Genot is nog geen zegen
Het Kikkerslootje
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
<7
RAADSELS
I. Op rnpic nnar bloemen en nog meer.
X
X
X
X
xxxxxxxxx
X
X
X
X
Op de beide lcruisjeslijnen komt de naam van een
grote gekweekte bloem.
Ie rij is een klinker.
2e rij is een lichaamsdeel.
3c rij is een grappenmaker.
4e rij is een gedeelte van een duin.
5e rij is de naam van de bloem.
6e rij is een vogel, die in 't voorjaar terugkeert.
7e rij is een roofvogel.
8e rij is een hoge berg.
9e rij is een medeklinker.
II. Dit weet iedereen.
Soms ben ik wit. je vind me dan in boeken en
schriften. Wanneer ik echter in de natuur voor
kom, kan ik heel verschillende kleuren hebben.
III. Verborgen planten en bloemen.
1. De weg langs het strand is te lang, Marie.
2. Had papa vergeten het boek te bestellen9
3. Hij had liever Ben alleen gesproken
4. Je hebt het gaas te ruim gespannen.
IV. Medeklinkers veranderen.
Vervang in: Kei, Klamp de modeklinkers door
andere en je krijgt iets, dat we 's zomens nog al
eens hebben.
OPLOSSING
OPLOSSING
van de raadsels in het vorige nummer
I. Bern Bert berg berk.
II. De oplossing van dat vreemde raadsel is:
Raad. Heb je dat ook gevonden?
III. De verborgen meisjesnamen zijn: Anna,
Lies, Paula en Ada.
IV. Han, ring, maag, big, maan. En het geheel
is: Birmingham
Van de rebus uit het vorige nummer
Lange overleggingen bewijzen, dat men het doel
niet op het oog heeft; overijlde handelingen, dat
men het doel niet kent
GRAPJES
Een goede reden
Dokter: „Maar waarom hou je nu die kuur niet
vol?"
Boer: „U hebt goed praten, dokter, maar ik durf
niet meer".
Dokter: „Daar begrijp ik niets van, wie verbiedt
je hier nog langer te komen?"
Boer: „Mijn beurs, dokter".
De bron van alle ziekten
Dokter: Ik raad u aan vooral geen ongekookt®
melk meer te drinken, zij is de bron van allo
ziekten.
Zieke: O zo, nu weet ik, hoe ik aan die lastige
eksterogen kom.
Bomen vellen
door C. Gilhui:
Hij zit heel diep in de sloot bij z'n broertjes
en zusjes.
Hij vertelt alles wat er met hem gebeurd is
„Kom, zegt Opa, wij gaan boontjes pluk
ken, en jij mag meehelpen. Da's ook leuk!"
VII. ER GEBEURT IETS ERGS!
„Och, nou is er nog geen mandje!" zegt
Opa, als ze tussen de bonestaken staan.
„We moeten toch iets hebben, waar de
boontjes in kunnen! Wacht, ik weet ai wat."
Opa gaat even een mandje uit de keuken
halen, en een klein trapje. Anders kunnen
ze de bovenste boontjes niet plukken.
„Ga jij de onderste maar vast plukken, zegt
hi,j tegen Wiesje. En bij de bonen blijven
hoor! niet weg lopen! Opa is zó terug".
„Ja Opa, ik zal heel veel plukken, Opa!"
zeg1 Wiesje.
Vlug gaat ze beginnen, onder aan de stok
ken. Daar kan ze wel bijBovenaan niet,
die hangen te hoog!
Wiesje doet 't erg vlug. Na een paar mi
nuutjes zijn bei haar handjes vol bonen. Er
kan er niet één meer bij.
Maar Opa is er nog niet met de mand.
Opa is oud. Hij kan niet meer zo vlug lo
pen
Zal ik Opa al tegemoet gaan? denkt ze.
Maar opeens weet ze iets dat veel, veel
mooier lijkt. Eventjes b\j 't kikkerslootje
kijken, of de kikker er nog zit.
Hé, ze schrikt er van.
Want 't mag niet.
„Niet weglopen Wiesje," heeft Opa immers
Maar eventjes, heel eventjes, is toch
niet zo erg?
O kijk! daar legt ze haar boontjes al neer,
en loopt ze op een drafje naar de sloot. Als
Opa terug is, moet ze weer bij de bonen zijn,
anders merkt hij het.
O Wiesje, O Wiesje!
Bij de sloot is 't heel stil. Diep in het water
praten de kikkertjes zachtjes met elkaar. Ze
zijn bang geworden van dat vreemde ver
haal van hun vriendje.
Wiesje bukt zich om heel goed in 't water
te kunnen zien.
„Kikker, kikkertje waar zit je, kikkertje!"
roept ze.
Maar de groenrokjes houden zich heel stil
en kruipen weg in de modder
Dan gebeurt opeens 't v r e s e 1 ij k e
„Ruts, ruts!" kraakt het tussen de bonesta
ken. Dan komt er een groot dier uit te voor
schijn. Het draaft recht naar Wiesje toe.
Maar ze merkt het niet
Het is Juno, de groote hond van buurman.
OM NA TE TEKENEN TE KLEUREN
Hoepla hei
Sa, trekken jongens!
Hoepla hei
De boom moet om!
Hoepla hei
Wat harder, jongens!
Hoepla hei
Toe, boompje, kom!
Hoepla hei
Ha, 'k zie beweging
Hoepla hei
De wortelt knalt
Hoepla hei
Nog éénmaal trekken
KrakKrak Krak
Loopt wegHij valt
ROEL DASMUS
Hij kent Wiesje wel, en Wiesje kent hem
wel. Ze spelen vaak met elkaar.
Juno heeft vanmorgen al een lange tijd naar
haar gezocht. De tong hangt ver uit z'n
bek, zó lang heeft hij al gelopen.
Maar nou heeft hij haar gevonden.
Zijn staart gaat heen en weer van plezier.
„Woef, woef, woef, zie je mij dan niet, zie
je mij dan niet!" blaft hij, en springt tegen
haar aan, zet zijn grote voorpoten op haar
rug en
„O help, Opa, Opa, help, help!" gilt Wies
je opeens.
Ze valt met een plons voorover in de
sloot
Die domme Juno heeft haar in 't water
geduwd!
Eventjes is Wiesje helemaal verdwenen,
onder 't zwarte water.
Dan komt ze weer boven.
„Help, help!" roept ze weer
Ze grijpt zich vast aan het gras van de kant.
Maar ze kan er niet uitkomen. Ze zit vast
aan een stuk prikkeldraad.
Nu wordt ze nog banger!
„O Opa, ik verdrink, Opa, Opa!" gilt ze.
„Waf, waf!" huilt Juno mee. Hij weet wel,
dat 't nu geen spelletje meer is. Angstig
draaft hij heen en weer.
Opeens rent hij weg. Hij heeft Opa gezien.
Hij gaat 't hem vertellen.
„Waf, waf!" springt hij tegen Opa op.
„Wég, lelijke hond, weg!" zegt Opa.
Opa hééft het al gehoord.
Hij weet het al.
Zijn handen rillen zo. Hij wil heel hard
lopen, maar zijn benen beven, hij kan niet
harder.
„Wieske, meiske, wacht maar, wacht maar.
Opa is er al!" roept hij met een bevende
stem.
O, ais Wiesje eens verdronk!
Maar nee, gelukkig niet. Hjj is nog net op
tijd.
„Hup twee!" daar trekt Opa haar uit 't
smerige water.
Juno springt in de rondte van plezier en
wil weer tegen haar opspringen. Hij wil
Wiesje wel schoonlikken, maar Opa duwt
'hem weg. „Weg stoute hond!" zegt hij.
En Wiesje?
'(Volgende week verder
368
ZATERDAG 15 AUGUSTUS No. 33 IAARGANG 1936
En zij gaven Kern allen getuigeniscn
venoonderden zich over de aangename
woorden, die uit zijnen mond voort
kwamen Lukas 4 22.
Toen onze Heere Jezus Christus voor den eersten
maal in de synagoge van Nazareth het woord had
genomen, ie de eerste, spontane reactie bij zijn
hoorders geweest: verwondering over de aange
name woorden, die uit zijn mond voortkwamen.
De menschen genoten!
En er viel ook te genieten!
Daar was allereerst de spanning van het nieviue
en het ongewone. Er is altijd een groep van men-
echen, ook in de kerk, die genieten van wat nieuw
is en ongewoon. Dat brengt hun gevoel in span
ning. Dat wekt hun emotie. Dat prikkelt de sen
satie. De sleur wordt gebroken. Dat is op zichzelf
al voor velen een genot. Een nieuwe predikant
kan voorloopig op volle kerken rekenen.
Dan was er in de tweede plaats het nieuwe in
een bekende, het ongewone bij iemand, aan wien
men toch gewoon was. Men kende Jezus als den
zoon van Jozef, den timmerman. En juist die
paradoxale verbinding van nieuw en bekend, van
ongewoon en gewoon, is voor velen te meer een
oorzaak van genieting. I-Iet mag dan waar zijn,
dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland,
maar het is toch óók waar, dat men hem de
eerste keer wel graag eens hoort! Als er een jong-
mensch in dorp of stad is opgegroeid van kind
tot knaap en jongen man en hij preekt voor het
eerst als candidaat in zijn kerk, dan loopt alles
naar hem toe! Dat is zoo'n dag al een genot!
En er viel dien morgen in Nazareth nog méér te
genieten!
Want, al is het oog van deze Nazareners gesloten
gebleven voor Jezus als den Messias en den Zoon
van God, ze hebben Hem toch de eer niet ont
houden van een goeden naam en een goede plaats
onder zijn stadgenooten. Er staat ergens, dat Mij
sinds zijn twaalfde jaar toenam in genade of
gunst, niet alleen bij God, maar ook Dij de
menschen.
Toen daar aller oog op Hem was gericht, heeft
men volop genoten van zijn beminnelijke verschij
ning: een jonge man van nauwelijks dertig jaar
in den vollen bloei van het leven! En dan kwam
daar nog bij, dat zijn wijze van zeggen de men
schen moet hebben geboeid en dat zijn zielvolle
woord hen onwillekeurig heeft aangegrepen.
Het was een genot!
1
En dan de tekst!
Ja, óók de tekst!
Dat was toch maar één van de meest troostvolle
gedeelten uit de oude profetie, dat Hij had geko
zen! Dat waren woorden, vol van muziek, die Hij
had voorgelezen! Over een blijde boodschap voor
de armen, over genezing voor gebrokenen, over
vrijheid voor gevangenen en verslagenen, over het
aangename jaar des Heeren! Natuurlijk hebben die
menschen daar in de synagoge over dezen profe-
tentekst wel hun eigen gedachten gehad en er
hun eigen verwachtingen bij gekoesterd. Ze hoop
ten erbij op de wegneming van allerlei drukkend
levensleed in den komenden Messiastijd! Ze moeten
ook van den tekst hebben genoten!
dien ooit lezen kan! Hij las dien tekst als zijn
eigen werkprogram! Die enkele voorlezing moet
al een genot zijn geweest!
Er valt heel véél dien morgen in de synagoge
te genieten!
Ziet de oogen van die menschen!
Ziet er de spanning uit fonkelen!
Ziet die halzen gestrekt en gerekt om maar niets
te verliezen van wat gezien en gehoord kan
worden!
Merkt die gevoelsstreeling op in dien onwille-
keurigen glimlach! Ziet, bij een pauze knikken
ze elkander goedkeurend toe! De oogen knipperen
van het genieten!
Héél Nazareth schijnt op één enkelen Sabbath-
morgen zonder slag of stoot voor het evangelie
to worden gewonnen!
Ge zoudt zoo zeggen: hier begint triumfantelijk
het koninkrijk der hemelen zijn glorietocht door
het midden, van het volk, dat naar den naam des
Hoeren is genoemd!
Ja, dat zoudt ge zoo zeggen!
Als ge het menschenhart niet zoudt kennen! Als
ge u met den buitenkant van het leven zoudt
kunnen tevreden stellen! Als ge streeling van liet
menschelijk gevoel het voornaamste zoudt achten!
Als ge oppervlakkig-weg genot zoo aanstonds met
zegen zoudt willen vereenzelvigen!
Nu kan inderdaad verwondering over het Woord
des Heeren en de prediking ervan de harten ont
vankelijk maken voor het heil des Heeren. De
verwondering brengt het hart van den luis"' «n-
den mensch heel dicht bij den prediker én ah «n
dat menschenhart nu ook werkelijk voor de r> 'i-
gelieprediking zelve opengaat, is er metter-iaad
winst voor het koninkrijk Gods!
Een prachtlekst!
En dan dien tekst zóó te hooren lezen, gelijk
onze Heere Jezus Christus dien moet gelezen
hebben! I-Iij las immers dien tekst, zooals niemand
De oogen opwaarts
Neen, mijn ziel, buig u niet neder,
want uw God verandert niet!
Hij bewaart in liefd' u teeder,
schijn' ook duister het verschiet.
Leg uw zonden en uw zorgen
neder aan des kruisce voet.
Zoek Zijn aanschijn ied'ren morgen
wis schenkt Ilij u nieuwen moed.
Reis voortaan uw weg met blijdschap,
eenmaal zal uw oog Hem zien,
dien uw zie! hier 't meest beminde,
dankend zult g' Hem huldè bien.
Dan is alle leed vergeten;
tranen schreit men daar niet meer.
Zaligheid niet af te meten
wacht ons boven bij den Heer.
Ilier op aarde vreemdelingen,
maar „des Heeren" door gena!
Ginder zijn we hemelingen.
Eer zij God! Halleluja!
J. VAN AND EL.
Oudergewoonte verschijnt ons Zondags
blad in de midzomer-maanden in ivat
beperkter omvang. Maar ook zóó zal
het onze lezers, naar wij hopen, niet
minder welkom zijn. Voor na de vacan
tie hebben wij mooie plannen. Maar
daar spreken we nog wel nader over.
Denkt maar aan uw eigen leven!
Wat er op Zondag in uw kerk gebeurt, is immers
voortzetting op menschelijk-gebrekkige wijze van
wat eens in Nazareth is gebeurd. Hetzelfde Woord
des Heeren komt dan naar u toe. Wel door mid
del van een zwak en zondig mensch. van gelijke
beweging als gij zelf, maar die dan toch in ?:jn
ambt, als dienaar van Christus, naar Hem wijst
en zeggen kan: „In Hem is deze Schrift vervuld,
in Hem. die vandaag hier in uw midden is. die
aanwezig is, waar twee of drie in Zijnen naam
zijn vergaderd!"
En dan mag zulk een mensch, die het evangelie
heeft te prediken, door tekstkeus en woordkeus
en ook door een bezielde voordracht trachten te
bereiken de harten! Opdat die harten voor de
prediking zouden mogen opengaan en men met
Jezus Christus, den Verlosser, in levensverbinding
zou mogen treden!
Als er bij zulk een prediking van den levenden
Christus lof is voor tekstkeus en voordracht, voor
wijze van prediking en mate van bezieling, dan is
dat zeker niet verwerpelijkt
Integendeel!
Genot kan op zegen voorbereiden!
Dat kan!
Maar, als het nu ooit is gebleken, dan is hef
in Nazareth gebleken, dat genot in de kers nop
volstrekt niet hetzelfde is als zegen in de kerk.
Genot dat enkel genot is, blijft bij een streeling
van het gevoel en gaat buiten het hart om!
Wanneer het menschenhart zich niet ootmoedig
in gehoorzaamheid overgeeft aan de majesteit van
het Woord, dan is genot niet anders dan vroom
zelfbedrog! Men kan zich over de aangename
woorden in de prediking verwonderen en tegelij
kertijd de waarheid in de prediking verweroen!!
De prediking van het evangelie heeft altijd ten
doel om den mensch voor den tweesprong te
plaatsen. Ze komt altijd met den goddelijken op
roep tot een besliste keuze.
En als nu een mensch onder het hooren naar het
evangelie niet verder wil komen dan tot de ge
voelige genieting, dat het toch zoo'n mooip dienst
was-, een mooie preek, een mooie tekst, en alles
even mooiEn als nu in dien mensch niet
in verootmoediging het voornemen wordt geboren
om als een arme en gebrokene en gevangene en
blinde en verslagene te vluchten naar den red
denden HeilandDan is al dat genot en al
die gevoelsstreeling en al die spanning en al die
verwondering niets en niets!
Dan gaan er menschen verloren, die toch genoten
hebben!
Het moet ons ook in de kerk niet allereerst en
allermeest te doen zijn om te genieten! Het rnnet
ons te doen zijn om ons door de genade Gods
verlost te weten! Het moet ons te doen zijn om
ootmoedig het Woord des koninkrijks te gehoor
zamen! Het moet ons te doen zijn om al ons heil,
om het leven zelf te vinden bij Hem, die In de
prediking tot ons komt: Jezus Christus!
Genot is nog geen zegen!
Maar zoo gij Zijn stem dan heden hoort, gelooft
Zijn heil- en troostrijk woord! Verhardt u niet,
maar laat u leiden! Verhardt u niet, neemt Zijn
gena ootmoedig aan en laat Nazareth, laten de
Nazareners u ten afschrik wezen!
Neen:" genot is nog geen zegen!
361