Ons kort vei'hacüfr;F De Hamsmokkelaar door G. van BUREN Mevrouw Rustig was onrustig. Wat dat toch wezen mocht. Jaar in jaar uit had haar man, rentenier Rustig, zijn vaste regel. Opstaan, scheren, ontbijten, kip pen voeren, courant lezen om daarna wat te gaan tuinieren ofwel te wandelen naar gelang de tijd dat meebracht. Een andere gang van zaken kon zij zich niet indenken. En thans? Mijnheer Rustig was vanmorgen uit bed gesprongen, had zich ge kleed en was de deur uitgegaan. Zóó maar onge schoren. Wat dat toch zijn mocht. En buiten regende het nog ook. Ze moest toch eens beter op haar man letten! Hij werd een dagje ouder! Onderwijl mevrouw aldus peinsde stapte Rustig, geheel onbewust van de zorgen van zijn vrouw, naar de woning van rentenier Goudman. Tjonge wat een weer! Dagen had hij op regen gewacht! Zijn tuinderij dreigde hopeloos in de war te loo- pen. Nu was hij vanmorgen wakker geworden van de regen, die staag op de ramen tikte. Het had hem als muziek in de ooren geklonken en zijn eerste gedachte was geweest: regen, slapiantjes pooten. Voor het ontbijt kon hij ze nog even bij Goudman halen. Goudman zat juist aan het ontbijt. „Morgen, buurman ik kwam evenRustigs oog gleed van Goudman naar en over de tafel kolossaal, wat een ham was dat en dat in deze tijd (Als ik u zeg, dat deze geschiedenis zich afspeelde in de mobilisatiejaren, in een vet- en vleeschlooze tijd, toen alles mondjesmaat en per bon werd toegemeten, dan kunnen we de verwondering van Rustig begrijpen.) Met welbehagen bleef zijn blik op de ham rusten. Hij was er zoo'n liefhebber van. Met voldoening merkte Goudman het op. „Ja buurman, ik zeg maar zoo, wij hebben de centen er voor enhet smaakt." „Ja," meende Rustig, „maarzie jehet is smokkelen en dat slaat mij tegen." „Wat smokkelen, wie smokkelen, als ik voor mijn eigen goeie centen bij een boer een ham haal, noem je dat ook al smokkelen? Dacht je, dat zo er in den Haag niet goed van aten? Man hou op, praat me er niet van. Wil jij margarine eten, mij goed hoor. Maar zoo lang ik nog geld heb eet ik ham, beste vette ham" en om aan to tonnen, dat zulks gemeend was sneed Goudman er een flinke schijf af. Onderwijl Rustig zijn plantjes pootte waren zijn gedachten bij de ham van Goudman. Zeker, Goud- man had centenmaar hij ook. En Goudman was niet de eenige die ham had. Met zijn vrouw had hij er ook wel eens over gepraat, de melk boer had terloops ook wel eens wat aangeboden, maar het was smokkelen en als Rustig over smokkelen dacht dan huiverde hij. Dat gebeurue 's nachts, de politie kwam er aan te pas, er werd soms geschoten. Al die verhalen er over had hij al eens gelezen, neen, daar moest hij niets van hebben. En tochwat zag die ham er fijn uit! En ja, was dat wel smokkelen? Goudman had toch wel gelijk. Je betaalde er je goeie centen voor. En nu, zoo in zijn eigen bekende tuin, leek hom dat vervoer ook niet zoo erg. Zoo tegen den avond over den Achterweg, een pakje onder de a:m, wie zou hem er op aanzien? Ja, aan de grens, daar werd gesmokkeld, maar dit was feite lijk geen smokkelen. Hij zou er straks eens met Goudman over praten. In groeiende onrust liet mijnheer Rustig zijn vrouw achter. Wat daar toch van komen moest. Eerst die geschiedenis vanmorgen, toen had ze hem bij het koffiedrinken voor het eerst in hun huwelijk er aan moeten her inneren, dat hij nog niet geschoren was, zijn middagdutje was er bij ingeschoten, ongedurig was hij door den tuin gewandeld en nu, op een tijd dat hij nooit uitging, ging hij weg. Even een boodschap doen. Als hij een pakje tabak haaide vertelde hij het nog en nugeen woord. Ze zou er nu direct werk van maken en den dole Ier opzoeken. Zoo ging ze den nacht niet tegemoet. Mijnheer Rustig liep op het achterweggetje. De avond begon te vallen. Nu moest Goudman gauw komen. Ze hadden afgesproken op dit punt elkan der te ontmoeten. Ze zouden dan naar boer Rijn- ders wandelen, een ham koopen en binnen het uur waren ze terug. Met de ham natuurlijk, 't Jonge, wat had vanmiddag die ham kort bij geschenen, wat waren alle bezwaren onder Goudmans betoog als sneeuw voor de zon weg gesmolten. Toch had hij zijn vrouw maar niets verteld. Wat zou ze een oogen opzetten als hij met een ham binnenstapte. Natuurlijk, ook be zwaren hebben, maar de ham was er dan. Hoe korter het bij den avond kwam hoe onrustiger hij echter was geworden, en thans, nu de avond be gon te vallen, kwamen bergen van bezwaren op hem aanstormen, 't Is dat hij het beloofd had maar anders. Het was en bleef toch maar een gevaarlijke geschiedenis. Stel je voor, dat hij werd gepakt en morgen in de courant zijn naam stond. Stel je toch vooreen lid van den gemeente raad „Ha, ouwe smokkelaar ben je er al"klonk in eens luid Goudmans stem. „Pst, psst," deed mijnheer Rustig verschrikt, ter wijl hij schichtig rondkeek of niemand het ge hoord kon hebben. De hartelijke lach van Goud man stelde hem echter eenigermate gerust en even later wandelde Goudman en Rustig als twee eerzame renteniertjes de Achterweg af in de riohting van de boerderij van Rijnders. Goudman praatte als Brugman en Rustig gaf af wezige antwoorden. Nauwkeurig nam hij de om geving op. Kijk, hier kon hij het boschje in, daar over de afrastering de weide in, zoo noodig kon hij zich daar in het struikgewas verstoppen, 't Jonge, wat werd het donker in dat bosch. Was hij maar vast weer thuis Met een ham van 10 kilogram onder zijn arm stapte mijnheer Rustig het erf van Rijnders af. Nou, die Rijnders wist ook van de prijs af. Enfin, wat hij ook mooht kosten, als hij er maar mede thuis was. „Pest." stokstijf bleef Rustig staan en wees naar een zwarte gedaante, die onheilspellend aan den weg stond. „Een knotwilg" fluisterde Goudman. Ja, het was een knotwilg. Rustig, die juist zijn ham had willen weggooien, pakte hem weer stevig beet. Wat alles toch anders leek als het donker was enmen smokkeldedat was eens, maar nooit meer. Het zweet parelde al op zijn voorhoofdneen, dan deed hij het nog liever midden op den dag, dan kon je tenminste de politie zien aankomen en tijdig de ham weg gooien. Wat stapte die Goudman toch rustig voort, je kon zien dat hij het meer gedaan had. Hij kon het beste maar zoo achter Goudman aanstappen. Kwam er wat, dan hield men eerst Goudman aan en kon hij de ham laten vallen. Van achteren zou er wel niets komen. Neen, niets te zien. „Pardon." „Kijk voor je, dan behoef je mij niet op de hak ken te trappen," bromde Goudman. Mijnheer Rustig zuchtte. Kijk, alweer een paal, die precies op een mensch geleek. Wacht, even de ham verpakken. „Psst," thans was het Goudman, die dit dreigend geluid deed hooren. Een moment stonden beiden roerloos, Rustig hoorde zijn hart kloppen. Vluchten kon hij niet, want hij wist niet van welke zijde het gevaar dreigde. De ham, welke hem bij aanhouding zoo zeer kon belasten, lag reeds in een karspoor daar maakte zich iets los uit de donkerte van een boschjeeen mensch„Loopen!" kreet Goud- Goudmans bevel om te loopen was volmaakt over bodig. Nauwelijks had mijnheer Rustig de donkere gestalte, die in hun richting kwam, opgemerkt of hij liep, liep, ondanks zijn 54 jaren, dat hij iedereen uit zijn dorp in de uiterste verbazing had gebracht indien men dit tafereel had mogen aan schouwen. „Politie, uniformen," hijgde Goudman achter hem en om de waarheid van die woorden te beves tigen klonk een barsche stem: „Sta." De woorden „of ik schiet" dacht Rustig er blijkbaar bij, want hij boog het hoofd om een kogel gelegenheid te geven dat lichaamsdeel te passeeren. Nogmaals klonk het beval van „Sta!", hetgeen op Rustig echter een tegenovergestelde uitwerking hal en hem nog harder langs het pad deed voortjagen. Goudiman hoorde hij niet meer. Die hadden ze mis schien wel. Wacht, hier kon hij de weide in, eerst een slootje, daarna een afrastering, hij had het bij de heenreis goed opgenomen. Pardoes liet hij zich in het slootje glijden, dacht niet aan het water dat in zijn schoenen liep, nu onder de afrastering.door... hu, daar hadden ze hem... neen toch niet... zijn broek haakte in het prikkeldraad... „Nooit," kreunde Rustig... Krak, krak... Een ge declte van Rustigs pantalon bleef aan de draad achter... loopen... nu de weide in... die broek kwam wel terecht... o, was hij maar thuis... nooit zou hij meer smokkelen... hij kon niet meer... hu... ze hadden hem... van schrik verstijfd bleef hij staan... hij was ingesloten... voor hem was iemand... hij gaf het op er moest maar van komen wat wilde. Daar was het Bij voorbaat stak hij zijn handen omhoog en hijgde: „Ik blijf staanik zal niet meer wegloopcnik ben het, mijnheer Rustig van den Wilhelminaweg"...!-.-» en om zijn" aanwezigheid daar te verklaren liet hij er op volgen: „Ik liep hier te wandelen..." Op mijnheer Rustigs verklaring kwam een geluid, dat hem door merg en been drong en dat rneer in de wildernis dan hier op zijn plaats was. Het leek wel het geblaas van een vertoornde tijger, gereed om zijn prooi te bespringen.., „Moeder.., help!"... ten spijt van zijn afgelegde verklaring wilde Rustig opnieuw de vlucht nemen... daar was het vlak voor hem... de omtrekken van een koe werden zichtbaar... een koe... gelukkig een koe..» dom, wat kon er ook anders in de weide zijn.., nu verder... op huis aan... ze zouden zijn 6poor wel niet meer vinden.., De dokter lachte wat om de ongerustheid van' mevrouw Rustig. Och wat... hij wilde wel eens met hem praten, maar... dan moest hij eerst thuis zijn..* met Goudman mede... nou, die liep in geen zeven slooten tegelijk. Mevrouw moest zich maar niet ongerust maken. Maar mevrouw was wèl ongerust. Zij kende haar man te goed. Nu was het al zoo lang donker. Nog was hij er niet. O, wat zal er nu gebeuren... man..» man ...wat ie er... Met bleek gezicht stond mijnheer Rustig in de huiskamer. Onder de slijk. Een gedeelte van zijn pantalon en jas miste hij. De kluiten klei staken aan zijn schoenen omhoog. Zijn hoed stond scheef op zijn hoefd. Hij keek de kamer rond als ver wachtte hij daar iemand... „ik ben ziek" hijgde hij, „ik lig den heelen dag al op bed", toen stormde hij naar boven naar de slaapkamer. „In zijn hoofd geslagen", mompelde de ontdane mevrouw Rustig, /lacht ik het niet." Zij durfde zoo niet naar boven. Eerst de dokter opbellen. Ha perend bracht ze haar verslag uit... de broek, de jas... de hoed... overal klei... „En wat heeft hij gezegd?" vroeg de dokter. „Dat hij den heelen dag al op bed heeft gelegen", was mevrouws antwoord. „Hm, ik kom" klonk het aan de andere kant vail de draad. Wat was er van Goudman op zijn vlucht terecht gekomen? Even had hij den vluchtenden Rustig gevolgd en toen liet hij zich op den weg vallen. De gestalte bij het boschje kwam nader, ging naast hem staan, liet nog één keer „Sta" in de richting van den wegrennenden Rustig hooren en vroeg toen aan Goud man: „En...?" „O, ik kan niet meer," lachte Goudman, „wat Jiep tie!" „Waar is de ham?" „Nog even wachten en dan gaan wij hem zoeken, hij heeft hem direct weggegooid." Terwijl mijnheer Rustig vol ontzetting voor de koe stond, zochten Goudman en zijn buurman van Meer de door Rustig weggegooide ham op en gin gen er mede in de richting van het dorp. Juist terwijl Goudman voor de vijfde keer ver telde hoe goed hun plan om Rustig beet te nemen was geslaagd en hoe hij was geschrokken, flitste een lichtstraal over hen en bleef op de ham rusten. Direct liet Goudman de ham vallen. Het licht bleek te komen uit de zaklantaarn van een wachtmeester van de marechaussee. „Goeie avond, heeren" klonk het. „Kijk, mijnheer Goudman, je laat die ham maar zoo in het zand vallen!" „Ja, een ham," mompelde Goudman onwillekeurig. „Zeker van u?" vroeg de wachtmeester. „Neen," deed Goudman heftig, „niets mede uit to staan, mijn ham niet." „U liet hem toch vallen?" informeerde de wacht meester. „Neen, ja... ik wilde... ik dacht... ik zou hem..» „Net gevonden," kwam van Meer er tusschen. „Juist, net gevonden," zeide Goudman opgeruimd, blij dat hij een reden had waarom hij met de ham hier liep. „Zóó," deed de wachtmeester. „Op weg naar het politiebureau om het op to geven," vulde van Meer aan. „Ja," zeide Goudman, bijna vroolijk, „gevonden en op weg naar de politie." „Zóó," zei de wachtmeester. Mijnheer Rustig zat aan het ontbijt, at zijn brood met kaas met graagte en keek ondertusschen het plaatselijk nieuws in. Plotseling was hij een en al aandachtgooide het blad weg en liep do Mevrouw nam het blad op en las: „Hedenmorgen stond voor het Kantongerecht terecht de rentenier G., oud 50 jaar, wegens het ongedekt vervoeren van een ham in den avond van 4 April over den Achterweg onder de ge meenteG. voerde ter zijner verontschuldiging aan, dat hij de ham had gevonden en op weg was naar het politiebureau om de ham als ge vonden voorwerp te deponeeren. Aan dat voor nemen had hij geen gevolg kunnen geven daar een wachtmeester hem had aangehouden en de ham in beslag had genomen. Evenals de Ambtenaar van het O.M. geloofde de Kantonrechter blijkbaar het verhaal niet en ver oordeelde G. overeenkomstig de eisch, tot 30.—* boete subs. 20 dagen hechtenis met verbcurdver* klaring van de in beslag genomen ham." Mevrouw streek nadenkend over het voorhoofd..» 4 April was toen niet, toen... toen... zou hij soma toen...? 356 Hollandsche Gereformeerden in Frankrijk Met Ds. J. Maaskant op reis (vervolg en slot) 3) (Bijzondere correspondentie) Men schrijft ons uit Parijs: De overgang is wel heel groot! Enkele uren tevo ren nog hebben we op een druk plein in de wereldstad geduldig gewacht, tot het massavevkeer ons een doorgang liet, en nu loopen we over een stillen landweg tusschen de heuvels. Een beek schiet van tusschen het loover te voorschijn, doch is spoedig weer uit het gezicht verdwenen. Er is eenig vertrouwen in mijn reisgenoot voor noodig, om te gelooven, dat we, in dit glooiende Fransche landschap, om de bocht van den weg de woning zullen zien van een rasechten boer uit de vlakten van Zeeuwsch-VIaanderen. Weldra is echter aan de hartelijke wijze, waarop we verwelkomd worden, en aan het onvervalschte dialect, hetwelk gelukkig nog geen nadeeligen in vloed van het Fransch onderging, te merken, dat bier geen misverstand mogelijk is, dat we inder daad bij „eigen menschen" zijn aangekomen, en dat dus mijn vertrouwen in mijn metgezel niet misplaatst was. De dag, waarop de predikant komt, is voor deze „verstrooiden", die in de eenzaamheid van het vreemde land zooveel moesten afstaan, waaraan wij, in Holland ongemerkt gewend zijn geraakt, de belangrijke maandclijksche gebeurtenis. Het is een genoegen, „mijnheer pasteur onder de boeren" te zien. Met hem worden alle mogelijke zaken be sproken. De „ambtelijke vakken" hebben in Frank rijk een belangrijke uitbreiding ondergaan. Spoe dig blijkt, dat de dominee evenzeer op de hoogte is van de druiventeelt in het Zuiden, als van de vlasbouw in het Noorden; niet minder van de appels in Normandië, die aan do dorstige Fran- 6chen den cider verschaffen, dan van de bloemen- kweek in Versailles. Hij kent de stand van het koren in de Yonne en de prijs der benzine in Parijs. Adviezen worden in groot aantal en in vele soor ten gevraagd en gul gegeven; en er wordt naar geluisterd, want in de jaren, waarin hij het land in alle richtingen en tijdens de meest verschil lende jaargetijden heeft doorkruist, heeft Ds Maas kant een kennis opgedaan, waarmee de gansclie gemeente graag haar winst doet. „Hoe gaat het met Jansen?" „Is het dochtertje van Pietersen al weer beter?" De predikant is het levende contact tusschen de broeders en zusters in dit vreemde land, die, wat de afstand aangaat, maar al te zeer „verstrooid" zijn. Doch niet alleen, dat hijzelf het contact is, hij streeft er ook naar, om de menschen met elkaar in aanraking te brengen. In deze onbekende om geving gaat men ten volle beseffen de beteekenis van de gemeenschap der heiligen. Zoo betreurde een gezin het zeer, dat de eenzaamheid een be lemmering was, om met anderen te spreken over den rijkdom van het geloof en elkaar te sterken. Juist vernam Ds Maaskant, dat „dicht in de buurt", d.w.z. op een afstand van 10 K.M., reeds gedurende twee jaren nog een gereformeerde familie woonde, waarvan, waarschijnlijk uit onbekendheid met het werk onder de „verstrooiden" geen attestatie ont vangen was. Het behoeft geen betoog, dat de band nu snel gelegd werd. De boerderij, waar we zijn aangekomen, mag er zi.in. Een uitgebreide veestapel verlevendigt de omgeving. Het koren staat in ruime uitgestrekt heden op de hellingen der heuvels, klaar voor de oogst. De woning is, naar 's lands gewoonte in deze streek, te zamen met de stallen en schuren in een groot vierkant gebouwd, dat een ruime binnenplaats omsluit, dus een constructie, zooals in ons Limburg veel wordt aangetroffen. Een tweetal poorten geeft toegang tot den hof. Overal is het een leven en beweeg van allerlei dieren. Zulks valt te begrijpen, als men bedenkt dat de veestapel omvat: 20 paarden, 170 koeien, 230 varkens, 240 konijnen en 150 kippen, om te zwijgen van de honden en korhoenderen. Een kalkoen ontbreekt evenmin. Een tiental zeugen verheugt zich in het bezit van, op den kop af, honderd biggen. Alsof ze het uitgerekend hebben! Langs de hofstede loopt de waterleiding, die, haar oorsprong nemend bij de bronnen van het rivier tje de Vanne, waaraan de vruchtbaarheid van deze streek niet vreemd is, Parijs tegen droogte moet beschermen. Nu eens boven, dan weer onder den grond, spoeden de buizen zich naar de hoofd stad. De wijze, waarop ze zijn geconstrueerd doet denken aan de Romeinsche aquaducten. Tegen het vallen van den avond gaan we naar een boerderij, die een tiental K.M. verder ligt, en waar de vijf gezinnen, welke in dit gebied wonen, zijn samengekomen. In een kamer wordt door Ds Maaskant gepreekt. Roerend is de blijdschap, waarmee de predikant, na een maand weer in hun midden., wordt ontvangen. De omgeving doet denken aan de periode der Hagepreeken en aan den tijd, waarin we ook in ons eigen land, van het bezit van kerkgebouwen verstoken waren. In dit eenvoudige vertrek blijkt wel, dat de gewelven van een kathedraal geen voorwaarde zijn voor het ontvangen van een Goddelijken zegen. De toestand in de Yonne is voor de menschen betrekkelijk gunstig, omdat eenige families bij land op de boerderij niet mislukt zijn. Er moet zeer hard gewerkt, wil men resultaten bereiken. De grond is minder goed dan in Holland. Welis waar heeft hij minder bearbeiding noodig. maai hiertegenover staat, dat de bemesting intensiever moet geschieden. Doch dan is, bij overigens gun stige omstandigheden, ook zeker een mooie oogst binnen te halen. Zoo won men vorig jaar in be paalde streken 4000 Kilo tarwe per bunder. Gerekend moet ook worden met het gebied, waar in men zich vestigt. Bijvoorbeeld moet de vraag onder de oogên gezien, of een afzetgebied in de nabijheid is. Bedacht dient te wórden, dat in veel gevallen ruil van producten niet mogelijk is. en dat dus alles ten bate van de boerderij dient te worden aangewend. In het algemeen kan men zeggen, dat de eisch moet gesteld, het enkele jaren te kunnen „uitzin gen", want vooral den eensten tijd zullen de moeilijkheden zeker niet ontbreken. Voor jonge landbouwers, die zelf wenschen te beginnen, is het aan te bevelen, om bij een reeds gevestigden boer eerst gedurende een bepaalde periode in de leer te gaan. Het is af te raden, om als knecht een plaats in Frankrijk te zoeken, omdat de loonen laag zijn, vooral gezien het zeer zware werk, dat te ver richten valt. Op de boerderijen zelf zijn veel Polen De boerderij van een Zeeuwschen boer in de Yonne, Frankrijk. elkaar wonen, al is het dan ook op een ouder lingen afstand van 10 of 15 KM. In Frankrijk wonen echter ook vele gezinnen geheel alleen. Vooral van deze wordt veel volharding en moed gevergd. Ze hebben met alle „verstrooiden" ge meen, dat zc een taak hebben te verrichten, die in Holland, hetzij door den predikant, hetzij door den onderwijzer wordt waargenomen. Zoo geven ze zelf aan hun kinderen catechetisch onderwijs, en omdat de scholen in Frankrijk in verreweg de meeste gevallen godsdienstloos zijn, is het vertel len van de Bijbelsche geschiedenis aan de ouders toevertrouwd. Op de Zondagen, dat de predikant afwezig is, lezen ze zelf een preek. Ook onder de alleenwonende gezinnen wordt op gezette tijden het Heilig Avondmaal bediend. Van de wijding, die hiervan uitgaat op het kleine aan tal, kunnen wij die in Holland aan lange, bezette tafels gewend zijn, ons nauwelijks een voorstelling maken. Dan gaat wel sterk het woord van Jezus in vervulling, dat, waar twee of drie in Zijn Naam vergaderd zijn, Hij in hun midden is. Afzonderlijk wenschen we hier nog even de vraag onder de oogen te zien, in hoeverre emigratie uit Holland naar Frankrijk ware aan te bevelen. Als men over dit punt met ingewijden spreekt, blijkt al dra, dat de moeiijkheden allerminst onderschat moeten worden. Ongetwijfeld lokt de lage prijs, die voor de huur, van den grond wordt betaald, tot het wagen van de proef. Zoo bezochten we een boerderij, waar voor 280 H.A. een pachtsom wordt betaald van slechts 3000.Dit is echter niet de eenige factor. Allereerst geldt daar de omstandigheid, dat men in een geheel nieuwe omgeving belandt. De streek is vreemd, en de buren, voorzoover ze er zijn, niet minder. Men kan wel zeggen, flat in Frankrijk slechts zij kunnen slagen, die in Hol en Tsjecho-Slowaken in dienst, voor wie de immi gratie door een contract tusschen de Fransche regeering en die van hun eigen land is verge makkelijkt. Hiermee is, zij het ook in het kort, iets verteld van het leven, dat door onze landgenooten in den vreemde wordt geleid. Het is een leven van men schen, die weten, wat. „aanpakken" is, doch die evenzeer weten, van Wien de zegen op hun arbeid komen moet. Twintig uren na mijn vertrek uit Parijs, trachtte ik met Ds Maaskant weer hetzelfde drukke sta tionsplein over te steken, na in dien vrij korten tijd een schat van herinneringen te hebben opge daan, die me dankbaar stemde. Uw bfclünqrifcHinq waard) De eerste diamant De eerste diamant in Zuid-Afrika werd als hef ware bij toeval ontdekt door een zekere O'Reilly* Deze was op visite bij een Hollandsche boer Schalk van Niekerk in 't district Hopetown bij de Vaalrivier, toen liij zag, hoe een der kinderen met een bijzonderen steen speelde. O'Reilly vroeg en kreeg den steen, liet hem onderzoeken door Dr. Atherstove en deze verklaarde tot groote vreugde van O'Reilly, dat het een diamant was met een waarde van 6000. O'Reilly verkocht hem aan den gouverneur van Kaapstad. In later tijd vond men zelfs tientallen van diamanten in de leemen wanden van de kaf ferhutten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 12