleen gaat hij
,uit van 't principe dat echtscheiding een
gans normaal en in vele gevallen zelfs een
gewenst middel is om gebleken disharmo
nie in 't huwelijk tot oplossing te brengen.
Maar dit is 't hinderlijke en verkeerde, dat
Stekel hier van begin tot eind de trouwe
volgeling blijkt van Freud, die er op uit is
'ieder conflict in huwelijk, opvoeding en fa
milieverhouding terug te leiden tot een
sexuele anomalie, die alleen door psycho
analytische behandeling tot verbetering
kan gebracht worden. Dat de aanbeveling
ivan deze beschouwingswijze 't biezonder doel
van zijn werk is, blijkt trouwens duidelijk
uit de passage uit zijn voorrede: „Tot nu
toe is bij de behandeling van 't opvoedings-
vraagstuk karakter en specifieke sexualiteit
van de ouders nooit als uitgangspunt geno
men".
Deze grondstelling, die 't gehele werk door
le beschouwingswijze beheerst, maakt dat
de hier en daar voorkomende behartigens
waardige wenken (b.v. over zenuwachtige
ouders) verdwijnen in een zee van gefor
ceerde redeneringen om toch maar telkens
weer 't sexuele conflict aannemelijk te ma
ken. Inderdaad is zenuwachtigheid m.i. 't
gevolg van een conflict, maar veel meer
van een religieus dan van een sexueel
conflict. De hoofdtaak van de zielenarta
ligt dan ook veel meer daar, dat hij
als geestelijk verzorger optreedt, dat hij
er naar streeft de ziel te voeren tot ver
ootmoediging voor God, om door Christus'
verdienste genade en gemoedsvrede te ont
vangen. Natuurlijk mag hij daarbij even
tuele somatisch-psychologische factoren niet
verwaarlozen, maar ze mogen voor hem
pooit 't 'doel, hoogstens het middel zijn.
Hoe moeilijk 't overigens is voor leken in
Üe prak.ijlc iets te bereiken met Stekels
methode, blijkt duidelijk uit 't uitvoerig
.weergegeven verslag, voorzien van Stekels
kritiek, van een onderwijzer, die 't buiten
echtelijk kind van zijn hospita, dat koppig
en onhebbelijk en natuurlijk hypersexueel
volgens de nieuwe inzichten tot .rede
tracht te brengen, wat hem slechts ten
'dele gelukt en waarbij de liefde, in de
iopvoeding stellig onontbeerlijk wel zeer
van één kant moet komen. Stekels theo
rieën over het slaan eveneens z. i. vaak
gevolg van sexuële afwijkingen of sadisme
vereisen voor den Christen nadere toet-
Dr. Wilhelm Stekel, vertaald door J.
Schouten, Thjeme en Cie., Zutphen, 1936.
sing zo goed als z'n opvattingen over
„d w a n g".
Het gaat niet aan en 't is hier niet
noodig al Stekels theorieën, die weer
legging behoeven en 't zijn er niet wei
nige hier uitvoerig te behandelen.
I-Iet boek verdient van regel tot regel
critisch gelezen' te worden, dan zijn er voor
den vakman, den medicus, waarvoor het
speciaal geschreven is, en den paedagoog
wel goede dingen uit te halen. Anders ge
rubriceerd en anders belicht kunnen ze
hun tot voordeel strekken in hun dage
lijkse practijk. Maar 't boek over „de op
voeding der ouders", dat zeker een over
weging waard is, is voor Christelijk Neder
land door Wilhelm Stekel niet geschreven.
J. KARSEMEIJER.
Varia-Historica, door Dr. J. H. J.
M. W i 11 o x. Teulings' uitgevers
Maatschappij 's-Hertogenbosch.
Zelden hebben dagblad-artikelen een lang
leven.
Geen wonder dat Professor Aalberse in de
inleiding die hij bij dit werk schrijft, daar
op wijst. En toch stemt ook hij toe, dat het
werk van den bekwamen Maasbode-redac
teur het waard is, om als boek het een-dags
leven te ontgaan, en ook buiten de uit de
aard der zaak beperkte lezerskring van een
politiek dagblad, gelezen en overdacht te
worden.
Als Protestanten, en Anti-Revolutionairen
leven we gaarne in de historie. Die bekijken
we door onze bril. Neutraliteit is daarbij on
mogelijk. Dat hebben we altijd gevoeld als
één der bezwaren tegen de openbare school,
dat ze de geschiedenis neutraal wilde be
handelen. We waardeeren dus iedere mee
ning.
En nu luisteren we naar een Roomschen
geleerde, die zijn land liefheeft, even vurig
Oranjeklant is als wij, en toch vele dingen
anders ziet en zegt.
Dat kan dan dienen als correctief op onze
eigen gedachten.
Dr. 7. H. J. M. Witlox
Wanneer Dr. Witlox figuren uit cms Oran
jehuis beschrijft dan geeft hij o.a. een tref
fende schets van Juliana van Stolberg als
moeder. Op de laatste woorden valt alle na
druk. Haar moederliefde, uitkomend in tee-
dere bezorgdheid voor haar zonen, doorstra
lende in al haar brieven, heeft hem het
meeste getroffen. Haar innige Godsvrucht,
haar vertrouwen op den Allerhoogste, ook
dat merkt de schrijver wel, maar het komt
op de achtergrond. Dat is m.i. gevolg van
zijn instelling.
Van zelf bekijkt Witlox den V^der des Va
derlands! En dan is het merkwaardig dat
deze Katholiek onomwonden den prins er
kent voor een oprecht geloovig Christen.
Daar oordeelden velen vroeger anders
over. Dat hij bezwaren heeft tegen menigo
handeling van Oranje, ieder die de historie
kent, zal hem grif toegeven dat lang niet
alles door de beugel kon, wat in die jaren
verricht is.
Wij zijn geneigd meermalen alle schuld
op de Roomschen te schuiven, Witlox ziet
meer naar de fouten van de andere partij.
Bijzonder op dreef is de schrijver wanneer
hij onderwerpen uit dé vórige eeuw behan
delt. Geen wonder dat de Roomschen trotsch
zijn op de emancipatie, die hen gevoerd
heeft tot hun huidige positie. Dat de voor
mannen en leiders niet vergeten zijn, maar
met groote liefde geschetst, we kunnen hel
waardeeren. Maar ook lezen we gretig zijn
oordeel over Groen, op wien anti-papisten
zich maar nooit moesten beroepen.
De groote figuren uit Duitschland en
Frankrijk in de voorbijgegane decenniën
krijgen hun beurt, even goed als Sir Edward
Grey en de Serajewo-historie.
Al deze onderwerpen worden objectief, vol
komen nuchter en zakelijk behandeld. Daar
om treft het te meer als b.v. van den zede-
loozen kardinaal cle Rokan gezegd wordt
(blz. 343): Slecht was hij nooit geweest, wel
verregaand lichtzinnig en onnoozel als
pasgeboren kind".
Een eigenaardig mild oordeel over deze
droevige figuur!
Het laatste deel, bevat onder 't opschrift
„Cives Romani". het leven van enkele „hei
ligen" te beginnen met den kerkvader
Augustinus. Calvinisten zullen anders daar
over denken en schrijven, maar ze zullen
dit lezende, toch waardeeren de groote ken
nis en vlotte stijl van Witlox.
Heel die heiligen geschiedenis doet ons
vreemd aan, maar daarom behoeven we
haar niet te verachten.
Een keurig boek. In gezellige,levendige
stijl. Geen diepgaand, nauwkeurig binnen-
onderzoek' is aan het schrijven voorafgegaan
Maar men kan bewondering hebben voor de
belezenheid, waarvan schier elk artikel
tuigt.
„De Philosophie van het Marxisme",
door Dr. H. A. Wecrsma. Arn
hem, Van Loghum Slaterus' Uitg.
Mij. N.V.
In 'dit werk wil Dr H. 'A. Weersma een
studie van de philosophie van het Marxisme
geven, waarbij hij deze wijsbegeerte, in het
bijzonder wat haar metaphysica en kenleer
betreft, aan een nader onderzoek onderwerpt.
Vooral gaat de schrijver de verhouding van
het Marxisme tot Kant en de Neokantianen
na, waarbij hij, zooals trouwens in het ge-
heele werk het geval is, vele bewijzen aflegt
van belezenheid van de Marxistische en Kan-
tiaansche literatuur. Speciaal wat de eerste
aangaat, brengt hij verschillende schrijvers
voor het voetlicht, die misschien tot heden
een weinig stiefmoederlijk behandeld wer
den. De beteekenis van dit boek moet, mee-
nen we, gezocht in de verheldering, welke
het in deze punten aanbrengt. Steeds wordt
uitvoerig met citaten de bedoeling van de
onderscheidene auteurs aangetond, en Dr
Weersma slaagt erin, den invloed, welken
zij bewust of onbewust op elkaar uitoefen
den of ondergingen, aan te toonen.
Doch niet alleen wordt de meening der
schrijvers weergegeven, daarnaast toont de
heer Weersma zich op vele plaatsen niet met
hen accoord en levert hij critiek. Hierbij
heeft hij zich echter niet kunnen ontwor
stelen aan het bezwaar, dat door den Calvi
nist tegen elke niet-christelijke philosophie
wordt ingebracht, nl. dat het uitgangspunt,
of zooals Prof. Dr H. Dooyeweerd zegt het
„Archimedisch punt", gezocht wordt in deze
geschapen wereld zelf, waarbij het vrij on
verschillig blijft, of men het kiest in de ma
terie, de rede of de idee. Ook woorden als
„wereldwezen" en „leven" kunnen hierbij
allerminst voldoen. De philosophie van het
Marxisme kan slechts op bevredigende wijze
onderzocht worden, al is het resultaat van
het onderzoek allerminst „bevredigend", wan
neer men uitgaat van Gods openbaring, zoo
als zulks met name geschiedt door de Wijs-
Kan beschouwd worden als een
enthousiaste reisbeschrijving
Java's Pracht en Praal, 'door
H. W. Ponder. Uitgave
Nederlandsche Keurboekerij te
Amsterdam.
De schrijfster van dit boek werd, naar zij
zelf beweert, bij haar eerste bezoek aan
Java aanstonds verliefd op dat eiland. Het
resultaat van deze verliefdheid is een En-
gelsoh boek, getiteld „Java Pageant", het
geen door dr. C. P. Gunning onder boven
genoemde titel in het Nederlandsch werd
vertaald en bewerkt, tenvijl Z.Exc. Dr. H.
Colijn eenige regelen ter inleiding schreef.
Indien Dr. Colijn een aanbeveling schenkt
en een alleszins bekwame Dr. Gunning de
vertaling en bewerking onderneemt, worden
terecht hooge verwachtingen gewekt en be
gint men te lezen met de gedachte, dat het
wel heel goeu' zijn zal. Men zal echter goed
doen bij het lezen steeds voor oogen te hou
den, dat de schrijfster op verliefde wijze met
Java dweept. Meermalen is zij uitbundig in
haar lof voor de Nederlanders, die zij haar
landgenooten ten voorbeeld stelt. Zulk een
lof zien we ons gaarne toegezwaaid en het
heeft zeer zeker zijn nut, dat in de beken
de eenzijdige oriëntatie van haar landgenoo
ten verandering wotrdt gebracht. En nu er
ook ten onzent belangstelling ontwaakt voor
de overzeesche gewesten en veel onjuiste
en ongunstige voorstellingen over ons kolo
niaal beleid opgang maken, is een accen
tueering van het goede, dat de Nederlanders
bewerkten zeer zeker niet overbodig.
Het werfk mist echter wetenschappelijke
waarde, zoodat de hoofdstukken, waarin de
schrijfster zich op het gebied van de volken
kunde, de historie of van de agrarische aan
gelegenheden begeeft, met reserve dienen
te worden gelezen. O.i. heeft haar werk het
karakter van een spontane reactie op de
dingen, welke ze op haar reis zag en kan
het slechts beschouwd worden als een en
thousiaste beschrijving. Als zoodanig heeft
het waarde.
Weliswaar schijnt de schrijfster ee
jaren op Java te hebben doorgebracht, doch
blijkbaar is die tijd nog te kort geweest om
haar tot eenige objectiviteit en Gründlioh-
keit te brengen, welke factoren o.i. onmis
baar zijn om een boek een wetenschappe
lijk cachet te geven.
Gelukkig waarschuwt de bewerker den
Hollandschen lezer meermalen, als de
schrijfster zich op het voor haar te gladde
terrein der wetenschap begeeft. Deze waar-
schuwingsteekens zouden we gaarne op
meer plaatsen zien aangebracht, bijv. bij
haar hoofdstuk over de wajang, waar zij op
bladzijde 49 de opvatting suggereert, als
zou de wajang wong de eigenlijke wajang
zijn, welke thans nog slechts zelden voor
komt. Dit blijkt echter, bij eenige studie van
de wajang, wel volkomen onjuist te zijn.
Ook is de sohrijfster de populaire dwaling,
dat de Libaran het inheemsche nieuwjaar is,
nog niet te boven gekomen en als zij meent,
dat de bevolking in de vastenmaand de
godsdienstige voorschriften naleeft en zelfs
Sawah. Illustratie, uit „Java's Pracht en PraaV\
geen gedachte aan ontduiking dier voor
schriften in het brein van Kromo opkomt, is
zulks een niet op de feitelijke toestand ge
baseerde meening, welke op een hoogst op
pervlakkige en onvolledige waarneming be
rust.
Slordig is de schrijfster, indien zij op blad
zijde 107 beweert, dat de Hollamdsche en
Frajische troepen onder Daendels in 1811
door de Engelschen verslagen zouden zijn.
Daendels was toen reeds vertrokken en
Gouverneur-Generaal Jansens moest die ne
derlaag ondergaan.
Correctie zou op bladzijde 108 kunnen
worden aangebracht, waar een totaal on
juiste visie op de agrarische aangelegen
heden in Indië wordt weergegeven. Raffles,
die bekend is om zijn landrente-stelsel (ren-
huur), ging daarbij juist van de stel
ling uit, dat het gouvernement opperheer
over de grond, welke door de desabewo-
slechts tegen betaling van de z.g. land
rente of land'huur kon worden bewerkt. Aan
Raffles komt dus zeer zeker de lof niet toe
deze onjuiste opvatting der Hollanders te
hebben rechtgezet, doch hij verkondigde
juist zelf die opvatting. Overigens zijn de
geleerden het er tot dusver niet over eens
of deze opvatting inderaaad onjuist is.
Dit alles neemt niet weg, dat er ook meer
dere mooie bladzijden in het boek, dat zich
trouwens buitengewoon prettig lezen laat,
te vinden zijn. Het sterkst is de schrijfster
o.i. in haar waarneming van de dagelijk-
sohe dingen in het leven van den Javaan,
in haar beschrijving van straat- en markt-
tooneeltjes en soms in haar weergave van
de wonderschoone natuur. Om die reden be-
elen we het boek gaarne ter lezing aan.
De uitgever verzorgoe de uitgave uitste
kend, terwijl de tallooze foto's, welke het
boek bevat, ook zeer geschikt zijn bij de be
langstellenden een indruk to vestigen van
het sprookjes-eiland, dat de schrijfster niet
ten onrechte zoo lief geworden is.
begeerte der Wetsidee, waarvan de bet
len nader zijn uiteengezet in het standaard
werk van Prof. Dooyeweerd.
Daarom wenschen we de studie van
Weersma uitsluitend te beschouwen
een uitvoerige, zij het niet critieklooze
uiteenzetting van het Marxisme. Als zoo
danig verdient het boek zeer zeker veel
waardeering. Slechts vragen we ons af,
waarom het versohenen is in een serie,
die zioh noemt „religieus-socialistische stu
diën". „Socialistisch" is het werk ongi
twijfeld, maar wat hier onder „religie"
wordt verstaan, is ons niet duidelijk
worden. Zou zulks ook niet door de keuze
ven het uitgangspunt te verklaren zijn?
Auqus'inns' Belijdenissen. Uit het
Latijn vertaald en ingeleid door
Dr. A Si zoo. 3e druk. Delft,
W. D. Meinema.
Het is zeker een merkwaardig feit, dat dit
vijftien eeuwen oude boek van Augustinus
nog altijd zijn actualiteit heeft behouden.
Menig boek uit het verleden heeft vi
ons tegenwoordig geslacht zijn aantrekke
lijkheid verloren, orndat het ons plaatst in
een culiuur-omgeving, welke ons vreemd is
en waardoor de inhoud wat vèr van ons
komt af te staan.
In zekeren zin zou dit bezwaar ook kun
nen gelden voor „Augustinus' Belijdenissen
En toch wordt er nog telkens met meer dan
gewone belangstelling gegrepen naar dit
klassieke werk van Augustinus.
Naar wij meenen, heeft Dr. Sizoo de juiste
oorzaak voor dit verschijnsel aangegeven,
als hij zegt: „Het zeldzaam vermogen van
den schrijver, om de diepten van het men-
sohelijk hart te peilen, heeft zijn „Belijdenis
sen" gemaakt tot een boek, dat niet alleen
handelt over hemzelf, maar over iedereo
mensch. Zoo valt het incidenteele weg. het
bijzondere wordt tot het algemeene, het in-
dividueele tot het universeele".
Dat een derde druk van deze door Sizoo
erzorgde Nederlandsche vertaling van
Augustinus' werk binnen enkele jaren noo
dig bleek, is een verheugend feit.
Het bewijst eenerzijds, hoe-zeer de koste
lijke inhoud van dit boek voor zeer velen
zijn waarde heeft behouden, en anderzijds,
dat deze vertaling op grooten prijs is ge
steld, waarop ze inderdaad ook recht heeft
Dr. Sizoo is erin geslaagd een vermaling
te geven, welke hoegenaamd niets verloren
deed gaan van de schoonheid v,an het oor
spronkelijke werk.
Het leven aanvaard door J. M.
WesterbrinkWirtz. Uitgave van
H. A. van Bottenburg N.V. Am
sterdam.
Dit is de geschiedenis van een meisje, dat
uit éénvoudig millieu, door broeders en zus
ters geholpen wordt om onderwijzeres te
worden en daardoor in de maatschappij een
hoogere plaats dan zij allen zal innemen.
Daartoe werken allen mee.
En Ietje doet wat haar broers en zusters
zonder Qiaar ooit aan te sporen, van haar
verwachten: ze werkt, ze spant zich in om te
slagen, al ziet ze er tegen op, dat ze dan
zelf besluiten zal moeten nemen, wat nu
moeder of de zusters voor haar doen.
Ook door haar vriendin, die haar volg
zaamheid exploiteert, laat ze zich leiden, al
voelt ze wel, dat het niet altijd op een pad
is, dat ze goed vindt.
Het leven openbaart zioh aan Ietje op
allerlei wijze. Door haar schoolvriendin, door
haar zusters, door haar broers, door allen,
die ze ontmoet, als ze later onderwijzeres
en dorpje is. En meestal is het niet op
een aangename wijze, dat ze het leven leert
kennen. Maar soms toch ook wel. Als ze la
ter hij de moeder vam den dokter in huis
komt, en dus haar levensbestemming mis
loopt, zou men zeggen, leert ze dat men het
leven als anders moet zien dan meestal
schiedt, n.l. als een groote vlek, wijzelf in
het middelunt, en een vage kring daarom
heen de anderen. Men moet beseffen, dat
aohter de taak die men heeft, God staat. En
dat het er minder op aankomt, wat ge doet,
ge maar bereid bent het te doen.
Dat leven, zooals God het geeft met zijn
opdracht, zijn strijd en zijn vreugde, aan
vaardt Ietje.
De wijze waarop de schrijfster dit ziele
en geestesproces bij dit meisje schildert, is
heel mooi. Daar is geen opgelegde, geen
frasenvróomheid in. Het is echt.
J. R. L. van Bruggen (Klein-
jan) Morestond. Firma J. H. de
Bussy. Pretoria 1936.
Dr. J. R. L. van Bruggen is een broer van
den uitstekenden Afrikaanschen prozaïst
Jochem van Bruggen, schrijver van Am-
Hij is tweemaal in Nederland geweest:
eerst tijdens de Boerenoorlog (zijn vader cn
broer namen deel aan de strijd tegen En
geland!), later voor het verwerven van de
doctorsgraad te Amsterdam (1919^1922),
welke titel hij verwierf na een bekend proef-
sahrift: „Lektuurvirsiening vir Kinders en
jeugdige Personen".
Als dichter debuteerde Van Bruggen met
„Lentestemme'Het oordeel der kritiek was
niet zeer gunstig; enkele gevoelde, zuivere
strophen echter deden dr. Pienaar de ver
wachting uitspreken, dat „gesien het feit dat
Van Bruggen eers in 1914 Afrikaans begin
het en dat hy sedert die verskyning van sy
eerste bundel die geleentheid gehad het om
soveel kennis en ervaring op te doen, dat
hy in 1925 as gids kon optree op die terrein
van die verskens, beloof sy volgend bundel
veel meer as wat die eerste reeds bevat".
Het spijt me, te moeten constateeren,
dat Pienaar's verwachting tenecnenmale be
schaamd is. „Morestond", 17 jaar versche
nen na „Lentestemme", vertoont dezelfde
gebreken, dezelfde poëtische onmacht. De
morgenstond heeft helaas hier geen goud in
de mond.
Vol is het bundeltje van valsche beeld
spraak:
„Jy t altyd stukkies sonlig
uitgedeel".
„Liefde was oorwoeker deur onrus".
„Jy weet, hoe die bloed tot v 1 a m m e
raak".
Tot gevoelens zegt de schrijver:
„As ek jul kon brei tot woorde".
Elders laat hij gevoelens „leer en sterk
uit die roersels bot'.
Zeer vreemd is ook:
„Of as die lippe van 'n vrou my sag".
Gebruikt men in Z.-Afrika niet de oogen,
om te zien?
Negentiende-eeuwsche rhetoriek is:
„Die wind wat saans oor die water s u g,
en dinge vertel uit sprokiesland
an die 1 a g g e n d e, roerende bome".
De stap van een mensch hoort Kleinjan
hol en leeg „net soos 'n rammelende
s i e 1".
Op tal van plaatsen geeft de schrijver zijn
afkeer te kennen van het ètadsgewoel. Er
gons gewaaef hij van „die wrange smaak van
'n wereldstad". Wrang smaak, stille vrees,
eie smart, stom verlange, bnaende eensaam-
heid, stille weemoed, verlore dinge, som
ber stemme, dowwe oë, dat zijn de dingen,
die vooral de stemming dezer poëzie beheer
schen. Vele malen gaat er melancholie door
de6 dichters woorden, van weemoed nlijkt
zijn ziel vervuld:
,,'n Mensesiel kan smeek na lig in stom
verlangen".
Licht, te vinden in de eenvoudige dingen
van het leven, in alles wat.niet gecompli
ceerd is en verworden door invloed van be
schaving: de zee, het blauw der hooge luch
ten, de wijde horizon, een roos, een lelie,
kinderoogen. Het is het heimwee naar die
eenvoud en dat stil geluk niet te vinden in
„Stadsgpwemel. rumoer en stof en skyn",
welke Van Bruggen tot eenige fraaie re
gels heeft geïnspireerd, welke althans eeni
ge vergoeding bieden voor het vele kreupel-
rijm, dat hij in „Morestond" heeft bijeen ge
bracht:
„Gee my sonlig, gee my rose,
gee my lelies blank ep rein,
geef my klare kinderoë
waar die hemellig in skyn.
As die skemer met sy vlerke
skadu's gooi oor veld en vlei,
voel ek hoe vergete dinge
en ou smarte roer in my.
Daarom bid ek, gee my rose,
gee my kinderoë rein,
gee mv vriendlikheid en liefde
gee my suiwrend' sonneskyn".
Een jaar natuurleven. Lente,
door R. J. de Stoppelaar,
J a n P. S t r ij b o s en A. B.
W i g m a n. Tweede druk.
Uitgave van Scheltema en Hol-
kema N.V., Amsterdam.
Dat in zoo korte tijd een boek als dit, dat
tamelijk kostbaar is (hoewel deze prijs o.i.
nog niet in verhouding staat tot de fraaie
uitvoering en de kostbare inhoud) een twee
de druk beleeft is een bewijs, dat het bij
het Nederlandsche publiek er in gegaan is.
De liefde voor de Natuur, die de laatste jaren
zeer is toegenomen, moge hiervoor een re
den zijn, de grootste factor voor het zoo
snel uitverkocht geraken van de eerste druk
moet wel zijn de voortreffelijke inhoud, zoo
wel de hoogst interessante lectuur als do
wonderschoone platen.
We hebben indertijd heel uitvoerig de eer
ste druk beschreven en heel gebrekkig iets
weergegeven van wat dit mooie werk ons
bood. Herhaling zou maar schaden.
Lente is bijna geheel gelijk gebleven. Voor
zoover we na kunnen gaan zijn alleen op
pagina 70 drie zinnen bijgevoegd, (de twee
de leest helaas niet goed), en is plaat XI
vervangen door andere foto's dit is geen
verbetering naar het ons voorkomt.
Het papier is van beter kwaliteit als bij
de eerste druk.
Wij verheugen ons zeer over het spoedig
verschijnen van de tweede druk.
Iets werkelijk schoons weet het publiek
gelukkig nog te waardeeren.
Hdtlst
Nog was onze pen niet droog van het
bovenstaande bericht omtrent het verschij
nen van de tweede dmk van „Lente" of
naast mij wordt „Herfst" gedeponeerd. Ook
een tweede druk. De uitgever volgt wel niet
de volgorde van de almanak. Maar dat geett
niet
Ook de tweede druk van dit deel is zoo
goed als gelijk gebleven. Een enkele iets
veranderde zin (pag. 114) vonden wij heel
toevallig. De platen fraaie foto's op
kunstdrukpapier zijn in aantal gelijk ge
bleven, doch een drietal werden door an
dere vervangen. Terwijl bovendien de ge
legenheid benut werd om de kopmeeuwen
van paal XLI, die in de eerste druk abusie
velijk kokmeeuwen genoemd werden, weer
in eere te herstellen.
Ook hier is een beter papiersoort voor de
tekst gekozen.
Menig natuurvriend zal er zich over ver
heugen, dat dit Natuurhistorisch standaard
werk er zoo ingaat bij het publiek, dat nu
reeds van twee deelen een tweede druk ver-
Ank en Hans in de rimboe, door
Hendrik de Leeuw, geïll.
door Rie Reinderhoff. Van Hol-
kema en Warendorf. Amsterdam.
De bedoeling van den auteur was, aan
kinderen de tallooze dierenverhalen mee te
deelen, welke in Indië bij de inlanders in
omloop zijn. Hij stelt het voor, dat twee
Europeesche kinderen, Ank en Hans, zich
scharen onder het gehoor van een dorpsver»
teller, een ouden planter enz. Wij geiooven
niet, dat jonge lezers bijzonder door deze
verhalen geboeid zullen worden. Ten eerste
zijn ze erg kort, dan gebeurt er te weinig in
en wit gebeurt, is niet pakkend genoeg ver
teld.