De Strijd van Hsiao Hua DE CHINEESCHE STUDENT VAN WESTERSCHE OPVOEDING door Zendeling J. P. Leynse Een blinde waarzegger in de straten van Peking kondigt zijn komst al fluitende aan. Het was een donkere regendag, zóó donker, dat het licht van dan laten namiddag nauwelijks door de rijstpapieren vensters doordrong in de kleine huiskamer van een Chineesch huis. Een licnt- etraal schoot door de opengeslagen blauw katoe nen deur en viel op den kalen wit gekalkten muur, juist daar waar het eenigc schilderij hing. liet was een ruw schilderij, een levensgroot por tret van den eersten Ming-keizer. Het gelaat met dc- half gesloten spleetoogjes, de vooruitstekende hm en de hooge jukbeenderen leek wel het ge zicht van een duivel. In het schemerlicht zaten eenigc menschen togen den muur, onder het portret stond een kleine tafel met aan den linker kant een stoel met stijf-rCchte leuning, de eerozetel van het huis. Hier zat de oude grijze grootvader, de heer Wang. Hij sprak het eerst, zooals het behoorde volgens de gewoon ten van het land. Zijn woorden waren wel gekozen en zijn stem rees hoog en laag met uitgemeten cadans en zijn goed afgeronde zinnen eindigden met aanhalingen uit de Chinecsche klassieken. Even schraapte hij zijn koel, spuwde op den voch- tigen aarden vloer en streek zijn kleine delicate hand met de lange gele nagels over den dunnen grijzen baard. Zijn lang overkleed was van grijs katoen en hier en daar bevlekt door het voedsel, dat hij van zijn rijstkom gemorst had. In zijn rechterhand hield hij een lange rechte pijp, ze was zwart van ouderdom en pruttelde bij het gebruik. Eenige minuten lang streek hij stil zijn grijzen baard, langzaam vestigde hij zijn kleine zwarte oogen op zijn schoonzoon Hsiao Hua, die in overeenstemming met zijn leeftijd op een bankje zat aan de andere zijde van de kamer, dicht bij de deur. Daarna begon hij te spreken: „Mijn kleinzoon, je bent nu vanuit het barbarenland teruggekeerd tot je vaderland, drie maanden hebt je reeds niets gedaan, stil maar rondgeloopen en nog heb je hier geen positie veroverd waarmede je met je Westersche geleerdheid je grootouders, ouders, broers en zusters op een waardige manier kunt onderhouden. Weet je niet dat onze klassieken zeg gen, dat een zoon zijn eigen vlecsch opoffert, op dat zijn familieleden zich daardoor zouden kunnen voéden? Dat heb je niet gedaan. Ben je dan ver geten, hoe je verschillende familieleden met groote ir.oeite geld bijeen gelogd hebben om jou naar do scholen van de barbaarsche westersche landen te zenden, zoodat je met Westersche geleerdheid zou terugkeeren? Zelfs je achterneef, die zooals je toch wol weet, een arme landbouwer is, gaf ons zijn spaarpenningen tot een bedrag van twee en twin- t g dollar, opdat je een goede, winstgevende, westersche opleiding zoudt kunnen krijgen. Ook hij moet zijn Interest van jouw opvoeding hebben. Wnt zeegen de klassieken?" „Een zoon, die zijn familie niet voedt en speciaal zijn grootouders en ouders, is een ondankbare hond!" Even stopte de oude man om zijn keel te schrapen en op den grond te spuwen. De dikke man aan de andere zijde van het tafeltje, op de tweede eereplaats gezeten, viel hem daarbij haas tig in de rede. „Het ergste van alles, hooggeachte Vader, is, dat deze onwaardige zoon van mij geweigerd heeft om het meisje te trouwen, dat ik voo' bean heb uitgezocht en waarmede ik hem reeds bij zijn eerste levensjaar heb verloofd. Jaren lang helpt zij reeds de moeder van mijn kinderen in onze huishouding en nu is de tijd gekomen, dat hij haar trouwen moet; maar hij, de ellende ling, spreekt van westersche gebruiken en van verouderde Chineesche begrippen. Wij hebben hem niet naar Europa gestuurd om westersche gebrui ken te leeren, maar alleen slechts westerecho boeken te bestudecren, zoodat hij hier in ons Chi- naland een goede positie zou vinden met een hoog inkomen. Nu wil hij ons de kleinkinderen, die wij zouden kunnen hebben, onthouden. Hij buigt zich niet meer neer voor onze vooroudere, noch brengt hij offers, zoodat zij in den hemel goed verzorgd zullen zijn, en nu wil hij zich aan opvoedend werk gaan geven, waarmode slechts een schamel stuk brood te verdienen valt. Zullen wij dit alles moe ten verdragen?" Hsiao Hua luisterde met neergeslagen oogen In Europa was hij een flinke jonge man geweest in keurige westersche klceding, daar had hij gezwaaid met een wandelstok, daar scheen hij zich welbe wust en fier en was hij geweest vol levensidealen. Hier echter in deze half donkere koude kamer, in zijn langen stoffigen tabbaard, tegenover zijn vele en conservatieve bloedverwanten, was hij weggeslonken tot een mclancholicken, futloozeu jongeman. Stil keek hij voor zich heen. Hij zat met zijn handen tussohen zijn knieën en wreef zijn handpalmen langzaam heen en weer. Vol weemoed keek hij zijn bloedverwanten aan; dc grijze grootvader, die bevestigend knikte op do woorden van zijn vader, zijn vader, dik ei: vet, volgepropt met eten en die hem vol ongeduld be spiedde; zijn oom met zijn zelfzuchtig mager ge zicht en nerveuze, ongewa&schen handen met do lange nagels, een opiumschuiver. In den hoek van de kamer zat zijn moeder op een laag bamboe stoeltje als een oude gebogen figuur in blauw katoenen jas, die af en toe haar oogen met haar mouw afveegde. Achter deze menschen zag hij in zijn verbeelding de menigte van zijn Chineesche verwanten ,zijn niets doende broers, de aldoor binnenkomende neven, den ouden vrek, zijn oom de landbouwer, allen verwachtende een deel van het inkomen, dat hij door zijn westersche geleerd heid in de familie zou brengen, wachtende op een maandelijksch percentage van het geld, dat zij allen gezamenlijk voor zijn opvoeding bijeen ge bracht hadden. Overal zag. hij handen, draken- klauwen, die met zekerheid hem van zijn idealis tische levenshouding wegtrokken naar de sleer van een platvloerschcn, materialistischen levens kijk van den Chinees van eiken dag. Gezamenlijk hadden zij hem opgevoed, alleen maar, omdat hij de knapste, dc meest belovendste jongen was uit de geheele familie, degene met het beste denkvermogen. Zij hadden hem alleen maar opgevoed als een soort geldbelegging voor hun komenden ouden dag. O, ate Hsiao Hua daaraan dacht dan kookte en bruiste er iets in hem, dan steeg een vloed van felle, ruwe woorden in zijn keel op, dan haatte hij zijn familieleden, zijn conservatief land. Hij zette eohter zijn tanden op elkaar en bchecrsclito zich dadelijk en volkomen. Waarom zou hij ook opreken, het zouden toch maar ijdele woorden zijn, die geen weerklank vinden. Hij kon immers van zijn familieleden niet afkomen, zij zouden hem omringen tot zijn laatsten dag. Wettelijk kon zijn vader hem zelfs dooden als hij dat wilde. Natuurlijk zou dat niet gebeuren, maar de moge lijkheid alleen reeds deed hem het hopelooze van zijn toestand en zijn verzet inzien. Dc ecuwen van zelfbeheersching, die hij als een erfenis in zich droeg kregen dadelijk de ovèr- hand in hem. Langzaam en kalm rees hij op van zijn lage 6toel en diep boog hij zich voor zijn grootvader neer, daarna voor zijn vader, toen voor zijn oom, en eindelijk voor zijn moeder. Zijn moeder, die hem met oogen vol begrijpen aan staarde, maar niet durfde te spreken. „Ik bid u vergiffenis, hooggeëerde familieleden" zei hij met een deemoedige stem. „Ik zal probeerer. om meer plichtsgetrouw te zijn, geeft mij echter wat meer tijd". Weer was hij zich bewust van den vloed van wilden toorn, die in hem oprees. Nog maals behccrschte hij zich en langzaam liep hij stijf rechtop de kamer uit. Over den kleinen open binnenhof, waaromheen dc kamers gebouwd waren, spoedde hij zich door de poort naar dc straat daar buiten. De regen viel voortdurend neer, de vochtige atmosfeer tusschen de hooge muren aan weerskanten van de nauwe straat was kil als de dood. De straatgoten stroom den over en het vuil van de ongeplaveide stralen bespatte zijn bruin leeren westersche schoenen. Hij gromde van misnoegen en kneep de lippen opeen, Nog slechts een week geleden had hij den burge meester van de stad bezocht en zijn toestemming gevraagd om een straatreinigings-vereeniging op te richten. Het vuil lag overal hoog opgehpopt. De burgemeester had hem beleefd maar koel ontvan gen, had hem een compliment gemaakt over zijn belangstelling in het welzijn van de stad en hem toen beleefd, maar cynisch afwijzend gezegd, dat hij hem daarmede niet kon helpen. Hsiao Hua liet zijn oogen dwalen over de diverse lioopen straatvuil. Hoe kon hij China vooruit hel pen als er zulke onverschillige menschen aan de regeering waren? Hoe hopeloos stond hij daar tegenover, hoe hopeloos was alles. Als hij geen modewerking voor deze kleine dingen van het leven kreeg, hoe zou hij dan zijn groote idealen voor de samenleving ooit in gebruik kunnen brengen. De regen drupte gestadig neer op zijn vilten hoed en druppelde over den rand neer in zijn nek, zijn hoed werd zacht van den regen en viel over, één oog neer, zijn kleeren waren doorweekt, maar. toch liep hij verder. Was het werkelijk mogelijk, dat hij slechts zes maanden geleden was gepromoveerd aan een Europeesche universiteit in Oostersche en Wester sche philosophie? Het was een groot stuk werk geweest. Hoe trots voelde hij zich toen de profes soren hem complimenteerden. Nu was hij hier terug in zijn eigen land. Zijn geheele zelf, al zijn willen en denken zou hij geven voor zijn geliefd land. Hij was zoo zeker van zichzelf geweest, van zijn levensdoel, zoo blij om zijn familie weer te zien, zoo gestreeld door hun trots voor hem. Maar zijn familie was op hem neergestreken als een vlucht kraaien. Den eereten avond reeds had zijn vader hem het bedrag genoemd, dat hij in de Chineesche bank kon verdienen. „In dezen tijd zou ik liever iets willen doen, waar mede ik mijn land beter zou kunnen dienen", had Hsiao Hua voorzichtig geantwoord. „Misschien kan ik in opvoedingswerkZijn vader had hem boosaardig aangezien. „Je denkt slechts aan jo zelf", had hij ruw en vol woede uitgeroe pen. „Ik bon reeds lang besloten om mij nu uit mijn zaken terug te trokken, de tijden zijn moeilijk en de winkel brengt niet genoeg op. Je grootvadet Groep van Boeddha's uit de Chineesche tempels. Daar Boeddha niet alleen voor zijn vele vereerders kan zorgen, heeft hij verscheidene lagere Boeddha's aangesteld, die allen een bepaalde levenssfeer beheerschen 306 Een goede Chineesche winkelier heeft altijd tijd voor een pijp tabak en een vriendelijk praatje met zijn klanten. Vriendelijkheid is hem aangeboren en suwheid noemt hij een deugd. is oud, voor je broers moet gezorgd worden en je zusters moeten een uitzet hebben, je oom is half ziek en niet in slaat om te werken. Daarbij zijn nog de andere familieleden, die allen geld gaven .voor je opvoeding, zij verwachten terecht rijst .van jou. Meer nog, je aanstaande vrouw is in huis, je moeder had hulp noodig en het is dwaas om oen dienstbode te huren, als iemand een aan staande schoondochter bezit, Zij zijn allen van Jou afhankelijk, Jij bent de oudste zoon". Hsiao Hua had stom neergezeten. Hoe was het mo gelijk, dat hij al die omstandigheden vergeten had. Hij was zoo lang weggeweest, acht lange jaren. Hij dacht aan het domme boerenmeisje in vuil blauw katoenen jas, die hij in de keuken op ge bonden voeten had gezien, rondstrompelende, niet in staat zioh vrij te bewegen. Hij had gedacht, dat zij slechts een dienstbode was, een slavinnetje mis schien. Was dat zijn aanstaande vrouw? Alles in hem kwam in opstand. Dat vieze domme kind, dat natuurlijk niet lezen of schrijven kon, zijn aan staande vrouw? Dat nooit. Den eersten avond had hij booze woorden met. zijn vader gehad, maar zonder gevolg. Iedereen en alles scheen er op uit te zijn om zijn wil te breken, hij streed tegen een onwrikbaren muur. De tegen stand overweldigde hem en hij voelde in zich de angst, dat hij zou breken, toegeven aan den wil van de publieke opinie en zijn familie. Zijn idealen waren niet meer levende werkelijkheden, die zij geweest waren, toen hij in Shanghai aan land stapte. Ze leken nu reeds zoo onmogelijk ver weg. Hij voelde zich een enkeling en wat kon hij doen tegenover dc massa, die niets voelde voor levens- reformatie? Zijn schoenen waren reeds doorweekt en zijn broek bespat. In zijn haast was hij de straat opgc- loopen zonder overjas en de gestadig neervallende regen maakte hem koud en huiverig. Zwaar en dreigend hing de loodgrijze lucht boven de stau. Zou er ergens in de geheele stad een droge warme plaats zijn? Zijn eigen kamer was even onaan trekkelijk als het overige deel van het huis. Aan de steenen k'ang, het gezamenlijk familiebed, was hij ontwend, de steenen vloer was voortdurend vochtig en het eenige papieren venstertje liet de zon niet door. Niet alleen dat er geen stoel was om op te zitten en nergens een plaatsje om zijn boeken neer te leggen, maar hij moest ook die kamer deelen met zijn vier broers. Boos herinner de hij zich, hoe zij zijn boeken met ongewasschen handen hadden doorbladerd en vette, zwarte vinger afdrukken hadden achtergelaten op het witte pa pier. Gisteren nog had hij een philosophisch boek gevonden met eenige bladen eruit gescheurd, zijn jongste broer had papier noodig geb#vd om eenige centen in te wikkelen. Nergens kon hij alleen zijn, nergens was een rustig hoekje. Hij dacht er over, hoe hij weer warm kon worden. Als hij slechts warm was, dan zou hij weer moed vinden om zekerder te grijpen naar zijn levens ideaal. Het ergste dat hij vreesde was, dat hij zwak zou zijn, dat hij zou toegeven aan den drang van zijn familie, dat hij zou trouwen met het domme boerenmeisje, - dat hij zijn leven zou weggooien. Maar hij moest terug naar huis, er was geen an dere plaats voor hem, en naar huis gaan zou wel licht toegeven beteekencn. Het leven was ondrage lijk, hij zou zich moeten opofferen, zooals zoovcje teruggekomen studenten vóór hem reeds gedaan hadden en andere na hem zouden moeten doen. Hij zou zijn droomen moeten wegwerpen, zijn verlan gens moeten dooden en zijn land moeten zien lij den, omdat zijn handen, waarmede hij zijn land dienen wilde, zijn eigendom niet wnv. Chineesche meisjes uit den dcfligen stand. DE STERRENHEMEL IN JULI De kaartjes stellen elk het halve hemelgewelf voor, boven den noordelijken en den zuidelijken horizon, in den stand van 15 Juli 's avonds te negen uur. De Poolster geeft het noorden aan. De circumpolaire sterrenbeelden, op het noord- kaartje binnen de gebogen lijn, staan op onze breedte altijd boven den horizon. De pijlen op de kaartjes geven de richting van de hemel draaiing aan. De sterrenbeelden De Draak verheft zich hoog in het zuiden nabij het zenith. Beer en Leeuw dalen in het N.W., waarbij het laatste sterrenbeeld straks onder den horizon verdwijnt, maar de Beer, als circumjxjlair, sterrenbeeld, den geheelen nacht zichtbaar blijft. In het Z.O. is do dusgenaamde zomerdriehoek gichtbaar, gevormd door de sterren Wega (Lier), 'Altair (Arend) en Deneb (Zwaan). In het Z.W. trekken Arcturus en Spica, in Boütes cn Maagd, de aandacht. Laag in het zuiden staat het typische zomerster- rciïbeeld Schorpioen met de roode ster Antares, in de nabijheid waarvan zich de schitterende Jupiter beweegt. Laag boven den zuidelijken horizon welft zich de ecliptica; het kruisje, in den Schutter, geeft de plaats der zon aan op 22 December. De Melkweg, met zijn schoonste gedeelten in Zwaan, Arend en Schutter, wordt in de komende maanden een fraai object van waarneming. In den nacht van 18 op 19 Juni is een nieuwe ster van de derde grootte ontdekt in het sterren beeld Cepheus. Het kruisje nabij Cepheus op het noordkaartje geeft de plaats aan waar, volgens de voorloopige berichten, de „nieuwe" staat Van 25 Juli af zijn vallende sterren, de Aquari- den, te verwachten. In het midden der maand zal aan den vroegen morgenhemel bij de. afnemende maan zeer fraai het z.g. „aschgrauwe" licht der maan zijn te zien. Behalve de helder verlichte sikkel, ziet men dan het overige van de maanschijf zacht verlicht, ten gevolge van het door de aarde weerkaatste zon licht. 3 Juli bereikt de aarde haar aphelium of grootste zonsafstand (ruim 152 millioen k.m.). De zon, de maan en de planeten De zon treedt 23 Juli in het teeken Leeuw. Do zon staat dan in het sterrenbeeld Kreeft; rechte klimming: 8 uur, declinatie 20 gr. noord. De volle maan van 4 Juli staat in den Schutter, het eerste kwartier van 26 Juli in de Maag'! De gedeeltelijke maansverduistering op 4 Juli is op het zuidelijk halfrond wel, dus in ons land niet zichtbaar. Mercurius is morgenster en van groote helderheid, maar zal tegen den helderen zomerhemel moeilijk te vinden zijn. De planeet komt van 1 tot 10 Juli ruim vijf kwartier voor de zon op. 24 Juli is Mercurius in bovenconjunctie met de zon. Venus, aan het einde der vorige maand in boven- conjunctie, is niet zichtbaar. Hars komt aan het eind der maand ruim een uur voor de zon op cn is dus feitelijk niet zichtbaar. Jupiter, in den Schorpioen blijft nog van groote helderheid, 2 m, dat is helderder dan de sterren van de eerste grootte, maar gaat steeds vroeger onder; aan het einde der maand omstreeks ïnid- dernaoht, Saturnus, in don Waterman, komt in het begin der maand te half twaalf, aan het eind te half tien op. Voor zomertijd moeten alle tijdsopgaven een uur later worden gesteld. Het wonderstoeltje Te Larochc, in België, bevindt zich oen groote en toch kleine merkwaardigheid: een zetel van Pepijn den Korte. Dc voornaamste eigenschap van dezen zetel is evenmin zijn oudheid als zijn kleinheid; neen, wat hem menkwaardig maakt is de toover- kraoht ,die er in zit. Ieder meisje toch, dat er binnen den tijd van één uur driemaal in gaat zitten, krijgt datzelfde jaar, naar men beweert, nog een echtgenoot. Men zegt dat de meisjes van Laroche Cr niet in gelooven. Inderdaad mag dit wol de eeniige reden zijn, waarom zij haar kans niet waarnemen! Maar vreemdelingen probeeren 't nog wel eens en komen stilletjes een paar maal terug, met een blos op de wangen, om „voor de aardigheid" op Pepijn's stoeltje gezeten te hebbent 307

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1936 | | pagina 12