Het Kikkerslootje
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
Ik geef hun het
eeuwige leven
RAADSELS
I. Wie kan mij oplossen?
Als de laatste letter een n Is ben ik de hoofdstad
van een Europees land; is het een f dan ben ik
eon jongensnaam; is het een g dan ben ik hoogcr
dan een heuvel, is het een k dan ben ik een
boom.
II. Wat kan dat toch zijn?
Iedereen verlangt het nu en dan, iedereen geeft
hei. menigeen vraagt het en zeer weinigen nemen
het aan.
III. Verborgen meisjesnamen.
Je weet hoe je zo'n raadsel moet oplossen? In
onderstaande zinnetjes zitten vier meisjesnamen
verborgen. De letters lezen achter elkaar, maar
behoren tot verschillende woorden.
1 Loopt deze laan naar het dorp?
2 De grote collie stond bij het tuinhek.
3 Heeft Opa u laatst een cadeautje gegeven?
4 Vooral niet te veel zaad aan de vogel geven. Jan
IV. Welke stad is dat?
Mijn geheel bestaat uit 10 letters en noemt een
stad in Engeland.
8, 9, G is een jongensnaam.
Een 3, 2, G, 7, is een rond voorwerp zonder begin
of eind.
Een 4. 9. 9. 7 is een lichaamsdeel.
Een 1, 5, 7 is een jong viervoetig dier.
De 10, 9, 9, 6 verspreidt soms licht
OPLOSSING
van de raadsels in het vorige nummer
I. De verborgen plaatsnamen zijn: Helmond, Sluis
en Lisse.
II. Halm, palm, walm, zalm.
III. Doornroosje. Het geheel is: Doornroosje.
IV. De sop is de kool niet waard.
Pandverbeuren
Op een regenachtige dag, als we niet naar buiten
kunnen, of ook als we in veld of bos Dij elkaar
zitten om weer een beetje op verhaal te komen,
kunnen we best een paar leuke spelletjes gebrui
ken.
Hier heb je er tien om uit te zoeken.
Bij verschillende spelletjes moet bij wijze van
boete een pand worden gegeven. Deze panden
worden dan later ingelost. Men gaat daarbij als
volgt te werk:
De leidster van het spel heeft alle panden verza
meld, legt er een doekje over en neemt nu één
der panden onder het doekje (niet zichtbaar dus)
in de hand. Zij vraagt daarbij op de rij af:
„Wat moet degene doen, van wie dit pand is?"
We willen nu eens enige voorbeelden geven, hoe
men de panden kan inlossen en daar dit meestal
door meisjes geschiedt, zullen wij dus van „zij"
spreken.
Zij moet:
Ie. Vlug achter elkaar zes spreekwoorden zeggen,
2e. Haar naam in één letter schrijven (in een
groote O).
3e. Zich door de dichte deur hcenwerken. (Dit ge
schiedt door een stukje papier, waarop „zich" of
de naam van de eigenares van het pand staat;
onder de deur te steken).
4e. Vijf minuten doodstil en met een ernstig ge
zicht zitten, terwijl de anderen alles mogen doen,
wat zij willen.
5e. Tot één uit het gezelschap een vraag richten,
die niet anders dan door „ja" beantwoord kan
worden. (De enige goede vraag is: „Hoe wordt
j en a samen uitgesproken?").
Ge. Zonder te lachen de dieren nabootsen, die door
drie harer medespeelsters genoemd worden.
7c. Tegen iemand uit het gezelschap vijf vleien
de dingen zeggen, zonder de letter 1 te gebruiken,
8e. Op een versregel, die haar opgegeven wordt,
een goede rijmende regel vinden.
9e. Uit een glas drinken zonder het aan te raken,
(door een rietje of pijpsteel).
10e. Een volzin van zeven woorden zeggen, waar»
in de letter r niet voorkomt.
Zomeravond
Dc avond komt In kleuren
Van goud. oranje, rood;
De mensen lopen langzaam
En hebben 't hoofd ontbloot
Een jongen fluit en slentert loom;
Het ..koekoek" klinkt uit verre boom.
Heel zacht uit verre boom.
De dampen komen drijven
Uit 't veld naar huis en straat;
De mensen worden stiller.
Vermoeid en uitgepraat
Al velen doen de deuren dicht,
Het „koekoek" klinkt in 't laatste licht,
Heel zacht in 't laatste licht.
Do avond komt met geuren
Van klaver en kamil';
Alsof hij moede mensen -
Zijn schatten geven wil;
De straat is leeg, de dag Is heen.
Het „koekoek, koekoek" klinkt alleen,
Het „koekoek" klinkt alleen.
MOOLENAAR en DIJKSTRA.
OM NA TE TEKENEN TE KLEUREN
Dan kruipt hij- tegen een tafelpoot aan, en
gaat daar zachtjes schreien
Z'n dikke lijfje snikt op en neer van verdriet.
Hij wil naar de sloot, naar z'n broertjes en
zusjes, naar vader en moeder.
Hier is 't zo akelig
En z'n ene poot doet zo'n pijn,...
VI. WEER VRIJ
„Is ie dood Opa, is ie dood Opa" vraagt
Wiesje de volgende morgen. Haar stemmet
je is heel angstig. Als 't eens ivaar was!
Ze rekt zich uit op haar teenen, om in groot
vaders pet te kunnen kijken. Daar zit h(j in»
heel stilletjes.
Samen hebben ze hem net gevonden, achter
in de stoof.
Daar is 't diertje vannacht eindelgk blijven
zitten.
„We zullen zien" zegt Opa! „Ga maar eens
mee naar de sloot".
Samen gaan ze de tuin in.
Aan de ene hand houdt Opa de kleine Rob
bedoes Wiesje en in de andere zyn zwarte
glimpet met groenrok erin.
„Kunnen ze wel leven, als ze niet in 't wa
ter zijn, Opa?" vraagt Wiesje.
„Jawel zegt Opa maar deze... ik
weet het niet, die ligt zo stil
Daar is 't kikkerslootje al.
Opa legt groenrok je voorzichtig op een
groot plompeblad.
Wiesje kijkt heel goed toe. Als h\j er af
springt, leeft hij nog.
Even zit hij doodstil.
Dan opeens „flup!" en voor Wiesje het
goed gezien heeft, is groenrok verdwenen
in het water.
„O, Opa, Opa,!" roept Wiesje „hij leeft
nog
„Ja fijn!" zegt Opa, en hij houdt haar met
een goed vast, anders zou ze van plezier
ook nog in de kikkersloot vallen.
Even blijven ze kijken. Maar de kikker is*
niet meer te zien.
(Volgende week verderl
Als ze thuis is, trekt ze gauw een andere
japon aan. Want als 't beest er eens inzat!
Maar groenrok zit nog stilletjes in z'n
schuilhoekje
Als allen slapen, en 't heel stil is in huis,
springt groenrok de dnjfschaal uit. 't Is zo'n
klein plasje water, vindt hij. Als hij zwem
men wil, stoot hij telkens z'n kop. Dan kan
hij niet verder.
Nee, hij wil in de sloot. Daar kan hij wel een
uur zwemmen, en dan stoot hij nog z'n kop
niet.
Hij wipt rond in 't donker en zoekt de sloot.
Maar hij zit nu bovenop 't dressoir, want
Moe heeft de drijf schaal er straks weer op
gezet.
„Wip wip" gaat hij tusschen de kopjes
door. „Hup" daar springt hg in een k o p j e.
Dadelyk is ie er weer uit, en dan?
patsdaar valt hij een heel eind naar
beneden. Auboven op z'n kop.
't Domme kikkertje is 't buffet afgespron
gen Heel even blijft hij liggen. Net of
hij dood is
O, 't doet ook zo'n pijn.
door C. Gilhuis
Bij liet buffet staat een grote glazen schaal
met water. In dat water drijven mooie rozen
en bladeren.
't ls een drijfschaal.
Omdat er zoveel kopjes op net dressoir
staan, heeft Moe de schaal zolang op de
grond gezet.
„Plas!" 't Arme kikkertje groenrok springt
er in. Hij verstopt zich onder een groot
groen blad.
Daarom kan Opa hom niet vinden.
Opeens moet Opa heel even lachen. Hij zal
de deftige dame nog eens bang maken.
„Misschien zit hij nog in Uw rok!" zegt hij
dan.
„O, bah, bah, help dan, help dan!" roept ze
angstig. Ze springt overeind en schudt de
rok heel hard heen ?n weer, maar de kikker
komt er niet uit.
„Dan zit ie ergens anders," zegt Moe. „Met
't stof afnemen zal ik hem dan wel vinden!"
De mevrouw blijft nu niet lang meer. Ze is
bang, omdat dat griezelige dier nog in de
kamer was.
Als hij eens op haar neus sprong!
Huh! Bah!
Nee hoor, ze gaat gauw weg. Als de kikker
weg is, wil ze later nog wel ~ens terugkomen.
360
ZATERDAG 8 AUGUSTUS No. 32 JAARGANG 1936
Mijne schapen hooren Mijne slem en
Ik leen ze en zij volgen Mij.
En lk gee] hun het eeuwige leren.
Johannes i0 27, iSa.
Er zijn omtrent den Hecre Jezus Christus onder
scheidene leugens in omloop, welke door oppor-
vlakkige menschen maar al te gretig worden
geloofd.
Eén van die leugens is deze, dat Jezus Christus
zou gekomen zijn om het menschcnleven van zijn
vrijheid en zijn vreugde te bcrooven. Om dat loven
te beknotten, gelijk men de wilgen op een weiland
knot. Om dat leven te kortwieken, gelijk men
vogels kortwiekt, die voortaan niet meer vliegen,
hoogstens nog wat fladderen mogen.
Men mag dit niet meer doen! Men moet zich dal
andere ontzeggen! Men behoort van allerlei af
stand te doen, als men ten volle Christen wil zijn.
En daar bedankt men voort
Zoo poogt men den Heiland verdacht te maken.
Gelijk elke verdachtmaking heeft ook deze den
schijn aan haar kant Wie achter Jezus gaan. geven
inderdaad héél wat op en laten héél veel na. waar
vroeger hun hart wel nuar uitging. Allerlei vlam
mende begeerten van voorheen worden in hen
gebluscht.
En als men dat nu van den buitenkant waar
neemt. komt men gemakkelijk tot de conclusie,
dat de dienst van Jezus dus wel heel streng en
heel somber moet zijn Het is maar een bedompt
en bedrukt leventje als ge Hem volgen wilt. Men
is er zijn vrijheid en zijn vreugde in kwijt!
Grooter leugen is er niet! Valecher verdachtma
king is moeilijk denkbaar, dan dat rnen zeggen
durft, dat Jezus Christus komt om van ons te
nemen!
Het is juist andersom!
I-Iij komt om te geven! Enkel om te geven! Zijn
heilige lust is om ons te geven! Ik ben genomen,
zoo zegt Hij. opdat zij het leven hebben en over
vloed hebben!
Laat ieder, die achter Jezus Christus gaat, toch
meewerken om die leelijke leugen uit te roeien
overal, waar die, met name in jonge harten, nog
geloof vindt.
Het is niet waar! Jezus Christus komt niet om
ons van nllerlei te ontnemen. Hij komt niet om
ons onze levensvreugde te ontnemen. Iloor Ilcm
maar zeggen: Ik géé] hun
Ik geef hun het eeuwige leven!
<7
Wat hebben we nu te verslaan onder dut „eeuwige
leven" dat Jezus Christus geeft aan Zijn schapen,
die Zijne stem hooren, die Hij kent en die Hem
volgen?
Bij die uitdrukking: „het eeuwige leven" denkt
de oppervlakkige mensch uitsluitend unn de verre
toekomst. Hij is geneigd een tegenstelling to
maken tusschen „tijd" en „eeuwigheid". En nu is
voor hem het eeuwige leven iets, dat betreft hot
hiernamaals, als we gestorven zullen zijn, in den
hemel. Of nog verder weg, nu het graf, in dc
nieuwe wereld na Jezus' wederkomst.
En, inderdaad, het eeuwige leven betreft ook die
verre toekomst, die intusschen volstrekt zoo ver
niet van ons af is, als we misschien meencn.
Het zou wel heel kortzichtig en bekrompen zijn,
indien we voor ons bewustzijn onze toekomst
zouden afsluiten bij het moment, waarop we
straks onzen laatsten levensadem zullen uitblazen.
En het zou wel buitengewoon troosteloos zijn,
indien onze levensverwachtingen moesten beperkt
blijven tot dien korten tijd, welke verloopt tusschen
onze geboorte en onzen dood, die twintig of vijftig
of tachtig jaren, gedurende welke we op aarde
verkeeren. Indien we alleenlijk in dit leven op
Christus zijn hopende zoo zijn wij de ellendigste
van alle menschen. Het uitnemendste. dat ons
vandaag geschonken kan worden, stelt ons, als
het er op aan komt, toch teleur, omdat het ons
menschcnhart niet vullen kan.
Al was dus de Heere Jezus Christus alleen maar
gekomen om ons de onbedriegelijke zekerheid te
schenken, dat we later, na dood en graf, het
eeuwige leven zouden ontvangen, dan zou, al liet
Mij ons leven hier op aarde eve,, ongelukkig als
dat van anderen, ons aller tong Hem nog hebben
te prijzen!
Maar zóó is het niet!
I-Iij zegt niet: En Ik zal hun het eeuwige leven
geven, later! Terwijl Hij ons dan hier maar zou
Inten, zooals we zijn. Héél anders! Véél rijker!
Hij zegt: Ik geehun het eeuwige leven!
Ik geef hun het eeuwige loven! Dat is nu! Dar >s
vandaag! Dat is hier op aarde en in den tijd! Dat
is, terwijl we met deze longen ademen en dit hart
klopt! I-Iet is aan deze zijde van het graf!
Zoo getuigt het de Heilige Schrift telkens. Die
in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven.
Dat is niet enkel een voorrecht voor de toekomst.
Het is een genadegift Gods heden!
Door Zijn Woord roept Jezus Christus ons ten
leven. Door Zijn Geest wekt Hij in ons het leven!
God is getrouw
God is getrouw. Zijn plannen falen niet;
I-lij kiest de Zijnen uit, Hij roept die allen;
Die 't heden kent, de toekomst overziet,
laat van zijn woorden geen ter aarde vallen.
En 't werk der eeuwen, dat Zijn Geest omspant,
volvoert Zijn hand.
De Moer regeert! Zijn Koninkrijk staat vast.
Zijn heerschappij omvat den loop der tijden.
Een sterke hand. die nooit heeft misgetast,
blijft met het heilig zwaard des Geestes strijden;
en d' adem Zijner lippen overmant
den tegenstand.
De I-Ieilge Geest, Die haar de toekomst spelt,
doet aan Gods kerk Zijn bedgeheimen weten;
Hij, Die haar leidt en in de Waarheid stelt,
heeft Zijn bestek met wijsheid uitgemeten;
Hij trpkt met heel Zijn kerk van land tot land
als Gods gezant.
Hij geeft ons vrede met God in het geloof, dat
1-Iij onze schuld heeft geboet en onze straf heeft
gedragen. Hij geeft ons blijdschap in het hart en
rust aan ons onrustig binnenste. Er is feest in
mijn ziel, zoo werd eens gezongen, feest in mijn
ziel. want mijn Heiland kwam in. En in dat
hart. waar zoo somber het was, begonnen sr Re-
dekens te zingen!
Wie vreemd van Jezus voortleeft, heeft allerlei
afleiding noodig om zijn innerlijke onrust te ont
vluchten. Die zoekt naar wat hom verstrooien kan
en bedwelmen. Die is op zoek naar nieuwe sen
saties. die hem wat opbeuren zullen. Die verwacht
het van nieuwe prikkels, anders gaat hij, naas
zijn eigen zeggen, dood van verveling!
Maar wie de stem van Jezus Christus in zijn
leven" heeft gehoord eu achter Hem. als den gooden
Herder aangaat, die vindt vandaag reeds zijn
vreugde bij Hem! Die ontvangt in Zijn gemeen
schap het leven, dat den naam van leven waard is*
Want deze Herder brengt Zijn schapen niet in
de dorre woestijn maar in de grazige weide. En
zoovele beloften Gods. als er zijn, die zijn lil
Christus Jezus ja en amen. Gode tot heerlijkheid!
Laat niemand zeggen, dat de Hecre Jezus Chr'sUis
kwam om ons leven te verarmen. Hij maakt en
pas het echte leven van, vol en rijk!
En er is geen rijker volk dan het volk van Jezus
Christus, de schapen Zijner weide!
Of I-Iij ons dan niets ontneem!? Of het dan nic!
waar is, dat we uchtcr Hem allerlei opgeven en
nalaten, waarnaar vroeger misschien hartstochte
lijk ons verlangen is uitgegaan?
Wat doet oen moeder, die haar kind ziet spelen
met een scherp mes, hetwelk dat kind in eml
onbewaakt ooaenblik in handen heeft weten es
krijajn? Ze neemt het dat kind af! Het mocht!
er zich eens aan wonden!
Wat doet gij. als ge iemand een flesch vergif onrï
de lippen ziet zetten in den waan. dat hij met een
koelen dronk voor zijn dorst lafenis za! vinden?
Ge grist hem die flesch haastig uit de handen!
Ge slaat, als hef niet anders kan, hem de fleseli'
uit den mond. in scherven!
Als Jezus Christus ons iets ontneemt, dan ontnoomÉ
Hij ons alleen wat doodsgevaarlijk voor ons zo'l
wezen! 1
En Hij ontneemt het ons door ons te geven!
Als de schapen in de weide zijn en volop te etert
hebben, dan kijken ze niet meer om naar wei
ze vroeger, aan zirhzelve overgelaten, wel zocln
ten. Ze verliezen vanzelf den smaak In nllorlef,
dat zij begeerden, eer zij de stem van hun tierden
hadden vernomen.
Voor wie achter Jezus Christus gaan, is het geert
verlies, dat ze loslaten, wat hen zoo lang op ecrl
afstand var hun Heiland heeft gehouden.
Dit schijnbare verlies is werkelijke winst.
Gelijk de apostel Paulus ergens zegt: Hetgeen mij
gewin was dat heb ik om Christus' wil schado
geacht, ja gewisaelijk. ik acht ook alle dinireil
schade te zijn om de uitnemendheid der kenn»s
van Christus Jezus, mijnen Ileere. om wiens willa
ik al die dirgen schade gerekend heb en acht die
drek te zijn. opdat ik Christus moge gewinnen
en in I-Iem gevonden worde!
Achter Jezus nan. dan is het leven pas waarlijlc
leven! Vandaag en morgen en eiken dag!
ITet is een afschuwelijke leugen, dat ons men
schcnleven door Jezus Christus van zijn glans zou
worden beroofd. Laat het zien, Christenen vaa
vandaag, dat deze leugen niet anders dan leugen is!
353