Ons kort vei'hacüfr;F
De Hamsmokkelaar
door G. van BUREN
Mevrouw Rustig was onrustig.
Wat dat toch wezen mocht.
Jaar in jaar uit had haar man, rentenier Rustig,
zijn vaste regel. Opstaan, scheren, ontbijten, kip
pen voeren, courant lezen om daarna wat te gaan
tuinieren ofwel te wandelen naar gelang de tijd
dat meebracht. Een andere gang van zaken kon
zij zich niet indenken. En thans? Mijnheer Rustig
was vanmorgen uit bed gesprongen, had zich ge
kleed en was de deur uitgegaan. Zóó maar onge
schoren. Wat dat toch zijn mocht. En buiten
regende het nog ook. Ze moest toch eens beter
op haar man letten! Hij werd een dagje ouder!
Onderwijl mevrouw aldus peinsde stapte Rustig,
geheel onbewust van de zorgen van zijn vrouw,
naar de woning van rentenier Goudman. Tjonge
wat een weer! Dagen had hij op regen gewacht!
Zijn tuinderij dreigde hopeloos in de war te loo-
pen. Nu was hij vanmorgen wakker geworden van
de regen, die staag op de ramen tikte. Het had
hem als muziek in de ooren geklonken en zijn
eerste gedachte was geweest: regen, slapiantjes
pooten. Voor het ontbijt kon hij ze nog even bij
Goudman halen.
Goudman zat juist aan het ontbijt.
„Morgen, buurman ik kwam evenRustigs
oog gleed van Goudman naar en over de tafel
kolossaal, wat een ham was dat en dat in deze
tijd
(Als ik u zeg, dat deze geschiedenis zich afspeelde
in de mobilisatiejaren, in een vet- en vleeschlooze
tijd, toen alles mondjesmaat en per bon werd
toegemeten, dan kunnen we de verwondering van
Rustig begrijpen.)
Met welbehagen bleef zijn blik op de ham rusten.
Hij was er zoo'n liefhebber van.
Met voldoening merkte Goudman het op. „Ja
buurman, ik zeg maar zoo, wij hebben de centen
er voor enhet smaakt."
„Ja," meende Rustig, „maarzie jehet is
smokkelen en dat slaat mij tegen."
„Wat smokkelen, wie smokkelen, als ik voor mijn
eigen goeie centen bij een boer een ham haal,
noem je dat ook al smokkelen? Dacht je, dat zo
er in den Haag niet goed van aten? Man hou
op, praat me er niet van. Wil jij margarine eten,
mij goed hoor. Maar zoo lang ik nog geld heb eet
ik ham, beste vette ham" en om aan to tonnen,
dat zulks gemeend was sneed Goudman er een
flinke schijf af.
Onderwijl Rustig zijn plantjes pootte waren zijn
gedachten bij de ham van Goudman. Zeker, Goud-
man had centenmaar hij ook. En Goudman
was niet de eenige die ham had. Met zijn vrouw
had hij er ook wel eens over gepraat, de melk
boer had terloops ook wel eens wat aangeboden,
maar het was smokkelen en als Rustig over
smokkelen dacht dan huiverde hij. Dat gebeurue
's nachts, de politie kwam er aan te pas, er werd
soms geschoten. Al die verhalen er over had hij
al eens gelezen, neen, daar moest hij niets van
hebben. En tochwat zag die ham er fijn uit!
En ja, was dat wel smokkelen? Goudman had
toch wel gelijk. Je betaalde er je goeie centen
voor. En nu, zoo in zijn eigen bekende tuin, leek
hom dat vervoer ook niet zoo erg. Zoo tegen den
avond over den Achterweg, een pakje onder de
a:m, wie zou hem er op aanzien? Ja, aan de
grens, daar werd gesmokkeld, maar dit was feite
lijk geen smokkelen. Hij zou er straks eens met
Goudman over praten.
In groeiende onrust liet mijnheer Rustig zijn
vrouw achter. Wat daar toch van komen moest.
Eerst die geschiedenis vanmorgen, toen had
ze hem bij het koffiedrinken voor het
eerst in hun huwelijk er aan moeten her
inneren, dat hij nog niet geschoren was, zijn
middagdutje was er bij ingeschoten, ongedurig
was hij door den tuin gewandeld en nu, op een
tijd dat hij nooit uitging, ging hij weg. Even een
boodschap doen. Als hij een pakje tabak haaide
vertelde hij het nog en nugeen woord. Ze
zou er nu direct werk van maken en den dole Ier
opzoeken. Zoo ging ze den nacht niet tegemoet.
Mijnheer Rustig liep op het achterweggetje. De
avond begon te vallen. Nu moest Goudman gauw
komen. Ze hadden afgesproken op dit punt elkan
der te ontmoeten. Ze zouden dan naar boer Rijn-
ders wandelen, een ham koopen en binnen het
uur waren ze terug. Met de ham natuurlijk,
't Jonge, wat had vanmiddag die ham kort bij
geschenen, wat waren alle bezwaren onder
Goudmans betoog als sneeuw voor de zon weg
gesmolten. Toch had hij zijn vrouw maar niets
verteld. Wat zou ze een oogen opzetten als hij
met een ham binnenstapte. Natuurlijk, ook be
zwaren hebben, maar de ham was er dan. Hoe
korter het bij den avond kwam hoe onrustiger hij
echter was geworden, en thans, nu de avond be
gon te vallen, kwamen bergen van bezwaren op
hem aanstormen, 't Is dat hij het beloofd had
maar anders. Het was en bleef toch maar een
gevaarlijke geschiedenis. Stel je voor, dat hij werd
gepakt en morgen in de courant zijn naam stond.
Stel je toch vooreen lid van den gemeente
raad
„Ha, ouwe smokkelaar ben je er al"klonk in
eens luid Goudmans stem.
„Pst, psst," deed mijnheer Rustig verschrikt, ter
wijl hij schichtig rondkeek of niemand het ge
hoord kon hebben. De hartelijke lach van Goud
man stelde hem echter eenigermate gerust en
even later wandelde Goudman en Rustig als twee
eerzame renteniertjes de Achterweg af in de
riohting van de boerderij van Rijnders.
Goudman praatte als Brugman en Rustig gaf af
wezige antwoorden. Nauwkeurig nam hij de om
geving op. Kijk, hier kon hij het boschje in, daar
over de afrastering de weide in, zoo noodig kon
hij zich daar in het struikgewas verstoppen,
't Jonge, wat werd het donker in dat bosch. Was
hij maar vast weer thuis
Met een ham van 10 kilogram onder zijn arm
stapte mijnheer Rustig het erf van Rijnders af.
Nou, die Rijnders wist ook van de prijs af. Enfin,
wat hij ook mooht kosten, als hij er maar mede
thuis was.
„Pest." stokstijf bleef Rustig staan en wees naar
een zwarte gedaante, die onheilspellend aan den
weg stond. „Een knotwilg" fluisterde Goudman.
Ja, het was een knotwilg. Rustig, die juist zijn
ham had willen weggooien, pakte hem weer
stevig beet. Wat alles toch anders leek als het
donker was enmen smokkeldedat was
eens, maar nooit meer. Het zweet parelde al op
zijn voorhoofdneen, dan deed hij het nog
liever midden op den dag, dan kon je tenminste
de politie zien aankomen en tijdig de ham weg
gooien. Wat stapte die Goudman toch rustig voort,
je kon zien dat hij het meer gedaan had. Hij kon
het beste maar zoo achter Goudman aanstappen.
Kwam er wat, dan hield men eerst Goudman aan
en kon hij de ham laten vallen. Van achteren zou
er wel niets komen. Neen, niets te zien.
„Pardon."
„Kijk voor je, dan behoef je mij niet op de hak
ken te trappen," bromde Goudman.
Mijnheer Rustig zuchtte. Kijk, alweer een paal, die
precies op een mensch geleek. Wacht, even de
ham verpakken.
„Psst," thans was het Goudman, die dit dreigend
geluid deed hooren.
Een moment stonden beiden roerloos, Rustig
hoorde zijn hart kloppen. Vluchten kon hij niet,
want hij wist niet van welke zijde het gevaar
dreigde. De ham, welke hem bij aanhouding zoo
zeer kon belasten, lag reeds in een karspoor
daar maakte zich iets los uit de donkerte van een
boschjeeen mensch„Loopen!" kreet Goud-
Goudmans bevel om te loopen was volmaakt over
bodig. Nauwelijks had mijnheer Rustig de donkere
gestalte, die in hun richting kwam, opgemerkt
of hij liep, liep, ondanks zijn 54 jaren, dat hij
iedereen uit zijn dorp in de uiterste verbazing had
gebracht indien men dit tafereel had mogen aan
schouwen.
„Politie, uniformen," hijgde Goudman achter hem
en om de waarheid van die woorden te beves
tigen klonk een barsche stem: „Sta." De woorden
„of ik schiet" dacht Rustig er blijkbaar bij, want
hij boog het hoofd om een kogel gelegenheid te
geven dat lichaamsdeel te passeeren. Nogmaals
klonk het beval van „Sta!", hetgeen op Rustig
echter een tegenovergestelde uitwerking hal en
hem nog harder langs het pad deed voortjagen.
Goudiman hoorde hij niet meer. Die hadden ze mis
schien wel. Wacht, hier kon hij de weide in, eerst
een slootje, daarna een afrastering, hij had het
bij de heenreis goed opgenomen. Pardoes liet hij
zich in het slootje glijden, dacht niet aan het
water dat in zijn schoenen liep, nu onder de
afrastering.door... hu, daar hadden ze hem... neen
toch niet... zijn broek haakte in het prikkeldraad...
„Nooit," kreunde Rustig... Krak, krak... Een ge
declte van Rustigs pantalon bleef aan de draad
achter... loopen... nu de weide in... die broek
kwam wel terecht... o, was hij maar thuis... nooit
zou hij meer smokkelen... hij kon niet meer...
hu... ze hadden hem... van schrik verstijfd bleef
hij staan... hij was ingesloten... voor hem was
iemand... hij gaf het op er moest maar van komen
wat wilde. Daar was het Bij voorbaat stak hij zijn
handen omhoog en hijgde: „Ik blijf staanik
zal niet meer wegloopcnik ben het, mijnheer
Rustig van den Wilhelminaweg"...!-.-» en om zijn"
aanwezigheid daar te verklaren liet hij er op
volgen: „Ik liep hier te wandelen..."
Op mijnheer Rustigs verklaring kwam een geluid,
dat hem door merg en been drong en dat rneer
in de wildernis dan hier op zijn plaats was. Het
leek wel het geblaas van een vertoornde tijger,
gereed om zijn prooi te bespringen.., „Moeder..,
help!"... ten spijt van zijn afgelegde verklaring
wilde Rustig opnieuw de vlucht nemen... daar was
het vlak voor hem... de omtrekken van een koe
werden zichtbaar... een koe... gelukkig een koe..»
dom, wat kon er ook anders in de weide zijn..,
nu verder... op huis aan... ze zouden zijn 6poor wel
niet meer vinden..,
De dokter lachte wat om de ongerustheid van'
mevrouw Rustig. Och wat... hij wilde wel eens met
hem praten, maar... dan moest hij eerst thuis zijn..*
met Goudman mede... nou, die liep in geen zeven
slooten tegelijk. Mevrouw moest zich maar niet
ongerust maken.
Maar mevrouw was wèl ongerust. Zij kende haar
man te goed. Nu was het al zoo lang donker. Nog
was hij er niet. O, wat zal er nu gebeuren... man..»
man ...wat ie er...
Met bleek gezicht stond mijnheer Rustig in de
huiskamer. Onder de slijk. Een gedeelte van zijn
pantalon en jas miste hij. De kluiten klei staken
aan zijn schoenen omhoog. Zijn hoed stond scheef
op zijn hoefd. Hij keek de kamer rond als ver
wachtte hij daar iemand... „ik ben ziek" hijgde hij,
„ik lig den heelen dag al op bed", toen stormde hij
naar boven naar de slaapkamer.
„In zijn hoofd geslagen", mompelde de ontdane
mevrouw Rustig, /lacht ik het niet." Zij durfde
zoo niet naar boven. Eerst de dokter opbellen. Ha
perend bracht ze haar verslag uit... de broek, de
jas... de hoed... overal klei...
„En wat heeft hij gezegd?" vroeg de dokter.
„Dat hij den heelen dag al op bed heeft gelegen",
was mevrouws antwoord.
„Hm, ik kom" klonk het aan de andere kant vail
de draad.
Wat was er van Goudman op zijn vlucht terecht
gekomen?
Even had hij den vluchtenden Rustig gevolgd en
toen liet hij zich op den weg vallen. De gestalte bij
het boschje kwam nader, ging naast hem staan,
liet nog één keer „Sta" in de richting van den
wegrennenden Rustig hooren en vroeg toen aan
Goud man: „En...?"
„O, ik kan niet meer," lachte Goudman, „wat
Jiep tie!"
„Waar is de ham?"
„Nog even wachten en dan gaan wij hem zoeken,
hij heeft hem direct weggegooid."
Terwijl mijnheer Rustig vol ontzetting voor de
koe stond, zochten Goudman en zijn buurman van
Meer de door Rustig weggegooide ham op en gin
gen er mede in de richting van het dorp.
Juist terwijl Goudman voor de vijfde keer ver
telde hoe goed hun plan om Rustig beet te nemen
was geslaagd en hoe hij was geschrokken, flitste
een lichtstraal over hen en bleef op de ham rusten.
Direct liet Goudman de ham vallen.
Het licht bleek te komen uit de zaklantaarn van
een wachtmeester van de marechaussee.
„Goeie avond, heeren" klonk het. „Kijk, mijnheer
Goudman, je laat die ham maar zoo in het zand
vallen!"
„Ja, een ham," mompelde Goudman onwillekeurig.
„Zeker van u?" vroeg de wachtmeester.
„Neen," deed Goudman heftig, „niets mede uit to
staan, mijn ham niet."
„U liet hem toch vallen?" informeerde de wacht
meester.
„Neen, ja... ik wilde... ik dacht... ik zou hem..»
„Net gevonden," kwam van Meer er tusschen.
„Juist, net gevonden," zeide Goudman opgeruimd,
blij dat hij een reden had waarom hij met de ham
hier liep.
„Zóó," deed de wachtmeester.
„Op weg naar het politiebureau om het op to
geven," vulde van Meer aan.
„Ja," zeide Goudman, bijna vroolijk, „gevonden en
op weg naar de politie."
„Zóó," zei de wachtmeester.
Mijnheer Rustig zat aan het ontbijt, at zijn brood
met kaas met graagte en keek ondertusschen het
plaatselijk nieuws in. Plotseling was hij een en al
aandachtgooide het blad weg en liep do
Mevrouw nam het blad op en las:
„Hedenmorgen stond voor het Kantongerecht
terecht de rentenier G., oud 50 jaar, wegens het
ongedekt vervoeren van een ham in den avond
van 4 April over den Achterweg onder de ge
meenteG. voerde ter zijner verontschuldiging
aan, dat hij de ham had gevonden en op weg
was naar het politiebureau om de ham als ge
vonden voorwerp te deponeeren. Aan dat voor
nemen had hij geen gevolg kunnen geven daar
een wachtmeester hem had aangehouden en de
ham in beslag had genomen.
Evenals de Ambtenaar van het O.M. geloofde de
Kantonrechter blijkbaar het verhaal niet en ver
oordeelde G. overeenkomstig de eisch, tot 30.—*
boete subs. 20 dagen hechtenis met verbcurdver*
klaring van de in beslag genomen ham."
Mevrouw streek nadenkend over het voorhoofd..»
4 April was toen niet, toen... toen... zou hij soma
toen...?
356
Hollandsche Gereformeerden in Frankrijk
Met Ds. J. Maaskant op reis (vervolg en slot)
3)
(Bijzondere correspondentie)
Men schrijft ons uit Parijs:
De overgang is wel heel groot! Enkele uren tevo
ren nog hebben we op een druk plein in de
wereldstad geduldig gewacht, tot het massavevkeer
ons een doorgang liet, en nu loopen we over een
stillen landweg tusschen de heuvels. Een beek
schiet van tusschen het loover te voorschijn, doch
is spoedig weer uit het gezicht verdwenen. Er is
eenig vertrouwen in mijn reisgenoot voor noodig,
om te gelooven, dat we, in dit glooiende Fransche
landschap, om de bocht van den weg de woning
zullen zien van een rasechten boer uit de vlakten
van Zeeuwsch-VIaanderen.
Weldra is echter aan de hartelijke wijze, waarop
we verwelkomd worden, en aan het onvervalschte
dialect, hetwelk gelukkig nog geen nadeeligen in
vloed van het Fransch onderging, te merken, dat
bier geen misverstand mogelijk is, dat we inder
daad bij „eigen menschen" zijn aangekomen, en
dat dus mijn vertrouwen in mijn metgezel niet
misplaatst was.
De dag, waarop de predikant komt, is voor deze
„verstrooiden", die in de eenzaamheid van het
vreemde land zooveel moesten afstaan, waaraan
wij, in Holland ongemerkt gewend zijn geraakt, de
belangrijke maandclijksche gebeurtenis. Het is een
genoegen, „mijnheer pasteur onder de boeren" te
zien. Met hem worden alle mogelijke zaken be
sproken. De „ambtelijke vakken" hebben in Frank
rijk een belangrijke uitbreiding ondergaan. Spoe
dig blijkt, dat de dominee evenzeer op de hoogte
is van de druiventeelt in het Zuiden, als van de
vlasbouw in het Noorden; niet minder van de
appels in Normandië, die aan do dorstige Fran-
6chen den cider verschaffen, dan van de bloemen-
kweek in Versailles. Hij kent de stand van het
koren in de Yonne en de prijs der benzine in
Parijs.
Adviezen worden in groot aantal en in vele soor
ten gevraagd en gul gegeven; en er wordt naar
geluisterd, want in de jaren, waarin hij het land
in alle richtingen en tijdens de meest verschil
lende jaargetijden heeft doorkruist, heeft Ds Maas
kant een kennis opgedaan, waarmee de gansclie
gemeente graag haar winst doet.
„Hoe gaat het met Jansen?" „Is het dochtertje van
Pietersen al weer beter?" De predikant is het
levende contact tusschen de broeders en zusters in
dit vreemde land, die, wat de afstand aangaat,
maar al te zeer „verstrooid" zijn.
Doch niet alleen, dat hijzelf het contact is, hij
streeft er ook naar, om de menschen met elkaar
in aanraking te brengen. In deze onbekende om
geving gaat men ten volle beseffen de beteekenis
van de gemeenschap der heiligen. Zoo betreurde
een gezin het zeer, dat de eenzaamheid een be
lemmering was, om met anderen te spreken over
den rijkdom van het geloof en elkaar te sterken.
Juist vernam Ds Maaskant, dat „dicht in de buurt",
d.w.z. op een afstand van 10 K.M., reeds gedurende
twee jaren nog een gereformeerde familie woonde,
waarvan, waarschijnlijk uit onbekendheid met het
werk onder de „verstrooiden" geen attestatie ont
vangen was. Het behoeft geen betoog, dat de band
nu snel gelegd werd.
De boerderij, waar we zijn aangekomen, mag er
zi.in. Een uitgebreide veestapel verlevendigt de
omgeving. Het koren staat in ruime uitgestrekt
heden op de hellingen der heuvels, klaar voor de
oogst. De woning is, naar 's lands gewoonte in
deze streek, te zamen met de stallen en schuren
in een groot vierkant gebouwd, dat een ruime
binnenplaats omsluit, dus een constructie, zooals
in ons Limburg veel wordt aangetroffen. Een
tweetal poorten geeft toegang tot den hof.
Overal is het een leven en beweeg van allerlei
dieren. Zulks valt te begrijpen, als men bedenkt
dat de veestapel omvat: 20 paarden, 170 koeien,
230 varkens, 240 konijnen en 150 kippen, om te
zwijgen van de honden en korhoenderen. Een
kalkoen ontbreekt evenmin. Een tiental zeugen
verheugt zich in het bezit van, op den kop af,
honderd biggen. Alsof ze het uitgerekend hebben!
Langs de hofstede loopt de waterleiding, die, haar
oorsprong nemend bij de bronnen van het rivier
tje de Vanne, waaraan de vruchtbaarheid van
deze streek niet vreemd is, Parijs tegen droogte
moet beschermen. Nu eens boven, dan weer onder
den grond, spoeden de buizen zich naar de hoofd
stad. De wijze, waarop ze zijn geconstrueerd doet
denken aan de Romeinsche aquaducten.
Tegen het vallen van den avond gaan we naar
een boerderij, die een tiental K.M. verder ligt, en
waar de vijf gezinnen, welke in dit gebied wonen,
zijn samengekomen. In een kamer wordt door Ds
Maaskant gepreekt. Roerend is de blijdschap,
waarmee de predikant, na een maand weer in
hun midden., wordt ontvangen. De omgeving doet
denken aan de periode der Hagepreeken en
aan den tijd, waarin we ook in ons eigen
land, van het bezit van kerkgebouwen verstoken
waren. In dit eenvoudige vertrek blijkt wel, dat
de gewelven van een kathedraal geen voorwaarde
zijn voor het ontvangen van een Goddelijken zegen.
De toestand in de Yonne is voor de menschen
betrekkelijk gunstig, omdat eenige families bij
land op de boerderij niet mislukt zijn. Er moet
zeer hard gewerkt, wil men resultaten bereiken.
De grond is minder goed dan in Holland. Welis
waar heeft hij minder bearbeiding noodig. maai
hiertegenover staat, dat de bemesting intensiever
moet geschieden. Doch dan is, bij overigens gun
stige omstandigheden, ook zeker een mooie oogst
binnen te halen. Zoo won men vorig jaar in be
paalde streken 4000 Kilo tarwe per bunder.
Gerekend moet ook worden met het gebied, waar
in men zich vestigt. Bijvoorbeeld moet de vraag
onder de oogên gezien, of een afzetgebied in de
nabijheid is. Bedacht dient te wórden, dat in veel
gevallen ruil van producten niet mogelijk is. en
dat dus alles ten bate van de boerderij dient te
worden aangewend.
In het algemeen kan men zeggen, dat de eisch
moet gesteld, het enkele jaren te kunnen „uitzin
gen", want vooral den eensten tijd zullen de
moeilijkheden zeker niet ontbreken. Voor jonge
landbouwers, die zelf wenschen te beginnen, is
het aan te bevelen, om bij een reeds gevestigden
boer eerst gedurende een bepaalde periode in de
leer te gaan.
Het is af te raden, om als knecht een plaats in
Frankrijk te zoeken, omdat de loonen laag zijn,
vooral gezien het zeer zware werk, dat te ver
richten valt. Op de boerderijen zelf zijn veel Polen
De boerderij van een
Zeeuwschen boer in de
Yonne, Frankrijk.
elkaar wonen, al is het dan ook op een ouder
lingen afstand van 10 of 15 KM. In Frankrijk
wonen echter ook vele gezinnen geheel alleen.
Vooral van deze wordt veel volharding en moed
gevergd. Ze hebben met alle „verstrooiden" ge
meen, dat zc een taak hebben te verrichten, die in
Holland, hetzij door den predikant, hetzij door
den onderwijzer wordt waargenomen. Zoo geven
ze zelf aan hun kinderen catechetisch onderwijs,
en omdat de scholen in Frankrijk in verreweg de
meeste gevallen godsdienstloos zijn, is het vertel
len van de Bijbelsche geschiedenis aan de ouders
toevertrouwd. Op de Zondagen, dat de predikant
afwezig is, lezen ze zelf een preek.
Ook onder de alleenwonende gezinnen wordt op
gezette tijden het Heilig Avondmaal bediend. Van
de wijding, die hiervan uitgaat op het kleine aan
tal, kunnen wij die in Holland aan lange, bezette
tafels gewend zijn, ons nauwelijks een voorstelling
maken. Dan gaat wel sterk het woord van Jezus
in vervulling, dat, waar twee of drie in Zijn Naam
vergaderd zijn, Hij in hun midden is.
Afzonderlijk wenschen we hier nog even de vraag
onder de oogen te zien, in hoeverre emigratie uit
Holland naar Frankrijk ware aan te bevelen. Als
men over dit punt met ingewijden spreekt, blijkt
al dra, dat de moeiijkheden allerminst onderschat
moeten worden.
Ongetwijfeld lokt de lage prijs, die voor de huur,
van den grond wordt betaald, tot het wagen van
de proef. Zoo bezochten we een boerderij, waar
voor 280 H.A. een pachtsom wordt betaald van
slechts 3000.Dit is echter niet de eenige
factor. Allereerst geldt daar de omstandigheid, dat
men in een geheel nieuwe omgeving belandt. De
streek is vreemd, en de buren, voorzoover ze er
zijn, niet minder. Men kan wel zeggen, flat in
Frankrijk slechts zij kunnen slagen, die in Hol
en Tsjecho-Slowaken in dienst, voor wie de immi
gratie door een contract tusschen de Fransche
regeering en die van hun eigen land is verge
makkelijkt.
Hiermee is, zij het ook in het kort, iets verteld
van het leven, dat door onze landgenooten in den
vreemde wordt geleid. Het is een leven van men
schen, die weten, wat. „aanpakken" is, doch die
evenzeer weten, van Wien de zegen op hun arbeid
komen moet.
Twintig uren na mijn vertrek uit Parijs, trachtte
ik met Ds Maaskant weer hetzelfde drukke sta
tionsplein over te steken, na in dien vrij korten
tijd een schat van herinneringen te hebben opge
daan, die me dankbaar stemde.
Uw bfclünqrifcHinq waard)
De eerste diamant
De eerste diamant in Zuid-Afrika werd als hef
ware bij toeval ontdekt door een zekere O'Reilly*
Deze was op visite bij een Hollandsche boer
Schalk van Niekerk in 't district Hopetown bij
de Vaalrivier, toen liij zag, hoe een der kinderen
met een bijzonderen steen speelde. O'Reilly vroeg
en kreeg den steen, liet hem onderzoeken door
Dr. Atherstove en deze verklaarde tot groote
vreugde van O'Reilly, dat het een diamant was
met een waarde van 6000.
O'Reilly verkocht hem aan den gouverneur van
Kaapstad. In later tijd vond men zelfs tientallen
van diamanten in de leemen wanden van de kaf
ferhutten.