M-s
i
\£3 S W
v v/S k
Lelierküiidiqe Rubriek
kinder
krant
V-
A
Èpiïl-Wfr ii
Eerherstel voor
Schaepmans Aya Sofia
Naar aanleiding van de Letterkundige Rubriek in
ons Zondagsblad van 18 Juli ontvingen wij onder
staand schrijven:
Bloemendaal, 21-7-36.
Brederodelaan 84.
Hooggeachte Redactie,
dat uw literaire medewerker in het Zondagsblad
van 18 dezer met mijn brochure: Eerherstel voor
Schaepmans Aya Sofia niet ingenomen blijkt te
zijn, hoort tot de wereld der onberispelijke ver
schijnselen, wat het formecle betreft.
Bat hij echter met een halve waarheid, die ook
wel Paradijsleugen heet, tracht te bewijzen, dat
„Anema en ziehier de on-logica ten top Kloos
alles toe(geeft) wat deze spottend heeft gelancee.d
tegen de Aya Sofia", waardoor mijn geschrift dan
alle raison zou verloren hebben, is een niet
onberispelijk verschijnsel. Dat ondermijnt de
eerlijkheid en betrouwbaarheid onzer pers en dat
is in de eerste plaats allerbcdenkelijkst voor haar
Leiders, in de tweede plaats voor haar Geleiden
en in de derde voor haar Slachtoffers.1)
Hij citeert mijn brochure n.l. op pag 36. Niet
heelemaal zonder bedenking is al, dat hij midden
in een alinea aanvangt, die dus begint:
„En verheerlijking Gods eischt menschen- en
engelenstommen, eischt heel de Schepping op als
loflied." 2)
Dan begint zijn citaat:
„Dat die stecnen dingen, die zuilen zingen, die
koepels juichen is godberechtigde personificatie
en metafoor. Alleen (let nu op lezer)
Schaepman heeft hier gewerkt met te vaak ge
bruikte dichtertaal. Zijn ziel is niet ontgloeid tot
die hitte, waarbij het oude materiaal indrukbaar
werd voor nieuwe stempeling. Slechts een viertal
'Alexandrijnen moet worden uitgezonderd, eerlijk
ook door Kloos geciteerd en van ontroerende
pracht:
(volgen die Alexandrijnen).
tJlfaar ze kunnen den heelen zang niet redden."
,,'t Is of Schaepman met de zingende, althan3
klagende Memnonzuilen (waarvan in die alex.
sprake is. A.) den hoorder zijn beeld van zingende
zuilen nader wil brengen. Daar het echter in
eigenlijken zin geen zuilen waren, maar reusach
tige menschenbeelden, is slechts gering beeldend
vermogen noodig, om zulke puilen" zich zingend
voor te stellen."
„Alleen de gloed der hoogste bezieling had hier
kunnen overwinnen enna den vierden zang
is er daling dier bezioling te bemerken in de
Aya Sofia."
„Wie begrijpt nu iets van dat „eerherstel?"
Neen, uws scribenten lezers, die mijn geschrift
niet lazen, tenminste niet, door zijn oneerlijk
citecren. 3)
Maar hij zelf wel!
.Want hij heeft op pag. 37 gelezen, na nog heel
wat mcer'critiek mijnerzijds:
„Niemand trekke uit de critick op vele dezer
zangen de naïeve conclusie, dat er dan toch maar
ïieel wat uit de Aya Sofia betrekkelijk waardeloos
is. Wat men citeert, memoriseert, bewondert
in de grootc zangen van Da Costa, in Vondels
drama's, in Bilderdijks „Eorste WaereJd" etc. ts
proportioneel zeker niet meer dan wat de Aya
Sofia aan slakkenloos metaal ons oplevert".
Ziehier nu een principieel verschil tusschen mijn
waardeering der Aya Sofia en die van Kloos:
Kloos verwerpt het geheele dichtwerk om gemaakte
fouten en geconstateerde gebreken.
Ik handhaaf zijn waarde ondanks erkende fouten
en gebreken. 6)
Ziedaar het Eerherstel!
Laat ik dus mogen constateeren, dat het met mijn
„onlogica" iets gunstiger staat, dan met de
„on-objectiviteit", zal ik maar zeggen, van uw
recensent.
Met beleefden dank,
Uw dw.,
S. ANEMA,
Naschrift van den recensent.
De heer A. Wapenaar, dien wij inzage van het
schrijven van den heer Seerp Anema gaven, tee
kent hierbij het volgende aan:
Dat de heer Anema met groote woorden werkt,
bevreemdt ons niet. Hij is nu eenmaal, ondanks
de invloed van de tachtigers, sterk-rhetorisch van
geluid. Om iets te noemen: hij spreekt aldus over
de baby Schaepman: „Bij zijn wieg stond de
onzichtbare herdersstaf, waurmec hij eens zijn
Papo-Thorbeckianen zou voeren naar het beloofde
land van het ultra-montanisme".
Hij gebruikt heel gemakkelijk superlatieven als:
pronkstuk, majesteitelijk. Maar: ter zake.
2) Dat ik deze zin wegliet en bovendien dit
kleintje: „Zulk een loflied in steen is de Aya
Sofia" is niet met opzet gebeurd; immers, de zin
van het daaropvolgend citaat wordt er niet in
't minst door veranderd. Wat is dat dan voor
groot-doenerij: „Niet heelemaal zonder beden
king"?
3) Oneerlijk citecren? Woord voor woord is dit
citaat overgenomen. Alleen onderstreepte ik enkele
sterk-sprekendc zinnen, ten bewijze, hoe Anema
het volkomen met Kloos eens is, dat „de zang der
zuilen", de vijfde van de twaalf, waaruit het ge
heel bestaat, on-doorvoeld is, maak-werk, ziel-looze
rhetoriek, op vier regels na. Ik heb ook recht ge
zet dat Kloos, hoe ook spottend met die bladzijden
lang zingende zuilen, toegeven moest dat de beeld
spraak van „zingende zuilen" niet volstrekt absurd
mag heeten; alleen maar, dan moet de dichter
er voor zorgen, dat de hoorder van zijn verzen
inderdaad de indruk ontvangt van een zang der
zuilen, iets, waarmee de heer A. het goed eens is.
Weliswaar vindt de heer Anema in dc eerste vier
zangen nog zooveel moois dat hij zooals ik ook
schreef telkens daaruit een citaat geeft bij
wijze van bloemlezing. Doch hij bleef totaal in
gebreken ons op wat hij „prachtzang" etc. noemt,
en wat Klóós als rhetoriek voorbijging, nader te
attendeeren, terwijl hij wel ruim drie pagma's
gebruikt om dc leclijkheid van een sonnet van
een Kloos (14 regels slechts) aan te toonen.
KI006 6preekt van „Schaepmans werk op zijn
best", daarmee bedoelende dat hier en daar nog
wel eens een geslaagde beeldspraak ons treft.
Maar im gros7.cn und ganzen ziet Kloos den
Waar vindt men ze niet?
Aan Billy Sunday, den bekenden onlnngs over
leden Amerikaanschen evangelist, werd eens ge
vraagd: Waar vind ik menschen, wien ik het
evangelie brengen moet?
Hij antwoordde: Waar zoudt ge ze niet vinden?
Is er een plaats, waar ze ontbreken? Er is maar
één plaats, waar ze niet zijn, dat is het kerkhof.
In uw onmiddellijke omgeving, in uw eigen huis
wie zijn daar Christenen? Is uw man een Chris
ten? Zijn uw kinderen Christenen? Ja? Laat zo
dan vrij uitgaan om voor den man en de kinde
ren van anderen te zorgen.
Zit niet stil met gevouwen handen, dankende, dat
uw man en kinderen Christenen zijn. Wat is dat
voor een geest, die dankt voor eigen zieleheil en
denkt: Laat de rest van de wereld maar naai; de
hel gaan?
Ga van huis tot huis, uw buren op de trap, de
mannen in uw werkplaats! Bij de verkiezingen
weten de propagandisten de hecle stad af te
werken, maar dc Kerken zitten vaak stil, met de
armen over elkaar, tot ze beschimmelen.
Hebt ge iets gezegd tegen den kruideniersjongen,
den melkboer, den krantenjongen, uw dienstmeisje,
den jongen van de coöperatieve keuken, de werk
vrouw?
Waar ge ze vinden kunt waar zoudt ge ze niet
vinden?
dichter van de Aya Sofia als een „echte rhetor,
die zich bepaalt tot het rangschikken en kunstig
gebruiken van het bestaande materiaal (de beeld
spraak), zonder iets van zijn eigene ziel er bij
te doen."
Welnu, dat Anema aan Kloos moet toegeven: die
vijfde zang, die der zuilen, is niets meer dan
ziellooze rhetoriek, terwijl bewonderaars van de
Aya Sofia juist dat gedeelte hebben geprezen als
het canticum canticorum, het Hooglied der Aya
Sofia zegt meer dan genoeg. Als het hooglied zóó
mislukte, wat dan te denken van de „hoogere be
zieling", welke dc heer Anema toekent aan de
eerste vier zangen?
Waarbij dan nog komt dat (ik citeer eerlijkde
Vie zang „te veel nabootsing is van Da Costa's
Hagar, om uit de hoogste be/.ieling te zijn gebo
ren", de VIIe heeft ditzelfde gebrek van on-bezield-
heid, de VIIIc zang teert op een motief, dat „op
zichzelf moeilijk tot geestdrift kon bezielen", de
IXe zang „durf ik niet geslaagd te noemen", de
Xe „geeft niet veel meer dan rijmkroniek", alleen
de Xle zang heeft nog „iets van de slag uit de
eerste vijf' en in den Xllen zang „heeft de dich
ter weer goudverven op zijn palet". Conclusie:
meer dan de helft der twaalf zangen van de
Aya Sofia is, zelfs volgens de heer A., maar
zóó zóó. Zelfs volgens den heer A., d.w.z. hij
houdt nu eenmaal van het groote woord
en het pathetisch gebaar; daarom boeien hem
nog wel enkele fragmenten. Maar dat zegt dan
ook: dat het „eerherstel" indien daar nog van
gesproken zou mogen worden, een poovcr resul
taat opleverde, zelfs voor den heer A. We begrijpen
heel goed dat de heer A. niet wil toegeven; Kloos
had au fond gelijk, maar zijn poging tot eerherstel
laat bij ons geen andere indruk na.
4) Waarom heb ik dit citaat niet aangehaald?
Omdat het nóg naïever is dan de naïeve conclusie,
welke de van oneerlijkheid betichte recensent
inderdaad getrokken heeft.
Om ons bij Vondels oeuvre te bepalen: zelfs waar
de poëzie van dezen dichter inzinkingen vertoont,
zwakke plekken, daar staat hij nog hoog uit boven
het beste dat Schaepman gaf. Want Vondel was
een waarachtig, een groot dichter; èn onder zijn
24 oorspronkelijke drama's (om alleen diè maar te
noemen) zijn er zeker wel verscheidene, die gaaf
of bijna geheel gaaf mogen heeten, getoetst op
hun poëtische waardij; gezwegen nog van zijn
vele gave reien, zijn sublieme lyriek, enz.
En wat Bilderdijk en Da Costa aangaat, Schaep
man was hun zwakke navolger, hun epigoon; gaat
bet nu aan, lezer, om te concludeeren: al is (zelfs
volgens den heer A.) do Aya Sofia voor meer dan de
helft rhetoriek, maak-werk, och, dc groote dichters
hebben ook hun zwakke plekken in hun poëzie; de
lAya Sofia blijft nochtans totaliter „een majestueus
dichtstuk?"
5) „Gemaakte fouten en geconstateerde gebreken'1
is een eufemistische vermomming van deze waan
heid: ziel-looze rhetoric», keurig-glimmend van
ondoorvoelde beeldspraak.
De heer A. handhaaft zijn waarde. Welke
Waarde? Ik vermoed deze: die van de „grootsche,
echt christelijke gedachten", in de Aya Sofia ver-
itolkt, Maar hier zit em juist de kneep: wij hadden
het over de poëtische keur. En zelfs do heer A.
weet dat een gedicht nooit een gedicht kan heeten,
alleen omdat het zulke edele of grootsche, of zelfs
.Christelijke gedachten tracht te vertolken.
Veusden. Naar een roodkrijtkrabbel van Hvan Bloem,
362
DE RECENSENT.
DE BLAUWE BENDE
Door M, A. M. Renes-Boldingh
(Slot)
Straks zal, na de kerkdienst, hier de feestelijke
koffiemaaltijd worden gehouden, waarbij groot en
klein zich naar hartelust te goed mag doen aan
de eigengebakken taart en eigengebrande koffie,
die in de Sumatraanse bergen is gegroeid
Maar eerst komt de dienst in de kerk van Pea
Radja, waarvoor ook al een eerepoort van palm
bladen is opgericht, 't Lijkt wel of het Zondag is,
zoveel mensen begeven zich in hun mooiste leest-
kleren naar het kerkje. De Batakvrouwcn hebben
hun nieuwste zelfgeweven schouderdoeken omge
slagen; do Batakmeisjes dragen haar dunste zij
den baatjes en de mannen zijn allen proper in 't
wit gedost. Vele Europeanen komen ook reeds aan.
Met auto's komen de meesten; 't kerkplein doet
aan een parkeerterrein denken, zoveel verschillen
de wagens staan er al en 6teeds nog komen er
meer bij.
In de kerk is een zacht geroezemoes van stemmen.
Er zijn veel mensen, die elkaar in lange tijd niet
gezien hebben, en nu noodzakelijk elkander even
begroeten moeten, en de kinderen kunnen hele
maal niet zo lang stil zitten.
„Vreemd, dat de clubjongens van dokter Muller
er nog niet zijn," wordt hier en daar gefluisterd.
„Wat zouden die weer in hun schild voeren?
't Zal toch niets verkeerds zijn?" Maar de moeders
knikken geruststellend. Ze weten er alles van,
alleen, 't is een geheim, dat ze nog niet aan ande
ren vertellen mogen. De mensen moeten maar ge
duldig wachten. Bruid en bruigom zijn er immers
ook nog niet!
De blauwe bende, of liever de club der Blauwen,
heoft zich verzameld voor het huis, waar hun
vrind zo lange tijd heeft gelogeerd en waar ze
zo menige vergadering hebben gehouden. Straks
zal hij er nu uit te voorschijn komen met zijn
Mary, om haar in de kerk voor God en de mensen
als zijn vrouw aan te nemen.
Daar wacht de blauwe bende op. Dat brengt bun
clubwerk mee.
Hun auntal is met één vermeerderd, want Moedin
is op algemeen verzoek ook voor de bruiloft over
gekomen uit Naroemonda. Hij draagt hetzelfde
nieuwe feestcostuum als de andere leden: nieuwe,
crème shantung sportbloeise, met een fleurige
blauwe das en dat pak maakt hem opeens tot een
echte jongeheer. Zo zullen ze straks twee aan tweo
de erewacht vormen, dat het bruidspaar in do
kerk mag geleiden.
Meneer Muller en Mary hebben het allo twee zo
gewild en de blauwe bende vindt 't een reuze-idee.
Kwam 't bruidspaar nu maar. Hoor, dc kerkklok
ken beginnen al te luiden. Waar blijven ze nu
toch!
Doch op dat klokluiden heeft het gelukkige twee
tal juist gewacht. De brede voordeur gaat wijd
open en 't bruidspaar, voorafgegaan door den
dominé, die hen trouwen zal, treedt naar buiten.
roepen de clubleden in verschillende toonaard.
Lijkt 't niet een sprookje? Niet zo zeer, dat hun
meneer Muller op een sprookje lijkt, al hebben
ze hom in deftig zwart nog nimmer gezien. Maar
do bruid! Juffrouw Mary! die ze alleen kennen
in een vrij kort, mouwloos linnen jurkje, met
eki-sokjes en wandelschoenen! Nu heeft ze een
heel lange witte japon aan van glanzige zijde; een
dunne sluier is aan haar blonde kapsel bevestigd,
witte bloemetjes zijn er in gestoken. En In de
hand draagt ze een boeket van dezelfde bloemen,
de wilde myrthenbloem van dc steppe. Haar ge
zichtje staat ernstig en lachend tegelijk en haar
ogen schitteren alsof daar binnen alle schone
levenslichten ontstoken zijn.
„O!" zegt de blauwe bende en kan 't haast niet
geloven, dat deze prachtige sprookjesprinsen hun
do hand wil geven.
„En nu verder," maant dc dominee lachend. „De
kerk zit vol mensen en 't wachten is alleen op
ons."
„Denk er aan, dat jullie straks aan onze tafel
komen zitten," zegt meneer Muller nog even.
„Ja, aan do eretafel," lacht de bruid.
En dan vormen ze de stoet, zoals ze straks de kerk
zullen binnen treden. Vooro'p de predikant in zijn
zwarte toga, een Bijbel in de hand; dan het bruids
paar en dun de club der Blauwen: Harm en Kas,
Theo en Jan, Peter en Flip, Ab en Moedin, dio
do kleino IsaJk tussen zich in genomen hebben.
Zo steken ze langzaam het kerk plein over; zo
komen ze het Gorlshuis binnen. Het bruidskoor
juibclt, de gemeente staat op om beter te kunnen
zien.
„Daar heb je ze", wordt er gefluisterd. „Daac heli
De luie jager
Daar ging een jager op de jacht,
Hij had een groot geweer
En pochtte: „Hazen vang 'k er acht,
Patrijzen nog veel meer!"
Wat heb je er an?
Daar ging een jager op de jacht,
Hij werd zo moe, zo loom.
Ga zitten, jagertje, slaap zacht
En droom een blijde droom
O, luie, luie jagersman,
Wat heb je er an?
Het jagertje sliep kolossaal,
De vogels kwamen neer
En zetten, door en door brutaal,
Zich netjes op 't geweer
Word wakker, luie jagersman,
Word wakker dan!
Eén vogel, op de jagerstas
had pret, het meest van al.
En, schoon 't niet heel behoorlijk was,
.De haasjes hielden bal.
Word wakker, luie jagersman,
Word wakker dan!
Daar ging een jager op de jacht
Hij had een groot geweer
En pochtte: „Hazen vang 'k er acht,
Patrijzen nog veel meer!"
O, luie, luie jagersman,
Waar zijn ze dan?
]e de jongens van de club." „Zie toch eens, ze heb
ben de ereplaats vlak aohter het bruidspaar. Zo,
zo, was dat hun geheim!"
Ja, dat was het geheim. Of liever, 't is een van
hun geheimen. De andere geheimen zijn beter en
mooier nog en duren langer dan een enkele feest
dag. Hun grote vriendschap voor dokter Muller
en zijn jonge vrouw is er een van. Hun plannen
om met het zendingsbusje eens extra-extra hard
te gaan werken, is er ook een. Maar 't beste en
schoonste geheim dat de clubleden hebben leren
kennen, is het geheim van hun groeiende liefde
tot den Ileere. Want dat geheim reikt over de
jeugdjaren heen tot in de volwassen leeftijd; en
van die volwassen leeftijd reikt het nog veel
verder: tot in het Eeuwige leven. En van wie
het hebben leren kennnen staat geschreven: „De
Heere is uw bewaarder, de Heerc is uw schaduw
aan uw rechterhand. De Heere zal u bewaren van
alle kwaad, uw ziel zal Hij bewaren. De Heere
zal uw uitgang en uw ingang bewaren van nu
aan tot in eeuwigheid."
Welzalig allen, groot en klein, die dat Geheim
hebben leren kennen.
Wie kan figuurzagen?
Dit bakkertje lijkt me lang niet ongeschikt om
uit triplex na te zagen. Wie van jullie gaat dal
eens proberen? Teken het plaatje eerst maar oens
na op wat grotere ruitjes, dan wordt het geheel
óók iets groter.
Als het zaagwerk gedaan is, een bijpassend voet
stukje maken met een gleuf.
En dan komt het kleuren (misschien met lakvprf)'
aan de beurt: gezicht en hand rose; jas, mu's cn
schotel wit; broek lichtblauw; schoenen zwart; tn
de lekkere tulband bruin met witte poedereuiker
bovenop!
Op die manier kan je zelf een aardig cadeautj'e
maken voor je vriendje, broer of zus.
En een prettig werkje voor een regenachtige
vacantiedag!
REBUS
- oy
BL v_f
3
K=m
367