kinder
krant
Leliet kundiqe Rubriek
n
De werken van Vondel
Deel VIII
De grote Vondel-uitgave, waaraan kosten noch"
moeiten gespaard worden en waarvan in 1927 het
eerste deel verscheen bij de „Maatschappij voor
Goede en Goedkoope lectuur" te Amsterdam, na
dert haar voltooiing; Het achtete deel bijna
1000 bladzijden tellend kwam onlangs van de
pers.
Wie enige tijd doorbrengt met de lezing en be
studering van dit werk, vraagt zich af, waarvoor
hij de meeste bewondering moet hebben: voor de
ongeëvenaarde werkkracht van den grijzen dichter,
of voor de onbeperkte speurzin en toewijding van
de geleerden, die de reuzentaak van deze wel zeer
volledige en rijk gedocumenteerde uitgave op zich
genomen hebben.
In dit achtste deel, dat eigenlijk met deel VI en
VII één geheel vormt, vond de dichterlijke arbeid
van 16561660 een plaats. Deel VI en VII nl.
werden geheel (en deel VIII voor een goed deel)
in beslag genomen door Vondels vertalingen uit
het Latijn. Vergilius, Horatius en Ovidius zijn de
dichters, die in 't biezonder zijn belangstelling
genoten.
Tussen de voltooiing van de beide bekende oor
spronkelijke treurspelen Lucifer (1654) en Jeptha
(1659) heeft Vondel zich in hoofdzaak met ver
talen bezig gehouden. Wanneer we ons realiseren,
dat hij in de periode, waaruit dit werk afkomstig
is, een man was van 70 jaar, dan verbaast ons die
geweldige en rijke productie.
Te meer treft dit, wanneer we ons daarbij her
inneren, dat deze jaren zwaar en donker waren
van bitter verdriet, hem aangedaan door zijn
eigen zoon en naamgenoot Joost, die als bankroe
tier naar Indië de wijk moest nemen, maar op
reis stierf. In 't jaar 1658 was de toen 71-jarige
dichter verplicht een suppoostbaantje bij de Bank
van Lening te aanvaarden om zodoende in 't
onderhoud van zichzelf en van zijn dochter Anna
te voorzien.
„Indien ik de troo6t en verquikking der Psalmen
niet hadde," zo moet hij zich toen hebben uit
gelaten, „ik verging in mijn ellende." Deze Psal
men of „Harpzangen van Koning David", zoals
Vondel ze noemt, nemen mede een belangrijk deel
van dit achtste deel in beslag. Vondel heeft alle
150 Psalmen „den Nederduytschen toegezongen."
Hij geeft geen tekstgetrouwe berijmingen, zoals
zijn Protestantsche tijdgenoten en voorgangers
deden, maar meestal is zijn bewerking vrij wat
omvangrijker dan de oorspronkelijke tekst. Hij
bewerkte zijn Psalmen natuurlijk naar de Vulgaat
en droeg ze op aan de gewezen Koningin van
Zweden, Chri6tina, de dochter van den bekenden
Gustaaf Adolf. Het is te begrijpen dat hij voor
deze vrouw biezondere sympathie gevoelde; im
mers evenals de dichter zelf was zij tot de Roomse
Kerk overgegaan. Niet minder dan twaalf ge
dichten heeft hij haar gewijd.
Wie de „Harpzangen" van Vondel wil vergelijken
met onze Psalmen, moet er op bedacht zijn, dat
de nummering over 't algemeen één pla^s met
de onze verschilt. Dit geldt voor de Psalmen 9 tot
147. Vondel houdt zich daarbij aan de Septuagint,
waarmee ook de Vulgaat overeenstemt. Daarin
zijn Ps. 9 en 10 van de ÜHatenbijbel tot één Psalm
(nl. no. 9) samengevat, terwijl Ps. 147 van de
Statenbijbel gesplitst is in tweeën 146 en 147. Von
dels telling blijft dus in 't algemeen één nummer
bij die der Statenvertaling achter.
Naast de Harpzangen en de vertalingen bevat dit
deel voorts gelegenheidsgedichten, en van de be
kende oorspronkelijke stukken: Zeemagazijn en
Jeptha. Het besluit met de Oedipusvertaling naar
Sophocles. Verdienstelijk werk heeft de classicus
Dr Meerwaldt verricht in het nasporen van de
door Vondel gebruikte bronnen voor de bewerking
\an dit laatste treurspel. Onder de tekst en nog
daarenboven aan 't slot in toelichtende opmerkin
gen is daaromtrent duidelijk verantwoording ge
daan. Niet dat nu daarmee 't laatste woord in deze
immer moeilijke kwesties gesproken is, maar er
liggen tal van aanwijzingen in dit werk, die een
toekomstig vergelijkend vorser van grote dienst
zullen zijn.
Dr Sterck, die in i>4pr deel uitvoerig de bij de
gedichten behorende levensperiode van Vondel
behandelt, kon in dit deel zijn werk niet voort
zetten. Immers de periode 1656—1660 was zo rijk
aan gedichten, dat daarvoor drie delen nodig wa
ren, terwijl de biografie reeds in 't eerste deel was
ondergebracht. Ter vergoeding daarvoor gaf hij
een beschouwing over de „Brieven van en ever
Vondel".
Met dankbaarheid begroeten we dit prachtige
achtste deel en we menen, dat er gegronde hoop
bestaat, dat 't geheel (tien deelen) voltooid zal zijn,
wanneer over anderhalf jaar de grootse Vondel
herdenking, waarvoor bereids naar de kranten
meldden, de nodige voorbereidende maatregelen
zijn getroffen, opnieuw de algemene aandacht op
dezen „hoofddichter" zal vestigen.
Met de volgende opmerking willen we deze aan
kondiging besluiten: In een biezonder opzicht zal
deze monumentale Vondeluitgave voor 't nage
slacht een document van historische curiositeit'
worden: De spellingeplijtzwam heeft ook dit werk
niet ongedeeld gelaten. De Vries en Te Winkel
en Kollewijn delen de eer. De spelling-Marchant
komt in deze uitgave niet voor. In 1927, toen 't
eerste deel verscheen, was deze nog niet „ont
dekt", maar toen stonden de vooruitstrevenden en
conservatieven al even fel tegenover elkaar als
thans. Geen der partijen gaf toe; ieder ging z'n
eigen gang. Ook diegenen, die sindsdien terwille
van de „spellingvrede" concessies deden, voltooien
begrijpelijkerwijze dit werk in de eens aangenomen
schrijfwijze.
Wanneer zal dit „schriklijk pleit" ophouden?
Dr J. KARSEMEIJER.
ZIELKUNDIGE EN
OPVOEDKUNDIGE BRIEVEN
3 ONS GEHEUGEN
HET ONDERZOEK
Uit wat we over enorme geheugen-prestaties in
vroeger en later tijd schreven, is op te maken, dat
men in 't verleden zoowel als in onzen tijd bijzon
dere belangstelling voor het geheugen heeft genad.
Dat spreekt trouwens vanzelf, want door dit „''er-
mogen" beschikken we over veel en velerlei ken
nis; terwijl zonder geheugen van eigenlijke ont
wikkeling geen sprake zou zijn.
Napoleon moet dat, op zijn wijze, eens hebben
uitgedrukt in de woorden: „Een mensch zonder
geheugen is een vesting zonder garnizoen."
Die algemeene belangstelling leidde tot een nauw
keurig onderzoek van het geheugen.
Nu kan men „voor de aardigheid" wel eens in een
gezelschap iemands geheugen onderzoeken, door
het te vergelijken met het geheugen van anderen
in dat gezelschap.
Men geeft dan beurtelings aan de aanwezigen b.v.
de opdracht om een reeks van getallen van één
cijfer na te zeggen op deze wijze: Zeg na: „negen,
vier, zeven, twee," nu: „acht, zes, vijf, twee, zeven,"
nu: „drie, een, acht, twee, zes, negen," enz. Tel
kens geeft men dan één getal méér achter elkaar
na te zeggen, en meestal bij een rij van zeven of
acht cijfers geeft de „proefpersoon" de volgorde
niet juist meer weer. De een brengt het verder
dan de ander, en op grond daarvan beweert men
dan, dat de eerste een beter geheugen heeft dan
de laatste.
Dit oordeel is natuurlijk erg voorbarig; want
hoogstens kan men nu nog maar een oppervlakkig
oordeel uitspreken over één zijde van het geheugen,
nl. over de vaardigheid, waarmee men „opneemt".
Een aardig gezelschapsspel voor de winteravonden
is het volgende:
Stel, er zijn een vijftal personen bijeen. De eerste
noemt een voorwerp naar keuze: b.v. „een boek";
de tweede moet met een rijmwoord aanvullen en
zegt: „een boek en een koek"; de derde mag bij
de twee woorden een willekeurig woord voegen en
zegt: „een boek en een koek en een krant"; tic
vierde moet weer rijmend verder gaan en zegt b.v.:
„een boek en een koek en een krant in de hand";
nu is de beurt aan nummer vijf om naar believen
verder te gaan, bv. met de woorden: „een boek
en een koek en een krant in de hand en een p^n";
natuurlijk moet nummer één nu weer de vijf woor
den precies in dezelfde volgorde herhalen en moet
op 't woord „pen" rijmen. Na eenigen tijd verg)6t
zich een van 't gezelschap in de herhaling van die
steeds langer geworden opsomming; hij is dus
„af", en de andere vier zetten het spel voort, tot
er ten slotte nog één enkele 't volhouden kan en
dus „gewonnen" heeft.
Ook nu kan men, met even veel of even weinig
recht als daar straks beweren, dat de winnaar
„het beste geheugen" heeft.
Het spel is in de praktijk erg aardig; omdat er
soms heel wat grappige onzin, of som6 ook geestig
heid, in de herhalingsrijen opgenomen wordt, en...
omdat liet een wedstrijdspel is.
In hoeverre dergelijke geheugenspelletjes mis
schien uw geheugen zouden kunnen „oefenen",
zullen we over een paar weken wel zien
Intusschcn spreekt het vanzelf, dat een dergelijk
„onderzoek" van 't geheugen der aanwezigen verre
van secuur-wetenschappelijk is.
Pas de laatste vijftig jaar is het echt wetenschap
pelijk geheugenonderzoek met grooten ijver en
volharding aangepakt en voortgezet, en, zooals we
zullen zien,met veel succes!
De grondlegger van het nieuwe geheugenonder-
zoek was Ebbinghaus, een Duitscher, die drie jaar
lang van dag tot dag proeven nam met z'n eigen
geheugen en dat van anderen, en die in 1885 zijn
onderzoekingen en de resultaten ervan in een boek
Joost van den Vondel
in 't licht gaf, getiteld: „Ueber das Gedachtnis11
(„Over het geheugen").
Drt boek is voor vele andere onderzoekers een
krachtige aansporing geweest, om de bevindingen
van Ebbinghaus op de proef te stellen en nieuwe
feiten door verder onderzoek te ontdekken. Ja, we
mogen gerust zeggen, dat géén functie van ons
zieleleven zoo uitvoerig onderzocht is als het ge
heugen!
Nu moeten we hier twee doeleinden onderscheiden:
Vooreerst kan een onderzoeker zich tot taak
stellen, om de eigenaardigheden van het geheugen
in t algemeen op te sporen. Hij wil dus weten,
op welke wijze „men" 't vlugst leerstof opneemt;
op welke wijze men 't voordeeligst bij 't leeren
z'n tijd gebruiken kan; op welke manier men 't
best het geleerde weer herhaalt; hoe 't eigenlijk
gaat met het „vergeten" van de leerstof; of het
geheugen werkelijk „oefenbaar" is; op welke
wijze men 't dan het best oefenen kan; enz.
Maar in de tweede plaats kan een onderzoeker
zich interesseeren voor iets heel anders: hij wil
nl. weten met welke methoden men het vlugst
en secuurst iemands geheugen kan „meten"; d.w.z.
de sterkte ervan vaststellen in vergelijking met
het geheugen van anderen. In dit geval moet men
natuurlijk trachten eerst de gemiddelde geheugen-
sterkte vast te stellen, door liefst honderden per
sonen volgens precies dezelfde manier te onder
zoeken, tot men er zeker van is. dat men een
goede „norm" of „gemiddelde prestatieals maat
staf heeft ontdekt. Hierna kan men dan met
dezelfde methode in een oogenblik van een
„proefpersoon" onderzoeken, of z'n geheugen
sterker en vaardiger is, of minder sterk en vaardig,
dan dat van den gemiddelden mensch.
Het is zonder meer begrijpelijk, dat men voor
kinderen weer een anderen „maatstaf" zal noodig
hebben dan voor volwassenen; ja, dat op verschil
lende leeftijden bij kinderen en zelfs bij volwas
senen weer een andere maatstaf zal moeten gel
den,, omdat met den leeftijd het geheugen groeit,
en daarna lang gelijk blijft en daarna op hoogeren
leeftijd afneemt. En hot is dus noodig en eerlijk
om iemands geheugen te vergelijken met het
gemiddeldevan z'n eigen leeftijd! Dat onderzoek
is dus niet zoo eenvoudig, als het eerst wei scheen.
Gaan we nu vandaag alvast één methode vaa
onderzoek na, nl. de inprentingsmethode van Eb
binghaus, dan blijkt tevens het belang van zoo'n
onderzoek.
Ebbinghaus nam zinlooze letterverbindingen, zoo
als: „muk, sef, rim; ufk, irp," enz. Waarom? Om
er uitsluitend geheugenwerk van te maken, en
alle denkarbeid uit te schakelen. Immers, als men
uit *t hoofd leert: „tafel, hout, arm, moe," enz. dan
kan, wie vlug denkt, er een verband tusschen
leggen, waardoor het denken het geheugen te hulp
komt, b.v. „op de tafel van hout steunde hij met
z'n arm, want hij was moe", enz.
Welnu, Ebbinghaus, en na hem andere onderzoe
kers, merkten, dat men, waar 't louter op 't ge
heugen aankomt, verstandig doet met korte rijtjes
in te prenten; omdat de langere veel te veel tijd
eischen.
Voor 7 lettergrepen had Ebbinghaus 1 keer over-
lezen noodig. Voor 12 lettergrepen had hij 16 her
halingen noodig. Voor 16 lettergrepen had hij 30
herhalingen noodig!
Binet in Frankrijk vond bij onderzoekingen 't
zelfde: Deze leerde een rij van 7 cijfers in 2 secon
den. Een rij van 10 cijfers leerde hij in 3 seconden.
Een rij van 11 cijfers leerde hij in 4 seconden.
Een rij van 13 cijfers leerde hij in 38 seconden!
Een rij van 14 cijfens leerde hij in 75 seconden!
Wie even nadenkt, begrijpt, dat een onderwijzer
hieruit de conclusie moet trekken, dat hij b.v.
rijtjes plaatsnamen van de landkaart kort moet
houden, b.v. telkens groepjes van 5 6 plaats
namen moet nemen. Dat indeelen van de plaatsen
van een provincie of land in kleine groepjes be
spaart de klas dus veel tijd.
Dordrecht P. VAN DUYVEND1JK,
354
DE BLAUWE BENDE
Door M. A. M. Renes-Boldingh
30)
En hoog boven alle bidders troont Hij, van Wien
de jonge dokter Muller luide heeft gezegd, dat
Zijn gedachten altijd zeer goed zijn. Zeer goed. Zo
goed, dat Hij ook de gebeden verhoren wil en de
bidders schenkt, wat ze in ootmoed vragen.
10. Het geheim van de Blauwe Bende
Em dan komt de bruiloft! In de eerste helft vau
October.
Flipje is reeds lang weer helemaal hersteld; zijn
gebroken been is even recht en lenig als bet te
voren was. Zijn gezichtje is nog smal, maar de
kleur is veel gezonder geworden door het vele,
luie buiten liggen, en zijn ogen staan eens zo helder
en vrolijk. „Flipje is veranderd," zeggen de men
sen en kinderen van hem. „Nu is hij een aardig
Flipje geworden."
't Echte geheim van die vrolijke .verandering weet
zijn vader het beste, die op de gedenkwaardige
avond Da het ongeluk het vereenzaamde bestaan-
tje van Flip weer is binnen getreden. Die nu met
hem gaat wandelen en tennissen, die hem mee
neemt in zijn auto en hem helpt met zijn huis
werk. Die zelfs een dure meccano-doos voor zijn
jongen heeft gekocht, om al het vorige een beetje
goed te maken en hele avonden met hem bezig
is, om mooie bouwwerken te maken.
„Mijn vader," kan Flipje met zoveel nadruk zeg
gen en daaraan merken zijn kameraden nog het
allerbeste, hoe geluikkig het kereltje geworden is.
Moedin is ook hersteld. De volgende dag reeds is hij
geopereerd, en 't is een zware operatie geweest,
die veel langer duurde, dan do doktere hadden
gedacht. Een grote aangetaste plek moest worden
weggenomen uit zijn verzwakte lichaampje en
angstige nachten zijn er wakend en biddend bij
den kleinen Batakjongen doorgebracht. Zijn vader
en moeder zijn zelfs nog gehaald met een auto,
die dag toen 't zo lieel erg leekToen iedereen
dacht, dat Moedin sterven ging. Ook de oude
ompoe kwam mee om zijn kleinkind voor 't laat6t
nog te zienMaar het ergste is niét gebeurd.
Langzaam aan is de koorts geweken, de wonde is
genezen en nu is Moedin reeds weer leerling van
de school te Naroemonde. Hij kan goed leren, die
Moedin. Zijn rapporten zijn allemaal prachtig,
met achten en negens, om jaloers op te worden.
De ziekenhuisdoktoren praten er met hun collega's
over, of ze hem niet kunnen laten doorstuderen
voor dokter, om later zijn eigen volk ten zegen
te zijn. Moedin zelf zou het o zo graag willen.
Hij kan er zo wijs en zo ernstig over praten, en
zijn ouders en de oude grootvader glansen nu
reeds van trots, dat zo iets in hun familie tot
werkelijkheid zou kunnen worden. Alleenhet
Schoolblijven
Eerst uit den treure katfekwaad
En duizend bokkesprongen,
Gejoel, gestoei, gelach, gepraat,
In spijt van 's meester wenk en raad,
Totdat de vreugd in smart vergaat,
Als 1 vrijheidsuur voor anderen" slaat,
Maar niet voor jou, mijn jongenl
Wat wordt dat blij gezichtje zwart!
't Is ook zo bitter, bitter hard!
De mond trekt saam van stille smart,
Hoe vrolijk lachend anders:
Hij draait onwillig heen en weer,
Gooit pruilend pen en leesboek neer;
De kijkers zijn niet helder meer;
De stem stokten dan volgt een keer
Van dikke waterlanders.
Wie kent het trillen niet dier snaar,
Al heeft hij ook sinds menig jaar
De kinderschoen versleten!
Lang heugt de school't is jammer maar,
Dat grote kinderen al te gaar,
De beste les ontvangen daar,
In later tijd vergeten!
Want, op de harde of zachte bank
Des levensschool gezeten,
Gaan wij aan de eigen euv'Ien mank;
Vermaant de Meester jaren lank
Maar al te dikwijls zonder dank!
Die meester heet: geweten.
Wij volgen stille wenk noch raad,
Totdat het laatste schooluur slaat
En dan geeft traan noch onwil baat
Het is te laat, te laat, te laat,
De maat is volgemeten.
Bij al uw lijden, kleine guit!
Hebt gij nog altijd iets vooruit
Bij groten; kinderogen,
Gij weent en treurt en klaagt, dat gij
Moet blijven, waar gij zijt,en zij,
Dat zij niet blijven mogen.
A. J. DE BULIi
De jonge boogschutter. Zou die 'm raken?.
geld! Het nodige geld in deze tijd! „Maar er is
zoveel geld op de wereld," zegt dokter Muller.
„Bergen en bergen geld zdjn er nog! Waarom zou
God ons niet een weinig van dat alle6 doen toe
komen, wanneer wij er Hem om vragen!" En zo
hebben ze goede hoop, dat het leven van Moedin
later toch nog een schone wending zal kunnen
nemen.
En nu zal het bruiloft zijn. Grote, vrolijke Euro-
peesche bruiloft, zoals men z>e alleen maar in Ba-
takland vieren kan. Alle Hollanders en alle
Duitsers uit wijde omtrek zijn er toe uitgenoo-
digd, met al hun kinderen, en op tachtig mensen
minstens is er gerekend. De emper van het zen
dingshuis is versierd met palmgroen en levende
bloemen. Op lange, wit-gedekte tafels zijn de ge
bakbordjes en de grote koffiekoppen al gereed
gezet; een keurige Batakse bediende laat nog eens
zijn ogen over alles gaan, of er niets ontbreekt,
aan alles wat hem voorgeschreven is.
(Slot volgt)
REBUS
Zo'n verdeelde doos is altijd gemakkelijk. Waar
je ze dan voor gebruiken kunt? Een paar dingen
wil ik noemen. We leven in een tijd, waarin je
bij veel artikelen bonnetjes krijgt. Welnu, is zo'n
doos niet fijn voor Verkade's plaatjes, tabaksbon-
netjes, Kwatta-soldaatjes en dergelijke? Een lief
hebber van tuinieren gebruikt ze om zaden te be
waren. Een postzegelverzamelaar voor z'n post
zegels enz.
De almetingen van de doos zijn: lengte 20 cM.;
breedte 14 cM. en hoogte 4 cM. Bij fig. II zie je
de uitslag. Voor deze doos gebruiken we stevig
karton en dan is het beter om de doos met Io6se
piakstrookjes in elkaar te zetten. Het deksel is
plat, dus geeft geen moeilijkheden, 't Beste is, om
een binnen- en buitenscharnier te leggen. (Een
strook linnen aan de buitenkant en een aan do
binnenkant van de doos). De verdeling van de
doos in verschillende afdelingen, hangt af van
de bestemming. Voor postzeges en zaden maak je
alle hokjes gelijk. Voor bonnetjes neem je de af
metingen van de verschillende bonnetjes. In de
stroken karton, welke je voor de verdeling ge
bruikt, maak je insnijdingen tot op de helft,
zoals bij fig. III. Je steekt ze dan gemak
kelijk in elkaar. Het geheel beplak je van binnen
en buiten met sierpapier.
VOOR KNUTSELAARS
Een 'verdeelde doos
359