Leile tkv ttd'tqe l\u biie k
Calvinistische invloed
in de
Nederlandse literatuur
3
(In nieuwe spelling, op verzoelc
van den schrijver).
Meer dan een onwetenschappelijke charge is deze
uitweiding niet, al bevestigt zij de algemeen aan
vaarde maar daarom nog geenszins juiste opvat
ting, dat 't Calvinisme 't Bijbels drama principieel
verwierp. Totaal wordt nog steeds verwaarloosd
het essentiële verschil tussen drama en toneel.
Er wordt geen aandacht aan geschonken dat Re-
Mcvr. A. L. C. Bosboom-Toussaint
Vius zijn Haman, de Decker zijn Dooper schreef.
Nimmer werd ernstig studie gemaakt van Witte-
wrangnl's „Occonomia Christiana". Deze benauw
de kat die benauwde sprongen doet, zooals
Kal ff1) meent, wees er op, dat 't „wat anders i3
een stichtelicke Comcdie of te Tragedie (let op de
combinatie!) te dichten ende die te lesen, als de
eelve op een Heydensche wijse met soo veel toe
stel tot vleeschclick vermaeck om geld te spelen."
Schreef niet Voetius8): „Ze schouwspelen)
zouden aangaande de stof in en door zichzelf
niet ongeoorloofd zijn, indien de vorm van ver
tooning wierd veranderd, d. i. zoo daarvan ge
weerd waren de vermommingen, vrouwen onder
mannen vermengd, mannen in vrouwelijke ge
stalte. misbruik van Gods naam, schimpdichten,
dwaasheden en ongeoorloofde kluchten, de dans
wijze, den ganschcn aanhang en het werktuig
der goochelaars, de zotten en diergelijke."
liet zou ons hier te ver voeren al Broms onjuist
heden en venijnigheden, waarvan zijn jongste
boek vol is, te weerleggen of zelfs maar te refe
reren. Kr zijn veel oude liederen bij op nieuwe
voois gezet. Een bewering als deze: „De dicht
kunst eindelijk, waarvan de beste vertegenwoor
digers het minste Gereformeerd zijn"3) is hier
hoven al naar behoren getoetst. Bij iemand, die
beweert dat „het schelden bij Calvijn niet enkel
een gewoonte was, maar een stuk van zijn stel
sel",4) en die daartegenover Vondels banalitei
ten tracht te vergoelijken met deze woorden, „dat
voor veel grofheid en barsheid van de hekeldich
ten toch de Hervorming zelf aansprakelijk is,
daar de heilige mysteries uit de binnenkamer
van de school pardoes op straat werden ge
gooid is alle objcctivteit ten eenenmale zoek.
Kén punt moge nog onze aandacht hebben, om
dat ook van niet-Roomse zijde deze kwestie on
langs in 't geding is gebracht. Met gaat over de
noodzakelijkheid van harmonie in 's mensen le
vensbeschouwing als onmisbare voorwaarde tot
kunstopenbaring. Brom zegt: „Waar geen harmo
nie bestaat, daar bestaat evenmin poëzie. En Cal
vijn denkt altijd in scherpe tegenstellingen."0)
In het verdienstelijk proefschrift over „Idee en
werkwijze van Mevrouw Bosboom—Toussaint"
van Mejuffrouw Bouvy, komt als laatsto
hoofdstuk de „stijl" aan de orde. Ik had
reeds eerder gelegenheid te 'wijzen op de
enormiteiten nopens 't Calvinisme hier gedebi
teerd. 7) De rhetorische en gestyleerde schrijf
trant van Mevr. Bosboom en van alle auteurs
Vóór '80 tracht de schrijfster tc verklaren. De
rhetorica mist do directheid van zegging. „Het is
een geven van een bekleding aan het ik en niet
de zelfonthulling." En dit gemis aqn directheid
werd veroorzaakt door 't „dualistische van 't Cal-
viniKme". En Nederland was „Calvinistisch tot in
dc ziel". Pas in 1880 werd „een nieuwe we
reld zichtbaar" toen 't „dualistisch Calvinisme"
wegviel. Toen pas kon Rousseau's leer „terug
naar de natuur", die zelfs in de 18c eeuw nog op
te veel tegenstand zou gestuit zijn hier te lande,
beleefd worden en in de literatuur toegepast.
Daarom, zegt Mej. Bouvy, past bij 't strenge Cal
vinisme geen kunst. Immers de kunst eist na
tuurlijkheid en waarheid en de Calvinisten wil
len boven het aardse leven uitkomen, ze willen
leven naar de geest van Christus en zo leren ze
een gebrokenheid in aards bestaan, die alleen
door styleering de onnatuur kan trachten te
maskeren, die 't wezen dezer levenshouding is.
Hoe strenger Calvinist, hoe bombastiser de vorm,
dat is de slotsom, waartoe Mej. Bouvy geraakt.
Buitengewoon elementair is Mej. Bouvy's kennis
van 't Calvinisme. Haar typering luidt: „Calvi
nistisch is dualistisch, is geloven. dat dit aardse
leven slecht is, is geloven, dat leven van de na
tuur uit zondig is, omdat de natuur niet God
Zelf, maar het van God afgevallene, dc Satan is."
Dit is toch wel heel simplistisch gesteld. Er is
hier slechts een keuze tussen twee: óf de natuur
is God, dat is 't echte, 't pantheïsme; óf zo niet,
dan is de natuur 't volmaakt boze: de Satan. De
'demonisering der natuur is wel een splinter
nieuwe trek, 't Calvinisme toegedicht. Hoe lijn
recht in strijd is dit met Calvijns uitspraak, die
zich in deze subtiele kwestie van do grenslijn
tussen pantheïsme en christelijk deïsme, haast
onvoorzichtig sterk naar de andere zijde heeft
uitgedrukt in zijn Institutie, waar hij naar do
vertaling van Dr. J. Woltjer zegt 8): „ik erken,
dat dit op eene godvruchtige wijze gezegd kan
worden, wanneer het slechts uit een godvruchtig
gemoed voortkomt, namelijk dat dc natuur God
is." Met Calvinisme in engere zin heeft dit zog.
dualisme, dit ontbreken van harmonie in het
menschelijk zijn niets van doen. De leer der ge
brokenheid van den mens is die van 't ganse
Christendom: „Indien wij zeggen, dat wij zonder
zonde zijn, zo verleiden wij onszelf en dc waar
heid is in ons niet". Indien deze verscheurdheid
geen kunst kan voortbrengen, zo dienen we iedere
Christelijke kunst te loochenen en dus een streep
tc halen door alles, wat vóór 1880 in deze landen
ontstond. Immers pas na '80 kwam er ruimte
voor de „zelf-expressie, de levensexpressie, die
goed is, omdat 't leven goed is. Een monistisch
levensgevoel is de grond."
Waar dergelijke waanvoorstellingen nog in 1935
in een academisch proefschrift worden ten beste
gegeven, daar moet de noodzaak wel gevoeld
worden onzerzijds er op uit te zijn voorlichting
te schenken en tot studie te prikkelen. Na de be
strijding van dit wetenschappelijk geëtiketteerde
werk acht ik me dan ook ontslagen van de plicht
tot weerlegging van de dwaasheden en holle in
vectieven in 't zelfde jaar van Den Doolaard in
zijn „Van Vrijheid en Dood", reeds vroeger door
mij in De Rotterdammer en daarna door Ds. Ie
Cointre in 't Calv. Weekblad bestreden.
Gedurende de laatste halve eeuw heeft 't Calvi-
nieme zijn overheersende invloed op dc literatuur,
verloren. Verwey's kenschetsing van dc Beweging
van '80 vermeldden we boven reeds. „In geen dog
matisch milieu in ons land wordt poëzie van be-
teekenis geschreven. Het zijn en reeds hoe
lang bij uitstek dc paganistcn, dc buiten elke
kerk of andere geestelijke en principicele concen
tratie staande dichters die onze poëzie schrijven."
Zo zegt Donkersloot in „Stroomingen en Gestal
ten"9). En even verder: „De naam God was bij
de paganisten iets als een asyl voor alle denkbare
onzekerheden, vage behoeften en onbestemde ro
mantische verlangens. Gods naam is zelden zoo
ijdel en zoo begripsverwarrend gebruikt als door
Br A. Kuyper.
de paganistische dichters".10) Zonder in deze ken
schetsing ieder woord voor onze rekening to
nemen, moeten wij erkennen, dat in de hoofdza
ken deze constatering niet onjuist is. Alleen willen
we onzerzijds er aan toe voegen, dat men in de
paganistische poëzie ('t gaat hier over verskunst)
na 1920 evenmin veel verhevene zal kunnen aan
wijzen, ook daar domineerde de middelmaat, al
mocht luidiklinkend klaroengeschal soms andere
en betere vermoedens wettigen.
Het is van betekenis te zoeken naar de oorzaken,
die, na eeuwen van sterker of zwakker invloed van
't Calvinisme, al of niet ten gunste der literatuur
geduid naar het standpunt van den beoordelaar
geloid hebben tot deze wezenlijke verzwakking
van de Calvinistische zuurdesem. Immers de fei
ten zijn niet te weerleggen: Naast een lange rij be
kende namen van mannen en vrouwen, die van
't Calvinisme of zelfs van 't Christendom zo
ruim mogelijk genomen geen kennis dragen,
verbleken in de periode van 18801920 de een-
zame figuren: Schrijver, Anema, Jacq. v. d. Waals,
Haspels. In 't gedrang der periodieken raakt „Ons
Tijdschrift" onder de voet. En in 't tijdvak dat
daarop volgt is de toestand weinig rooskleuriger.
Hier namen te noemen is overbodig: Het feit is
algemeen bekend.
Deze daling en verschrompeling wordt aanvanke
lijk te onverklaarbaarder, wijl juist het eenst af
gebakende tijdvak een bloei en activiteit van 'i
Calvinisme doet zien op zo menig ander gebied,
als schaars in de geschiedenis is weer te vinden..
Juist in deze periode wordt onder de magistrale
leiding en aanvuring van Kuyper 't Calvinisme
zich zijn roeping bewust. De betekenis en de taak
van de kerk vraagt in brede kringen de aandacht,
Lit's Toonccl te Amst. in de 17e eeuw, 2e dr.
164
8) Twistreden tegen de Schouwburgen 1772, Ï8
en 19.
8) t. a. p. 154.
4) t.a.p. 93. B) id. 89. 6) id. 154. 7) Rott. 14
Apr. 36.
8) Inst. I. 5. 5. Fateor quidem pie hoc posse
diei, modo a pio animo proficiseatur, naturam
esse Deum. Woltjer Verz. Redev. 17L
Herdr. 1931, blz. 240. 10) id. 242.
(Slot volgt
Uw belangstelling waard")
Het eiland Porto-Rico
Porto-Rico, het kleine eiland der Groote Antillen,
is reeds dikwijls de speelbal van verschillende
machten geweest. In Europa is het sinds het jaar
1493 bekend. Op zijn tweeden tocht naar Amerika
ontdekte Columbus, op 15 November van boven
genoemd jaar, het eiland, dat hij den naam van
Isla de San Juan gaf. Later werd het evenwel
anders genoemd. Zoolang het in het bezit van
Spanje was heete het Puerto Rico, thans Porto-
Rico. In 1510 stichtte hier Ponce dc Leon een ves
ting, doch er was voortdurend strijd tusschen de
oorspronkelijke bewoners, de Kariben en de kolo
nisten, Engelschen, Franschen en Spanjaarden,
welke tot gevolg had, dat de inboorlingen vol
komen werden vernietigd. Men neemt aan, dat
bij het begin der 16e eeuw meer dan een half mil-
lioen Kariben op Porto Rico hebben gewoond, die
ten onder zijn gegaan. Daar het doel van de neder
zetting was, goud te vinden, waren de vreemde
lingen tenslotte gedwongen, slaven te gebruiken
in de goudwasscherijen. Weldra bleek evenwel,
dat dc goudvoorraad van het eiland niet de moeite
van den arbeid loonde. De eene goudwasscherij
na de andere verdween en Porto-Rico diende
slechts tot verbanningsoord.
Ofschoon in den loop der eeuwen pogingen werden
aangewend om Porto-Rico tot een bloeiende kolo
nie te ontwikkelen, mislukten al deze pogingen
door de geweldige orkanen, welke dit eiland vaak
teisteren. In het jaai 1875 brak, bij alle ongelukken,
nog een pokkenepidemie uit, welke talrijke slacht
offers eischte. Sinds het einde van de negentiende
eeuw behoort Porto-Rico tot Amerika.
Gedurende den Spaansch—Amcrikaanschen oorlog
hadden echter op het eilend Porto-Rico geen ge-
Vechten plaats, doch bij den vrede, te Parijs
gesloten, gelukte liet Amerika dit eiland in zijn
bezit te krijgen. Ofschoon de levensvoorwaarden
der bevolking op Porto-Rico niet ongunstig zijn,
hebben do Amerikanen weinig pleizier beleefd
van hun territoriale aanwinst, daar de steeds weer
tcrugkeerende cataslrophen den wederopbouw ver
nietigen. Porto-Rico is het oostelijkste eiland van
do Groote Antillen, waartoe ook Cuba, Jamaica en
Haïti behooren. Aan Porto-Rico sluiten zich met
een boog naar het zuiden de Kleine Antillen aan,
die als de „eilanden boven den wind" tot Trinidad
en „eilanden beneden den wand" van Trinidad
langs dc kust van Venezuela zich westelijk tot
Aruba uitstrekken. Het eiland is door de 115 K.M<
breede Mona-passage van Haïti gescheiden. De
uitgestrektheid van Porto-Rico bedraagt ongeveer
9200 K.M.
De noordelijke havens van het eiland kunnen:
wegens de door do passaatwinden veroorzaakte
branding zelden worden gebruikt. In het zuiden
van het eiland heeft men slechts open reeden,
beschermde baaien hoeft men daarentegen bij
San Juan, do hoofdstad van het eiland, bij Maya-
guez en Guayana. Het klimaat is warm en tame
lijk vochtig. De bevolking van het eiland bedraagt
ruim 1 millioen, van wie de helft negers.
302
Een aardig Rooms kerkje ergens in Vlaanderen-
Jand. Waarom wij deze plaat in onze Kinderkrant
opnemen? Wel, is 't geen prachtig voorbeeld om
na te tekenen? En als de tekening goed lukt, moet
je ze ook kleuren. Als je er dan nog een eenvou
dig lijstje om maakt we hebben wel eens ver
teld hoe je dat doen kunt dan heb je een aardig
zelfgemaakt schilderijtje om je kamertje er mee
te versieren.
DFlip is op dc oever blijven zitten en laat met een
afzijdig gezicht wat los zand tussen zijn vingers
doorglijden.
„Ikke niet hoor."
„Flipje, wat maak je 't ons allemaal moeilijk. Je
wilt ons toch de dag niet bederven?"
Maar Flip haalt zijn smalle schoudertjes op, want
in zijn hart vindt hij, dat de anderen zijn dag
bederven.
„Kom, we zullen gaan eten. Hallo!! Eten!!!
Daar komen ze al, glunderend nog van de pret.
„Fijn was 't hoor. En visjes zitten er ook; kleine
rooie katvis."
„Ik was zowat kopje onder gegaan," vertelt Jan
Minck, „maar ik bleef net nog staan."
„Jongen, wat kan jij versjes maken;
Ja, je zoü er in do war van raken."
Van Flipje neemt niemand enige notitie. Als dat
jong verkeerd wil, nou, dat moet hij dan zelf
maar weten. Daarom hoeft hij hun mooie dag nog
niet tc bederven.
Er wordt gebeden, er wordt gegeten; bruine jon
genshanden strekken zich gretig uit naar de hoe
veelheden voedsel, waarmee dc moeders klaarblij
kelijk gemeend hebben, de reizigers tegen een
hongersnood te moeten vrijwaren. Boterhammen,
rijst, harde eieren, 't verdwijnt alles als sneeuw
voor de zon en zoveel aandacht vraagt do smul
partij, dat ze niet eens merken, hoe er iemand bij
hen komt staan.
„HorAs ma di hamóe."
Hè, zo schrikken er van. Een oude inlander, met
een verwoerd en vcrrimpeld, maar o zo goedig
gelaat, staat nieuwsgierig de vreemde gasten to
bekijken.
„Horiie om poe," groot meneer Muller den oudo
beleefd terug, terwijl hij hem de hand reikt.
„O," zegt de man, „kent meneer Bataks? Is meneer
,van de zending? Van Pea Radja?"
„Ja, dat ben ik. Ben je Christen, ompoe?"
„Ja, ik ben Christen. En mijn hele familie. Ik ben
gedoopt, toen ik al veertig jaar was. Ompoe Nom-
mensen heeft me zelf nog godoopt. Dat zal ik nooit
vergeten, meneer; dat was een grote dag. Komt u
nog in onze kampong kijken? We hebben ecu
mooi adathuis; er is al eens een hoer uit Medan
geweest,, om het to schilderen, en laatst kwamen
er vreemden uit Amerika, om 't huis to zien.
ÏMeneor moet ook komen met zijn zonen."
Een gegrinnik gaat door dc etende schare. „Zo
nen! stel je voor! die is goed!"
„*t Zijn mijn zonen niet, ompoe; 't zijn jonge
vrinden van me. En, we kómen straks hoor. Maar
eerst willen wc verder eten."
(Wordt vervolgd)
GRAPJES
Be kleine rekenaar
Onderwijzer: Hoe oud ben je, mijn jongen?"
Kareltje (die pas aan de breuken is begonnen}":
„Zes en vijf twaalfde, meester."
Het kon toch
„Vader, was de keizer van Rusland een meisje?'1
„Welneen jongen, hoe kom je daaraan?"
„Qmdat-ie Saar heette."
In de apotheek
„Wat wou je, vent?"
„Voor een dubbeltje levertraan, juffrouw, maar
een liëel klein beetje alsublieft, want het is voor
mezelf."
Bc mens
Onderwijzer: Henk, zeg jij eens, wat is een mens?!
Henk: Het enige schepsel, dat belasting betalen;
moet, meester.
Baar zat 'n koopman in
Klein meisje in 'n speelgoedwinkel: „Ik wou graag
iets heel moois hebben om m'n zusje, die vandaag
jarig is, maar 't mag niet meer kosten dan 60 ct."
De winkelier geeft haar een pop, die 80 cent kost.
„Omdat jij het bent, mag je de pop voor 60 cent
hebben."
„Neen, dank u wel," antwoordt zus, „als u voor
mij overal 20 cent afdoet, geef mij dan dat doosje
kleurkrijt, dat kost precies 20 cent."
Een wens
„Pa, ik wou, dat ik in de voor-historische tijd ge
leefd had."
„Waarom jongen?"
„Wel dan had ik natuurlijk geen geschiedenis be
hoeven te leren."
Trek in eten
Dokter (tot een zieken boer die zich door hem
laat onderzoeken): „Heeft u trek in eten?"
Boer (met een vergenoegd gezicht): „As do w«t
goeds het, warüm nie?"
Be muziekuitvoering
Mijnheer (tot de concierge): Hoeveel bedraagt do
toegangsprijs?
Concierge: Vijftig cent, mijnheer.
Mijnheer: Maar mag ik eerst eens horen of het
de moeite waard is?
VOOR KNUTSELAARS
Hoe maak ik zelf scharnieren
Knutselaars hebben telkens scharniertjes nodig.
Die kun je in de winkel kopen maar je kunt'
ze ook zelf maken. En dat is wel zo aardig.
Bovenstaande tekeningetje laat een paar eigen
gemaakte scharnieren zien.
Bij I is het gearceerde een deurtje, dat draait om
twee spijkertjes .welke je bij a en b hebt inge
slagen. Heel eenvoudig dus.
Bij II zie je hoe je een stevig ijzerdraad buigt en
vastzet met krammetjes (A). De tekening is dui
delijk genoeg, en maakt verdere bespreking over
bodig.
III. is liet ingewikkeldste. Je buigt een ijzerdraadje
zoals bij a, knipt van een blikken bus twee recht
hoekjes b. Buig de stukjes blik om de lengte-as
dubbel, steek ze door het omgebogen ijzerdraad,
klop ze good plat, maak cr gaatjes in en ook dit
scharnier is klaar.
Zo zie je hoe je in geval van nood je eigen be
helpen kunt.
RAADSELS
I. Hoeveel appels kreeg ieder?
Drie jongens moeten samen 17 appels delen en
wel zo, dat Jan dc helft krijgt, Jacob één derdo
en Willem één negende. Hoeveel krijgt ieder?
II. Twee breuken.
Vorm twee breuken van de getallen 1, 2, 3, 4, 5,
6, 7, 8, 9, 0, die samen tot som de eenheid geven.
Elk cijfer mag slechts ééns gebruikt worden.
III. Welk getal is dat?
Gevraagd een zodanig gefal te vinden van zes
cijfers dat door achter-aan-plaatsing der tweo
voorste cijfers (28) een nieuw gctnl vormt, dat
precies tweemaal zo groot is als het oorspronke
lijke.
IV. Hoe kan dat?
Het getal 100 met zes negens te schrijven.
V. Lecftijdsraadscl.
Vader en zoon zijn respectievelijk 71 jaar en 34
jaar oud. Op welke leeftijd was de vader driemaal
zo oud als zijn zoon en op welke leeftijd zal laatst
genoemde half zo oud zijn als zijn vader?
OPLOSSING
van de raadsels in het vorige nummer
I. Luipaard.
II. Paradijs.
III. Tuinpad.
IV. Wolfsklauw.
V.
Bij dit plaatje (de oplossing van de puzzle van
vorige week) behoeft niet veol gezegd te worden.
Ge kunt het vergelijken met de oplossing, die je
misschien zelf gevonden hebt.
311!